5-1701/1 | 5-1701/1 |
12 JULI 2012
De indieners van het voorstel van resolutie stellen vast dat mensenhandel en -smokkel verschijnselen zijn die alsmaar uitdijen. De criminele netwerken van mensenhandel worden alsmaar professioneler. Die netwerken ontwikkelen hun activiteiten vaak in nauwe samenwerking met de georganiseerde misdaad.
Alle deskundigen die in de werkgroep Mensenhandel werden gehoord, stellen ook vast dat de mensenhandelaars zich aan de bestaande wetgeving aanpassen en dat de uitdaging voor de autoriteiten erin bestaat zich op hun beurt aan te passen aan de nieuwe tendenzen van de mensenhandel en -smokkel. Dat is een eerste probleem waarmee de autoriteiten te kampen hebben.
In de jaren '90 was mensenhandel vooral gericht op seksuele uitbuiting en meer bepaald op prostitutie, maar vandaag stelt men vast dat er zich naast die « klassieke » mensenhandel steeds meer een mensenhandel ontwikkelt die gericht is op de economische uitbuiting van de slachtoffers. De recente zaak waarin de slachtoffers werden uitgebuit door een restaurantketen in de toilettensector langs de autosnelwegen is een goed voorbeeld van die praktijk van economische uitbuiting die berust op complexe structuren van onderaanneming en schijnzelfstandigen.
Een andere moeilijkheid is de multidisciplinaire aanpak die vereist is bij de bestrijding van de mensenhandel. Er zijn in België heel wat actoren in de strijd tegen de mensenhandel. De indieners vinden het belangrijk om de samenwerking te behouden en te versterken tussen de diverse instanties die betrokken zijn bij de strijd tegen de mensenhandel en die hetzelfde doel nastreven, ongeacht hun respectieve opdrachten.
Bovendien reiken die netwerken vaak verder dan de Belgische grens. Het is nu essentieel dat de lokale actoren alles in het werk stellen voor een betere internationale samenwerking.
Er is een erg klein aantal erkende slachtoffers van mensenhandel onder de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Dat roept vragen op omdat de cijfers geen weergave zijn van de werkelijkheid. In 2009 kregen slechts twaalf minderjarigen de status van slachtoffer van mensenhandel. Dat heeft de indieners ertoe aangezet een aantal specifieke maatregelen aan te stippen die moeten worden genomen om minderjarige slachtoffers beter op te sporen en de procedure voor hen aan te passen. De huidige procedure is voor hen immers te zwaar want er moet een klacht worden ingediend en men moet met de politie en de magistraten samenwerken, wat voor een jongere niet altijd gemakkelijk is.
De indieners menen dat onze wetgeving betreffende de strijd tegen de mensenhandel weliswaar een van de beste blijft in vergelijking met de andere landen van Europa, maar dat er nog een lange weg af te leggen blijft om de slachtoffers, en vooral de minderjarige slachtoffers, een degelijke bescherming te bieden.
Caroline DÉSIR. | |
Dirk CLAES. | |
Gérard DEPREZ. | |
Bert ANCIAUX. | |
Zakia KHATTABI. | |
Guido DE PADT. | |
Vanessa MATZ. |
De Senaat,
A. Gelet op de wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen de praktijken van huisjesmelkers;
B. Gelet op richtlijn 2011/36/EU van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan;
C. Gelet op de verslagen van 4 mei 2010 en 27 maart 2012 van de werkgroep « mensenhandel » van de Senaat en zijn conclusies (1) ;
D. Overwegende dat België het eerste land is dat een integrale en geïntegreerde aanpak heeft ontwikkeld en als model moet blijven dienen voor de overige landen;
E. Overwegende dat de netwerken steeds professioneler worden en alsmaar uitdijen;
F. Overwegende dat België het verrichte werk moet voortzetten en zijn wetgeving moet versterken om efficiënter te strijden tegen de mechanismen van uitbuiting die vandaag nog complexer zijn;
G. Overwegende dat de eerstelijnsactoren bewust moeten worden gemaakt en worden opgeleid zodat ze de slachtoffers van de mensenhandel beter kunnen opsporen;
H. Overwegende dat uit de cijfers blijkt dat er heel weinig niet-begeleide minderjarigen als slachtoffer erkend zijn, wat niet overeenstemt met de werkelijkheid;
I. Overwegende dat de specifieke toestand en de kwetsbaarheid van minderjarigen die het slachtoffer zijn van mensenhandel te weinig aandacht krijgen bij de opsporing en de opvang en de begeleiding van die minderjarigen en dat ze een andere aanpak vergen dan bij meerderjarige slachtoffers;
J. Gelet op de noodzaak om de samenwerking op Belgisch niveau op te voeren tussen alle actoren die in overleg handelen in de sectoren preventie, bescherming en repressie;
