5-1565/2 | 5-1565/2 |
15 MEI 2012
De RAAD VAN STATE, algemene vergadering van de afdeling Wetgeving, op 5 april 2012 door de Voorzitster van de Senaat verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen verlengd tot vijfenveertig dagen (1) , van advies te dienen over een voorstel van bijzondere wet »houdende wijziging van de zogenaamde « pacificatiewet » van 9 augustus 1988 en van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, wat de benoeming van de burgemeesters van de randgemeenten betreft » (Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1565/1), heeft het volgende advies gegeven :
Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten « op de Raad van State », gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond (2) , alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.
Daarnaast bevat dit advies ook een aantal opmerkingen over andere punten. Daaruit mag echter niet worden afgeleid dat de afdeling Wetgeving binnen de haar toegemeten termijn een exhaustief onderzoek van het voorstel heeft kunnen verrichten.
STREKKING VAN HET VOORSTEL
2. Het om advies voorgelegde voorstel van bijzondere wet strekt ertoe een nieuwe procedure in te voeren voor de benoeming van de burgemeesters van de randgemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten « op het gebruik van de talen in bestuurszaken », gecoördineerd op 18 juli 1966. Daartoe wordt een artikel 13/1 (3) ingevoegd in de Nieuwe Gemeentewet van 24 juni 1988 (hierna : Nieuwe Gemeentewet), via de invoeging van een nieuw wijzigend artikel 10/1 in de wet van 9 augustus 1988 (4) (artikel 4 van het voorstel). Tevens worden het opschrift van de laatstgenoemde wet en de referentie eraan in vier bepalingen van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen aangepast, teneinde de nieuwe benoemingsprocedure te verankeren in die laatste wet (artikelen 2 en 5 van het voorstel).
Naast een aantal formele wijzigingen, wordt de voordracht door de gemeenteraad en de verdere procedure tot benoeming door de Vlaamse regering van de burgemeesters van de genoemde gemeenten geregeld en wordt een procedure ingesteld en uitgewerkt in het raam waarvan de « aangewezen burgemeester » (5) (niet : « aangewezen-burgemeester », zoals in het voorstel) de weigering van zijn benoeming door de Vlaamse regering kan aanvechten bij de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. In het raam daarvan wordt erin voorzien dat, indien de algemene vergadering de weigering tot benoeming « tenietdoet », het arrest leidt tot de definitieve benoeming van de betrokkene als burgemeester en tot zijn vervanging als schepen volgens de procedure bedoeld in artikel 15, § 2, van de Nieuwe Gemeentewet, indien hij als schepen was verkozen.
De voorgestelde bijzondere wet zou op 14 oktober 2012 in werking treden (artikel 7 van het voorstel).
NORMATIEF KADER
3. In beginsel onderzoekt de Raad van State een aan hem voorgelegd wetsvoorstel in het licht van onder meer de Grondwet en de internationale verdragen die ter zake relevant zijn.
Wat betreft het in aanmerking te nemen grondwettelijk kader, dient te dezen rekening te worden gehouden met de wijze waarop de Voorzitster van de Senaat haar adviesaanvraag formuleert. Zij verzoekt de Raad van State om advies te geven over het thans voorliggende wetsvoorstel en over negen andere voorstellen (6) , en nodigt de Raad daarbij uit om zich uit te spreken « over de overeenstemming en de bestaanbaarheid van de tien voorstellen van wet en van bijzondere wet met de Grondwet, zoals deze van kracht zal zijn wanneer de hiervoor vermelde voorstellen tot herziening [van de Grondwet] door de grondwetgever zullen zijn aangenomen ».
Tot de voorstellen tot herziening van de Grondwet behoort een voorstel tot herziening van artikel 160 van de Grondwet (7) . Dat voorstel is bij de Senaat ingediend nadat artikel 195 van de Grondwet is aangevuld met een overgangsbepaling (8) .
