5-1493/1

5-1493/1

Belgische Senaat

ZITTING 2011-2012

17 FEBRUARI 2012


Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat het invoeren van een collectieve procedure betreft

(Ingediend door de heer Jacky Morael c.s.)


TOELICHTING


1. Situering van de problematiek

De samenleving wordt steeds complexer. Verregaande technologische ontwikkelingen en economische vooruitgang zorgen voor een toenemende complexiteit van de traditionele verhoudingen binnen de samenleving. Hiermee gaat gepaard dat handelingen, zij het van overheidswege, zij het vanuit de private sector, steeds een groter deel van de bevolking bereiken. Dit wordt het fenomeen van de schaalvergroting genoemd. Hieruit volgt logischerwijs dat de overtreding van een wettelijke regel of de schending van een zorgvuldigheidsnorm een serieuze impact kan hebben op de samenleving. Tal van voorbeelden kunnen worden aangehaald : de treinrampen van Buizingen of Pécrot, de vuurwerkramp in Enschede, de gasontploffing in Ghislenghien, het schandaal rond het geneesmiddel Mediator, de verliezen van de aandeelhouders van Fortis Bank of Dexia. Deze « rampen » veroorzaken schade op grote schaal : de zogenaamde massaschade.

Verschillende types massaschade kunnen worden onderscheiden.

Een eerste type massaschade is de zogenaamde « gefixeerde schade » of de mass disaster accidents. Deze schade wordt veroorzaakt door één aflopende gebeurtenis die gefixeerd is in de tijd (de single event disaster). Het aantal slachtoffers en de aard van de schade kan vrij eenvoudig worden vastgesteld. De slachtoffers zijn immers allen blootgesteld aan dezelfde gebeurtenis op hetzelfde moment en op dezelfde plaats (voorbeelden : Buizingen, Pécrot, Ghislenghien, Enschede, Tsjernobyl, Heizel).

Een tweede type is de « sluipende schade » of mass exposure accidents. De massaschade wordt in dit geval niet veroorzaakt door één gebeurtenis maar door een reeks van blootstellingen of gebeurtenissen (door zogenaamde serial injuries). De gevolgen laten zich raden : de schade zal zich mogelijk pas na een lange tijd manifesteren en de groep gedupeerden kan geografisch sterk verspreid zijn. De bekendste voorbeelden zijn de DES-dochters in Nederland of de schade veroorzaakt door Softenon, een kalmerend en misselijkheidsbestrijdend geneesmiddel dat in de jaren 50 en 60 in heel wat landen aan zwangere vrouwen werd gegeven (of ook beroepsziektes als asbestose, longkanker en mesothelioom) of recenter de vele sterfgevallen die te wijten zijn aan het geneesmiddel Mediator, een eetlustremmer die oorspronkelijk bedoeld was voor diabetici met overgewicht.

Het laatste type massaschade wordt aangeduid met de term « strooischade ». In dit geval verspreidt de schade — veroorzaakt door eenzelfde gebeurtenis — zich over een grote, vaak onoverzichtelijke groep mensen waarbij de schade voor elkeen slechts een minimale omvang heeft. Slachtoffers van strooischade zullen in de regel aarzelen om een gerechtelijke procedure op te starten tot het bekomen van een schadevergoeding, gelet op het feit dat de potentiële schadevergoeding de gemaakte procedurekosten niet zal overstijgen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om bepaalde handelspraktijken van energieleveranciers (hoge bedragen die bij het einde van een contract worden geëist, agressieve deur-aan-deurverkoop, ...) of van telecomoperatoren. Die minimale schade, verspreid over een grote groep mensen, zal opgeteld een aanzienlijk vermogensvoordeel betekenen voor de schadeveroorzaker. Aangezien er in de regel door de slachtoffers geen initiatief wordt genomen tot het starten van een gerechtelijke procedure bestaat er bij strooischade een reëel risico dat de gedragingen van de overtreder ongestraft blijven.

Een natuurlijk fenomeen hierbij is dat slachtoffers van massaschade zich groeperen. Dit kan spontaan gebeuren door de betrokken slachtoffers, maar vaak spelen andere factoren hierbij een grote rol : mediaberichten, consumentenorganisaties, overheidsdiensten, ... Deze tendens brengt aanzienlijke juridische gevolgen met zich mee. Slachtoffers van massaschade zullen immers ook in het zoeken naar rechtsherstel gebruik maken van de voordelen die de groep hen te bieden heeft : drukken van kosten, verzamelen van bewijsmateriaal, vaststellen van feiten, zoeken naar de aansprakelijke ... Helaas laat het Belgische gerechtelijk recht na op deze problemen een adequaat antwoord te bieden. Slachtoffers van massaschade dienen gebruik te maken van de traditionele technieken die hen worden aangereikt in het Gerechtelijk Wetboek. Deze technieken blijken allerminst aangepast aan de specifieke noden van slachtoffers van massaschade.

In de praktijk zullen slachtoffers van massaschade een procedure inleiden voor de Belgische rechtbanken door de cumulatie van vorderingen toe te passen zoals bepaald in artikel 701 van het Gerechtelijk Wetboek. Door deze techniek kunnen meerdere vorderingen samen worden behandeld indien zij samenhangend zijn. Artikel 30 van het Gerechtelijk Wetboek schrijft voor dat zaken als samenhangend kunnen worden beschouwd wanneer ze « onderling zo nauw verbonden zijn dat het wenselijk is ze samen te behandelen en te berechten, teneinde oplossingen te vermijden die onverenigbaar kunnen zijn wanneer de zaken afzonderlijk worden berecht ». Op die manier kunnen verschillende tientallen slachtoffers samen een procedure aanhangig maken. Niettemin biedt deze wijze van procederen geen gepast antwoord aan de slachtoffers van massaschade. Immers moeten zij nog steeds allen actief betrokken worden bij de procedure en het initiatief nemen om de zaak bij de rechtbank aanhangig te maken. Daarenboven zal het vaak voorkomen dat slechts een fragmentair deel van de groep schadelijders effectief deelneemt aan de procedure. Tal van schadelijders zullen mogelijk niet op de hoogte zijn gebracht van de intentie tot het opstarten van de procedure. Sterker nog, het is niet ondenkbaar dat slachtoffers zelfs niet beseffen dat ze tot een groep gedupeerden van massaschade behoren. Hierbij kan worden gedacht aan een energiebedrijf dat systematisch aan haar abonnees een taks aanrekent die reeds werd afgeschaft. De abonnee zal mogelijk niet beseffen dat hij niet de enige schadelijder is; mogelijk zal hij zich niet eens realiseren dat hij schade lijdt. Die schadelijder, die niet werd betrokken in de procedure, zal noodgedwongen later een eigen individuele procedure dienen op te starten.

