5-1599/1 (Senaat) 53-2238/001 (Kamer) | 5-1599/1 (Senaat) 53-2238/001 (Kamer) |
4 MEI 2012
I. INLEIDING
Op vrijdag 20 april 2012 en zaterdag 21 april 2012 vond in de Poolse Sejm de Conferentie van voorzitters van de parlementen van de Europese Unie (EU) plaats. Deze jaarlijkse conferentie verenigt de voorzitters van de nationale parlementen van de lidstaten en kandidaat-lidstaten van de EU, naast de voorzitter van het Europees Parlement. De conferentie vindt traditioneel plaats in het Parlement van het land dat in de tweede helft van het voorgaande jaar het voorzitterschap bekleedde van de Raad van de Europese Unie.
Namens de Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers nam Kamervoorzitter André Flahaut deel aan de vergadering. Voor de Belgische Senaat betrof het de heer Danny Pieters, eerste ondervoorzitter van de Senaat.
II. VRIJDAG 20 APRIL 2012 — OPENING VAN DE CONFERENTIE EN VERWELKOMING VAN DE DEELNEMERS
Mevrouw Ewa Kopacz, voorzitter van de Poolse Sejm, benadrukt het belang van deze editie van de belangrijkste interparlementaire conferentie in de Europese Unie. Nieuwe uitdagingen voor de Europese samenwerking zullen worden besproken, waarbij ook de interparlementaire samenwerking zal moeten worden geëvalueerd.
Een mijlpaal is ook de deelname voor de eerste keer van de voorzitter van het Servische Parlement, bewijs van het succes van de Europese interparlementaire samenwerking.
De economische crisis in de Europese Unie zal uitgebreid worden behandeld. Hierbij staat de vraag centraal wat we willen dat Europa nog doet, en wat niet.
Ten slotte zal er verder moeten worden gewerkt aan een aanvaardbaar compromis voor de organisatie van de parlementaire controle op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB).
Ter informatie is het belangrijk te verwijzen naar de conclusies die de secretarissen-generaal hebben getrokken tijdens hun vergadering in februari 2012 betreffende het IPEX-systeem. Deze conclusies en alle verdere informatie over deze conferentie zijn terug te vinden op de site van IPEX (www.ipex.eu).
De heer Bogdan Borusewicz, voorzitter van de Poolse Senaat, bracht het debat in herinnering dat plaatsvond tijdens de vorige conferentie in Brussel in 2011 aangaande de parlementaire controle op het GBVB en het GVDB. Hoewel een aantal conclusies toen reeds werd getrokken, dient het debat vandaag verder te worden gezet. Men kan echter vaststellen dat het onderhandelingsklimaat beter geworden is. Dit maakt dat er goede hoop is dat men de organisatie van deze parlementaire opvolging succesvol kan afronden.
III. VRIJDAG 20 APRIL 2012 — DE CRISIS IN DE EUROPESE EENHEID : WAT MOET ER GEBEUREN ?
1. Inleiding door de heer Donald Tusk, eerste minister van Polen
Het in 1992 ondertekende Verdrag van Maastricht had tot doel de Europese Unie te versterken, de werking ervan te verbeteren en de Europese Unie dichter bij de burger te brengen. Kernwoorden waren toen samenwerking, eenheid en gemeenschap.
Het « Fiscal Compact »-verdrag (Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur) van 2012 moet de stabiliteit van de eurozone en de Europese Unie versterken en legt lidstaten verplichtingen op die bij niet-naleving kunnen leiden tot (zware) sancties. Thans staan de bescherming, efficiënt bestuur en sanctionering centraal.
Het is duidelijk dat ten gevolge van de crisis de bestaansreden van de EU wordt gecontesteerd en ondermijnd. De vraag moet dan ook worden gesteld waar men heen wil gaan met de integratie binnen de EU. Is men te ver gegaan, of niet ver genoeg ? Is Europa een politieke dan wel een economische entiteit ? Dit fundamenteel debat wordt thans gevoerd tussen de lidstaten en binnen elke lidstaat.
Een tweede vraag die moet worden beantwoord, is of de interne markt alles zal kunnen oplossen, of dat meer politieke integratie noodzakelijk is.
Indien een verdere integratie moet, moet deze dan geleidelijk, stap voor stap gebeuren, of is een grote sprong voorwaarts meer aangewezen ? En gaat men hierbij de gelijkheid tussen grote en kleine lidstaten nog kunnen garanderen ?
Bij het beantwoorden van al deze vragen mag men echter niet vergeten waarom de Europese constructie is gestart. Men is erin geslaagd om op de puinen van de Tweede Wereldoorlog en de daaropvolgende Koude Oorlog meer dan zestig jaar vrede te kennen. Het is duidelijk dat er geen weg terug is, maar dat er enkel een weg vooruit is.
De oude lidstaten mogen niet worden verveeld over de Europese Unie. In de nieuwe lidstaten en in de kandidaat-lidstaten enthousiasmeert Europa nog steeds. Het is dan ook niet opportuun voor de oude lidstaten om in de weg staan van het Europees project. Voor zover men nog een onderscheid kan maken tussen « oude » en « nieuwe » lidstaten.
2. Uiteenzetting door mevr. Maria da Assunção Esteves, voorzitter van het Portugese Parlement
Iedereen is het erover eens dat de Europese Unie in crisis verkeert. De Europese democratieën worden op de proef gesteld. De toekomst van de eurozone en van de Europese Unie lijkt in vraag te worden gesteld.
Nochtans is dit project onontbeerlijk voor een dynamisch en sterk Europa dat vrede garandeert in de regio. Daarom zijn volgende opmerkingen op zijn plaats.
Vooreerst moet men vaststellen dat deze crisis meer is dan een gewone schuldencrisis. Het is systemisch en veroorzaakt door een complex kluwen van redenen :
— De gebrekkige constructie van de EMU;
— Het gebrek aan een coherente basis voor deze EMU;
— Een verschil in beleid door de lidstaten betreffende ondermeer energie;
— Een gebrek aan eenheid op het vlak van buitenlands beleid;
— Het onvoldoende benutten van Europa's zogenaamde « soft powers », ondermeer via de Wereldhandelsorganisatie;
— Een gebrek aan samenhang tussen vrije handel en sociale rechten of duurzaamheid inzake milieu.
De crisis is ook het resultaat van het verdwijnen van de zogenaamde gedeelde verantwoordelijkheid. De opvolging van de financiële sector door nationale en Europese instellingen loopt mank en is niet gecoördineerd. Daarnaast is er het feit dat een aantal regeringen bewust het groei- en stabiliteitspact uit 1997 hebben genegeerd.
De nieuwe « Fiscal Compact » zal geen einde maken aan de crisis. Financiële discipline is een onderdeel van de oplossing, maar het is niet zaligmakend. Europa moet ambitie hebben op alle terreinen : jobcreatie, duurzame ontwikkeling, sociale politiek, ... Fundamentele politieke en economische hervormingen zijn levensnoodzakelijk.
Nationale parlementen hebben een belangrijke rol te spelen in de realisatie van deze prioriteiten. Formeel is er natuurlijk de politieke communicatie. Maar ook informeel moeten zij genoeg vertrouwen en standvastigheid uitstralen om de bevolking gerust te stellen.
Men moet beseffen dat geen enkele lidstaat op zichzelf in staat is om de uitdagingen op al deze domeinen het hoofd te bieden : klimaatverandering, energieschaarste, leefmilieuproblematiek, defensie, jobmarkt, ... Enkel een sterk en volledig geïntegreerd Europa kan dit realiseren.