Het bedoelde voorstel tot herziening van de Grondwet strekt ertoe het volgende lid aan artikel 160 van de Grondwet toe te voegen :
« Aan de bepalingen betreffende de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die op dezelfde dag als dit lid in werking treden, kan geen verandering worden aangebracht dan bij een wet aangenomen met de in artikel 4 laatste lid, bepaalde meerderheid. »
In het verleden is de Raad van State reeds ingegaan op verzoeken om advies te geven over een ontwerp of voorstel van wet in het licht van een herziening van de Grondwet die nog niet helemaal haar beslag heeft gekregen (9) . De Raad van State zal ook de bepalingen van het voorliggende wetsvoorstel, in zoverre die verband houden met de bevoegdheid van de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onderzoeken in het licht van artikel 160 van de Grondwet, zoals dat zal luiden na goedkeuring van het hiervóór genoemde voorstel tot herziening van de Grondwet.
Uiteraard wordt het voorliggende advies gegeven onder het uitdrukkelijke voorbehoud dat de tekst van het nieuwe derde lid van artikel 160 van de Grondwet, zoals dat per hypothese uiteindelijk zal worden aangenomen, in overeenstemming zal zijn met het thans voorliggende voorstel tot herziening van de Grondwet, of dat die uiteindelijke tekst in elk geval, mochten in de voorgestelde tekst nog wijzigingen worden aangebracht, ten aanzien van het onderzochte wetsvoorstel dezelfde rechtsgevolgen zal hebben als de thans voorgestelde herziening van de Grondwet (10) . Bovendien kan de Raad van State alleen maar uitgaan van het voorstel tot herziening van de Grondwet in de interpretatie die daaraan mede op grond van de toelichting bij het voorstel moet worden gegeven. Het voorliggende advies wordt dan ook gegeven onder het uitdrukkelijke voorbehoud dat uit de parlementaire voorbereiding van de herziening van de Grondwet niet volgt dat het genoemde voorstel tot herziening van de Grondwet, ook al blijft de tekst formeel ongewijzigd, in feite een andere draagwijdte krijgt dan die welke oorspronkelijk bedoeld was door de indieners ervan.
HET VOOR ADVIES VOORGELEGDE WETSVOORSTEL BEKEKEN IN HET LICHT VAN HET VOORSTEL TOT HERZIENING VAN ARTIKEL 160 VAN DE GRONDWET
4. Er bestaat te dezen een bijzondere band tussen het voor advies voorgelegde wetsvoorstel en het genoemde voorstel tot herziening van de Grondwet.
Weliswaar is die band minder sterk dan de band tussen het wetsvoorstel « tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 » (11) en het genoemde voorstel tot herziening van de Grondwet. Zoals de Raad van State opmerkt in zijn advies 51.215/AV van heden over dat wetsvoorstel, wordt in de toelichting bij dat wetsvoorstel immers uitdrukkelijk verwezen naar het voorstel tot herziening van de Grondwet en wordt in de toelichting bij het voorstel tot herziening van artikel 160 van de Grondwet uitdrukkelijk verwezen naar het wetsvoorstel (12) . Een dergelijke dubbelverwijzing is er niet wat betreft het thans voorliggende wetsvoorstel en het voorstel tot herziening van artikel 160 van de Grondwet.
Dit neemt niet weg dat rekening moet worden gehouden met de toelichting bij het voorstel tot herziening van artikel 160 van de Grondwet, waarin het volgende wordt gesteld :
« [De bepalingen betreffende de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die op dezelfde dag als dit lid in werking treden] maken het voorwerp uit van een wetsvoorstel dat tegelijk met de voorgestelde grondwettelijke bepaling zal worden bekrachtigd en afgekondigd (stuk Senaat, nr. 5-1563/1- 2011/2012).