K. Gelet op het gebrek aan kennis over het bestaan, het nut en de werking van de bestaande mechanismen (gezamenlijke JIT-onderzoeksteams en spiegelonderzoek) voor de internationale samenwerking bij magistraten en andere actoren, dat een belangrijke hinderpaal is voor een efficiënte internationale aanpak van een verschijnsel dat meestal internationale vertakkingen heeft;
L. Overwegende dat een efficiënte bestrijding van mensenhandel gepaard moet gaan met het opvoeren van de financiële sancties tegen de daders, tot in hun land van herkomst;
M. Overwegende dat mensenhandel een belangrijk crimineel verschijnsel is, en dat de strijd ertegen een absolute prioriteit van de regering moet blijven,
Vraagt de regering om :
1. De strijd tegen de mensenhandel op te voeren, onder andere via :
— een aanpassing van de rol van de interdepartementale coördinatiecel ter bestrijding van de mensenhandel en zijn werkgroepen om ze meer af te stemmen op de werkelijkheid;
— een zo snel mogelijke omzetting van richtlijn 2011/36/EU inzake mensenhandel;
— de toekenning aan het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding van de rol van nationaal rapporteur, overeenkomstig artikel 9 van richtlijn 2011/36/EU inzake mensenhandel;
2. Te zorgen voor de bewustmaking van de eerstelijnsactoren
2.1. De sociale inspectie
De verschillende controlediensten en diensten van sociale inspectie verder bewust te maken en op te leiden, zodat zij de slachtoffers van mensenhandel beter kunnen opsporen en proactiever kunnen optreden tegen het probleem;
2.2. De opvangcentra voor vreemdelingen
Het personeel van de opvangcentra voor vreemdelingen beter op te leiden om de slachtoffers van mensenhandel onder hen beter op te sporen;
2.3. De Dienst Vreemdelingenzaken
Het personeel van de uitvoeringsbureaus, waar de eerste contacten met, hoofdzakelijk, asielzoekers plaatsvinden, een betere opleiding te geven om slachtoffers van mensenhandel op te sporen;
2.4. Het medisch personeel
Te zorgen voor een betere bewustmaking van het medisch personeel op spoeddiensten en van de maatschappelijk werkers in ziekenhuizen, alsook van de artsen, inzake de mensenhandelproblematiek, zodat de slachtoffers (hoofdzakelijk de slachtoffers van seksuele uitbuiting) beter worden opgespoord om hen naar specifieke opvangstructuren door te sturen waar voor hen zal worden gezorgd;
2.5. De diensten van de lokale politie :
— in de politiescholen, in het kader van de basisopleiding, een specifieke opleiding te organiseren inzake mensenhandel;
— in het kader van de voortgezette opleiding het personeel meer informatie te verstrekken over de specifieke technische fiches over mensenhandel die op het intranet van de politie beschikbaar zijn en meer opleidingen en informatiedagen te organiseren met de ondersteuning van de Centrale Dienst Mensenhandel van de federale politie;
— tevens te voorzien in een specifieke opleiding voor het douanepersoneel;
3. De bescherming en de opvang van de slachtoffers
te verbeteren3.1. Wat de bescherming van de slachtoffers betreft :
— de betrouwbaarheid van de tolken te verbeteren teneinde de slachtoffers beter op te sporen, door in het kader van de controleoperaties en de gerechtelijke procedure te werken op basis van een nationale tolkenlijst of een lijst van tolken die in verscheidene gerechtelijke arrondissementen kunnen optreden;
— een brede reflectie te voeren over de aantrekkingskracht van de status van slachtoffer van de mensenhandel, meer bepaald wat de slachtoffers afkomstig uit Oost-Europese landen betreft, voor wie de toekenning van een verblijfsvergunning niet nodig is, aangezien het om Europese burgers gaat;
— erop toe te zien dat er een advocaat wordt aangewezen om het slachtoffer te vertegenwoordigen wanneer de betrokkene de status van slachtoffer verkrijgt, zodat zijn rechten als slachtoffer gegarandeerd worden (via een burgerlijke partijstelling) en wanneer het slachtoffer naar zijn land van herkomst is teruggekeerd, zodanig dat hij zijn rechten verder kan doen gelden;
— het nodige te doen opdat de bij de mensenhandelaars in beslag genomen geldsommen vaker worden toegekend aan de burgerlijke partijen met het oog op hun schadeloosstelling of met het oog op andere vormen van bescherming van de slachtoffers;
3.2. Wat de minderjarige slachtoffers betreft :
— ervoor te zorgen dat er voor de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen een specifieke procedure geldt, los van de procedure voor de meerderjarige slachtoffers. Minderjarigen moeten automatisch worden verwezen naar een adequate opvangstructuur zoals de centra Esperanto, Minor Ndako en Juna, waar ze een specifieke en beveiligde opvang genieten.