De nationale parlementen moeten om deze reden ook op Europees vlak samenwerken. In de « Fiscal Compact » wordt dit voorgeschreven in artikel 13. Zij moeten meer zijn dan de wakers van de toepassing van het subsidiariteitsprincipe. Zij moeten ook de Europese waarden verdedigen.
Het is duidelijk geworden dat Europa naast vrijheden nu ook engagementen en verplichtingen nodig heeft. Het moment is gekomen om hierover te beslissen.
3. Gedachtewisseling
De heer Danny Pieters, eerste ondervoorzitter van de Belgische Senaat, waarschuwt dat hij ietwat provocerend zal tussenkomen. De nationale parlementen tonen vaak een gebrek aan dynamisme wanneer het gaat om de bestrijding van de huidige crisis. Al te vaak worden de beslissingen overgelaten aan de regeringen. Resultaat is dat het huidige beleid in grote mate wordt vorm gegeven door de regeringen van de grote lidstaten in samenspraak met technocraten van de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank. Wanneer een parlement niet langer kan of wil wegen op een beleid, is er echter sprake van een groot democratisch probleem.
De voorzitter van de Europese Raad, de heer Herman Van Rompuy, heeft niet zo lang geleden gesteld dat de crisis Europese instellingen heeft gemaakt van de nationale parlementen. De parlementen begeven zich dus op voor hen compleet nieuw en onontgonnen terrein. Men kan zich afvragen of dit moet worden betreurd of toegejuicht. Feit is echter wel dat de parlementsleden zeer waakzaam moeten zijn om te vermijden dat zij volledig onder de curatele vallen van de executieve en de technici. De parlementaire werkzaamheden mogen niet verzanden in een uitgebreid gedebatteer, terwijl de echte beslissingen elders worden genomen en uitgevoerd. De Europese besluitvorming moet democratisch blijven, en daarbij is de rol van de parlementen in de EU cruciaal.
De burger is er thans van overtuigd dat de hele politieke besluitvorming in handen is van een kleine groep van technici. Dit maakt hem wantrouwig en onverschillig. De verkozenen moeten daarom wakker worden geschud. De parlementen, nationaal en Europees, moeten elk hun volheid van bevoegdheid aanwenden om te doen waar ze het beste in zijn. Enkel zo kan er worden gegarandeerd dat de parlementaire democratie in Europa centraal blijft als hoeksteen van de Europese constructie.
De heer André Flahaut, voorzitter van de Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers, stelt dat er zeker een vertrouwenscrisis is. De indruk is te veel gegeven dat de Europese Unie niet in het belang van de lidstaten en de burgers is opgericht. Europa moet echter als bindmiddel optreden tussen de landen. Hierbij moet onvermijdelijk een moeilijke en complexe weg worden bewandeld die soms leidt tot blokkeringen of onbegrip.
Deze weg wordt bepaald door de antwoorden op volgende vragen :
— Op welke fundamenten is de Europese Unie gebouwd ?
— Welke middelen willen de lidstaten geven aan de Europese Unie ?
— Wat is de verhouding tussen de nationale en de Europese belangen ?
Wanneer de recente Eurobarometer vaststelt dat 55 % van de bevolking van oordeel is dat de Europese Unie de verkeerde richting uitgaat, is dit zorgwekkend. Men is het dan ook aan zichzelf verplicht om de burger terug rond een echt Europees project te verzamelen. Offers die men moet maken, worden immers gemakkelijker aanvaard indien men weet wat het doel is.
De burger is vandaag de dag meer dan een consument. Hij is reiziger, persoon, arbeider en soms jammer genoeg ook werkloze. Hij moet dan ook in al zijn hoedanigheden opnieuw in het centrum van het Europees project komen te staan.
Om dit te doen, zijn investeringen onontbeerlijk. Investeringen in onderwijs, onderzoek, ontwikkeling van nieuwe technologieën, enz. kunnen de hoop en de solidariteit terugbrengen in Europa. Wat dit laatste betreft, is het niet enkel zo dat men binnen Europa solidair moet zijn. Ook met de buren moet dit het geval zijn. Om die reden kan het interessant zijn indien het volgende voorzitterschap van deze conferentie de landen rond de Middellandse Zee uitnodigt als waarnemers om deel te nemen aan een debat hierover.
Als conclusie kan men stellen dat hetgeen ons allen verenigt, veel sterker is dan wat ons scheidt. Er is dan ook geen alternatief voor de Europese constructie.
De voorzitter van het Parlement van Cyprus, stelt dat we middenin een financiële, sociale en werkgelegenheidscrisis zitten. Dit knaagt aan het vertrouwen van de burger in de EU. Het is dan ook belangrijk na te denken over de weg die de EU moet bewandelen. Hoever wil men gaan met de integratie ?
De rol van de nationale parlementen is van groot belang. Het is aan hen om, in samenwerking met het Europees Parlement, de Europese regelgeving te monitoren en te garanderen dat in alle initiatieven die Europa neemt, de burger centraal staat.
De voorzitter van het Parlement van Kroatië, antwoordt dat het vooral de perceptie van een Europa in crisis is die weegt op de Europese werking. Nochtans mag men de woorden van Jean Monnet niet vergeten : « Europe will be forged in crisis. » De huidige crisis heeft geleid tot ondermeer de « Fiscal Compact » en een volledig nieuw beleid inzake de financiële markten. Nu gaat het erom om van deze toestand gebruik te maken om de EU verder uit te bouwen en uit te diepen.
De voorzitter van het Parlement van Finland, vindt dat men door het veelvuldig verwijzen naar de crisis, vergeet dat de EU vooral een succesverhaal is. In die context moet worden benadrukt dat Europa altijd de crisissen heeft opgelost en er sterker is uitgekomen.
Hoewel velen denken dat euroscepsis overheerst in Finland, staan dit land en zijn bevolking volledig achter de Europese constructie en het lidmaatschap daartoe. Het is echter wel belangrijk dat de EU nuttig is, bescheiden blijft, en doet wat het zegt te zullen doen. De nationale parlementen kunnen en moeten hierop toezien.
De voorzitter van de Tweede Kamer van Nederland, is van oordeel dat de parlementen de bevoegdheden ontvangen door het Verdrag van Lissabon, onvoldoende benutten. Ondermeer daarom denkt de burger vandaag nog steeds nationaal. In het Nederlands Parlement zijn er bijna dagelijks debatten over Europese thema's. Dit kan helpen om de burger meer Europees te doen denken.
De voorzitter van het Parlement van Denemarken, beschouwt de « Fiscal Compact » als noodzakelijk maar op zich onvoldoende. Nu moet er vooral worden gewerkt aan groei en nieuwe arbeidsplaatsen. Hiermee gepaard moeten de nationale parlementen meer aandacht geven aan de problemen rond onderwijs, onderzoek en ontwikkeling, enz. Dit kunnen zij ondermeer doen door rechtstreeks deel te nemen aan de debatten en discussies die worden gevoerd op Europees niveau rond deze thema's via ondermeer groenboeken, publieke consultaties enz.
De voorzitter van de Senaat van Spanje, benadrukt dat ook de regering zijn duit in het zakje moet doen. Hierbij zijn de ECOFIN-vergaderingen van groot belang. Men moet ook grondig nadenken over manieren om de huidige werking van de Raad minder intergouvernementeel en meer supranationaal te maken.
De voorzitter van de Senaat van Italië, bevestigt dat de in oorsprong West-Europese crisis uitgegroeid is tot een globaal probleem dat enkel kan worden opgelost via de invoering van een versterkte economische governance van de eurozone. Deze governance moet niet enkel controle inhouden, maar moet ook betrekking hebben op de ontwikkeling van achterliggende regio's, de bestrijding van de werkloosheid en de uitgifte van eurobonds. Tevens wil de voorzitter opmerken dat het Italiaans parlement als één van de eerste in Europa de zogenaamde gouden regel heeft opgenomen in de grondwet. Ten slotte is er een opportuniteit voor de nationale parlementen om hun verantwoordelijkheid op te nemen via artikel 13 van de « Fiscal Compact » en de oprichting van een interparlementair controleorgaan.