Zoals vermeld ontstaat onder de slachtoffers van massaschade vaak een ad hoc groepering. Het optreden in rechte van dergelijke verenigingen laat naar Belgisch (gerechtelijk) recht evenmin toe op een aangepaste wijze rechtsherstel te verkrijgen. Immers dient een vereniging vooreerst de bekwaamheid te hebben om in rechte op te treden (pas d'action sans personnalité), hetgeen in ons Belgisch recht betekent dat deze vereniging ofwel rechtspersoonlijkheid moet aannemen, ofwel de begunstigde moet zijn van een uitzonderingsregime op grond van een bijzondere wet. Slachtoffers van massaschade zullen zich in de praktijk evenwel spontaan groeperen in een feitelijke vereniging waardoor niet aan de vermelde voorwaarde zal zijn voldaan. Daarnaast dient te worden opgemerkt dat de huidige interpretatie van het begrip belang (pas d'action sans intérêt) zoals voorgeschreven in artikel 17 Van het Gerechtelijk Wetboek de toegang tot het gerecht ernstig beperkt voor de vereniging die zich de moeite heeft getroost een wettelijk voorgeschreven vorm aan te nemen. Zo wordt in de rechtspraak voorgehouden dat het belang waarvoor rechtsherstel wordt gezocht een persoonlijk belang is, dit om te verhinderen dat een individu een actio popularis zou instellen (Cass. 19 november 1982, RW 1983-1984, 2031). Dit uitgangspunt maakt het een vereniging in de praktijk evenwel quasi onmogelijk om uit naam en voor rekening van haar individuele leden schadevergoeding te bekomen. Immers kan de vereniging enkel optreden voor haar persoonlijk belang of persoonlijke schade (zoals de schending van haar vermogen of haar goede naam).

Het is duidelijk dat het Gerechtelijk Wetboek noch enige bijzondere wet een gepast proceduremechanisme verstrekt aan slachtoffers van massaschade. Dit wetsvoorstel strekt ertoe een collectieve procedure in te voeren waarbij gedupeerden van massaschade op efficiënte wijze rechtsherstel moeten kunnen bekomen.

2. Functies en voordelen van een collectieve procedure

Een collectieve procedure komt tegemoet aan verschillende problemen waarmee een slachtoffer van massaschade wordt geconfronteerd, maar vervult tevens diverse maatschappelijke functies :

— vooreerst vergroot een collectieve procedure de toegang tot het recht (Access to Justice). Een procespartij zal op de vooravond van een gerechtelijke procedure een economische afweging maken : overtreft de potentiële opbrengst van de procedure de geschatte procedurekosten ? Een slachtoffer van massaschade zal op deze vraag vaak een negatief antwoord dienen te formuleren. Dit dilemma doet zich het sterkst voor bij slachtoffers van strooischade. De individuele schade is bijna te verwaarlozen — niettegenstaande de totale schade voor de schadeveroorzaker een aanzienlijk vermogensvoordeel kan betekenen — waardoor het slachtoffer geen stimulans zal hebben om zelf een procedure aan te vatten. Door het invoeren van een collectieve procedure kan deze desinteresse om te procederen worden opgevangen. Schadelijders zullen door het bundelen van hun inzet (energie en kosten) de negatieve economische balans kunnen ombuigen en rechtsherstel zoeken;

— de identiteit van de tegenpartij kan tevens een reden zijn voor de individuele schadelijder om af te zien van een gerechtelijke procedure. Het fenomeen van de schaalvergroting leidt er toe dat het individu wordt geconfronteerd met steeds groter wordende entiteiten (bedrijven, multinationals). Het groeperen van de schadelijders kan de wapengelijkheid (equality of arms) herstellen en opnieuw de toegang tot het gerecht vergroten;

— in de lijn van het voorgaande kan er tevens worden op gewezen dat een collectieve procedure de straffeloosheid zal doen dalen. Daar waar de potentiële winst voor de schadelijder niet zal opwegen tegen de kost van de procedure, zal de schadelijder geen procedure aanvatten. Hierdoor blijven de handelingen van de schadeveroorzaker ongestraft. Mogelijk wordt hierdoor aan de schadeveroorzaker tevens een ernstig vermogensvoordeel verstrekt (tort does pay). Door het invoeren van een collectieve procedure kan deze straffeloosheid worden opgevangen.

— niet alleen blijkt dat het gedrag van de schadeveroorzaker onbestraft blijft, tevens dient te worden vastgesteld dat de subjectieve rechten van een gedupeerde niet worden gehandhaafd. De rationele « apathie » om te procederen zal zoals vermeld het sterkst aanwezig zijn bij strooischade. Deze strooischade komt meestal voor in het domein van het consumentenrecht. Op het ogenblik dat een massa consumenten de beslissing neemt om niet in rechte op te treden teneinde hun subjectieve rechten te handhaven, ontstaat een structurele inefficiëntie van het materiële recht. Wat baten voorschriften van subjectieve rechten en regels betreffende de inbreuken hierop, als ze in de praktijk niet kunnen worden gehandhaafd ? Wanneer het procesrecht in gebreke blijft een aangepast proceduremechanisme te verschaffen, blijven voorschriften van materieel recht dode letter.

