5-152COM

5-152COM

Commission de la Justice

Annales

MERCREDI 16 MAI 2012 - SÉANCE DU MATIN

(Suite)

Demande d'explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur «l'attribution de l'exploitation des nouveaux centres de psychiatrie légale à Gand et à Anvers» (no 5-2218)

Demande d'explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur «le financement des nouveaux centres de psychiatrie légale à Gand et à Anvers» (no 5-2219)

Demande d'explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur «la sélection des personnes internées qui seront admises dans les nouveaux centres de psychiatrie légale» (no 5-2220)

Demande d'explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur «la construction de centres de psychiatrie légale sans consultation du futur exploitant» (no 5-2221)

Demande d'explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur «la politique de libération des personnes internées» (no 5-2222)

Demande d'explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur «les développements liés à la nomination des coordinateurs de soins des commissions de défense sociale» (no 5-2223)

Demande d'explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur «la situation et le traitement des personnes internées qui ne peuvent être admises faute de place dans les nouveaux centres de psychiatrie légale» (no 5-2224)

Demande d'explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur «le caractère inadéquat et inefficace de la loi du 21 avril 2007 sur l'internement» (no 5-2225)

Demande d'explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur «la nécessité impérieuse d'une méthodologie de diagnostic efficace et standardisée pour les personnes internées» (no 5-2226)

M. le président. - Je vous propose de joindre ces demandes d'explications. (Assentiment)

De heer Bert Anciaux (sp.a). - De plannen voor de twee nieuwe forensisch psychiatrische centra in Gent en Antwerpen krijgen stilaan concrete vorm. Volgens regeerakkoord zal voor de uitbating van deze centra een beroep worden gedaan op externe, private actoren. De beslissing hieromtrent is uiteraard erg belangrijk voor de goede evolutie van deze centra, maar signalen uit het veld klinken hieromtrent niet geruststellend.

Beaamt de minister dat de uitbating van de twee nieuwe forensisch psychiatrische centra in Gent en Antwerpen wordt uitbesteed aan private partners?

Hoe ver zijn de procedures hieromtrent gevorderd, welke procedure wordt gehanteerd, binnen welke tijdsmarges en wanneer zal een beslissing worden genomen?

Beaamt de minister dat de overheid zich door een extern consulent laat begeleiden bij de keuze van de juiste procedure? Zo ja, hoe verklaart de minister dat een overheid zich moet laten adviseren voor het respecteren van haar eigen wetten en richtlijnen? Hoe veel kost deze externe consulent?

Mijn tweede vraag gaat over de financiering van deze twee nieuwe forensisch psychiatrische centra in Gent en Antwerpen. De bouw ervan is opgenomen in het meerjareninfrastructuurplan. Naast de investeringen in de gebouwen en de uitrusting zullen er straks, na afwerking, onvermijdelijk de exploitatiekosten bijkomen. Daarbij komen er twee departementen in beeld, namelijk Justitie en Volksgezondheid. In de oorspronkelijke plannen bleek men uit te gaan van een verdeling: twee derde van de kostprijs van een ligdag in een centrum zou ten laste vallen van Volksgezondheid en het RIZIV en één derde ten laste van Justitie. Anderzijds gonst het van geruchten dat er nog geen duidelijke afspraken over de exploitatiekosten werden vastgelegd.

Hoe zal de exploitatiekost van de nieuwe forensisch psychiatrische centra worden betaald? In welke mate sloten de departementen Justitie en Volksgezondheid hierover al sluitende afspraken? Kan de minister bevestigen dat de exploitatiekosten van deze centra budgettair helemaal gedekt zijn en dat de centra na afwerking snel op volle kracht kunnen draaien als forensisch psychiatrische centra en niet als gevangenissen?