De voorzitter van het Parlement van Luxemburg, stelt dat de huidige crisis een veruitwendiging is van de oude demonen in Europa : oorlog, xenofobie en sociale onrechtvaardigheid. Het is de plicht van de parlementen om deze demonen te bestrijden. Samenwerking, ondermeer in het kader van artikel 13 van de « Fiscal Compact », is essentieel.
De voorzitter van de Dail Ereann in Ierland, ziet overal spanningen in de EU, maar niet echt oplossingen. Al te vaak verschillen de lidstaten en hun parlementen van mening. Dit heeft meestal te maken met het feit dat de regering dicteert wat het parlement moet doen. Het is dan ook noodzakelijk dat er een soort van « Memorandum of Understanding » komt tussen de wetgevende en de uitvoerende macht betreffende het beheer van de Europese zaken. Men mag immers niet vergeten dat de parlementen nog steeds de eerste contactpunten zijn voor de burger.
De voorzitter van het Parlement van Letland, wijdt de huidige problemen aan een gebrek aan visie bij de Europese politici. Lang geleden was de Europese samenwerking redelijk eenvoudig. Thans is de EU enorm ontwikkeld, waarbij het respect voor de rechten, waarden en normen centraal moet staan. Op basis van deze waarden en normen moet een echte visie op Europa worden ontwikkeld.
De voorzitter van de commissie voor Europese Zaken van de Assemblée nationale van Frankrijk, is er niet van overtuigd dat er vandaag een crisis is in het Europese denken. Het bestaan van een economische en financiële crisis staat niettemin buiten kijf. Men mag echter niet vergeten dat deze crisis ervoor heeft gezorgd dat de Europese integratie weer enkel stappen verder is gegaan. Men spreekt nu zonder probleem over een Europese economische governance, een gemeenschappelijk waarborgfonds, de « sixpack », een nieuwe rol voor de Europese Centrale Bank, enz. Dit zijn allemaal bewijzen dat Europa efficiënt heeft gereageerd op de economische moeilijkheden. Men moet op de ingeslagen weg verdergaan met de ontwikkeling van een echt gemeenschappelijk industrieel, sociaal en fiscaal beleid voor de Europese Unie.
In dat opzicht moeten de nationale parlementen niet enkel de eigen regeringen controleren, maar moeten zij ook de link met het Europees Parlement vergroten, om samen de Europese integratiebeweging te begeleiden en tot een succes te maken.
De voorzitter van het Parlement van Hongarije, sluit zich aan bij de opmerking dat deze crisis meer complex en globaal is dan ooit; ook sociale, culturele en demografische elementen spelen mee. Daarom is een meer politieke unie noodzakelijk, waarin de nationale parlementen een belangrijke (controle)rol te vervullen hebben.
De voorzitter van de Senead Eireann van Ierland, bevestigt dat de nationale parlementen een eigen rol moeten zoeken en spelen in de Europese infrastructuur. Hierbij is een centrale rol weggelegd voor de parlementaire commissies. Nadruk moet ook leggen op de politieke dialoog met de Europese Commissie, het zogenaamde Barroso-initiatief.
De voorzitter van de Nationalrat van Oostenrijk, gaat ermee akkoord dat de huidige crisis veel dieper is dan een gewone schuldencrisis. Het beeld van anonieme markten en beleidsmakers heeft dit nog versterkt. De politici leken overbodig te zijn. De hieruitvolgende vertrouwenscrisis in het politiek systeem moet worden hersteld via meer democratie, openheid en opvolging van Europese dossiers.
De voorzitter van het Parlement van IJsland, stelt dat de huidige Europese crisis koren op de molen is voor de eurosceptici in eigen land. IJsland was het eerste land dat viel door de financiële moeilijkheden. Het is echter ook het eerste land dat opnieuw recht krabbelt. De economie kromp met 10 % in de periode van 2009-2010. In 2011 kende IJsland echter opnieuw een groei met 3 %. Daarenboven werd het tekort op de begroting van 10 % in 2009-2010 teruggebracht tot een tekort van 2 % in 2011. Er is dus hoop en een reële kans op verbetering.
De voorzitter van de Kamer van Tsjechië, erkent dat er een diepe crisis bestaat in Europa, maar men moet oppassen met het soms gratuite gebruik van dergelijke zware woorden die de burger soms al te veel kunnen verontrusten. Men moet daarom ook durven spreken over oplossingen en responsabilisering. Men moet zich verder opnieuw concentreren op democratie en niet langer op bureaucratie.
4. Conclusies door mevr. Maria da Assunção Esteves, voorzitter van het Portugese Parlement
De beste manier om tot een oplossing te komen is door de problemen niet te negeren. Dit lijkt evident maar is niet steeds eenvoudig.
Volgend op dit debat kunnen drie pragmatische conclusies getrokken worden :
— de nationale parlementen moeten de regering steunen in de bestrijding van de crisis, waarbij de regering de parlementen moet erkennen als bewakers van de democratische principes;
— de Europese Unie is grondwettelijk geïnspireerd. Door dit te erkennen, kan er werk worden gemaakt van een verdere integratie;
— de nationale parlementen zijn vaak de eerste opiniemakers. Zij moeten deze rol durven spelen.
Het is duidelijk dat de burger de politiek kan voeden en richting geven, maar uiteindelijk moeten de politici het beleid maken. Bij het maken van het beleid moet men dan ook soms visionair zijn. Op termijn zal de burger wel volgen.
IV. VRIJDAG 20 APRIL 2012 — DE PARLEMENTAIRE CONTROLE OP HET GEMEENSCHAPPELIJK BUITENLANDS EN VEILIGHEIDSBELEID (GBVB) EN HET GEMEENSCHAPPELIJK VEILIGHEIDS- EN DEFENSIEBELEID (GVDB)
1. Inleiding door mevr. Ewa Kopacz, voorzitster van de Poolse Sejm
Tijdens de vorige Conferentie in Brussel in mei 2011 is uitvoerig gedebatteerd over de organisatie van de parlementaire controle op het GBVB en het GVDB. Aan het einde van de Conferentie kon een akkoord worden gesloten over het merendeel van de punten waarover een standpunt moest worden ingenomen. Deze werden opgenomen in de conclusies van het voorzitterschap van die Conferentie.
Over twee punten bleef er echter onduidelijkheid : over het aantal delegatieleden dat elk parlement mocht afvaardigen, en over de samenstelling van het secretariaat van de nieuwe interparlementaire conferentie.
Op 15 november 2011 deed het Poolse voorzitterschap een compromisvoorstel aan de voorzitter van het Europees Parlement : een nationaal parlement kon vier effectieve leden en twee plaatsvervangers afvaardigen, het Europees Parlement zestien leden. Dit voorstel werd op 18 november 2011 door het Europees Parlement via brief van zijn voorzitter aanvaard.
Op 28 november 2011 werd dit compromisvoorstel dan meegedeeld aan de voorzitters van de nationale parlementen met de vraag om hun standpunt voor het einde van 2011 mee te delen. Tweeëndertig parlementaire assemblees reageerden.
Deze reacties werden gebundeld en besproken tijden de vergadering van secretarissen-generaal van de parlementen van de Europese Unie op 6 februari 2012. Bij die gelegenheid bleek dat 50 % van de parlementaire assemblees akkoord zouden gaan met het compromisvoorstel.