Zoals hoger reeds vermeld kan het geval zich voordoen dat een schadelijder niet beseft dat hij tot een grotere groep schadelijders behoort. In het voorbeeld van de energieleverancier die stelselmatig aan zijn klanten een onverschuldigde taks aanrekent, zal de individuele klant niet op de hoogte zijn van de andere gedupeerden. Een collectieve procedure die in de praktijk gepaard gaat met een zekere publiciteit (zij het institutioneel door een bepaling in de wet, zij het door de media), kan aan de groep gedupeerden een zeker bewustzijn geven. Deze publieke aandacht kan er niet alleen voor zorgen dat de schadelijder beseft deel uit te maken van een groep, tevens kan het de gedupeerde informeren over zijn schade en zijn recht op rechtsherstel. Immers zullen vele klanten van de energieleverancier niet eens weten dat aan hen een onverschuldigde taks werd aangerekend. De publiciteit van een collectieve procedure kan ook hier corrigerend werken.

Daarnaast zal een collectieve procedure tevens leiden tot een meer efficiënte en economisch aantrekkelijke wijze van procederen. Partijen zullen hun bewijsmateriaal kunnen bundelen. De kosten van de procedure — hierin onder meer begrepen expertisekosten, advocatenkosten, dagvaardingskosten, arbeidsuren van magistraten en griffiepersoneel ... — zullen slechts één keer dienen te worden gedragen en kunnen worden geventileerd over de leden van de groep. Ook voor de rechtbank zal een collectieve procedure leiden tot kostenbeperkingen. De kost die wordt gemaakt voor tientallen individuele procedures zal evident hoger liggen dan één procedure voor tientallen individuen (in ieder geval zullen kosten worden gedrukt door het vermijden van « dubbel werk »).

Op procesrechtelijk vlak zal een collectieve procedure tevens tegemoet komen aan het verhinderen van tegenstrijdige uitspraken.

Slachtoffers van massaschade zullen vaak worden geconfronteerd met beperkte financiële middelen aan de zijde van de schadeverwekker. Dit kan in extremis leiden tot een first comes first serves situatie. De gedupeerden die zich het snelst hun schade realiseren en als eerste een procedure inleiden tegen de aansprakelijke, zullen hun schade kunnen recupereren. De gedupeerden waarbij de schade zich pas op een veel later tijdstip manifesteert (zoals bij sluipende schade) zullen worden geconfronteerd met een insolvabele debiteur. Een collectieve procedure kan deze wedloop van individuele procedures vermijden en zorgen voor een eerlijke verdeling van beperkte middelen.

In de praktijk is tevens gebleken dat een collectieve procedure een gunstige invloed heeft op het bereiken van een minnelijke schikking tussen de schadeveroorzaker en de gedupeerden. Een schadeveroorzaker zal enkel bereid zijn tot een minnelijke schikking wanneer een aantal (rechts)vragen zijn beantwoord zoals het aantal schadelijders en de door hen geleden schade. De collectieve procedure zal door het groeperen van de schadelijders en het bewijsmateriaal op deze vragen een antwoord bieden. Daar waar voor een grote groep schadelijders een « buitengerechtelijke » schikking in de praktijk vaak niet mogelijk blijkt te zijn, kan een collectieve procedure tot een gunstig resultaat leiden. In dit kader kan worden verwezen naar de ervaring van de class action in de Verenigde Staten. In het jaar 2006 werden 89 % van de class actions beëindigd door middel van een succesvolle schikking. In slechts 11 % van de gevallen diende een rechterlijke uitspraak tussen te komen (zie de studie van T. E. Willging en S.R. Wheatman, « Attorney choice of forum in class action litigation : What difference does it make ? », Notre Dame Law Review, vol. 81 :2, 591).

Ten slotte kan worden gewezen op het afschrikwekkend effect (deterrence) dat een collectieve procedure heeft ten aanzien van de schadeverwekker. Schadeverwekkende actoren zullen de collectieve procedure als een zekere bedreiging ervaren waardoor het stellen van actieve schadeverwekkende handelingen minder aantrekkelijk zal worden (in het bijzonder wat betreft de strooischade).

Dit wetsvoorstel strekt er concreet toe om aan gedupeerden van massaschade een mogelijkheid te bieden op een efficiënte en economische wijze rechtsherstel te bekomen.

3. Rechtsvergelijkend overzicht

De ultieme vorm van het collectief actierecht is de zogenaamde class action. De Verenigde Staten kan worden beschouwd als dé koploper van deze procestechniek waar de class action tegenwoordig volledig zit ingebakken in het maatschappelijk leven.

De regelgeving kan worden teruggevonden in artikel 23 van de Federal Rules of Civil Procedure. De regeling komt erop neer dat een representative (zij het een natuurlijke of een rechtspersoon) kan optreden voor zijn class en zo een bindende beslissing kan verkrijgen, zonder dat eenieder aan de procedure dient deel te nemen. De rechter zal een class action slechts ontvankelijk verklaren wanneer de gemeenschappelijke vragen domineren over de individuele problemen (dit is de vraag van de predominance). Na het aanhangig maken van de vordering worden de individuele leden van de class (zijnde de gedupeerden die zich in een gelijkaardige situatie bevinden) hiervan op de hoogte gebracht en dit op een wijze zoals het meest gepast is in de gegeven omstandigheden. Deze kennisgeving is van belang voor de opt-outmogelijkheid : elk lid van de class zal van rechtswege gebonden zijn door de rechterlijke beschikking, tenzij uitdrukkelijk een verklaring wordt afgelegd in tegengestelde zin. Wie bijgevolg passief blijft zal gebonden zijn door de uitkomst van de procedure.

De class action naar Amerikaans recht gaat aanzienlijk verder dan de traditionele Belgische proceduremogelijkheden : één individu kan optreden namens een hele groep en een bindende uitspraak bekomen zonder dat er procesvolmachten vereist zijn, zonder dat de vraag naar de rechtspersoonlijkheid wordt gesteld en zonder dat het belang waarvoor wordt opgetreden wordt beoordeeld.

Hoewel de class action sterk onderhevig is aan kritiek en grondige herziening, hebben inmiddels een aantal landen — ook op het Europese continent met een traditie van civil law — één of andere vorm van collectieve proceduremogelijkheid voorzien.

