5-137COM

5-137COM

Commission des Finances et des Affaires économiques

Annales

MARDI 20 MARS 2012 - SÉANCE DU MATIN

(Suite)

Demande d'explications de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «un frein possible à l'application de la loi sur la levée du secret bancaire» (no 5-1701)

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Begin vorig jaar werd de wet houdende diverse bepalingen goedgekeurd en op 6 mei 2011 werd ze in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Hierbij kreeg de opheffing van het bankgeheim eindelijk een adequate kans, want deze wet gaf de fiscus de mogelijkheden en instrumenten om gemakkelijker bankrekeningen te controleren en zo slagkrachtig fraude en belastingontduiking op te sporen. De staatskas zou daarmee naar schatting een bijkomende opbrengst van 250 miljoen euro kunnen innen. Het verraste dus niet dat de Bijzondere Belastinginspectie deze wet ook toepaste en zich daarbij onder andere op een aantal Antwerpse diamantairs, verdachten in fraudedossiers, richtte. Tegen dit optreden lopen momenteel twee beroepsprocedures bij het Grondwettelijk Hof, op basis van klachten ingediend door een advocaat die eerder de Belgische regering adviseerde bij de totstandkoming van deze wetgeving. Deze klachten stellen dat de versoepeling van het bankgeheim een ongrondwettige schending van de privacy inhoudt. Het lijkt wel het omgekeerde verhaal van de stroper die jager wordt: hier treedt een advocaat op om een wet aan te vechten, die hij zelf tot stand heeft helpen brengen. Ik heb daar de grootste moeite mee. Dit lijkt me deontologisch echt niet kunnen.

Beaamt de minister dat er tegen de wet op de versoepeling van het bankgeheim momenteel twee klachten bij het Grondwettelijk Hof zijn neergelegd? Bevestigt de minister dat deze klachten werden geformuleerd door een advocaat die de regering adviseerde bij de totstandkoming van deze wet? Het zou me trouwens benieuwen hoeveel de regering destijds heeft betaald voor de adviezen van deze advocaat.

Vindt de minister niet dat hier sprake is van een ongeoorloofde belangenvermenging?

Hoe schat de minister de kans in dat deze klachten de toepassing van de wet op de opheffing van het bankgeheim zullen fnuiken?

De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken. - Alvorens de concrete vragen van de heer Anciaux te beantwoorden, moet ik melden dat er bij het voorbereidende werk van de wet op de versoepeling van het bankgeheim geen advocaat te pas is gekomen. Dat wetsontwerp was de vrucht van het werk van mijn administratie en van een interkabinettenoverleg en het is ook besproken met de meerderheidsfracties. Ik ben het er helemaal mee eens dat de deontologie vereist dat een advocaat alleen met het grootst mogelijke voorbehoud in een rechtszaak gebruik mag maken van gegevens uit een advies dat hij heeft geformuleerd bij wetsvoorbereidend werk. Maar ik heb geen aanwijzingen dat iets dergelijks in dit concrete geval is gebeurd.

Ik heb er inderdaad kennis van gekregen dat bij het Grondwettelijk Hof twee beroepen tot vernietiging van de artikelen 55 tot 57 van de wet van 14 april 2011 houdende diverse bepalingen zijn neergelegd. Die artikelen 55 tot 57 werden door een amendement van de vijf meerderheidspartijen ingevoegd in het wetsontwerp houdende diverse bepalingen, dat de wet van 14 april 2011 houdende diverse bepalingen is geworden.

Dit amendement is in de plaats gekomen van de bepaling die de regering initieel in dat wetsontwerp had opgenomen en waarvoor er, zoals gezegd, geen beroep was gedaan op een advocaat.

Tot slot is het nog te vroeg om iets te zeggen over de slaagkans van de klachten. Mijn administratie heeft de klachten onderzocht in samenspraak met de diensten van de kanselarij van de eerste minister, die de besluiten van de regering zal neerleggen bij het Grondwettelijk Hof.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Als mijn informatie over de rol van de advocaat in kwestie niet klopt, dan vervalt mijn vraag. Dan kan ik beter zwijgen.