Volgend op bepaalde suggesties gedaan in de marge van deze vergadering, besloot het Poolse voorzitterschap op 29 maart 2012 een nieuw voorstel te doen waarbij geopteerd zou worden voor een open formule. Elk parlement zou voor zichzelf kunnen beslissen hoeveel leden het zou kunnen afvaardigen met een maximum van zestien personen. Na twee jaar zou alles worden geëvalueerd. De parlementen van de kandidaat-lidstaten van de EU en de Europese NAVO-lidstaten zouden twee waarnemers mogen afvaardigen.
Het is duidelijk dat deze nieuwe interparlementaire conferentie vooral een informatieve functie heeft die het de nationale parlementen moet mogelijk maken om met kennis van zaken de eigen regeringen te controleren. Het Europees Parlement heeft zijn eigen rol te spelen in dit geheel. Daarenboven zouden mogelijke conclusies niet-bindend zijn en aangenomen moeten worden bij consensus.
Wat het secretariaat betreft, is het voorstel gedaan om deze te laten bestaan uit ambtenaren van de nationale parlementen van het huidig, vorig en volgend EU-voorzitterschap en een ambtenaar van het Europees Parlement, naar analogie met het secretariaat van COSAC.
2. Gedachtewisseling
Het debat was bijzonder levendig en constructief. Algemeen werd opgemerkt dat het Belgische en Poolse voorzitterschap zeer goed gewerkt hadden en dat het hun verdienste was dat men tot een akkoord is kunnen komen. Wat de verschillende punten van discussie betreft, worden de interventies hieronder samengevat.
a) Karakter van de nieuwe interparlementaire conferentie
Iedereen is het ermee eens dat het niet de bedoeling is om een nieuwe instelling te creëren of een opvolger voor de Assemblee van de WEU te maken. Maar het kan ook niet zijn dat een conferentie wordt opgericht die geen enkel nut heeft. Het moet duidelijk zijn dat deze nieuwe interparlementaire samenwerking kan wegen op het GBVB en het GVDB, voornamelijk via het uitwisselen van informatie tussen de nationale parlementen en het Europese Parlement zodat een meer efficiënte controle van de nationale regering op dit gebied mogelijk kan zijn.
b) Samenstelling van de delegaties
Algemeen wordt gesteld dat een delegatie van zestien leden niet werkzaam is. Zelfs indien men dit aantal als maximum stelt, bestaat de vrees dat de meeste parlementen zestien leden zullen afvaardigen waardoor een monsterconferentie ontstaat van meer dan vierhonderdvijftig verkozenen.
Het is ook utopisch te denken dat een conferentie, eens samengesteld, na twee jaar zou beslissen zijn ledenaantal drastisch te verminderen. Om die reden moet van bij de start een vast aantal worden afgesproken.
De meeste voorzitters pleiten voor een delegatie bestaande uit zes leden. Sommigen willen het Europees Parlement de mogelijkheid laten twaalf tot zestien leden af te vaardigen, anderen willen een gelijk aantal delegatieleden als de nationale parlementen. De meeste voorzitters zouden wel bereid zijn om, bij wijze van compromis, een vertegenwoordiging van zes leden voor de nationale parlementen en zestien leden voor het Europees Parlement te aanvaarden, indien men ermee akkoord gaat om alles na twee jaar te evalueren.
Anderen suggereren een delegatie van het Europees Parlement van zes effectieve leden en tien plaatsvervangers. Zodoende is het aantal effectieve leden gelijk aan dat van de nationale parlementen, en kan het Europees Parlement toch een delegatie van zestien personen uitsturen.
Er wordt herhaaldelijk verwezen naar de samenstelling van COSAC, waar het Europees Parlement ook slechts zes leden kan uitsturen.
Het is duidelijk dat, aangezien het geen permanent orgaan betreft, er ook geen permanente delegaties van de nationale parlementen kunnen worden aangeduid, zoals in het kader van de Assemblee van de WEU gebruikelijk was.
c) Delegatie van de waarnemende nationale parlementen
Een bijzonder probleem stelt de samenstelling van de delegatie van de waarnemers. Dit zijn de parlementen van de kandidaat-lidstaten van de EU en de parlementen van de Europese lidstaten van de NAVO die geen lid zijn van de EU. Sommige voorzitters pleiten ervoor om ook deze delegatie te laten bestaan uit zes personen die het statuut van waarnemer zouden hebben.
Andere voorzitters zijn van oordeel dat dit afbreuk doet aan het verschil in status tussen de lidstaten van de Europese Unie en de anderen. Er moet daarom een verschil zijn in aantal. Er wordt gepleit voor een aantal tussen twee en zes.
d) Secretariaat van de conferentie
Een groot aantal voorzitters is het idee niet ongenegen om het secretariaat van COSAC te laten optreden als secretariaat voor deze nieuwe conferentie. Anderen vinden dan weer dat dit niet zo specifiek moet worden geformuleerd, en dat de formulering voorgesteld door het Pools voorzitterschap meer neutraal is, zonder dat dit het secretariaat van COSAC uitsluit.
e) Eerste vergadering van de conferentie
Er wordt unaniem opgeroepen om de eerste vergadering van de nieuwe conferentie zo snel mogelijk te laten plaatsvinden. Idealiter zou dit kunnen gebeuren onder Cypriotisch voorzitterschap in de tweede helft van 2012.
Aangezien de vergadering van voorzitters van de commissies voor Buitenlandse Zaken van de nationale parlementen en het Europees Parlement (COFACC) en van voorzitters van de commissies voor defensie van de nationale parlementen en het Europees Parlement (CODACC) zouden worden opgeheven bij de oprichting van de nieuwe conferentie, kunnen de hiervoor voorziene data in de tweede helft van 2012 worden gebruikt.
De voorzitter van het Parlement van Cyprus bevestigt dat dit mogelijk is. In casu betreft het 9, 10 en 11 september 2012.
Iedereen is het erover eens dat deze conferentie halfjaarlijks zal worden georganiseerd.
3. Conclusie van het Pools voorzitterschap betreffende de parlementaire controle van het GBVB en het GVDB
Volgende beslissingen worden unaniem genomen :
— De delegatie van de nationale parlementen bestaat uit zes leden;
— De delegatie van het Europees Parlement bestaat uit zestien leden;
— De delegatie van de parlementen van de kandidaat-lidstaten van de EU en de parlementen van de Europese lidstaten van de NAVO die geen lid zijn van de EU, bestaat uit vier leden die optreden als waarnemers;
— Het secretariaat van de conferentie zal worden samengesteld volgens de formule van COSAC : een persoon van elk nationaal parlement van de trojka (vorig, huidig en volgend voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie) en een persoon van het Europees Parlement;
— De werking van de interparlementaire conferentie zal na twee jaar worden beoordeeld.
V. ZATERDAG 21 APRIL 2012 — HET VERDRAG INZAKE STABILITEIT, COÖRDINATIE EN BESTUUR IN DE ECONOMISCHE EN MONETAIRE UNIE : GEVOLGEN VOOR DE PARLEMENTEN IN DE EUROPESE UNIE
1. Inleiding door de heer Bogdan Borusewicz, voorzitter van de Poolse Senaat
In de inleiding wordt gewezen op de zwakte van de Europese Unie om de financiële en economische crisis te keer te gaan. Hij refereert in het bijzonder naar artikel 13 (waarvan hij betreurt dat de Nationale Parlementen niet betrokken zijn geweest bij de voorbereiding) in het Verdrag dat voorziet in de organisatie van een parlementair initiatief om de naleving van het Verdrag op te volgen. Dit initiatief zal vooral een informatieve functie hebben waarbij ook het EP een rol zal spelen.
2. Gedachtewisseling
De voorzitter van de Duitse Bundestag, merkt op dat de Bundestag in tegendeel wel degelijk geïnformeerd is over de totstandkoming van het Verdrag. Dat geldt overigens voor alle wetgevende initiatieven.