Mijn derde vraag gaat dan over de selectie van de geïnterneerden. Wanneer de forensisch psychiatrische centra in Gent en Antwerpen operationeel zullen zijn, zullen ze plaats bieden aan respectievelijk 272 en 180 geïnterneerde patiënten; Antwerpen zal alleen openstaan voor mannen. Hoe zal de selectie voor opname in deze nieuwe centra gebeuren. Er zijn veel meer dan 450 geïnterneerden. Daarnaast vertonen de betrokken personen heel uiteenlopende profielen. Ze worden weliswaar in een bepaalde categorie geplaatst, maar daarover uit zowat iedereen zich sceptisch en twijfelachtig. Er zouden hierover ook geen geïntegreerde cijfers beschikbaar zijn.

Op welke wijze, via welke procedure en op basis van welke keuzes zullen de beide nieuwe centra bevolkt worden met geïnterneerde patiënten? Waarop steunen deze selectiecriteria en procedures? Beschikt de minister over duidelijke scenario's, goede registraties, duidelijke cijfers, hanteerbare categorieën?

Wie zal op welke moment deze keuzes uiteindelijk maken?

Bestaat het gevaar dat de moeilijkste, vaak ook de gevaarlijkste patiënten in deze selectieprocedures de dupe zullen worden en in de vergeetputten van de gevangenissen zullen blijven?

Mijn vierde vraag gaat over het feit dat de bouw van deze centra nu wordt afgewerkt zonder dat de exploitant, die het gebouw zal moeten laten functioneren, hierover adviezen kan geven. De uitbating van deze centra is zeker geen routineklus en stelt hoge eisen aan de infrastructurele mogelijkheden en randvoorwaarden. In deze centra moeten immers heel uiteenlopende dimensies aan elkaar worden gekoppeld, zoals therapeutische en veiligheidsaspecten en het compartimenteren van verschillende categorieën van gedetineerden.

Wellicht beseft de minister de mogelijke problemen die zullen ontstaan omdat de exploitanten van de forensisch psychiatrische centra nog niet zijn aangewezen en dus ook niet kunnen meewerken aan de infrastructurele inrichting, de concepten en keuzes bij de bouw? Vreest de minister niet dat eens deze exploitanten zijn aangewezen, ze niet meer bij machte zullen zijn om noodzakelijke wijzigingen in het gebouw aan te brengen? Bestaan er nog mogelijkheden, zowel bouwtechnisch als budgettair om tegemoet te komen aan de infrastructurele eisen en noodzakelijkheden die door de exploitanten zullen worden gesteld? Hoe verklaart de minister deze minstens onfortuinlijk te noemen regie van de bouw van deze zeer gespecialiseerde infrastructuur?

Mijn vijfde vraag handelt over de uitstroom van gedetineerden. Met de bouw van twee nieuwe forensisch psychiatrische centra realiseert de FOD Justitie 450 goede opvangplaatsen voor geïnterneerde patiënten. Het is uiteraard en uitdrukkelijk ook de doelstelling om een liefst zo hoog mogelijke uitstroom van patiënten te realiseren. Ze zouden vanuit deze forensische centra hun weg moeten vinden naar de samenleving. Deze uitstroom blijft een bijzonder heikele zaak en kan niet zonder dat er een adequate en deskundige opvang, verzorging en begeleiding wordt aangeboden. Daarvoor dragen de gemeenschappen een expliciete verantwoordelijkheid.

Voor deze problematiek ligt een intensief overleg met de ministers van Welzijn van de Franse en Vlaamse Gemeenschap voor de hand. Als de doelstellingen van Justitie worden gehaald, dan zullen meer geïnterneerden dan vroeger hun weg vinden naar en in de samenleving. Dat betekent meteen ook dat het begeleidingsaanbod, ambulant en eventueel residentieel, in dezelfde mate zal moeten toenemen.

Beaamt de minister dat men met de nieuwe forensische psychiatrische centra een grote uitstroom, beduidend groter dan op dit moment, van geïnterneerde patiënten beoogt? Bevestigt de minister dat daarvoor de capaciteit aan begeleiding van deze ex-geïnterneerden in dezelfde mate zal moeten groeien?