Het onderhavig voorstel tot herziening van de Grondwet moet dus worden samengelezen met dit wetsvoorstel. Deze twee voorstellen gaan namelijk uit van eenzelfde intentie. De wet die uit dit voorstel zal voortvloeien wordt op die manier geconsolideerd door de voorgestelde nieuwe grondwetsbepalingen. Zij zal in de toekomst slechts gewijzigd kunnen worden bij een wet die is aangenomen met een bijzondere meerderheid. Door te verwijzen naar de wet die de nieuwe bevoegdheden en beraadslagingen van de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaalt voor de geschillen betreffende de randgemeenten en door erin te voorzien dat de bepaling terzake in de toekomst alleen nog gewijzigd zullen kunnen worden bij een wet die is aangenomen met een bijzondere meerderheid, heeft de voorgestelde grondwettekst tot gevolg dat de grondwetgever zich akkoord verklaart met de door de wetgever gemaakte keuzes en dat de andere grondwettelijke beginselen deze keuzes niet in de weg staan (verg. Arbitragehof, arrest nr. 2004/201, overw. B.7.2 tot en met B.8.3) » (13) .
In het voorgestelde artikel 160, derde lid, van de Grondwet wordt verwezen naar « de bepalingen betreffende de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die op dezelfde dag als dit lid in werking treden ». Zowel de voorgestelde herziening van de Grondwet als de voorgestelde wet treden in werking op 14 oktober 2012. Hieruit volgt dat, in zoverre het voorstel van wet bepalingen bevat die betrekking hebben op de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, het onder de toepassing valt van het voorgestelde artikel 160, derde lid, van de Grondwet.
5. De toelichting bij het voorstel tot herziening van artikel 160 van de Grondwet bevestigt de zeer nauwe band die er bestaat tussen het voorliggende wetsvoorstel en het voorgestelde artikel 160, derde lid, van de Grondwet.
Uit die nauwe band met het voorgestelde artikel 160, derde lid, van de Grondwet volgt echter niet dat de voorgestelde wet, of althans de bepalingen ervan die betrekking hebben op de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zelf een grondwettelijke kracht zou hebben. Het voorgestelde artikel 160, derde lid, van de Grondwet houdt immers niet zelf de bepalingen in die in verband met de algemene vergadering in het wetsvoorstel zijn opgenomen, maar beperkt zich ertoe te bepalen dat in die bepalingen geen verandering kan worden aangebracht dan bij een wet aangenomen met een bijzondere meerderheid.
De omstandigheid dat de voorgestelde tekst kracht van wet heeft, impliceert dat de Raad van State bevoegd is om het wetsvoorstel te beoordelen vanuit het oogpunt van de verenigbaarheid met de Grondwet en de internationale verdragen die ter zake relevant zijn.
Bij die beoordeling dient de Raad van State uiteraard wel rekening te houden met de toelichting bij het voorstel tot herziening van de Grondwet. Die toelichting brengt immers tot uiting dat de grondwetgever zelf van oordeel is dat de bepalingen van het wetsvoorstel in verband met de algemene vergadering in overeenstemming zijn met de Grondwet, en dat er met name geen probleem rijst vanuit het oogpunt van de verenigbaarheid van die bepalingen met de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, gewaarborgd bij onder meer de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Het komt de Raad van State niet toe dit oordeel van de grondwetgever tegen te spreken.
Zelfs indien de Raad van State uitsluitend de tekst van het voorgestelde artikel 160, derde lid, van de Grondwet in overweging zou nemen, zou hij overigens niet tot een ander oordeel komen, gelet op hetgeen volgt.
Zoals onder meer uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens en het Grondwettelijk Hof blijkt, is het bij de beoordeling van diverse onderdelen van een hervorming van de staat van belang om aandacht te hebben voor het geheel van de hervorming (14) . Waar een evenwicht wordt nagestreefd binnen de federale staat, te realiseren door middel van een complex geheel van regels (15) , kan een bepaalde beperking van grondrechten of een bepaald verschil in behandeling tussen categorieën personen zijn verantwoording vinden in het met de hele hervorming nagestreefde doel (16) — « de beveiliging van een hoger openbaar belang » (17) —, in zoverre althans de genomen maatregelen redelijkerwijze kunnen worden aangezien als niet onevenredig met het door de wetgever nagestreefde doel (18) . Dit is des te meer het geval waar « het [...] tot stand gebrachte evenwicht steunt op een ruime consensus tussen de gemeenschappen » (19) .
