5-133COM

5-133COM

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

Handelingen

DINSDAG 13 MAART 2012 - OCHTENDVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van de heer Peter Van Rompuy aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over «het eerste commissierapport over de macro-economische onevenwichtigheden in de eurozone en de hele Europese Unie» (nr. 5-1965)

De heer Peter Van Rompuy (CD&V). - Sinds een goed jaar bewandelt de Europese Unie een nieuw traject van toezicht op de lidstaten, niet op budgettair maar op macro-economische vlak. Sinds kort is die follow-up bovendien strikter en sneller dan vroeger en zijn ook sancties mogelijk.

België is samen met 11 andere lidstaten aan een zogenaamd nader onderzoek onderworpen, nadat uit tabellen over verschillende indicatoren was gebleken dat er knipperlichten actief zijn. Het gaat dan over het verlies van ons aandeel in de exportmarkt, de situatie van onze lopende rekening, onze kostencompetitiviteit en onze hoge schuld.

Niet al deze zaken vallen onder de bevoegdheid van minister Vande Lanotte, maar de loonkostencompetitiviteit wel. Vorig jaar zaten we daarvoor op een half procent na niet in de knipperlichtzone. Ik weet niet hoe we intussen zijn geëvolueerd, maar het zou me sterk verbazen als het nader onderzoek daar in zijn eindversie niets over zou zeggen. Blijft de vraag hoe streng of soepel de Europese Unie zal optreden. Er bestaan trouwens verschillende methoden om de loonkostenproblematiek aan te pakken. Het lijkt mij dat men best het hele spectrum benut.

Mijn vraag aan de minister is zeer eenvoudig: is hij van plan maatregelen te nemen om te voorkomen dat we op dit vlak specifieke aanbevelingen krijgen of sancties oplopen?

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee. - De Europese Commissie formuleert in haar rapport inderdaad opmerkingen bij de macro-economische onevenwichtigheden van België en van 11 andere lidstaten. Ze baseert zich in haar analyse op een scorebord, dat op een vrij rudimentaire manier externe en interne verstoringen van het macro-economische evenwicht van de EU-landen in 2010 meet en vergelijkt. België scoort volgens een eerste onderzoek onvoldoende voor drie indicatoren: het aandeel in de exportmarkt in de afgelopen vijf jaar en de hoge privé- en overheidsschuld. Deze drie problemen worden nu nader onderzocht en uitgediept en pas later krijgen we een definitieve beoordeling.

Met een inkrimpend exportmarktaandeel krijgen alle landen van de EU te maken, dus ook onze belangrijkste handelspartners. Wij komen wereldwijd op min 15%, Duitsland en Nederland op min 8%, Frankrijk verliest 15 tot 20% en het Verenigd Koninkrijk zelfs meer dan 20%. België is dus lang niet het enige land dat marktaandeel verliest. Als we de landen van de EU onderling vergelijken, scoren we slechter dan Nederland en Duitsland, maar beter dan Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.

De Commissie stelt dat het verlies aan extern concurrentievermogen van België kan worden verklaard door een ongunstige evolutie van de nominale loonkosten per eenheid. Dat vergt een diepere analyse in de zin dat de externe positie van België vooral getroffen wordt door een structureel tekort op de goederenbalans, want de dienstenbalans kent een overschot. Hoewel de loonkostenhandicap het verlies aan concurrentiekracht van de Belgische economie gedeeltelijk kan verklaren, hebben we ook de handicap van een dubbele specialisatie. Enerzijds zijn onze handelsbetrekkingen voor meer dan 80% gericht op landen van de Eurozone, terwijl de binnenlandse vraag in deze landen al sedert jaren vertraagt. Het gebrek aan export naar de groeilanden van de BRIC speelt ons hier parten, wat voor Duitsland bijvoorbeeld niet het geval is.

Anderzijds is de specialisatie van de Belgische economie in de productie van goederen met een lage of gemiddelde technologie-intensiteit ook niet bevorderlijk om in een concurrentiesituatie een bijkomend exportaandeel te vinden. Voor dit tweede spelen, naast de loonkosten, ook de inventiviteit en de techniciteit van de producten een belangrijke rol, maar die komen minder ter sprake.

Zoals men weet, wil de regering in de komende maanden verschillende initiatieven nemen rond de concurrentiepositie. Mijn overtuiging is dat we hierbij absoluut algemene lineaire maatregelen moeten mijden. Loonkosten zijn in sommige sectoren, bijvoorbeeld de horeca - geen exportsector, het is slechts een voorbeeld - wel een probleem, maar bijvoorbeeld in de farmaceutische sector of voor nacht- en ploegenwerk hebben we de loonkostenhandicap overwonnen en boeken we goede resultaten. Dat betekent dat gerichte maatregelen die de loonkosten aanpakken daar waar dat echt nodig is, beter zijn dan algemene maatregelen treffen en dan maar denken dat die ook een algemeen effect zullen hebben. Dat is niet zo.