Pleegde de minister hierover al overleg met haar bevoegde collegae van de gemeenschappen? Zo ja, wanneer, met welke ministers of ambtenaren? Tot welke afspraken leidden deze overlegmomenten? Bestaat er al een protocol of een plan of een overeenkomst waarin de gemeenschappen de groei van de begeleiding van de ex-geïnterneerden waarborgen? Wordt dit overleg verder gevoerd? Zijn er problemen bij het maken van de noodzakelijke afspraken hieromtrent? Zo ja, welke en waarom? Zo niet, hoe denkt de minister de uitdaging van de begeleiding na uitstroom aan te pakken.

Mijn zesde vraag gaat over de aanstelling van de zorgcoördinatoren voor de Commissies voor bescherming van de maatschappij.

Sinds 2006 krijgen de Commissies voor bescherming van de maatschappij de mogelijkheid om een zorgcoördinator in dienst te nemen. De creatie van deze functie steunde op de vaststelling dat justitie niet over de juiste en vooral adequate netwerken beschikt om efficiënt samen te werken met de verschillende sociale voorzieningen. In beide werelden heersen totaal andere gebruiken; in de praktijk bleek het water vaak te diep en vele samenwerkingspogingen verzandden aldus. Om een stabiele en werkzame brug tussen justitie en het veld van de sociale voorzieningen te bouwen zou de zorgcoördinator tussen beide systemen laveren en de synergie optimale kansen bieden.

Getuigenissen uit de praktijk stellen grote vragen bij de wijze waarop deze kansen zijn ingevuld. Blijkbaar betekende de functie van zorgcoördinator een erg aanlokkelijke bevorderingskans voor ambtenaren binnen justitie, zodat heel wat interne rekrutering zorgde voor de aanstelling van vele zorgcoördinatoren die helemaal niet over de noodzakelijke en beoogde competenties beschikten om precies die brugfunctie te realiseren. Hierdoor werden de doelstellingen, namelijk vlotte, open en werkzame verbindingen tussen justitie en de zorgsectoren, niet gehaald. Integendeel. Sommige veldwerkers getuigen van een averechts effect, namelijk de creatie van een extra buffer die de samenwerking meer bemoeilijkt dan bevordert.

Op het terrein wordt deze evolutie geschetst als typisch voor justitie, als de emanatie van een ouderwetse bureaucratie, sterk naar binnen gericht en veel meer bezig met de eigen carrières en het eigen comfort dan met het uitbouwen van een menswaardige en werkzame justitie. Dat verdict klinkt bikkelhard. Wellicht verdient het nuancering en mag er niet worden veralgemeend. Toch ervaar ik deze getuigenissen vooral als een alarmkreet en een oproep tot waakzaamheid.

Hoe evalueert de minister de kritiek van sommige veldwerkers, vooral uit de sociale dienstverlening, dat de creatie van de zorgcoördinatoren niet leidde tot de beoogde resultaten?

Hoe denkt de minister ervoor te zorgen dat de zorgcoördinatoren echt een brugfunctie vervullen en dat ze niet overkomen als een extra belasting? Hoe zal de minister deze ongewenste ontwikkelingen een halt toe roepen en het tij doen keren?

Mijn zevende vraag gaat over de situatie en behandeling van geïnterneerden die geen plaats vinden in de nieuwe forensisch psychiatrische centra. Bij het operationeel worden van de nieuwe forensisch psychiatrische centra, met een capaciteit van 450 bedden, blijven er nog ruim 650 geïnterneerden in de oude gevangenissen. Ook deze mensen hebben alle rechten op een optimale behandeling en verzorging. De huidige toestand van deze geïnterneerde patiënten in gevangenissen is ronduit schrijnend, wraakroepend en ontoelaatbaar.

Beschikt de minister over duidelijke cijfers over de restgroep van geïnterneerde patiënten die na de opening van de nieuwe forensisch psychiatrische centra in de gevangenissen achterblijven? Bieden deze cijfers ook informatie over de ernst van de psychiatrische stoornis? Met welke parameters of met welke diagnostische systemen of categorieën zullen de geïnterneerde patiënten worden gecatalogeerd? Waarborgen deze cijfers en informatie een voldoende sterke basis om een beleid voor deze doelgroep te voeren?