Zo werd in Nederland op 21 juni 2005 de Wet collectieve afwikkeling massaschade aangenomen. Deze wet strekt ertoe een voorafgaandelijk tot stand gekomen schikking tussen de schadeveroorzaker(s) en de schadelijders, door de rechterlijke macht algemeen verbindend te verklaren. De schikking wordt in gemeen overleg aan de rechter voorgelegd (het Hof in Amsterdam heeft hiervoor de exclusieve bevoegdheid), die hierop een inhoudelijke controle uitoefent. Na de goedkeuring van de schikking wordt aan de schadelijders een termijn verleend waarin hen de mogelijkheid wordt geboden een verklaring af te leggen niet te willen gebonden zijn door de schikking. Bij gebreke hieraan zal de tussengekomen schikking automatisch op hen van toepassing zijn (zogenaamde opt-outregeling). Inmiddels zijn reeds twee spraakmakende schikkingen verbindend verklaard op grond van de Wet collectieve afwikkeling massaschade : DES-schikking (arrest van het Hof van Amsterdam dd. 1 juni 2006) en de Dexia-schikking (zogenaamde Duisenberg-regeling, arrest van het Hof van Amsterdam dd. 25 januari 2007). Momenteel is voor het Hof van Amsterdam een verzoek hangende om een schikking verbindend te verklaren gesloten tussen Shell en zijn aandeelhouders.

In de Nederlandse rechtsleer wordt de bedenking gemaakt dat de Wet collectieve afwikkeling massaschade slechts deels tegemoet komt aan de eisen van slachtoffers van massaschade. Immers wordt uitgegaan van een ideaal standpunt waarbij partijen buitengerechtelijk tot een schikking zullen komen, hetgeen in de praktijk niet steeds haalbaar is. Mede om die reden wordt in de Nederlandse rechtsleer geijverd voor een meer algemene proceduremogelijkheid waarbij individuele gedupeerden een schadevergoeding kunnen bekomen.

In Duitsland werd op 16 augustus 2005 het zogenaamde Kapitalanlegger-Musterverfahrensgesetz aangenomen, vrij vertaald als « Wet op de modelprocedure voor aandeelhouders ». Het materieel toepassingsgebied van de wet is strikt beperkt tot vorderingen van aandeelhouders. In een eerste fase wordt een modelprocedure gevoerd waarbij gemeenschappelijke rechtsvragen worden beantwoord. In een tweede fase kunnen individuele schadelijders een vordering tot schadevergoeding indienen op grond van het tussengekomen modelvonnis.

In Zweden werd bij Wet van 1 januari 2003 de Lagen om Grupprättegång 2002 :599 ingevoerd. Deze wet voert voor het eerst op het Europese continent een mogelijkheid van « veralgemeende » collectieve procedure in en beperkt zich niet tot een bepaald materieel rechtsgebied. Een schadelijder kan de rechter verzoeken de door hem ingeleide individuele procedure verder te zetten als een collectieve procedure en kan op die manier uitspraak bekomen voor meerdere schadelijders. De gedupeerden die niet werden betrokken bij de collectieve procedure kunnen naderhand een verklaring indienen dat zij tevens willen gebonden zijn door de uitspraak (opt-insysteem). Hieraan kan worden toegevoegd dat de Zweedse wetgeving tevens de bevoegdheid toekent aan een publieke actor (zijnde een door de regering aangeduide autoriteit) en aan verenigingen om een dergelijke vordering in te leiden. Beide vorderingen kunnen evenwel enkel materies van consumentenrecht of milieurecht bevatten.

Het invoeren van één of andere vorm van collectieve procedure wordt duidelijk als een noodzaak beschouwd. Naast praktische overwegingen en het invullen van een aantal maatschappelijke functies, speelt nog een andere factor een grote rol : massaschade is mede de oorzaak van toenemende internationalisering en globalisering. De juridische conflicten die hierdoor ontstaan zullen vaak grensoverschrijdende aspecten met zich meebrengen. Zo kan worden gedacht aan het geval waarbij een onderneming naar Nederlands recht zowel handel drijft op de Belgische als op de Nederlandse markt en schade veroorzaakt aan tientallen consumenten. Bij het zoeken naar de bevoegde rechter zullen, gelet op het materiële toepassingsgebied, de verwijzingsregels uit de Brussel I verordening de bevoegde rechter aanwijzen. De Brussel I verordening gaat echter niet steeds uit van één exclusief forum en geeft daardoor de eisende partij de mogelijkheid om een forum te kiezen. Zo bijvoorbeeld, kan een vordering uit onrechtmatige daad niet enkel worden ingesteld bij de rechter waar de schadeverwekkende handeling zich heeft voorgedaan (forum delicti commissi) maar bij uitbreiding eveneens bij de rechter waar de schade zich heeft gemanifesteerd (dit door de interpretatie die het Hof van Justitie geeft aan artikel 5, 3 Brussel I verordening in het arrest « Handelskwekerij bier/Mines de potasse d'Alsace », Hof EG 30 november 1971, nr. C-21-76, Jur. H.v.J. 1976, 1735). Het gebrek aan internationale coördinatie van schadeclaims kan een pervers effect teweegbrengen. Een slachtoffer dat de keuze heeft tussen twee fora, waarbij het ene wel in een collectieve procedure voorziet en de ander niet tegemoetkomt aan de bijzondere vereisten van massaschade, zal alles in het werk stellen om zijn vordering in te passen in het eerste forum. Deze vaststelling zal leiden tot een Europees forum shopping waarbij Nederland met zijn WCAM of Zweden met de Lagen om Grupprättegång een bijzonder aantrekkelijk forum zal worden en België te allen prijze zal worden vermeden.

Tot deze vaststelling is men naar verluidt onlangs gekomen in Nederland met de voor het Hof van Amsterdam hangende Shell-zaak. In deze zaak tracht Shell een collectieve schikking te treffen met zijn aandeelhouders voor de schade die zij hebben geleden door boekhoudkundige fouten van Shell. De Wet collectieve afwikkeling massaschade heeft aan Shell de mogelijkheid geboden de zaak in Nederland aanhangig te maken, daar waar het risico reëel was dat deze zaak voor de Amerikaanse rechtbanken zou worden ingeleid met een mondiale class action tot gevolg. De gevolgen daarvan zouden voor Shell desastreus zijn geweest.

