5-155COM

5-155COM

Commission des Affaires sociales

Annales

MARDI 29 MAI 2012 - SÉANCE DU MATIN

(Suite)

Demande d'explications de M. Dirk Claes à la ministre de l'Emploi sur «la clarification de la durée du contrat d'occupation d'étudiants» (no 5-1991)

De heer Dirk Claes (CD&V). - Vanaf 1 januari 2012 is een nieuwe regeling voor studentenarbeid van toepassing. Een student kan voortaan gedurende een kalenderjaar maximaal vijftig dagen werken aan de verlaagde solidariteitsbijdragen en zonder dat er op zijn loon bedrijfsvoorheffing wordt ingehouden. Hij kan die vijftig dagen, in tegenstelling tot vroeger, vrij kiezen over het hele kalenderjaar. Bij aanvang van een nieuw kalenderjaar wordt de teller op nul gezet, zodat de student opnieuw vijftig dagen als jobstudent kan werken. Daarnaast kan voortaan ook een arbeidsovereenkomst voor studentenarbeid voor twaalf maanden worden gesloten, terwijl dat vroeger slechts voor maximaal zes maanden kon.

In een vraag om uitleg vroeg collega Fabienne Winckel de minister naar `de definitie van de reële onderbrekingsperiode tussen twee studentenovereenkomsten bij dezelfde werkgever'. De minister antwoordde dat er wel degelijk sprake moet zijn van een reële onderbreking van de tewerkstelling bij eenzelfde werkgever.

Ik ben het met de minister eens dat het in elk geval niet mogelijk mag zijn het statuut van de studentenarbeid te gebruiken om de sociale regelgeving te omzeilen.

De huidige uitsluiting van Titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten van studenten die gedurende ten minste twaalf maanden werken, kan echter ook tot gevolg hebben dat de doelstelling die de wetgever nastreefde met de invoering van de nieuwe regeling voor studentenarbeid niet volledig wordt bereikt. De regeling dat studenten vijftig dagen vrij kunnen kiezen gedurende het jaar werd immers ingevoerd om hen de mogelijkheid te geven om bijvoorbeeld één dag per week, in het weekend, te werken. Meestal is dat dan bij een kleine zelfstandige.

De bestaande regel inzake de `studenten die minstens sedert twaalf maanden werken' lijkt me dan ook zijn doel voorbij te schieten. Een werkgever kan dus wel degelijk verschillende overeenkomsten voor studentenarbeid aanbieden, zolang er maar sprake is van een reële onderbreking van de tewerkstelling. De regel gaat echter volledig voorbij aan de economische realiteit.

Graag kreeg ik van de minister een antwoord op volgende vragen.

De minister gaf aan dat er arbeidsrechtelijke gevolgen kunnen bestaan voor de student die door een opeenvolging van overeenkomsten langer dan twaalf maanden bij dezelfde werkgever werkt. Welke gevolgen zijn dat concreet?

Is het risico op ontduiking van de sociale regelgeving wel reëel? Uit de gegevens van de RSZ blijkt immers dat jaarlijks slechts 200 van de 20 000 geregistreerde gevallen van studentenarbeid betrekking hebben op overschrijding van het aantal toegestane werkdagen bij eenzelfde werkgever.

Is de minister bereid om het koninklijk besluit van 14 juli 1995 te wijzigen zodat het wel degelijk mogelijk wordt om met opeenvolgende overeenkomsten voor studentenarbeid van bepaalde duur te werken voor eenzelfde werkgever zonder hierdoor volledig te zijn onderworpen aan de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten?

De minister verwijst in haar antwoord ook naar een interpretatie van de regelgeving door de sociale partners. Over welke adviezen heeft de minister het en van welke datum zijn ze? Betreft het de adviezen 313 en 330 van de Nationale Arbeidsraad? Zijn die nog relevant? Welke juridische waarde hebben ze?

Wat moeten we concreet verstaan onder een reële onderbreking van tewerkstelling? Is het voldoende dat er één dag tussen de opeenvolgende overeenkomsten voor studentenarbeid zit?

Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - De regeling rond studentenarbeid werd voor het eerst opgenomen in de wet van 9 juni 1970. Sindsdien heeft het stelsel een ware metamorfose ondergaan, maar er zijn nog steeds sporen van het oorspronkelijke stelsel en de oorspronkelijke principes in de regeling weer te vinden.