Met welke visie, doelstellingen, instrumenten en financiering zal de minister de honderden geïnterneerden die geen plaats vinden in de nieuwe centra en dus in de oude gevangenissen blijven, in de toekomst hun volle rechten op verzorging, behandeling en begeleiding waarborgen? Beschikt de minister hiervoor over een beleidsplan en kan zij dit beschikbaar stellen?

Plant de minister ook in de gevangenissen infrastructurele ingrepen die het recht op verzorging en behandeling van geïnterneerden in de oude gevangenissen respecteren? Bestaan er kwaliteitsnormen, zowel qua infrastructuur als qua begeleiding en verzorging, voor de opvang van de geïnterneerde patiënten. Zo ja, kan de minister deze verstrekken? Zo niet, met welk referentiekader wordt het beleid voor deze personen eigenlijk bepaald? Vindt de minister het noodzakelijk om hieromtrent op korte termijn een kwaliteitskader vast te leggen?

Mijn achtste vraag handelt over de onaangepastheid en ondoelmatigheid van de wet van 21 april 2007 op de internering. De wet van 21 april 2007 betreffende internering van personen met een geestesstoornis is nog altijd niet operationeel. Kritische stemmen uit het veld, zowel uit justitie als uit de hulpverlening, beoordelen deze wet erg kritisch en ronduit negatief. Blijkbaar is deze wet, ondanks haar expliciete bedoeling, niet werkbaar en ondoelmatig voor geïnterneerden. De belangrijkste kritiek betreft de vaststelling dat deze wet veel te veel een kopie maakte van de externe rechtspositie van de veroordeelden. Daarbij gaat men voorbij aan de fundamenteel andere positie en ook vraagstelling van geïnterneerden. Het gaat hier immers over niet-veroordeelde personen met een ziektebeeld, dus patiënten, die wel de vrijheid wordt ontzegd. Bij veroordeelden start een traject dat hen op de samenleving moet voorbereiden ongeveer nadat ze een derde van hun straf uitzaten. Deze benadering snijdt geen hout indien men ze toepast op geïnterneerden. Juist door hun statuut van patiënt moeten de begeleiding, de therapieën, de verzorging direct, vanaf het prilste begin van de opsluiting, beginnen. Dat wordt momenteel niet in de wet van 2007 geregeld.

Hoe evalueert de minister deze kritiek? Beaamt de minister dat de begeleiding, verzorging en therapieën voor geïnterneerden moeten starten direct bij het begin van de internering? Deelt de minister de vaststelling dat de wet in kwestie deze waarborgen niet biedt? Hoe wil de minister tegemoet komen aan deze kritiek?

Ten slotte heb ik nog een vraag over de dringende noodzaak aan een werkzame, gestandaardiseerde methodiek bij de diagnose van geïnterneerden.

Als jonge advocaat heb ik lang geleden kunnen vaststellen in wat voor hallucinante toestanden geïnterneerden in onze gevangenissen terechtkomen. Vandaag is dat geen haar beter. De verhalen die ik hoor, klinken hallucinant en roepen afschrikwekkende beelden op die wij vooral kennen uit historische films. Toch vertellen ze de waarheid en illustreren ze schrijnend hoe geesteszieke personen die verzeilen in de mallemolen van justitie, heel vaak met willekeur en zonder kansen op een eerlijke beroepsmogelijkheid worden opgesloten in gevangenissen, vaak voor een onbestemde tijd, jarenlang, vaak tot hun dood. Tijdens die tijd hebben ze alle rechten op verzorging, therapie en begeleiding, maar deze rechten blijven plakken in het wetboek. Nergens wordt het noodzakelijk therapeutisch aanbod aan de geïnterneerden in Belgische gevangenissen gerespecteerd ... zelfs niet een klein beetje.