— een denkoefening te houden over een aanpassing van de criteria op grond waarvan de status van slachtoffer van mensenhandel wordt toegekend voor minderjarigen alsook over de afgifte van een verblijfsvergunning bij hun aankomst in de centra (2) ;
— te voorzien in specifieke indicatoren inzake kinderhandel in het kader van een actualisering van richtlijn COL1/2007, zodat de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen die slachtoffer zijn van mensenhandel van bij het begin beter worden geïdentificeerd door eerstelijnswerkers zoals politieagenten en de dienst Voogdij van de FOD Justitie;
— de samenwerking te verbeteren tussen de vele actoren, zoals de jeugdparketten, de dienst Voogdij, de bureaus voor juridische bijstand en de dienst jeugdbescherming, alsook de medewerkers van de drie gespecialiseerde opvangcentra voor minderjarige slachtoffers te beschouwen als personen wier expertise nuttig kan zijn;
3.3. Inzake de opvangstructuren voor de slachtoffers :
— een noodopvangcentrum op te richten dat gericht is op de onmiddellijke en tijdelijke opvang van potentiële slachtoffers, zodat de veiligheid van de slachtoffers van de drie huidige opvangcentra niet in het gedrang komt;
— de opvangcentra voor slachtoffers van de mensenhandel officieel te erkennen alsook die centra structureel te financieren;
— te zorgen voor een vertegenwoordiging van de gespecialiseerde opvangcentra voor slachtoffers van mensenhandel binnen de Interdepartementale Coördinatiecel voor de strijd tegen mensensmokkel en mensenhandel, aangezien het hier gaat om belangrijke actoren in de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel;
4. Verbeteren van de procedure
4.1. Voor een betere multidisciplinaire aanpak en een betere coördinatie :
— een « nationale multidisciplinaire onderzoekscapaciteit » voor de mensenhandel tot stand te brengen, bestaande uit sociale inspecteurs, politiemensen en vertegenwoordigers van de Dienst Vreemdelingenzaken, die een steunpunt kan zijn voor de diverse actoren die betrokken zijn bij supralokale en/of internationale onderzoeken;
— minimale kwaliteitsnormen vast te leggen waaraan een onderzoek naar mensenhandel moet beantwoorden, zodat er wordt op toegezien dat elk onderzoek even nauwgezet wordt gevoerd, maar ook met voldoende deskundigheid;
— erop toe te zien dat bij supralokale onderzoeken het parket zijn coördinerende rol in dossiers in alle gerechtelijke arrondissementen in de strijd tegen de mensenhandel voluit invult, zeker wanneer het gaat om uitbuiting met complexe constructies;
4.2. Wat de politie betreft :
— in de zonale veiligheidsplannen meer de klemtoon te leggen op de strijd tegen de mensenhandel;
— de capaciteit te verhogen van de proactieve onderzoeksteams, meer bepaald van de teams van de Federale gerechtelijke politie van Brussel;
4.3. Wat de magistratuur betreft :
— in het raam van internationale onderzoeken het federaal parket te verzoeken zijn rol als initiatiefnemer van samenwerking tussen België en andere landen op te voeren;
— te overwegen alle dossiers over feiten van mensenhandel op het niveau van de provincie te centraliseren in eenzelfde parket en ze aan een enkel magistraat te geven die zich uitsluitend met mensenhandel bezighoudt en die een grondige kennis heeft over de mensenhandel, het vreemdelingenrecht en de sociale en fiscale wetgeving;
— het College van procureurs-generaal aan te moedigen om de circulaire COL 1/2007 inzake het opsporings- en vervolgingsbeleid betreffende mensenhandel te actualiseren, meer bepaald met een update van de indicatoren die op feiten van mensenhandel wijzen;
— het College van procureurs-generaal aan te moedigen een nieuwe richtlijn goed te keuren over de uitbuiting van kinderpornografie, aangezien het gedeelte daarover bij de vervanging van de circulaire COL 10/2004 werd opgeheven;
