5-129COM | 5-129COM |
Mevrouw Inge Faes (N-VA). - De polygraaf wordt in ons land nu al meer dan tien jaar gebruikt. Om de invloed en de gevolgen van het gebruik van de polygraaf in strafzaken te kunnen inschatten, werd destijds advies gevraagd aan de Dienst voor het Strafrechtelijk beleid. Deze dienst gaf een ongunstig advies met betrekking tot het gebruik van de resultaten van een polygrafische evaluatie als middel om de schuld te bewijzen, wanneer dit zonder deze resultaten niet mogelijk zou zijn. Wel stond de Dienst voor het Strafrechtelijk beleid positief tegenover het gebruik van deze methode als politiële techniek, indien aan strikte toepassingsvoorwaarden wordt voldaan. Die voorwaarden moeten volgens de dienst evolueren en herzien aan de hand van de ontwikkeling van deze techniek in de tijd en op grond van de rechtspraak.
De polygraaf is nu geruime tijd in gebruik en de circulaire die het gebruik ervan regelt dateert van 2003. Dit lijkt mij dan ook in tegenspraak met het initiële advies van de Dienst voor het Strafrechtelijk beleid, dat stelt dat de voorwaarden voor het gebruik van de polygraaf moeten evolueren.
Wat is het standpunt van de minister betreffende het gebruik van de polygraaf in strafzaken? Zal ze hierover een nieuw advies vragen aan de Dienst voor het Strafrechtelijk beleid, of heeft deze dienst al een recent advies gegeven? Zo ja, kan de minister mij dit advies toelichten?
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. - In het Belgische strafrecht geldt het principe van de vrije bewijsvoering. Dat betekent dat de wet geen limitatieve opsomming geeft van toegelaten bewijsmiddelen, noch een wettelijke hiërarchie van de bewijswaarde. Het Hof van Cassatie oordeelde in 2006 dat de bewijswaarde van de testresultaten van de polygraaf soeverein worden beoordeeld door de rechter. Volgens de circulaire betreffende het gebruik van de polygraaf in de strafrechtspleging, waarvan de inhoud werd opgenomen in COL 3/2003 van 6 mei 2003, wordt de polygraaftest beschouwd als een bijzondere vorm van het politieverhoor, waarbij een beroep wordt gedaan op gespecialiseerde middelen en politieambtenaren. De circulaire stelt de principes van de subsidiariteit overigens pas voorop indien de redelijke en adequate aanwending van andere onderzoeksmiddelen onvoldoende gegevens kan verschaffen in de proportionaliteit voor de opheldering van misdaden of ernstige wanbedrijven. De polygraaf wordt beschouwd als een extra hulpmiddel bij het onderzoek, dat nauwgezet moet worden bestraft door andere gegevens uit het onderzoek. In de rechtsleer wordt ook gewezen op een evolutie van de jongste decennia naar een grotere beperking van de vrije bewijsvoering. Zo heeft de wetgever het in specifieke omstandigheden nodig geacht de rechter tot voorzichtigheid aan te manen en hem in zijn vrijheid te beperken. Dit leunt aan bij het principe van de subsidiariteit van de circulaire betreffende de polygraaf. Er dient ook te worden gewezen op de intrede van tal van nieuwe onderzoeksinstrumenten sinds 2003, waaronder de bijzondere onderzoeksmethoden, het DNA-onderzoek, die ook de wetenschappelijke mogelijkheden van de bewijsvoering via andere middelen hebben vergroot. Een nieuw advies op basis van een evaluatie van de toepassing in de praktijk van COL 3/2003 van het college van procureurs-generaal lijkt mij op dit ogenblik dan ook geen prioriteit.
Mevrouw Inge Faes (N-VA). - Ik dank de minister voor haar antwoord. Ik vind het enigszins eigenaardig dat ze de herziening van de circulaire geen prioriteit vindt omdat wellicht andere zaken meer aandacht vergen. In het kader van het algemeen opsporingsonderzoek en de nieuwe technieken denk ik toch dat het raadzaam is na tien jaar een evaluatie te maken van een aantal politiële of gerechtelijke ondervragingstechnieken. Door de Salduzwet zijn die technieken belangrijker geworden voor het vergaren van bewijsmiddelen. Er zijn voldoende instanties die zich met zo een onderzoek en evaluatie kunnen bezighouden, het NICC bijvoorbeeld, dat ook een onderzoeksfunctie heeft.