Het feit dat België nog steeds geen collectieve procedure heeft, zal ertoe leiden dat België in de toekomst niet als een gunstig forum zal worden beschouwd, dit ondanks de internationale troeven die België heeft als zenuwcenter van de Europese Unie.

4. Toelichting bij dit voorstel

4.1. Procedure

Dit wetsvoorstel is erop gericht een collectieve procedure in te voeren, zonder deze te beperken tot een bepaalde materie. In het parlement zijn in het verleden reeds meerdere voorstellen ingediend over collectief procederen in een of andere vorm, zij het steeds op fragmentarische wijze (zie onder meer het wetsvoorstel van 22 februari 2008 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen, Parl. St. Kamer DOC 52 0872/001, en het wetsvoorstel van 16 augustus 2007 tot aanvulling van artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 3 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, met het oog op de instelling ten voordele van de verenigingen van een rechtsvordering ter verdediging van collectieve belangen, Parl. St. Kamer DOC 52 0109/001).

Dit voorstel beoogt door een nieuw hoofdstuk toe te voegen aan het Boek IV Bijzondere Rechtsplegingen van het Deel IV Burgerlijke Rechtspleging, een basisprocedure in te voeren waarbij rechtsherstel kan worden gezocht voor slachtoffers van massaschade.

Het wetsvoorstel gaat uit van een tweeledige procedure. De eerste fase heeft een duidelijke collectieve dimensie. De partij die een procedure heeft ingeleid en vaststelt dat er meerdere gedupeerden zijn met een quasi identieke vordering, kan de rechter verzoeken zijn individuele procedure te erkennen als een collectieve procedure. Indien de rechter dit verzoek toestaat, dient hij de groep waarop de procedure van toepassing zal zijn te definiëren. De rechter bepaalt welke schade wordt geviseerd door de collectieve procedure en omschrijft de gedupeerden die zich erbij kunnen aansluiten. Dit wetsvoorstel gaat (zoals verder uiteengezet) uit van een opt-inprocedure waarbij gedupeerden enkel zullen gehouden zijn door de beslissing van de rechter indien zij daartoe een uitdrukkelijke verklaring afleggen.

De opt-inprocedure ligt het dichtst bij de rechtstraditie van de Europees-continentale rechtstelsels. Het zou immers volstrekt strijdig zijn met de fundamentele beginselen van ons rechtstelsel (zoals die worden verwoord in artikel 6 EVRM) dat iemand, zonder zijn toestemming daartoe te verlenen, in rechte zou kunnen worden vertegenwoordigd en zou gebonden zijn door een definitieve rechterlijke beslissing op basis van een procedure waarbij hij geen partij was. Het opt-insysteem respecteert deze fundamentele beginselen. Een slachtoffer van massaschade zal pas gebonden zijn door de collectieve procedure en de einduitspraak indien hij daarvoor uitdrukkelijk zijn toestemming heeft gegeven.

Het is evenwel niet uitgesloten dat de procedure later in het kader van een Europese denkoefening wordt uitgebreid naar het opt-outsysteem. Dan zou het de rechtbank toekomen op grond van objectieve criteria te beslissen welke van beide procedures het geschiktst is voor elke zaak. Deze criteria zouden bijvoorbeeld betrekking kunnen hebben op de aard van de klacht, de waarde ervan en het aantal potentiële slachtoffers.

In die eerste « collectieve » fase zullen antwoorden worden gezocht op de vragen die voor de groep schadelijders gemeenschappelijk zijn : Wie is de aansprakelijke ? Wat is de grondslag van de aansprakelijkheid ? Is de vordering verjaard ? Het antwoord op deze gemeenschappelijke vragen zal de rechter geven in een tussenvonnis.

Pas in een volgende fase krijgt de procedure een meer individueel karakter. Op dat ogenblik wordt rekening gehouden met elementen eigen aan de individuele schadelijders zoals de mate van eigen schuld, de grootte van de schade ... In het vonnis dat een einde stelt aan de procedure zal op grond van de bevindingen uit het tussenvonnis, aan iedere schadelijder een concrete schadevergoeding worden toegekend.

De opsplitsing van de collectieve procedure in twee fasen biedt verschillende voordelen :

— de individuele leden van de groep hebben rustig de tijd om zich aan te melden bij de collectieve procedure. Zodra de rechter de groep heeft gedefinieerd en publiciteit geeft aan zijn beslissing omtrent de samenstelling van de groep, begint een door de rechter bepaalde termijn te lopen waarbinnen de gedupeerden zich dienen aan te melden. Inmiddels zal de collectieve procedure evenwel worden verder gezet en zullen de gemeenschappelijke vragen worden behandeld. Er kunnen door de partijen reeds besluiten worden opgesteld, derde betrokkenen kunnen worden gedagvaard in gedwongen tussenkomst, een deskundige kan worden aangesteld ... Deze eerste fase van de procedure zal bijgevolg geen vertraging oplopen door de (mogelijk langzame) samenstelling van de groep;

— in de praktijk blijkt een minnelijke regeling vaak niet mogelijk doordat onduidelijkheid bestaat over het aantal slachtoffers die zullen gebonden zijn door de regeling en over de aansprakelijke partij. De collectieve fase zal worden beëindigd met het antwoord op beide vragen. Op dat ogenblik zal de groep inmiddels gevormd zijn en zal een antwoord zijn geboden op de gemeenschappelijke vragen. Doordat deze antwoorden zullen zijn vastgelegd in een gerechtelijke beslissing (tussenvonnis) en dus een zeker (moreel) gezag zullen hebben, zal mogelijk sneller een minnelijke regeling worden bereikt. Hierbij kan opnieuw worden verwezen naar hoger vermelde cijfers omtrent de minnelijke schikkingen in een class action.