De oorspronkelijke regeling rond studentenarbeid werd opgebouwd vanuit de ratio legis van de bescherming van de student. Het betrof een persoon die in hoofdzaak studeerde en slechts sporadisch, voor korte perioden en vaak voor het eerst, in aanraking kwam met de arbeidsmarkt. De wetgever oordeelde dat die `zwakkere' werknemer nood had aan een bijzondere bescherming. Daarom werd voor studenten een schriftelijke overeenkomst voor tewerkstelling met bepaalde vermeldingen verplicht, zodat de student duidelijk en ondubbelzinnig geïnformeerd zijn arbeid kon aanvatten. Die ratio legis is terug te vinden in de voorbereidende werkzaamheden rond de oorspronkelijke regelgeving, zoals de adviezen van de NAR nr. 313 van 27 november 1969, nr. 330 van 9 juni 1970 en nr. 1.011 van 29 oktober 1991.

Vandaag blijft studentenarbeid niet langer beperkt tot korte periodes. Zo is het mogelijk gemaakt dat de arbeidsovereenkomst twaalf maanden duurt, terwijl dat voorheen slechts zes maanden was. Ook de socialezekerheidsregeling is uitgebreid en sinds 1 januari 2012 vereenvoudigd, zodat studentenarbeid over een volledig jaar kan worden gespreid. Vroeger werkten studenten vooral tijdens de vakantie, met een maximum van één maand. Ik herinner me nog dat we destijds heel wat acties hebben opgezet om ervoor te zorgen dat de studenten niet werden uitgebuit en dat er een reglementering kwam.

Dat belet niet dat de arbeidsrechtelijke regeling voor studenten nog steeds beschermend is tegenover de student. Dat mogen we niet vergeten. Een van de kwesties daarbij is het sluiten van opeenvolgende overeenkomsten voor tewerkstelling van studenten. Die regel belet een langdurige tewerkstelling bij dezelfde werkgever, hetzij met een overeenkomst die meer dan twaalf maanden bestrijkt, hetzij met meerdere opeenvolgende overeenkomsten die in totaal de termijn van twaalf maanden overschrijden. Een gevolg van de overschrijding zal zijn dat de studentenovereenkomst beschouwd wordt als een gewone arbeidsovereenkomst. Die interpretatie blijkt al uit de adviezen nr. 313 en 330 van de NAR, vandaar dat die oude adviezen nog steeds een zekere relevantie hebben.

Ik ben bereid te bekijken in welke mate het nuttig kan zijn om het koninklijk besluit van 14 juli 1995 aan te passen. Op zijn minst moeten we bekijken of het gehanteerde begrippenkader in dat besluit niet moet worden geactualiseerd. De problematiek van de opeenvolgende overeenkomsten van bepaalde duur komt echter op zich niet voort uit dat koninklijk besluit, maar uit de arbeidsrechtelijke basisreglementering van de Arbeidsovereenkomstenwet.

Voor de term `onderbreking' in het kader van opeenvolgende overeenkomsten voor tewerkstelling van studenten kan worden verwezen naar het begrippenkader van artikel 10 van de Arbeidsovereenkomstenwet. Het moet gaan om een werkelijke onderbreking, geen fictieve, die toe te schrijven is aan de werknemer.

Tijdens mijn recent bezoek aan een reeks bedrijven kon ik vaststellen dat bedrijven die het hele jaar door studenten tewerkstellen, bijvoorbeeld voor vier uur elke zaterdag, eigenlijk een contract van onbepaalde duur aanbieden en dus bijdragen betalen zoals voor een gewoon arbeidscontract. Het verschil met een studentencontract is niet zo groot en op die manier moet geen rekening worden gehouden met de regel van de vijftig dagen en dergelijke meer.

De heer Dirk Claes (CD&V). - Ik ben het helemaal eens met de minister dat een sociale bescherming zeer belangrijk is, zeker voor mensen die voor het eerst in contact komen met de arbeidsmarkt. We moeten dus voorzichtig zijn. Maar laten we even het voorbeeld nemen van iemand die elke zondag bij de bakker werkt. Hij mag dus vijftig zondagen werken tussen 1 januari en 31 december. Als hij twee weken vakantie neemt, wordt het problematisch om hem weer in dienst te nemen. Dat zou toch mogelijk moeten zijn en zoiets verbieden is ook niet het doel van de wetgeving. Uiteraard moeten we rekening houden met de sociale bescherming. Beide combineren is geen gemakkelijke evenwichtsoefening, maar het moet mogelijk zijn. Ik wil graag mee naar een oplossing zoeken omdat ik ervan overtuigd ben dat ze bestaat.