5-146COM | 5-146COM |
De heer Patrick De Groote (N-VA). - De wapenwet legt strenge voorwaarden op aan personen die zich in België met wapenhandel inlaten. Er is onder meer een deontologische code en er zijn voorwaarden inzake een crimineel verleden.
Ook het uitvoeringsbesluit tot regeling van het statuut van de wapenhandelaar van 11 juni 2011 bepaalt in artikel 17: `De wapenhandelaar informeert, coördineert en houdt toezicht op de personen waarvoor hij verantwoordelijk is. Hij waakt erover dat de aangestelden beschikken over een opleiding, die enerzijds is aangepast aan de activiteiten van wapenhandelaar die ze uitvoeren onder zijn gezag, en anderzijds conform is met de deontologische plichten, waaraan hij is onderworpen.'
Belgische bedrijven kunnen aldus dochterondernemingen in het buitenland opzetten met bestuurders of werknemers die zich in het verleden met criminele feiten hebben ingelaten. De wapenwet beperkt zich echter tot het Belgisch grondgebied. Artikel 5 bepaalt: `Niemand mag op het Belgisch grondgebied activiteiten als wapenhandelaar of als tussenpersoon uitoefenen, of zich als dusdanig bekendmaken, zonder daartoe vooraf te zijn erkend door de gouverneur bevoegd voor de vestigingsplaats.'
1. Wat is de verantwoordelijkheid van de bestuurders en eigenaars van Belgische bedrijven die zich met wapenhandel inlaten, ten aanzien van het personeel in dochterondernemingen?
Wat is in deze de wettelijke gevolgtrekking van buitenlandse bestuurders en/of werknemers van Belgische bedrijven en/of dochterondernemingen?
2. Oordeelt de minister dat een wetswijziging opportuun is om tot een strenger toezicht te komen op het personeel en/of bestuurders van buitenlandse takken en/of dochterondernemingen in het buitenland van Belgische wapenbedrijven? Zou een aangifte aan de Belgische overheid niet verplichtend moeten zijn?
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. - Gezien de wapenwetgeving de gewone territoriale werking heeft, is er geen bijzondere regeling voor de verantwoordelijkheid van bestuurders en eigenaars van Belgische wapenbedrijven voor hun dochterondernemingen in het buitenland. Die vallen dus in de eerste plaats onder plaatselijke wetgeving en zullen zich tegenover het moederbedrijf alleen intern moeten verantwoorden voor hun activiteiten. In de praktijk zal hierin wellicht pas verandering komen als het toekomstig wapenhandelsverdrag, waarover nu binnen de VN wordt onderhandeld, werkelijkheid wordt.
De slechte ervaring die we hebben met de reeds bestaande aangifteplicht voor tussenpersonen, de zogenaamde brokers, die actief zijn op het Belgisch grondgebied, duidt erop dat eventuele initiatieven vooraf goed moeten worden bestudeerd op hun effectiviteit. Er moet worden voorzien in voldoende controlemogelijkheden alvorens men een theoretische plicht gaat opleggen. Die wordt immers slechts nageleefd als de betrokkenen daar belang bij hebben. Omdat we niet in staat zijn te weten wie op ons grondgebied actief is als louter tussenpersoon bij de internationale wapenhandel heeft er dan ook geen enkele de nodige erkenning daartoe aangevraagd. Aangifte op zich is daarom niet voldoende; wellicht is wetgeving van economische orde wenselijker.
De heer Patrick De Groote (N-VA). - Bij wapenleveringen geldt inderdaad het territorialiteitsbeginsel, maar dat heeft wel tot gevolg dat de wapenhandel niet sluitend is. Nergens in het buitenland kan een hoofdbedrijf, dat verantwoordelijk is voor zijn dochterondernemingen, de ethische normen opleggen die in de Belgische wetgeving zijn voorgeschreven. De dochterondernemingen vallen onder de plaatselijke wetgeving, maar sommige landen houden weinig rekening met ethische argumenten. Ik vind dat gevaarlijk. Ik hoop dat daarmee rekening gehouden wordt bij de VN-onderhandelingen over het verdrag op de wapenhandel, zodat op dit punt duidelijkheid wordt geschapen.