4.2. Financiering van de class action in de huidige stand van het recht

4.2.a. In de Verenigde Staten bestaand systeem

— in een collectieve procedure zoals de Amerikaanse class action bestaat het risico dat bij het beoordelen van de schade van de gedupeerden, te veel wordt veralgemeend en te weinig rekening wordt gehouden met de individuele elementen van de verschillende dossiers. Slachtoffers worden in categorieën ingedeeld en krijgen een vergoeding afhankelijk van de categorie waartoe ze behoren. Daarbij wordt niet gekeken naar de eigen, individuele schade. In ons Belgisch recht wordt echter slechts een vergoeding toegewezen voor de persoonlijke schade van het slachtoffer onder de voorwaarde dat die schade genoegzaam bewezen is (deze theorie wordt enigszins genuanceerd door het toekennen van een billijke vergoeding of een vergoeding die ex aequo et bono wordt begroot). Door een individuele fase in te voeren kan rekening worden gehouden met de specifieke eigenschappen van de verschillende schadegevallen.

Tevens dient de financiering van een collectieve procedure te worden toegelicht. Het dient te worden vastgesteld dat het organiseren van een collectieve procedure nauw samenhangend is met de vraag naar de financiering ervan. Immers berust een collectieve procedure op het principe dat slechts enkele partijen effectief optreden als procespartijen terwijl de procedure wordt gevoerd in naam van tal van individuen. Het feit dat slechts enkele partijen optreden in de procedure, brengt met zich mee dat enkel zij als aanspreekpunt kunnen gelden voor het betalen van de kosten.

In de Amerikaanse class action draagt de raadsman van de verzoekende partij de kosten van de procedure. Dit brengt met zich mee dat aan die raadsman strenge financiële eisen worden gesteld. Een rechter zal slechts akkoord gaan met de door de verzoekende partij voorgestelde raadsman wanneer die kan aantonen over voldoende financiële middelen te beschikken teneinde de class action procedure te financieren (artikel 23g van de Federal rules of civil procedure). Het hoeft niet gezegd dat dit gegeven leidt tot een « klasse »-advocatuur waarbij enkel de grote kantoren een class action kunnen voeren.

Het feit dat de raadsman van de verzoekende partij de kosten dient voor te schieten heeft aanleiding gegeven tot een specifiek kenmerk van de class action procedure : het systeem van de contingency fees. Dit systeem laat een advocaat toe zijn ereloon te bepalen in verhouding tot het behaalde resultaat : indien de advocaat verliest zal zijn cliënt geen vergoeding dienen te betalen; wint de advocaat de rechtszaak dan mag hij van het behaalde resultaat een bepaalde som voorafnemen. Dit heeft tot gevolg dat het risico om te procederen niet langer bij de partijen ligt maar berust bij de advocaat. Hij investeert voortaan in een procedure en draagt het financiële risico hiervan. Voor dit systeem dient letterlijk een prijs te worden betaald : de vergoedingen van de advocaten die een class action winnen, zijn in het verleden vaak exorbitant gebleken. In sommige gevallen hielden de individuele leden van de class, na afname van de erelonen van de advocaat (of vaak een team van advocaten), geen schadevergoeding meer over. Het belang van de class zal op dat ogenblik niet langer overeenstemmen met de belangen van de raadsman van de class. Dergelijke misbruiken hebben in de Verenigde Staten geleid tot de Class Action Fairness Act van 2005. Deze wet legt restricties op in het afnemen van het ereloon op de aan de class toegekende schadevergoeding.

Ons Belgisch recht laat een contingency fee systeem niet toe. Artikel 446ter van het Gerechtelijk Wetboek houdt een absoluut verbod in om gebruik te maken van een honorariumregeling die afhankelijk wordt gemaakt van het te behalen resultaat. Een dergelijke regeling wordt als strijdig met de openbare orde beschouwd en is bijgevolg volstrekt nietig.

4.2.b. Het systeem in het Belgisch recht

Het Belgisch gerechtelijk recht kent geen systeem dat alle procedurekosten door de in het ongelijk gestelde partij laat dragen. In verband met de advocatenkosten zal de verliezende partij alleen een bepaalde rechtsplegingsvergoeding moeten betalen, niet de werkelijke kosten.

De wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, die onder meer artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende re rechtsplegingsvergoeding vervangen heeft, heeft de situatie van de partij die het geding wint enigszins verbeterd doordat ze van de in het ongelijk gestelde partij voortaan een groter bedrag kan eisen. Die regeling blijft evenwel beperkt en blijkt volstrekt ontoereikend om langdurige en complexe zaken te financieren waartoe ook class actions behoren.

Het voornoemde artikel 1022, vijfde lid, als vervangen bij de wet van 21 april 2007 bepaalt immers :

« Wanneer meerdere partijen de rechtsplegingsvergoeding ten laste van dezelfde in het ongelijk gestelde partij genieten, bedraagt het bedrag ervan maximum het dubbel van de maximale rechtsplegingsvergoeding waarop de begunstigde die gerechtigd is om de hoogste vergoeding te eisen aanspraak kan maken. Ze wordt door de rechter tussen de partijen verdeeld. »

4.3. Door dit wetsvoorstel voorgestelde financiering van de class action

4.3.a. Verdeling van de kosten tussen de bij de class action aangesloten partijen

Het lijkt in de praktijk aangewezen om de kosten van de collectieve procedure niet uitsluitend te laten wegen op de verzoekende partij. Immers is er geen enkele schadelijder die een collectieve procedure zal willen instellen indien hij daarvoor de kosten zal moeten dragen en de erelonen van de advocaat zal moeten voorschieten op risico dat de vordering wordt afgewezen en hij zijn investeringen derhalve niet zal kunnen verhalen op de leden van de groep. De hoger genoemde doelstellingen van Access to Justice en het bestraffend optreden zullen daardoor onmogelijk kunnen worden gerealiseerd. Deze vaststellingen verantwoorden op zich het zoeken naar een alternatieve financieringsbron voor de collectieve procedure.