Dat betekent ook dat productvernieuwing een belangrijk element blijft. De regering heeft er sterk op aangedrongen de nieuwe octrooiregeling in Europa rond te krijgen. Dat is gelukt, maar we weten nog niet waar de rechtbank van eerste aanleg haar hoofdplaats zal krijgen en dus komt die er voorlopig ook niet. Dat is jammer, want het productgamma zal een belangrijk element blijven in onze concurrentiepositie.

De tweede onevenwichtigheid van België is onze schuld. Die ligt inderdaad zeer hoog. Belangrijk is echter dat de Commissie wijst op een zeer hoge privéschuld. Dat is verwonderlijk, omdat er een zeer hoog vermogen staat tegenover die schulden van particulieren. Het volume aan leningen is vrij beperkt, vergeleken met het totale onroerende vermogen. Het netto onroerende vermogen en het netto financiële vermogen zijn vrij groot. Waarschijnlijk speelt hier het gegeven dat België geen consolidering van de vennootschappen kent, waardoor leningen tussen vennootschappen niet allemaal meegerekend zijn, wat een sterke vertekening geeft van de situatie. Je krijgt namelijk de indruk dat onze vennootschappen zwaar `beleend' zijn, maar in feite gaat het om een optelling van verschillende leningen aan elkaar. Onze wetgeving maakt dat nu eenmaal mogelijk en bedrijven maken daar om fiscale en andere redenen gretig gebruik van. Ik denk dan ook dat de kwestie van de privéschuld nog kan worden uitgeklaard.

Het probleem van de overheidsschuld is bekend. Ik verwacht niet dat we de komende jaren op dat punt beter presteren dan het Europese gemiddelde.

Ik besluit dat gerichte en specifieke maatregelen voor de verschillende sectoren nodig zijn om de competitiviteit te verbeteren. Ik gaf al het voorbeeld van de farmaceutische sector. Daar hebben we fors ingezet op de onderzoekers, wat voor heel wat werkgelegenheid in de hele sector heeft gezorgd. Dat soort verstandige maatregelen moeten we ook in de toekomst overwegen.

De heer Peter Van Rompuy (CD&V). - Persoonlijk vrees ik dat men in het hele debat over de loonkosten één element voortdurend uit het oog verliest: als men er in tijden van vergrijzing niet in slaagt om de arbeidsreserve te vergroten, stijgt uiteraard de druk op de lonen. Dat is het hele debat over langer werken. Het belangrijkste is dat we in the long run de loonkosten in de hand houden. Op beide terreinen op de rem gaan staan, lijkt mij niet verstandig en economisch onlogisch. Ik begrijp niet dat sommige politici niet op de twee tegelijk willen ingrijpen, want als je de loonkosten niet in de hand wil houden door het systeem van de automatische indexering aan te pakken, dan moet je aanvaarden dat de arbeidsreserve snel groter moet worden. Zo niet houd je de druk op de lonen niet in de hand. Dat debat wordt mijn inziens onderschat en verkeerd gevoerd.

Op de vorige Europese top waren er voor België twee belangrijke punten: de effectieve pensioenleeftijd, waarvoor we nog altijd bij de slechtste in de Europese Unie staan, en de loonkosten. Daarvoor zijn we in de Europese Unie met lengtes voorsprong recordhouder, terwijl die niet gecorrigeerd wordt door de productiviteit, al moet ik dat laatste nog checken. Het is mogelijk dat we hiervoor iets beter presteren dan de tabel doet vermoeden.

Inzake private schuld deel ik de mening van minister Vande Lanotte. Ik weet alleen niet hoe een sectorale aanpak van de loonkosten in zijn ogen kan verlopen. Kan dat via de fiscaliteit, via de sociale zekerheid en vooral, zal dat budgettaire kosten met zich meebrengen en is daar dan wel ruimte voor?

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee. - Ik ben het ermee eens dat wij in de ruimere problematiek van groei, relance en dergelijke maar op één vlak echt tekortschieten: onze activiteitsgraad ligt te laag. Voor al de rest - de sociale zekerheid, de uitgaven en de controle op de uitgaven en heel wat andere zaken - scoren we lang niet slecht. Ons groot probleem is inderdaad de activiteitsgraad, vooral van degenen die niet tot de kern van de beroepsbevolking behoren. Die bestond vroeger vooral uit mannen van tussen 25 en 50 jaar, maar intussen zijn mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt ongeveer gelijkgesteld. Gelukkig maar.

Door bepaalde factoren presteren vrouwen onder de 30 zelfs beter dan mannen. Mensen die zeer laaggeschoold zijn, mensen van een bepaalde afkomst en mensen boven de 53 zijn echter absoluut ondervertegenwoordigd op de arbeidsmarkt. Al die mensen inschakelen is dé grote factor om opnieuw groei te krijgen. Het klinkt vreemd, maar het is niet door banen te creëren dat we meer mensen aan het werk krijgen. Het werkt omgekeerd: door meer mensen aan het werk te krijgen, creëren we meer banen.