Het is in een dergelijke aangelegenheid bij uitstek de taak van de wetgever om te oordelen hoe het beoogde evenwicht gerealiseerd moet worden (20) .
Gelet op het samen met het wetsvoorstel aan te nemen voorstel tot herziening van de Grondwet -met de daartoe vereiste grondwettelijke meerderheid —, op de ruime beoordelingsvrijheid waarover de wetgever in de betrokken aangelegenheid beschikt, op de doelstelling die de indieners van het wetsvoorstel nastreven, met name het bereiken van de communautaire pacificatie, en op het bijzonder statuut van de gemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten « op het gebruik van de talen in bestuurszaken », gecoördineerd op 18 juli 1966, is ook de Raad van State van oordeel dat de bepalingen van het voorliggende wetsvoorstel in verband met de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak niet strijdig zijn met de Grondwet, en dat zij meer bepaald geen schending inhouden van de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, gewaarborgd bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
De Raad van State ziet voorts geen reden om, wat betreft de toetsing van deze bepalingen aan het internationaal verdragsrecht, tot een andere conclusie te komen.
6. In de bespreking hierna zal de Raad van State, gelet op hetgeen hiervóór is uiteengezet, zich toespitsen op de bepalingen van het wetvoorstel die geen verband houden met de algemene vergadering, op de interne samenhang van het geheel van de bepalingen van het wetsvoorstel en op de samenhang van die bepalingen met andere regelingen. Waar nodig, zal hij ook opmerkingen van wetgevingstechnische aard maken.
ALGEMENE OPMERKING
7. In het wetsvoorstel wordt op verschillende punten afgeweken van de normale regels die gelden voor de rechtspleging voor de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er dient te worden op toegezien dat alle aspecten van de procedure op een afdoende en een duidelijke wijze worden geregeld. Zo dient erover te worden gewaakt dat het duidelijk is vanaf wanneer de in het ontwerp bedoelde termijnen beginnen te lopen en hoe ze berekend worden, en welke regels inzake taalgebruik van toepassing zijn.
Voorts dient de dubbelzinnigheid te worden weggewerkt die ontstaat doordat in het voorgestelde artikel 13/1, § 5, achttiende lid, van de Nieuwe Gemeentewet enerzijds een aantal artikelen van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van toepassing worden gemaakt op de in het wetsvoorstel geregelde procedure, maar anderzijds ook de toepassing van andere artikelen van die wetten wordt uitgesloten. Zulks doet immers de vraag rijzen of de artikelen uit de gecoördineerde wetten op de Raad van State die niet uitdrukkelijk van toepassing worden verklaard, maar waarvan de toepasselijkheid ook niet uitdrukkelijk wordt uitgesloten, al dan niet van toepassing zijn op de genoemde procedure.
BIJZONDERE OPMERKINGEN
Artikel 4
8. De nummering van het bij artikel 4 van het wetsvoorstel in te voegen hoofdstuk dient in overeenstemming te worden gebracht met de nummering die aan dat hoofdstuk wordt gegeven in artikel 3 van het wetsvoorstel, namelijk « hoofdstuk II/1 » (21) .
9. In het voorgestelde artikel 13/1, § 2, van de Nieuwe Gemeentewet wordt gewag gemaakt van een « met redenen omklede » beslissing tot weigering van benoeming tot burgemeester die eventueel door de Vlaamse regering wordt genomen.
In zoverre met de woorden « met redenen omklede » wordt bedoeld dat de genoemde beslissing benevens materieel ook formeel gemotiveerd dient te zijn, is ze tegelijk overbodig en misleidend. Zij is overbodig omdat dergelijke beslissingen onder de toepassing vallen van de wet van 29 juli 1991 « betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen » en de verplichting tot formele motivering van de beslissing reeds uit die wet voortvloeit. Zij is misleidend omdat een dergelijke bepaling de indruk wekt dat de formele motiveringsverplichting niet bestaat zonder dat zulks uitdrukkelijk wordt voorgeschreven.