4.3.b. Noodzaak van de financiering door een overheidsfonds

Dit wetsvoorstel stelt voor om de collectieve procedure te financieren door een overheidsfonds. We stellen concreet voor om het bestaande Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden deze bijkomende taak toe te vertrouwen. Dit fonds zal deels worden gefinancierd door de individuele bijdragen van de leden van de groep, deels door overheidsgelden. De gedupeerden die zich wensen aan te sluiten bij de collectieve procedure zullen een individuele inbreng moeten doen teneinde de kosten van de procedure te financieren. Deze inbreng kan worden gekwalificeerd als een soort van waarborg. De leden van de groep zullen bij negatieve uitkomst van de procedure nooit meer kwijt zijn dan de inbreng die ze hebben gedaan. Wordt de procedure evenwel gewonnen, dan zullen de leden integraal het door hen ingelegde bedrag terugkrijgen.

Op het einde van de procedure wordt een afrekening gemaakt. Bij verlies van de procedure zullen de individuele leden maximaal hun inbreng kwijt zijn. Indien de kosten de inbrengen overstijgen zal het fonds definitief het saldo van de kosten ten laste nemen. Wordt de procedure door de groep gewonnen dan worden de kosten van de procedure ten laste gelegd van de tegenpartij (de schadeveroorzaker). Dit zal ertoe leiden dat de leden van de groep een schadevergoeding zullen krijgen van de tegenpartij en het fonds de inbreng aan de individuele leden zal terugbetalen (waarborgfunctie van de inbreng). De procedurekosten die de schadeveroorzaker zal moeten betalen, zullen door het fonds worden ingevorderd. Het risico van niet-betaling zal dan ook ten laste worden genomen van het fonds en niet door de individuele leden van de groep.

De schadeveroorzaker die wordt veroordeeld tot de kosten zal niet worden veroordeeld tot de volledige advocatenkosten, maar tot de vastgestelde rechtsplegingsvergoeding. Die rechtsplegingsvergoeding zal verschuldigd zijn aan het fonds. Het fonds zal namelijk de advocatenkosten voorschieten. Ook het saldo van de honoraria van de advocaat zal door het fonds worden gedragen.

Wij menen dat het huidige Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden (ingevoerd bij wet van 22 april 2003) kan worden ingeschakeld voor de financiering van de collectieve procedure. Het Fonds wordt mede gefinancierd door bijdragen die door de rechter worden opgelegd bij iedere veroordeling tot een criminele of correctionele hoofdstraf. Het Fonds wordt beheerd door een commissie die is samengesteld uit leden van de magistratuur, advocatuur en ambtenarij. Deze samenstelling lijkt een perfect evenwicht te bieden tussen de verschillende belanghebbenden die betrokken zijn bij de financiering van de voorgestelde procedure : de belangen van de advocaten, van de rechterlijke macht en van de overheid. Zo zal deze commissie de kosten van de advocaat uitbetalen, waarbij het evident in het belang van de advocaat is dat de beslissing hieromtrent wordt genomen door een commissie samengesteld uit magistraten, advocaten en ambtenaren.

Het feit dat een overheidsfonds de collectieve procedure mede financiert kan worden verantwoord op grond van de « openbare » functies die een collectieve procedure vervult zoals het verbeteren van de toegang tot het gerecht en het bestraffend optreden daar waar er anders straffeloosheid zou zegevieren.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Wij opteren ervoor om in het vierde deel van boek IV van het Gerechtelijk Wetboek een hoofdstuk in te voegen met als opschrift « De collectieve procedure ». De collectieve procedure dient te worden beschouwd als een bijzondere, van de gewone regels afwijkende procedure. Daarbij dient te worden opgemerkt dat wanneer er geen afwijkende regels worden vooropgesteld, de gewone procedureregels van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing zijn.

Voorgesteld artikel 1237/1

Dit artikel betreft de allereerste stap in de collectieve procedure. Een partij (of bij samenhangende zaken conform artikel 701, de partijen) die meent dat zijn individuele vordering het gevolg is van een geval van massaschade en derhalve van mening is dat er nog andere schadelijders zijn, kan in de gedinginleidende akte verzoeken om de door hem ingestelde procedure verder te zetten als een collectieve procedure. Een collectieve procedure wordt op zichzelf immers niet aanhangig gemaakt. Een collectieve procedure wordt opgestart nadat een of meerdere individuele schadelijders die een vordering hebben aanhangig gemaakt, daartoe een verzoek richten tot de aangezochte rechter die hieromtrent zijn goedkeuring verleent.

Het verzoek dient volgende vermeldingen te bevatten :

1º duidelijke omschrijving van de schade waarvoor de vordering wordt ingesteld;

2º aantonen dat er meerdere gedupeerden zijn door de onder 1 omschreven schade;

3º aantonen dat er onderliggende rechtsvragen zijn die identiek zijn voor de verschillende gedupeerden;

4º staven dat het meer aangewezen is om de procedure verder te zetten als een collectieve procedure.

De rechter zal immers op basis van deze gegevens moeten oordelen of de collectieve procedure de meest aangepaste wijze van procederen is.

De eerste vermelding betreft het omschrijven en identificeren van de schade. Dit moet de rechter toelaten, bij een eventuele toekenning van het verzoek tot het voeren van een collectieve procedure, de criteria te bepalen op grond waarvan de groep zal worden afgebakend. Het identificeren van de schade zal daarbij van doorslaggevende aard zijn.

Vervolgens zal de verzoekende partij moeten aantonen dat er meerdere gedupeerden zijn door dezelfde schade. De verzoekende partij zal hierbij vaak een beroep kunnen doen op algemeen bekende feiten die bijvoorbeeld worden aangereikt door de media bij een geval van massaschade.

Daarnaast moet in de gedinginleidende akte worden gemotiveerd dat er voor de verschillende gedupeerden gemeenschappelijke rechtsvragen zijn. Daarbij dienen niet alle rechtsvragen gelijk te zijn. Bij slachtoffers van dezelfde schade zullen quasi automatisch enkele rechtsvragen identiek zijn, waarbij de belangrijkste evident het zoeken van de aansprakelijke partij zal zijn.