Het begint uiteraard bij de diagnose. Daar wordt de patiënt geconfronteerd met een psychiater die - weliswaar onderbetaald en binnen een loodzware werkdruk - een oordeel velt. Ik hoef de minister hierover niet te veel verhalen te vertellen, de werkelijkheid overtreft de fictie. Gesprekken van enkele minuten, met enkele triviale vragen, blijken voldoende om een persoon soms voor jaren op te sluiten ... zonder enige verzorging. De wet van 21 april 2007 op de internering bevat enkele verbeteringen, maar niet voldoende. Ze is bovendien nog niet operationeel.

Bevestigt de minister dat de diagnose die geveld wordt na een psychiatrische expertise en die leidt tot een internering, momenteel niet verloopt via een gestandaardiseerde procedure en via geijkte diagnostische handelingen? Beaamt de minister dat een persoon die na een psychiatrische expertise tot internering wordt verplicht, hiertegen geen beroep kan aantekenen en dat de samenleving hieromtrent geen kansen biedt op een tegenexpertise? Ik beweer niet dat alle gerechtspsychiater in hetzelfde bedje ziek zijn, maar ik kan verzekeren dat er al te veel zijn die hun werk niet ernstig nemen of kunnen nemen.

Deelt de minister de ondertussen bij experts en veldwerkers wijdverspreide overtuiging dat de manier om diagnoses en vooral beslissingen tot internering te vellen, grotendeels steunt op willekeur en toevalligheid en daardoor niet overeenstemt met de waarden en wetten van een rechtsstaat? Vindt de minister het niet urgent - dus uiterst dringend - om voor de diagnoses in verband met interneringen een meer gestandaardiseerde methodiek, met geijkte onderzoeksdaden en transparante procedures en verslaggeving, te verplichten? Wil de minister ook ruimte creëren voor een besluitvorming door een college van experts, interdisciplinair samengesteld? Erkent de minister de urgentie en de schrijnende actuele toestanden en is zij bereid om hier een topprioriteit van te maken en deze uitdaging meteen en concreet aan te pakken?

De heer Bart Laeremans (VB). - Ik wil kort het woord nemen in het kader van deze vraag. Heel vaak verschil ik heel sterk van mening met collega Anciaux, maar in dit dossier is dat hoegenaamd niet het geval. Ik wil het belang van deze vragen dan ook even onderstrepen. De bekommernis van de collega is ook geheel de mijne.

In het verleden heb ik over dit onderwerp geregeld vragen gesteld, vooral ook aan minister Onkelinx. Dat heeft mee geleid tot de nieuwe instellingen die er in Gent en in Antwerpen komen, al hebben we van in het begin al gezegd dat het nog te weinig is. Vandaag is de situatie nog altijd even schrijnend als vier of vijf jaar geleden. Ik kan het niet beter of scherper omschrijven dan collega Anciaux daarnet heeft gedaan.

Destijds hebben we met de commissie voor de Justitie, nog onder voorzitter Erdman, Merksplas bezocht. De isoleercellen daar waren zeer schrijnend en intussen is er nog nauwelijks iets veranderd. Er is nog altijd veel te weinig omkadering en er is geen therapie. Dat leidt tot een inhumane, uitzichtloze situatie en zorgt ervoor dat mensen die eigenlijk al lang uit die instellingen hadden moeten zijn, er nog altijd verblijven. Dat draagt ook bij tot overbevolking in de gevangenissen. Het kan echt niet langer.

Ik ben ten zeerste bekommerd om het feit dat het nog altijd maar om 450 plaatsen gaat. Dat is veel te weinig, maar dat heb ik al meermaals gezegd. Ik neem aan dat de ergste gevallen in de instellingen in therapie gaan, maar dan nog blijft het probleem bestaan voor de mensen die in de gevangenis achterblijven. Voor hen hebben we wel degelijk een plan nodig dat gebaseerd moet zijn op therapie. Voorbeelden in het buitenland kunnen ons inspireren.