— De zittende magistratuur meer bewust te maken van de problematiek van de mensenhandel, met name via een versnelde opleiding van de magistraten in de nieuwe opleidingscyclus die het College van procureurs-generaal en het Instituut voor gerechtelijke opleiding hebben ingesteld;
— het College van procureurs-generaal te verzoeken om, wanneer de gelegenheid zich voordoet, meer te communiceren over het onderzoek, de vervolging en de veroordelingen inzake mensenhandel, bijvoorbeeld via persconferenties;
5. Op internationaal niveau
— de organisatie van preventiecampagnes in de landen van herkomst voort te zetten en op te voeren, zodat de bevolking zich bewuster wordt van het risico dat men in het circuit van de mensenhandel terechtkomt;
— bij de Europese Commissie het belang te beklemtonen van betere opvangstructuren voor de slachtoffers van mensenhandel in de lokale opvang wanneer zij naar hun land van herkomst terugkeren;
— eveneens in het raam van de lokale opvang van de slachtoffers van mensenhandel, bij de Europese Commissie te pleiten voor een betere harmonisering van de initiatieven die haar diverse directoraten-generaal (Ontwikkelingszaken, Justitie, Binnenlandse Zaken, enz.) nemen, onder andere door te beginnen met een inventaris en een evaluatie van de lopende projecten voor slachtofferhulp, zodat men een overzicht krijgt en efficiënter kan werken;
— bij de Europese en andere instanties te pleiten voor een internationale samenwerking voor een actievere strijd tegen mensenhandel, onder andere via bestaande mechanismen zoals gezamenlijke onderzoeksteams (JIT-teams) en spiegelonderzoek;
— de magistraten en politiemensen meer bewust te maken van het nut om in gezamenlijke onderzoeksteams te werken;
— het College van procureurs-generaal te verzoeken een update te maken van de richtlijn inzake het opsporings- en vervolgingsbeleid betreffende mensenhandel (circulaire COL 1/2007), om erin te voorzien dat voor elk dossier systematisch wordt nagegaan of er eventuele internationale vertakkingen zijn;
— ervoor te zorgen dat de internationale samenwerking wordt opgevoerd tussen onze arbeidsinspectiediensten en die van de lidstaten, zodat ze vergelijkbaar wordt met de internationale gerechtelijke en politionele samenwerking;
— bij de Europese instanties te pleiten voor de oprichting van een autonome Europese dienst voor sociale inspectie, die actie kan ondernemen die gemeenschappelijk is voor verscheidene lidstaten, onder andere ter bestrijding van het inzetten van schijnzelfstandigen en van het detacheren van werknemers; er zou met alle betreffende Europese administraties een sociale Interpol kunnen worden opgericht;
— er bij de Europese instanties op aan te dringen dat de bestaande Europese wetgeving inzake beslag op en verbeurdverklaring van goederen wordt gemoderniseerd en dat er in dat verband een betere samenwerking tussen de landen komt, want het beslag op en het verbeurd verklaren van goederen zijn onmisbare instrumenten voor het bestrijden van netwerken.
7 juni 2012.
Caroline DÉSIR. | |
Dirk CLAES. | |
Gérard DEPREZ. | |
Bert ANCIAUX. | |
Zakia KHATTABI. | |
Guido DE PADT. | |
Vanessa MATZ. |
(1) Stukken nrs. 4-1631 en 5-1073.
(2) Naar het voorbeeld van de nieuwe procedure voor mensen die door diplomaten worden uitgebuit, zou de niet-begeleide minderjarige vreemdeling een status kunnen krijgen op grond van een inburgeringsverslag en van onderzoekselementen aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat de betrokkene daadwerkelijk slachtoffer van mensenhandel is zonder dat hij verplicht is klacht in te dienen. Dit systeem zou het mogelijk maken het grote probleem te omzeilen waarmee de diensten momenteel worden geconfronteerd, namelijk het feit dat de minderjarige slachtoffers van mensenhandel meestal weigeren om klacht in te dienen tegen de daders.