Bij de toepassing van het Verdrag zullen de prerogatieven van de nationale parlementen wel degelijk worden gerespecteerd. Het Verdrag beoogt een versterking van de coördinatie van het economische beleid. De begrotingen moeten in evenwicht zijn (de « gouden regel », op te nemen in de Grondwet of basiswetgeving). Het jaarlijks structureel deficit mag niet hoger liggen dan 0,5 % van het BNP. Als dit beginsel niet wordt gerespecteerd, treedt een automatisch correctiemechanisme in werking. Staten waarvan de schuldgraad 60 % van het BNP overschrijdt, zijn verplicht dit terug te dringen. Een gekwalificeerde meerderheid in de Raad is noodzakelijk opdat een Staat niet zou worden bestraft wegens buitensporig tekort.
De voorzitter van het Parlement van Letland, deelt mee dat haar land in 2014 wil toetreden tot de Eurozone. Hiertoe werden de nodige maatregelen genomen. Zij kondigt tevens aan dat Letland zeer spoedig het Verdrag inzake budgettaire discipline zal ratificeren.
De voorzitter van de commissie voor Europese Zaken in de Franse Senaat, uit zijn grootste reserves tegen het hier besproken Verdrag. Een zekere gestrengheid is nodig maar de EU moet ook perspectieven bieden aan de burgers. De burger moet het gevoel hebben gehoord te worden.
Tevens betreurt hij dat de nationale parlementen niet betrokken werden bij de voorbereiding van het Verdrag. Artikel 13 preciseert onvoldoende de rol van de nationale parlementen en moet verder gaan in de zin van een dialoog met de Raad en de Commissie. De nationale parlementen moeten dus worden geassocieerd aan de coördinatie. Het voorliggend Verdrag moet opnieuw worden onderhandeld en meer gericht op « groei en tewerkstelling ».
Tal van parlementsvoorzitters wijzen op het belang van economische groei om uit de crisis te komen.
De voorzitter van het Cypriotische Parlement, onderstreept daarbij de betekenis van de Europese Structuurfondsen.
De voorzitter van de Oostenrijkse Nationalrat, herinnert eraan dat precies dit verdrag een mechanisme is om groei en tewerkstelling te realiseren. De begrenzing van de overheidsschuld kan evenwel de groei bedreigen. De nationale parlementen krijgen een belangrijke rol toegewezen (artikel 13). Probleem is vooral de maatregelen uit te leggen aan de burgers.
De voorzitster van het Parlement van Estland, herinnert eraan dat Estland het laatste EU-land is dat tot de Eurozone is toegetreden. Zij wijst op de grote ongelijkheid in de EU (pensioenen, sociale uitkeringen, ...). Er is dus meer solidariteit nodig. Nationale parlementen moeten hiertoe hun invloed uitoefenen. Hoe vermijdt men dat een gelijkaardige financiële crisis zich terug voordoet binnen tien jaar. Wat doen de Europese instellingen, de « rating agencies », en dergelijke hieraan ?
De vice-voorzitter van het Europees Parlement, wijst erop dat artikel 13 van het Verdrag in de feiten reeds werkt. Gemeenschappelijke vergaderingen (NP-EP) over de « economic governance » worden reeds georganiseerd. Deze specifieke parlementaire conferentie, bedoeld in artikel 13, moet een bijzondere vorm van samenwerking zijn.
De vice-voorzitter van de Britse House of Lords, stelt dat het Verenigd Koninkrijk weliswaar geen ondertekenende partij is van het Verdrag, maar wel artikel 13 ondersteunt. Hij vraagt dat de zevenentwintig parlementen toch aan dit initiatief zouden participeren.
De heer André Flahaut, voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers van België, wijst op de vertrouwenscrisis in de EU. De Nationale Parlementen hebben tot nu toe weinig tijd gehad om zich voor te bereiden op de batterij maatregelen die de EU genomen heeft. Er is hoogdringend een initiatief nodig om deze maatregelen te verduidelijken. Zij moeten immers op democratische wijze worden goedgekeurd.
Europa, dat zijn wij allen : er zijn geen goede en minder goede leerlingen. Solidariteit is dus nodig.
Het Verdrag moet worden geheroriënteerd. Er moet een « ré-équilibrage » komen tussen het economische en het sociale. Het humane aspect moet centraal worden geplaatst.
Artikel 13 van het Verdrag moet dringend worden uitgewerkt. Ondertekenende en niet-ondertekenende partijen moeten aan de parlementaire vergadering (cf. Artikel 13 van het betreffend Verdrag) kunnen deelnemen. Wellicht kan de parlementaire conferentie met betrekking tot het GBVB als model gelden. Een dergelijk gremium is nodig om de maatregelen inzake budgettaire stabiliteit en « economic governance » te bediscussiëren, te begrijpen en toe te lichten.
Voorzitter Flahaut stelt voor om vóór de volgende Conferentie van voorzitters (Cyprus, eerste semester 2013) een Werkgroep op te richten die met de voorbereiding van de operationalisering van artikel 13 zou worden belast.
Voorzitter Borusewicz van de Poolse Senaat, stemt in met dit voorstel en dringt erop aan dat een Werkgroep ter zake nog zou bijeenkomen vóór 1 januari 2013. Zowel ondertekenende als niet-ondertekenende lidstaten moeten worden betrokken bij de Conferentie (cf. artikel 13) want het Verdrag zal ook effect hebben op niet deelnemende landen.
Ook de Deense Parlementsvoorzitter, sluit zich aan bij vorige pleidooien om de financiële stabiliteitsmaatregelen aan te vullen met sociale stabiliteitsmaatregelen. Er werd teveel overheidsgeld besteed om de banken te redden.
De voorzitter van het Griekse Parlement, is er voorstander van om in de schoot van de Conferentie (cf. artikel 13) een Werkgroep op te richten die meer in het bijzonder een analyse moet maken van de impact van de maatregelen inzake de « economic governance ».
De voorzitter van de Ierse Kamer van volksvertegenwoordigers (Dáil Éireann), schetst de economische crisis in Ierland. Voor hem is Ierland de casus die illustreert wat er gebeurt indien geen flankerende maatregelen worden genomen.
De voorzitster van het Portugese Parlement, deelt mee dat het Portugees Parlement het Verdrag reeds heeft goedgekeurd. Met het oog op de uitwerking van artikel 13 suggereert zij dat elk nationaal parlement een voorstel zou doen aan het voorzitterschap.
De ondervoorzitter van het Hongaars Parlement, licht de stand van zaken toe met betrekking tot de goedkeuring van betreffend verdrag. Het Verdrag werd mede-ondertekend op de Europese Top (1 maart 2012) door Premier Victor Orban. Het Advies van het Constitutioneel Hof wordt nu ingewacht en zal aanduiding geven over de vereiste parlementaire meerderheid (eenvoudige of gekwalificeerde meerderheid).
De voorzitster van de Tsjechische Kamer van volksvertegenwoordigers, legt uit waarom haar land niet tot het pact is toegetreden. Het huidige budget biedt voldoende garanties om de stabiliteit te verzekeren. Tsjechië is bovendien één van de vijf niet-euroleden die een lagere schuldgraad hebben.
Haar collega van de Tsjechische Senaat, voegt eraan toe dat Tsjechië het Pact niet kan goedkeuren, zolang de Tsjechische President het Verdrag niet wil tekenen.
De voorzitter van de Duitse Bundestag verklaart zich ermee akkoord dat zowel de ondertekenende als de niet-ondertekenende lidstaat-parlementen zouden worden geassocieerd bij het Verdrag (in het belang van. de uitvoering van artikel 13).