Ik hoop echt dat het die richting uit gaat, maar ik vrees dat, met het privatiseren van beide instellingen, alles in verband met geïnterneerden aan de privé wordt overgelaten. Terwijl ik van mening ben dat de minister juist wel dringend iets moet doen aan hun situatie in de gevangenissen. Als men nu personeel, psychiaters en psychiatrisch-verpleegkundigen, naar de nieuwe instellingen overhevelt, wordt het probleem in de gevangenissen nog groter. Ik dring er dan ook bij de minister op aan dat ze met haar collega van Volksgezondheid overlegt om voldoende personeel op te leiden en om te scholen zowel voor de nieuwe, als voor de bestaande instellingen, zodat het probleem niet nog groter wordt dan het vandaag al is. Ik vraag haar de privéinstellingen te ondersteunen om tijdig het nodige personeel te vinden. Ik vrees dat er anders een tekort aan psychiatrisch personeel zal zijn. Er zijn nu al veel te weinig verplegers en waar zal men ze vinden? Door het aan de privé over te laten, schuift de minister een stuk van de verantwoordelijkheid van zich af.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. - Door de oprichting van de forensisch psychiatrische centra zal de keten van de zorg voor geïnterneerden volledig worden gesloten, van de psychiatrische annexen in de gevangenissen tot de ambulante zorg en begeleiding thuis. De centra zullen immers deel uitmaken van een volledige zorgketen, waardoor de doorstroom van geïnterneerden naar de gewone zorgcircuits versneld en gemakkelijker zal gaan. Het gaat dus om een totale aanpak waarin elke actor zijn verantwoordelijkheid moet opnemen. Het overleg daarover is al lang opgestart en gaat bovendien goed vooruit.

Momenteel zitten we in de opstartfase. De eerste stap is het aanwijzen van een uitbater. De onderhandelingen tussen Justitie en Volksgezondheid lopen.

Het is de bedoeling een lastenboek op te stellen op basis waarvan we een exploitant kunnen aanwijzen, in eerste instantie voor het forensisch psychiatrisch centrum van Gent en vervolgens voor dat van Antwerpen. Het lastenboek moet klaar zijn tegen het najaar van 2012. Tegen het voorjaar van 2013 moet er dan een exploitant zijn. Zodra die bekend is, zal hij betrokken worden bij de organisatie en de opstart. Op dat ogenblik zullen we ook samen met de zorgequipes bekijken welke geïnterneerden door de Commissies tot bescherming van de maatschappij in de forensisch psychiatrische centra kunnen worden geplaatst.

In Gent zullen er 272 high en medium risk geïnterneerden worden ondergebracht. Ook `moeilijke' geïnterneerden zullen er dus een plaats kunnen krijgen.

We moeten ook niet vergeten dat er dankzij een samenwerking met de Vlaamse Gemeenschap bijvoorbeeld in Merksplas een aangepaste infrastructuur, De Haven, bestaat die geïnterneerden met een mentale handicap de nodige zorg en begeleiding geeft.

De werkingskosten van de forensisch psychiatrische centra zijn op dit moment nog niet bepaald, omdat die sterk afhankelijk zijn van de personeelsformatie die nog moet worden vastgelegd. Dat punt wordt momenteel uitgeklaard tussen de betrokken departementen van Justitie en Volksgezondheid.

Voor de opleiding loopt er momenteel een project waarin de verschillende hogescholen, onder het voorzitterschap van de rector van de Universiteit Gent, worden samengebracht om een gepast opleidingsaanbod uit te werken.

Het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen is bevoegd voor de binnenstructuur. De buitenstructuur valt onder de verantwoordelijkheid van de Regie der gebouwen, in overleg met de stad Gent.

De wet van 21 april 2007 bepaalt de modaliteiten voor de vrijlating van geïnterneerden. De behandeling en begeleiding staan daar los van. Uiteraard is het de bedoeling dat dit vanaf het begin wordt opgestart. Nu is dat niet altijd eenvoudig, maar op termijn zou het wel moeten lukken dankzij de opening van de forensisch psychiatrische centra van Gent en Antwerpen.