Tenzij een meer vergaande motiveringsplicht dan die welke voortvloeit uit de wet van 29 juli 1991 wordt beoogd, in welk geval de draagwijdte ervan dient te worden omschreven, dienen de woorden « met redenen omklede » in het voorgestelde artikel 13/1, § 2, te worden weggelaten.
Eenzelfde opmerking geldt ten aanzien van het voorgestelde artikel 13/1, § 4, eerste zin.
10. De termijnregeling in het voorgestelde artikel 13/1, § 2, is niet afgestemd op de termijnregeling in het voorgestelde artikel 13/1, § 3, nu in de eerstgenoemde bepaling gewag wordt gemaakt van een termijn van zestig dagen om de beslissing tot benoeming van de « aangewezen burgemeester » of tot weigering ervan te nemen, terwijl het in de laatstgenoemde bepaling gaat om een termijn waarbinnen die beslissing moet worden medegedeeld.
De twee bepalingen dienen op elkaar te worden afgestemd, waarbij wellicht ook in het voorgestelde artikel 13/1, § 2, gewag dient te worden gemaakt van een mededeling van de beslissing.
11. In de Nederlandse tekst van de tweede zin van het voorgestelde artikel 13/1, § 4, schrijve men « mededeling » in plaats van « medeling ».
12. Luidens het voorgestelde artikel 13/1, § 5, veertiende lid, maken de voor de behandeling van het dossier aangewezen leden van het auditoraat binnen vijftien dagen na ontvangst van het dossier een verslag op overeenkomstig (het thans nog voorgestelde) artikel 93, § 5, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
Over die laatste bepaling merkt de Raad van State in advies 51.215/AV, dat eveneens heden wordt gegeven, het volgende op :
« Het voorgestelde artikel 93, § 5, eerste lid, bepaalt inzonderheid : « de twee aldus aangewezen leden van het auditoraat stellen samen een verslag op ». Aangezien in het tweede lid van deze bepaling uitdrukkelijk wordt gesteld dat de twee auditeurs tot verschillende conclusies kunnen komen, rijst de vraag of het niet logischer zou zijn voor te schrijven dat er twee afzonderlijke verslagen worden opgesteld die gelijktijdig ter kennis zouden worden gebracht. » (22)
Eenzelfde opmerking geldt mutatis mutandis ten aanzien van de onderzochte bepaling.
13. Luidens het voorgestelde artikel 13/1, § 7, leidt het arrest van de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State waarbij de beslissing tot weigering tot benoeming « teniet wordt gedaan », tot de definitieve benoeming van de aangewezen burgemeester en tot zijn vervanging als schepen volgens de procedure bedoeld in artikel 15, § 2, (van de Nieuwe Gemeentewet) indien hij als schepen was verkozen. De Raad van State vestigt er de aandacht op dat de voorgestelde bepaling ertoe kan leiden dat, zelfs wanneer het arrest van de algemene vergadering waarbij de weigering van de benoeming tot burgemeester wordt « tenietgedaan » zijn grondslag vindt in een vormgebrek, die benoeming definitief wordt.
Vraag is of dit werkelijk de bedoeling is.
Artikel 5
14. In artikel 5 van het wetsvoorstel volstaat het niet om in de drie laatst erin vermelde bepalingen van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 louter het opschrift van de wet van 9 augustus 1988 aan te passen. Er dient daar telkens ook nog een vermelding van de opname in de Nieuwe Gemeentewet te worden ingevoegd, zoals dat geval is voor de overige bij de wet van 9 augustus 1988 gewijzigde wetten.
De algemene vergadering van de afdeling Wetgeving was samengesteld uit :
De heer M. VAN DAMME, kamervoorzitter, voorzitter,
De heren Y. KREINS, P. LEMMENS en P. LIÉNARDY, kamervoorzitters,
De heren J. BAERT, J. SMETS, P. VANDERNOOT, J. JAUMOTTE, Mme M. BAGUET, de heren B. SEUTIN, W. VAN VAERENBERGH en S. BODART, staatsraden,
De heren J. VELAERS, M. RIGAUX, Y. DE CORDT, L. DENYS, S. VAN DROOGHENBROECK en Chr. BEHRENDT, assessoren van de afdeling Wetgeving,
Mevrouw D. LANGBEEN, hoofdgriffier.