De voorzitter van de Nederlandse Eerste Kamer der Staten-Generaal, drukt de vrees uit dat — indien de Franse wens wordt ingevolgd om het Verdrag te heronderhandelen — de nodige maatregelen niet tijdig zullen kunnen worden genomen. Een gecoördineerde aanpak bij de parlementaire opvolging van de uitvoering van het Verdrag is nodig (zo niet ontstaan zevenentwintig verschillende procedures). Van belang is wel te bepalen waarover men zal praten. Het is niet de bedoeling dat de parlementen zich bemoeien met andermans begroting.
VI. ZATERDAG 21 APRIL 2012 — HET PARLEMENT, DE PUBLIEKE OPINIE EN DE MEDIA
1. Inleiding door de heer André Flahaut, voorzitter van de Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
De revolutionaire ontwikkeling van de media heeft geleid tot een enorme uitbreiding van de reikwijdte van de informatieverspreiding. Waar informatie oorspronkelijk bij de traditionele media nog passief werd ontvangen, kan de burger nu door de nieuwe sociale media, op participatieve wijze, mee « nieuws » vormen. Door de generalisering van internet kan iedereen nu « inhoud » genereren. De traditionele media worden ingehaald door de nieuwe media.
De nationale parlementen moeten zich aanpassen aan de realiteit. Zij missen momenteel het vertrouwen en het begrip van de burgers. Internet kan de mogelijkheid creëren op interactieve wijze te communiceren en dit vertrouwen te herstellen.
Voorzitter Flahaut stelt voor dat een studie zou worden gemaakt over de verschillende wijzen waarop de media worden aangewend in de Nationale parlementen (beste praktijken). Tevens suggereert hij de creatie van een Media-agentschap van de parlementen in de EU. Dit agentschap zou als taak hebben — door samenwerking tussen de Europese instellingen en de nationale parlementen — een Europese mediaruimte te creëren om de informatie over de activiteiten in de parlementen te verslaan en zo de burgers dichter bij hun parlement te brengen en de parlementen onderling te informeren.
2. Gedachtewisseling
De voorzitter van de Spaanse Congreso de los Diputados, wijst erop dat het parlement als dusdanig niet de enige informatieverstrekker is over de parlementaire activiteiten. Ook de politieke groepen verspreiden parlementaire informatie. Het is dus moeilijker voor de burger om de individuele actie van parlementairen te zien en te beoordelen. Daarom worden in het Spaanse Congreso, de vergadering uitgezonden via website en geregistreerd. Dit maakt het mogelijk dat de individuele parlementsleden hun interventies kunnen registreren op hun eigen weblog.
De voorzitter van het Parlement van FYROM, waarschuwt ook voor de gevaren van de sociale media. Enerzijds zijn zij een middel voor de vrije meningsuiting en om de burgers te horen. Maar dit recht op vrije meningsuiting is ook gekoppeld aan vorming. Door het feit dat iedereen nieuws kan genereren, bestaat er ook het gevaar van vervorming van de feiten. In FYROM werd een e-government platform gecreëerd om de overheidsinitiatieven toe te lichten en om de burgers te raadplegen, dit alles vanuit een zorg om transparantie.
De voorzitter van het Letse Parlement, ziet het positieve van de ontwikkeling van de nieuwe media als mogelijkheid voor de transparantie van de parlementaire werking en voor directe en participatieve democratie. Dit moet echter het geval zijn in de dagelijkse politiek en niet enkel tijdens de verkiezingen. De nieuwe media bieden de mogelijkheid tot dialoog met de burgers en de « civil society ». De media zouden ook kunnen worden betrokken bij deze Conferentie van voorzitters om aldus het imago van de nationale parlementen uit te stralen.
De voorzitster van het Parlement van Portugal, doet twee vaststellingen : enerzijds worden de Europese waarden ter discussie gesteld; anderzijds ziet zij een belangrijke rol weggelegd voor de nieuwe media in de politiek, om deze waarden uit te dragen.
De politiek kan de nieuwe technologie echter niet valoriseren als het politieke discours niet wordt aangepast. De politieke instellingen en de EU moeten meer en beter via de media hun boodschap overbrengen. De nieuwe media kunnen ook bijdragen tot de decentralisering van het politieke debat. Via de media zouden bijvoorbeeld meer bilaterale vergaderingen (op niveau van de parlementaire commissies) kunnen worden georganiseerd tussen de Nationale parlementen en het Europees Parlement.
De voorzitter van de Italiaanse Senaat, beklemtoont het belang van de media voor de openheid van het parlement en de versterking van de representatieve functie. Aangaande de uitwisseling van informatie onder de Nationale parlementen dringt hij erop aan dat IPEX meer bruikbaar zou worden gemaakt (zie conclusies van het voorzitterschap).
De voorzitter van de Nationale Assemblee van Servië, stelt vast dat het parlement negatief wordt gezien door de publieke opinie, en dit omdat het parlementaire werk onbegrijpelijk is. Er moet dus een eenvoudigere taal worden gebruikt. De nationale parlementen zijn ten slotte de stem van de burger. De media zijn te veel gefocaliseerd op het sensationele en negatief nieuws. Ook zij moeten hun verantwoordelijkheid opnemen om meer positief te berichten over de parlementen.
De voorzitter van de Ierse Kamer van volksvertegenwoordigers (Dáil Éireann), stelt dat de vrije meningsuiting een democratisch basisprincipe is. De werking van een parlement is hiervan een uitdrukking. De nationale parlementen moeten meer communiceren over Europa. De nieuwe sociale media creëren hiertoe vele mogelijkheden.
De ondervoorzitter van het Europees Parlement, herinnert aan het principe dat een gebeurtenis die niet via de media wordt doorgronden, niet bestaat. Er stelt zich een probleem om de parlementaire werkzaamheden uit te zenden (ingevolge de veelheid van talen) en om te communiceren met de burgers. Hij stelt voor een catalogus op te maken van alle communicatiemiddelen en mogelijke initiatieven. Bovendien wijst hij erop dat niet alleen de nieuwe technologie belangrijk is maar ook de traditionele communicatiemiddelen moeten worden geactiveerd (onder meer bezoekersbeleid, ...)
Ten slotte herinnert hij ook aan het « burgerinitiatief » (1) dat door het Verdrag van Lissabon is ingesteld. Een goede samenwerking tussen de Nationale parlementen en het Europees Parlement is eveneens van het allergrootste belang om de communicatie te versterken.
De ondervoorzitter van de Hongaarse Nationale Assemblee, ziet ook de goede werking van het parlement als een uitdrukking van de vrije meningsuiting. Hij onderkent de rol van de nieuwe media voor de politieke communicatie met de burger. In Hongarije worden de parlementaire debatten, zowel plenaire als commissie-vergaderingen, op ruime schaal verspreid via televisie en internet.
De voorzitter van het Parlement van Cyprus, onderschrijft de vorige tussenkomsten. Nieuwe sociale media kunnen een hulp zijn om het contact met de burger en de « civil society » te verbeteren evenals het debat te intensifiëren. Het is onmogelijk om terug te keren naar de Atheense democratie.
3. Conclusies
Bij wijze van besluit herinnert Kamervoorzitter Flahaut aan de waarden die wij delen in Europa. De technologische evolutie gaat zo vlug dat door onachtzaamheid die waarden worden bedreigd. Wij komen als parlement steeds te laat in een samenleving die beheerst wordt door het « onmiddellijke » (l'immédiat). Er dient voorzichtig met de nieuwe media te worden omgegaan want respect voor het privéleven komt al vlug onder druk. Ook het contact met de burger vergt de nodige omzichtigheid. Niets kan het directe contact met de burger vervangen. Verantwoord gebruik noodzaakt eveneens vorming en burgerzin in het omgaan met media. De politici moeten hun jargon afleggen en de werking van de instellingen — die complex zijn — uitleggen in eenvoudige bewoordingen zonder te vervallen in simplismen. Parlementen moeten ook meer aandacht trekken om hun initiatieven te tonen en om de interesse van de burgers op te wekken. Een inventaris van communicatiepraktijken en -middelen is aangewezen. De creatie van een Europees media-agentschap dat informatie uitwisselt over de parlementaire activiteiten en de communicatie met de burgers bevordert, moet worden overwogen.