Om standaardverslagen te krijgen moet de wet van 21 april 2007 in werking treden en moet een koninklijk besluit worden opgesteld. De wet zegt duidelijk dat het koninklijk besluit door Volksgezondheid moet worden geschreven en niet door Justitie.

Nu al is er uiteraard beroep mogelijk tegen de beslissingen tot internering en heeft de verdachte het recht om een tegenexpertise te vragen.

Voor de vragen over de behandeling en begeleiding verwijs ik naar mijn collega van Volksgezondheid en naar de gemeenschappen.

Er is destijds expliciet voor gekozen personen die als ambtenaar aan Justitie verbonden zijn, als zorgcoördinator aan te trekken. Op die manier vermijden we problemen van aansturing en kunnen we een onafhankelijkheid tegenover de sector garanderen. Voor het hele land waren er zes plaatsen gepland, maar uiteindelijk bleven er vier over. Waarom twee betrekkingen gesneuveld zijn, is mij niet bekend. Langs Vlaamse kant is één plaats verbonden aan het werkingsgebied van de Commissie tot bescherming van de maatschappij te Antwerpen. Die werd in 2011 ingevuld. Een betrekking voor de regio Gent is gepland. Langs Franstalige kant zijn plaatsen gepland in de regio Bergen en Luik. Deze laatste drie betrekkingen zijn opengesteld via een promotieprocedure, de plaats in Antwerpen is ingevuld via reaffectatie. Hoe snel de andere regio's hun coördinator mogen ontvangen kan ik niet inschatten. Ik heb hiervoor de dienst P&O van het directoraat-generaal Penitentiaire Instellingen gecontacteerd.

De coördinator heeft als specifieke taak te zorgen voor doorstroming en dient de verschillende partners op hun verantwoordelijkheden te wijzen en faciliterend te werken. Voor de regio Antwerpen werd een inventaris opgemaakt van de zorgsector en werd een geografische kaart uitgetekend van de verschillende instellingen waarmee men samenwerkt of zou moeten samenwerken. Op dit moment wordt nagegaan welke inclusie- en exclusiecriteria de verschillende instellingen hanteren. Dat moet het mogelijk maken gerichter door te verwijzen en nutteloze aanmeldingen uit te sluiten.

Tegelijkertijd werd voor de regio Antwerpen een inventaris opgemaakt van de verschillende geïnterneerden die in instellingen verblijven die afhangen van het directoraat-generaal Penitentiaire Instellingen en werd nagegaan hoelang deze al in het circuit zijn opgenomen. Op basis daarvan zijn besprekingen aangevangen tussen de voorzitter van de Commissie tot bescherming van de maatschappij te Antwerpen en de verantwoordelijke artsen uit de sector van de regio Antwerpen.

Dat dat belastend is, valt niet uit te sluiten. Dat daarbij soms tegen één of ander heilig huisje wordt getrapt, is volgens mij ook onvermijdbaar. Niet alle betrokken partijen zijn even enthousiast om mee te werken. Algemeen moeten we echter toch concluderen dat er een wil is tot dialoog en een bereidheid tot samenwerking. Dat dat niet onmiddellijk tot meer opvangplaatsen zal leiden, is duidelijk. Dat blijft namelijk het grootste probleem in de samenwerking.