De verslagen werden uitgebracht door de heren X. DELGRANGE, eerste auditeur-afdelingshoofd, L. DONNAY en P. T'KINDT, auditeurs.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. VANDERNOOT.
De hoofdgriffier, | De voorzitter, |
D. LANGBEEN. | M. VAN DAMME |
(1) Deze verlenging vloeit voort uit artikel 84, § 1, 1o, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State waarin wordt bepaald dat de termijn van dertig dagen verlengd wordt tot vijfenveertig dagen in het geval waarin het advies gegeven wordt door de algemene vergadering met toepassing van artikel 85.
(2) Aangezien het om een voorstel van (bijzondere) wet gaat, wordt onder « rechtsgrond » de overeenstemming met hogere rechtsnormen verstaan.
(3) Het zou beter zijn aan deze nieuwe bepaling het nummer « 13bis » te geven, aangezien bij eerdere wijzigingen die in de Nieuwe Gemeentewet aangebracht zijn voor die nummeringswijze geopteerd is (Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, te raadplegen op de internetsite van de Raad van State, www.raadvst-consetat.be, aanbeveling nr. 123.2).
(4) Wet van 9 augustus 1988 « tot wijziging van de gemeentewet, de gemeentekieswet, de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de provinciewet, het Kieswetboek, de wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en de wet tot regeling van de gelijktijdige parlements- en provincieraadsverkiezingen ».
(5) Dit is de door de gemeenteraad voorgedragen kandidaat-burgemeester (zie het voorgestelde artikel 13/1, § 1, van de Nieuwe Gemeentewet).
(6) Wetsvoorstel « houdende verscheidene wijzigingen van het Kieswetboek en van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europese Parlement voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van het Europese Parlement en tot wijziging van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken », Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1560/1 (advies 51.214/AV); wetsvoorstel « tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 », Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1563/1 (advies 51.215/AV); voorstel van bijzondere wet « houdende wijziging van artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en van artikel 5bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen », Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1566/1 (advies 51.217/AV); voorstel van bijzondere wet « tot aanvulling van artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, wat de hoofdstedelijke gemeenschap van Brussel betreft », Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1567/1 (advies 51.218/AV); voorstel van bijzondere wet « houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen », Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1568/1 (advies 51.219/AV); wetsvoorstel « tot wijziging van de wet van 10 augustus 2001 tot oprichting van een Fonds ter financiering van de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen », Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1569/1 (advies 51.220/AV); wetsvoorstel « tot wijziging van de kieswetgeving ter versterking van de democratie en de politieke geloofwaardigheid », Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1570/1 (advies 51.221/AV); voorstel van bijzondere wet « tot wijziging van de kieswetgeving ter versterking van de democratie en de politieke geloofwaardigheid », Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1571/1 (advies 51.222/AV); voorstel van bijzondere wet « tot wijziging van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen betreffende de uitbreiding van de constitutieve autonomie van de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Vlaamse Gemeenschap », Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1572/1 (advies 51.223/AV).
(7) Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1564/1.