VII. CONCLUSIES VAN HET VOORZITTERSCHAP BETREFFENDE DE CONFERENTIE
1. Voorafgaande opmerkingen
1. De Conferentie van voorzitters van de Parlementen van de Europese Unie vond plaats van 19 tot 21 april 2012 in Warschau, op gezamenlijke uitnodiging van de maarschalk van de Sejm en de maarschalk van de Senaat van de Republiek Polen. De voorzitters (of hun vertegenwoordigers) van zevenendertig Kamers van vierentwintig lidstaten van de Europese Unie, alsook de ondervoorzitter van het Europees Parlement, hebben aan de Conferentie deelgenomen. De voorzitters (of hun vertegenwoordigers) van de zes kandidaat-lidstaten van de Europese Unie waren eveneens aanwezig op de Conferentie. Voor het eerst heeft ook een vertegenwoordigster van het Parlement van de Republiek Servië, een land dat dit jaar de status van kandidaat-lidstaat heeft gekregen, aan de Conferentie deelgenomen. De Conferentie werd gezamenlijk voorgezeten door mevrouw Ewa Kopacz, maarschalk van de Sejm, en de heer Bogdan Borusewicz, maarschalk van de Senaat.
2. Het debat « De crisis in de Europese eenheid : wat moet er gebeuren ? » werd op verzoek van de voorzitster van de assemblee van de Republiek Portugal op de agenda van de Conferentie geplaatst. De inleidende uiteenzettingen werden gehouden door de heer Donald Tusk, eerste minister van de Republiek Polen en mevrouw Maria da Assunção Esteves, voorzitster van de assemblee van de Republiek Portugal.
3. Het thema « Parlementaire controle op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) » werd toegelicht door mevrouw Ewa Kopacz, maarschalk van de Sejm van de Republiek Polen. De Conferentie van voorzitters van de Parlementen van de Europese Unie heeft op de vergadering in Brussel (4-5 april 2011) de Interparlementaire Conferentie voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) ingesteld. De voorzitters zijn het evenwel niet eens geworden over alle aspecten van de oprichting van die Conferentie. Het Poolse voorzitterschap had de onderhandelingen op de sporen gezet om een compromis over de onopgelost gebleven problemen uit te werken. De maarschalk van de Sejm heeft het verloop van die onderhandelingen geschetst, alsook het compromisvoorstel van het voorzitterschap toegelicht. De conclusies van het debat werden voorgesteld door de maarschalk van de Senaat.
4. In het kader van de Conferentie werd tevens een vergadering (volgens het formaat 1+ 1) gehouden over het « Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie : gevolgen voor de parlementen in de Europese Unie ». De heer Bogdan Borusewicz, maarschalk van de Senaat, gaf de inleidende uiteenzetting.
5. Op zaterdag 21 april 2012 is de Conferentie ingegaan op het thema « Het Parlement, de publieke opinie en de media », ingeleid door de heer André Flahaut, voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers van het Koninkrijk België. Aangezien dat punt niet aan bod was gekomen op de Conferentie van voorzitters van de Parlementen van de Europese Unie die in 2011 in Brussel werd gehouden, werd beslist het debat over dat thema te verdagen naar de volgende Conferentie van voorzitters van de Parlementen van de Europese Unie.
2. Bevindingen aangaande de « Europese-eenheidscrisis »
1. De voorzitters hebben erop gewezen dat de huidige crisis in de Europese Unie, die niet alleen een economische en financiële crisis is, maar ook een sociaal aspect heeft, de problemen in verband met de Europese eenwording uitdiept, wat de interne cohesie van de Unie kan schaden.
2. De voorzitters hebben beklemtoond dat de ernst van de crisis en de complexiteit ervan vereisen dat het debat over de toekomst van de Europese Unie wordt gevoerd op een gestructureerde, rationele en concrete wijze; alleen op die manier kan het debat efficiënt worden aangewend om de Europese eenheid te verdedigen.
3. De voorzitters hebben opgemerkt dat de Europese Unie is gegrondvest op gemeenschappelijke waarden en op vertrouwen, en dat haar doelstellingen alleen kunnen worden verwezenlijkt als alle lidstaten die gezamenlijk nastreven. Om de huidige problemen met de Europese eenwording weg te werken, is dus de beleidsmatige steun van alle bij het Europese project betrokken partijen vereist.
4. De voorzitters hebben erop aangedrongen dat van de moeilijke tijd die de Europese Unie momenteel doormaakt, gebruik moet worden gemaakt om Europagezinde activiteiten uit te bouwen.
5. De voorzitters hebben toegegeven dat de efficiënte verwezenlijking van het Europese project meer inspanningen vereist om de balans te herstellen, alsook dat maatregelen moeten worden genomen om het vertrouwen van de burgers van de Europese Unie te herwinnen.
6. De voorzitters hebben beklemtoond dat het Europese project niet opnieuw op de sporen kan worden gezet zonder rekening te houden met het sociale aspect, en dat derhalve snel en doortastend maatregelen moeten worden genomen om de werkloosheid tegen te gaan.
7. De voorzitters hebben opgemerkt dat het Verdrag van Lissabon de taak van de nationale parlementen en van het Europees Parlement heeft versterkt, waardoor zij actiever aan het debat kunnen deelnemen en initiatieven nemen ter uitdieping van de Europese eenmaking. De nationale parlementen en het Europees Parlement zouden, elk in het kader van hun respectieve bevoegdheden, moeten bijdragen tot de wederopbouw van een coherente en solidaire Europese Unie.
8. De voorzitters hebben erkend dat de Europese Unie nood heeft aan parlementen die zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid en die samenwerken om hun taak als leidinggevend orgaan en architect van het geïntegreerde Europa te vervullen.
3. Parlementaire controle op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB)
De voorzitters hebben erop gewezen dat snel van start moet worden gegaan met de werkzaamheden van de Interparlementaire Conferentie voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (hierna « Interparlementaire Conferentie » genoemd), die bij beslissing van de Conferentie van voorzitters van de Parlementen van de Europese Unie in april 2011 in Brussel werd opgericht. Daartoe hebben de voorzitters van de parlementen de desbetreffende conclusies van het voorzitterschap aangevuld als volgt :
a) Conform de nieuwe parlementaire dimensie van het Verdrag van Lissabon wordt een Interparlementaire Conferentie voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) opgericht. De Interparlementaire Conferentie is samengesteld uit delegaties van de nationale parlementen van de lidstaten van de Europese Unie en van het Europees Parlement. Ze komt in de plaats van de bestaande bijeenkomsten van de COFACC en de CODACC.
b) Elk parlement van de Europese Unie beslist autonoom hoe zijn delegatie is samengesteld. De nationale parlementen worden vertegenwoordigd door delegaties bestaande uit zes parlementsleden. De delegatie van de bicamerale parlementen is samengesteld overeenkomstig een interne overeenkomst tussen de beide assemblees. Het Europees Parlement wordt vertegenwoordigd door een delegatie bestaande uit zestien parlementsleden.
c) Elk nationaal parlement van een kandidaat-EU-lidstaat en van een NAVO-lidstaat (behalve die als bedoeld in punt b) mag een delegatie afvaardigen bestaande uit vier waarnemers).