Door van start te gaan en een budget uit te trekken voor het aanwijzen van een exploitant voor de forensisch psychiatrische centra hebben we een eerste belangrijke stap gedaan om tegen het einde van de legislatuur toch al bijna 40% van dit inderdaad schrijnende probleem op te lossen. Daardoor komen we ook in een andere filosofie die ons de mogelijkheid geeft de hele keten aan te bieden en ook de uitstroom naar de reguliere zorgcircuits makkelijker te laten verlopen. Ik ben ervan overtuigd dat we nog deze legislatuur moeten kijken hoe we het aantal plaatsen kunnen optrekken. Nu hebben we alvast een eerste heel belangrijke stap gedaan om iets te doen aan dé schandvlek van het Belgische detentiebeleid. Immers, wanneer we het hebben over een responsabiliserende gevangenisstraf, waardoor de gedetineerde beter uit de gevangenis komt dan hij erin ging, dan kunnen we alleen maar vaststellen dat we voor de moeilijkste groep gevangenen, de geïnterneerden, compleet falen.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Het is belangrijk dat de zorg voor de geïnterneerde patiënten in een forensisch psychiatrische instelling als een onderdeel van een hele keten wordt beschouwd. Ik ben blij te vernemen dat er over de doorstroming wel overleg is. Misschien ga ik daar later nog dieper op in, om na te gaan hoe sterk de Vlaamse Gemeenschap zich hiervoor heeft geëngageerd. Ik heb immers niet de indruk dat de Vlaamse overheid al resultaat heeft geboekt inzake de opvang van ex-geïnterneerde patiënten.

De exploitanten van de centra zou in het voorjaar van 2013 bekend zijn.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. - Het lastenboek zal tegen het najaar klaar zijn en we weten al enigszins waar de exploitanten moeten worden gezocht. Het is belangrijk om, samen het departement van Volksgezondheid duidelijk te maken dat we op zoek zijn naar een andere aanpak. Dat moet duidelijk blijken uit het lastenboek. Het overleg verloopt zeer goed. In het voorjaar van 2013 zouden de exploitanten inderdaad bekend zijn.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ik hoop dat er met Volksgezondheid ook goede afspraken komen over de werkingskosten. Ook al verloopt de samenwerking nu goed, toch kan dat misschien anders zijn wanneer er financiële afspraken moeten worden gemaakt.

Ook wat de binnenstructuur betreft, is overleg met de exploitant echt noodzakelijk.

Bij het begin van de internering is er inderdaad een beroepsmogelijkheid, maar ik had het ook over de zesmaandelijkse procedures voor de Commissies tot bescherming van de maatschappij. Daar is geen enkele vorm van beroepsmogelijkheid.

Men kan bij het verslag van de gerechtspsychiater inderdaad een tegenexpertise vragen, maar in de praktijk is dat op kosten van de verdediging. Men weet bijna op voorhand dat als de ene zus zegt, de andere zo zal zeggen. Ik heb bovendien vragen bij de verslagen van de gerechtspsychiaters. Ik ken zeker tien dossiers waar buiten de namen van de patiënten de verslagen identiek hetzelfde zijn.

Wordt de methode van die psychiatrische onderzoeken alleen door het departement van Volksgezondheid vastgelegd?

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. - Het zijn psychiaters die dat uitvoeren.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Zij mogen dus bepalen hoe en volgens welk stramien die onderzoeken moeten verlopen. Dan krijgen we met de ordes te maken en die beschermen hun leden. Alhoewel we soms schrijnende toestanden zien, is er bij mijn weten nog geen enkele psychiater wegens geknoei of duidelijke fouten door de orde terechtgewezen of veroordeeld.

Het lijkt mij niet goed dat de aanwijzing van een zorgcoördinator als een interne procedure of, zoals in Luik, als een bevorderingsprocedure te beschouwen.

Over de Commissies tot bescherming van de maatschappij heb ik een reeks schriftelijke vragen ingediend. Ik hoop dat ik daar antwoord zal op krijgen.

Ik zal de minister van Volksgezondheid ondervragen over de werking van de gerechtspsychiaters. Over de kwaliteit van hun werk moeten in elk geval tussen Justitie en Volksgezondheid goede afspraken worden gemaakt. Wanneer er interdisciplinaire teams zouden komen, dan moeten de regels hiervoor door Justitie worden vastgelegd.

Tot voor kort hield niemand bij het departement Justitie zich met deze hele problematiek bezig, was er geen echt beleid ter zake. De minister heeft de taak om dat nu wel te doen. Ze zal in haar kabinet wel iemand kunnen gebruiken die zich daar voltijds over buigt.