(8) Bij de herziening van artikel 195 van de Grondwet van 29 maart 2012 is artikel 195 aangevuld met een overgangsbepaling, luidend als volgt : « Evenwel kunnen de Kamers, samengesteld ingevolge de vernieuwing van de Kamers van 13 juni 2010, in overeenstemming met de Koning, beslissen over de herziening van de volgende bepalingen, artikelen en groeperingen van artikelen, uitsluitend in de hierna aangeduide zin : [...] 13o artikel 160, om een lid toe te voegen dat bepaalt dat geen verandering kan worden aangebracht aan de nieuwe bevoegdheden en de nadere regels van de beraadslaging van de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, dan bij een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid; [...]. »
(9) Zie bijvoorbeeld Raad van State, afd. Wetgeving, advies 13.334/1/2 van 31 mei en 6 juni 1979 over een ontwerp van bijzondere gewest- en gemeenschapswet, Parl. St., Senaat, 1979, nr. 261/1, bijlage I, p. 4; advies 21.727/AV van 16 september 1992 over een voorstel van bijzondere wet « betreffende de internationale betrekkingen van de gemeenschappen en de gewesten » (Parl. St., Senaat, 1991-1992, nr. 457/2, p. 5); advies 21.990/VR van 18 december 1992 over een voorstel van bijzondere wet « tot vervollediging van de federale staatsstructuur » (Parl. St., Senaat, 1992-1993, nr. 558/2, p. 2); advies 27.145/4 van 1 december 1997 over een wetsvoorstel dat geleid heeft tot de wet van 25 juni 1998 « tot regeling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van ministers » (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1274/6, p. 2). Men vergelijke met advies 26.815/2/V van 15 september 1997 over een voorontwerp van wet « houdende instelling van een Hoge Raad voor de Justitie », dat verband hield met een voorontwerp tot grondwetsherziening dat nog niet door de Ministerraad was goedgekeurd, laat staan dat het reeds bij het parlement was ingediend : « Bij gebrek aan een definitieve tekst kan de afdeling wetgeving van de Raad van State het ontwerp dat aan haar is voorgelegd niet in het licht van dat artikel [151 van de Grondwet] onderzoeken; ze moet haar onderzoek van dit ontwerp dus beperken tot een toetsing aan de geldende grondwetsbepalingen door te wijzen op de bepalingen die daarmee in strijd blijken te zijn of een grondwettelijke basis vereisen die thans ontbreekt. »
(10) Zie in die zin, onder meer, Raad van State, afd. Wetg., advies 30.289/2/V van 2 augustus 2000 over een ontwerp dat geleid heeft tot de wet van 18 juli 2002 « tot waarborging van een gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten van de kandidaturen voor de verkiezingen van de federale Wetgevende Kamers en van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap » (Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-1023/1, p. 12).
(11) Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1563/1.
(12) Raad van State, afd. Wetg., advies 51.215/AV van heden over het wetsvoorstel « tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 », opmerking 6.
(13) Parl. St., Senaat, 2011-12, nr. 5-1564/1, pp. 1-2.
(14) Zie GwH, 25 maart 2003, nr. 35/2003, B.16.6; 27 maart 2003, nr. 36/2003, B.7; 26 mei 2004, nr. 96/2004, B.12.3; 27 april 2005, nr. 78/2005, B.22.3.
(15) Rdpl. E.H.R.M., 2 maart 1987, Mathieu-Mohin en Clerfayt t. België, Reeks A, vol. 113, § 57. Het Hof heeft het in dit arrest over « a complex pattern of checks and balances ».
(16) Rdpl. GwH, 23 mei 1990, nr. 18/90, B.9.2; 25 maart 2003, nr. 35/2003, B.13.3. Uit de toelichting bij het voorstel tot herziening van artikel 160 van de Grondwet blijkt dat de voorgestelde hervorming « raakt aan de kern van de grote evenwichten die bijdragen aan de communautaire vrede » (Parl. St., Senaat, 2011-12, nr. 5-1564/1, p. 2).
(17) Rdpl. GwH, 23 mei 1990, nr. 18/90, B.9.2; 25 maart 2003, nr. 35/2003, B.13.3.
(18) Rdpl. GwH, 23 mei 1990, nr. 18/90, B.9.2.
(19) GwH, 25 maart 2003, nr. 35/2003, B.13.4.
(20) GwH, 26 mei 2003, nr. 73/2003, B.9.6.
(21) Aangezien het om een nieuwe invoeging gaat, wordt effectief best geopteerd voor die vermelding, en niet voor de vermelding « hoofdstuk IIbis » (Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, www.raadvst-consetat.be, aanbeveling nr. 124.1).
(22) Advies 51.215/AV over een wetsvoorstel « tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 », opmerking 15.