d) De Interparlementaire Conferentie komt één keer per semester samen in het land dat gedurende dat semester het voorzitterschap van de Raad waarneemt, of in het Europees Parlement te Brussel. De beslissing dienaangaande komt het voorzitterschap toe. De Conferentie kan buitengewone zittingen houden in dringende aangelegenheden of wanneer de nood het hoogst is.
e) De vergaderingen worden voorgezeten door het nationaal parlement van de lidstaat die het roterende voorzitterschap van de Raad waarneemt, in nauwe samenwerking met het Europees Parlement.
f) Het secretariaat van de Interparlementaire Conferentie wordt verzorgd door het nationale parlement dat het semestriële voorzitterschap van de Raad waarneemt, in nauwe samenwerking met het Europees Parlement, alsook met het vorige en het volgende voorzitterschap van de Raad.
g) De hoge EU-vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid wordt op de vergaderingen van de Interparlementaire Conferentie uitgenodigd om er de krachtlijnen en de strategieën van het gemeenschappelijk buitenlands beleid en veiligheidsbeleid van de EU toe te lichten.
h) De Interparlementaire Conferentie kan bij consensus niet-dwingende conclusies aannemen.
i) Overeenkomstig de hierboven vermelde principes keurt de Interparlementaire Conferentie haar huishoudelijk reglement en haar werkingsregels goed.
De Conferentie van voorzitters beveelt aan dat de formule die werd aangenomen voor de werkzaamheden van de Interparlementaire Conferentie twee jaar na de eerste zitting van de Conferentie wordt geëvalueerd, alsook dat de conclusies van die evaluatie worden gepresenteerd door het corresponderende voorzitterschap van de Conferentie van voorzitters van de nationale parlementen van de Europese Unie.
4. Bevindingen aangaande het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie en de implicaties daarvan voor de nationale parlementen van de Europese Unie
1. De voorzitters hebben gedebatteerd over de ondertekening van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie, dat tot doel heeft de stabiliteit in de eurozone te waarborgen en het economisch bestuur binnen de Europese Unie te versterken. Ze zijn het erover eens dat de inwerkingtreding van het Verdrag moet helpen de economische crisis in de EU te overwinnen en de financiële stabiliteit in Europa te waarborgen.
2. Gelet op wat voorafgaat en rekening houdend met de verschillende grondwettelijke vereisten van de lidstaten hebben de voorzitters informatie uitgewisseld over de ratificatie van het Verdrag en over de tenuitvoerlegging van de bepalingen ervan op het niveau van de lidstaten. Ze hebben onderstreept dat de in het Verdrag opgenomen beginselen integraal in acht moeten worden genomen, maar ook dat de nationale parlementen die beginselen in de praktijk moeten brengen via hun budgettaire bevoegdheid.
3. De voorzitters hebben nota genomen van de mogelijkheden die de samenwerkingsovereenkomsten tussen de nationale regeringen en hun parlementen bieden, met name wat de aanpak betreft van de economische en sociale kwesties die hun burgers zorgen baren.
4. Verwijzend naar artikel 13 van het Verdrag hebben de voorzitters beklemtoond dat de samenwerking tussen de nationale parlementen en het Europees Parlement een sleutelelement moet zijn in de coördinatie en in het economisch bestuur van de EU.
5. Bevindingen aangaande de betrekkingen tussen de parlementen, de publieke opinie en de media
1. De voorzitters erkennen dat de media een essentiële rol spelen in de werking van de parlementaire democratie, waarin de persvrijheid de beste waarborg vormt voor de vrijwaring van de parlementaire vrijheid, en waarin de vrije meningsuiting van elk parlementslid een fundamenteel beginsel is.
2. De voorzitters hebben onderstreept dat onderzoek naar de aanwezigheid van het parlement als thema in de media, zowel in elk land afzonderlijk als op Europees niveau, het mogelijk maakt het gewicht van elke type media kwantitatief in te schatten.
3. Verwijzend naar de conclusies van de vergadering van secretarissen-generaal van 6 februari 2012 in Warschau hebben de voorzitters beklemtoond dat het belangrijk is dat de informatie over de parlementaire activiteiten wordt verstrekt met een maximale transparantie en precisie, alsook binnen de opgelegde termijnen; dat is mogelijk door online, via vrij toegankelijke kanalen en in vrij toegankelijke vorm, relevante gegevens ter beschikking te stellen, alsook door te ijveren voor de goedkeuring van open en gemeenschappelijke internationale normen die de verwerking en het hergebruik bevorderen van de gegevens die door de betrokken partijen werden bekendgemaakt.
6. Bevindingen aangaande IPEX (interparlementaire informatie-uitwisseling over de EU)
1. De voorzitters zijn ingenomen met de conclusies van de vergadering van de secretarissen-generaal van de nationale parlementen van de EU-lidstaten en van het Europees Parlement over de maatregelen die nodig zijn om de nationale parlementen de vereiste personele, financiële en technische middelen te bieden die hen in staat moeten stellen de documenten en informatie op betrouwbare wijze en tijdig aan IPEX te bezorgen. Bedoeling is aldus aan te zetten tot een intenser gebruik van de nieuwe functies van de IPEX-website, alsook ervoor te zorgen dat de erin vervatte gegevens transparanter worden.
2. De voorzitters steunen de verdere uitbouw van IPEX, opdat het systeem een nog betrouwbaarder middel voor interparlementaire samenwerking wordt.
7. Bevindingen aangaande de ratificatie van het Verdrag betreffende de toetreding van Kroatië
1. De voorzitters zijn ingenomen met de ratificatie van het Verdrag betreffende de toetreding van Kroatië, waardoor dat land in juli 2013 een lidstaat van de Europese Unie kan worden.
2. In die context dringen de voorzitters erop aan dat de EU-lidstaten en hun nationale parlementen het ratificatieproces zo spoedig mogelijk afhandelen, opdat de toetreding van Kroatië haar beslag kan krijgen binnen de vooropgezette termijnen.
De voorzitters, | De rapporteurs, |
André FLAHAUT (K) Sabine de BETHUNE (S) | André FLAHAUT (K) Danny PIETERS (S) |
Voor de conferentiedocumenten kunt u terecht op de website :
http://www.ipex.eu/IPEXL-WEB/euspeakers/getspeakers.do
— Uitnodigingsbrief
— Agenda
— Deelnemerslijst
— Correspondentie van het voorzitterschap
— Achtergrondnota's :
• De crisis in de Europese eenheid, wat moet er gebeuren ?
• Het Verdrag betreffende de stabiliteit, coördinatie en beleid in de Economische en Monetaire Unie
• Parlement, publieke opinie en media
(1) Het Verdrag van Lissabon zorgt voor een nieuwe vorm van inspraak in het Europees beleid, namelijk het Europees burgerinitiatief. Het Europees Parlement en de Raad hebben op voorstel van de Commissie een verordening goedgekeurd met de regels en procedure voor dit nieuwe instrument (Verordening van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief). Met een burgerinitiatief kunnen één miljoen burgers uit ten minste een kwart van de EU-landen de Europese Commissie verzoeken om een wetgevingsvoorstel in te dienen, voor zover zij daartoe bevoegd is. De organisatoren, minstens 7 EU-burgers uit 7 verschillende EU-landen, krijgen een jaar de tijd om de nodige steunbetuigingen te verzamelen. Het aantal steunbetuigingen moet officieel worden vastgesteld door de bevoegde instanties van de EU-landen. De Commissie moet het initiatief daarna binnen 3 maanden onderzoeken en beslissen op welke manier zij er gevolg aan zal geven. Vanaf 1 april 2012 kunnen burgerinitiatieven worden georganiseerd.