Ten slotte zal de verzoekende partij moeten argumenteren dat het meer aangewezen is om de individuele procedure verder te zetten als een collectieve procedure. Hierbij kan in de eerste plaats worden gedacht aan het argument om tegenstrijdige uitspraken te vermijden. Daarnaast kunnen tal van andere argumenten worden aangevoerd. Deze werden reeds uiteengezet in het algemeen deel van de toelichting (drukken van kosten, verzamelen van bewijsmateriaal, bestraffend optreden, herstellen van de wapengelijkheid, opvangen van rationele desinteresse om te procederen, verhinderen van first comes first serves...).

Voorgesteld artikel 1237/2

Op de inleidende zitting kan aan de verzoekende partij de mogelijkheid worden geboden mondeling zijn verzoek toe te lichten. Dit is evenwel geen absolute vereiste. In de praktijk zullen de gebruiken van de rechtbank uitwijzen of het verzoek om een collectieve procedure mondeling zal worden uiteengezet. Het standpunt van de rechtbanken hieromtrent zal naar alle waarschijnlijkheid aansluiten bij het standpunt dat zij erop nahouden omtrent de aanwezigheid van partijen op de inleidende zitting en de wijze van het leveren van opmerkingen op de conclusietermijnen (terwijl sommige rechtbanken vereisen dat partijen op de inleidende zitting aanwezig zijn teneinde hun opmerkingen omtrent de conclusietermijnen mondeling te geven, verkiezen andere rechtbanken het overmaken van schriftelijke opmerkingen tegen de inleidende zitting).

Voorgesteld artikel 1237/3

Dit artikel bevat het eerste belangrijke scharnierpunt in de collectieve procedure. Nadat een partij aan de rechter het verzoek heeft gericht om de ingestelde procedure te beschouwen als een collectieve procedure heeft de rechter logischerwijs twee mogelijkheden : óf hij beslist dat de procedure zal worden verdergezet als een individuele procedure (of als enkele samengevoegde individuele procedures) óf hij geeft de toelating de individuele procedure verder te zetten als een collectieve procedure.

Teneinde de gerechtelijke procedure vlot te laten verlopen en geen bijkomende vertraging te creëren, werd ervoor geopteerd om de besluitvorming omtrent het lanceren van de collectieve procedure te laten samenvallen met de agenda die door de wet van 26 april 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het bestrijden van de gerechtelijke achterstand aan de rechters werd opgelegd omtrent het in staat stellen van de zaak. In voormelde wet werden volgende termijnen opgelegd (artikel 747, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek) :

— de partijen moeten uiterlijk binnen de maand na de inleidende zitting hun opmerkingen aan de rechter overmaken betreffende de conclusietermijnen;

— uiterlijk binnen zes weken na de inleidingzitting moet de rechter het tijdsverloop van de rechtspleging bepalen.

Dit wetsontwerp sluit aan bij deze termijnen.

De partijen — zijnde niet enkel aan de verzoekende partij maar tevens aan de gedaagde partijen — kunnen hun opmerkingen omtrent het verzoek tot het voeren van een collectieve procedure aan de rechter overmaken. De verwerende partij zou kunnen opwerpen dat de onderliggende rechtsvragen niet gemeenschappelijk zijn, dat er geen risico is op tegenstrijdige uitspraken, dat de schade en de groep gedupeerden door de verzoekende partij te ruim werden omschreven. Deze opmerkingen dienen — zoals de termijn betreffende de conclusietermijnen — binnen een maand na de inleidende zitting aan de rechter en aan de andere partijen te worden overgemaakt.

Uiterlijk zes weken na de inleidende zitting zal de rechter zich uitspreken over het verzoek tot het voeren van een collectieve procedure. De rechter neemt daarbij volgende criteria in overweging :

1º de schade waarvoor de procedure werd ingeleid heeft schade veroorzaakt aan meerdere gedupeerden;

2º er zijn rechtsvragen die aan de gedupeerden gemeenschappelijk zijn;

3º een collectieve procedure is de meest aangepaste procedure.

Het antwoord op de eerste twee vragen zal min of meer objectief kunnen worden aangereikt. Het antwoord op de derde vraag daarentegen zal noodgedwongen een (soevereine) beoordeling van de feitenrechter inhouden. Opnieuw kan worden verwezen naar de voordelen en de functies van een groepsprocedure zoals die werden opgesomd in het algemeen deel van de toelichting.

De beslissing van de rechter omtrent het al dan niet toekennen van een collectieve procedure, zal worden medegedeeld in dezelfde beschikking als de beschikking omtrent het in staat stellen van de zaak (waarin opgave wordt gedaan van de conclusietermijnen en de zittingsdatum).

Indien de rechter het voeren van een collectieve procedure toestaat, dan dient hij zich vervolgens te buigen over het toepassingsgebied van die procedure, namelijk de groep te definiëren waarop de procedure van toepassing zal zijn. De rechter zal hiervoor rekening houden met de opmerkingen die partijen hieromtrent hebben gemaakt. Hij zal erover moeten waken de groep gedupeerden zo nauwkeurig mogelijk te omschrijven. Immers moeten de gedupeerden die zich kunnen aansluiten bij de procedure voldoende identificeerbaar zijn. (In het voorbeeld van het energiebedrijf dat aan zijn klanten een taks aanrekent die reeds werd afgeschaft, kan de rechter de groep omschrijven als « alle klanten van onderneming x die in de periode y tot z een som hebben betaald voor een bedrag ad ... uit hoofde van taks ... ».)

In zijn beschikking zal de rechter tevens een termijn bepalen waarbinnen de leden van de groep zich bij de procedure kunnen aansluiten. Er werd voor geopteerd deze termijn uiterlijk te laten verstrijken vijftien dagen vóór de rechtsdag. Deze termijn valt samen met de termijn van artikel 756 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het neerleggen van de bundels (termijn die tevens werd ingevoerd door de wet van 26 april 2007). Immers zullen er op dat ogenblik geen conclusietermijnen meer zijn en kan er van worden uitgegaan dat alle elementen van de zaak in de debatten zijn gebracht.

Teneinde kenbaarheid te geven aan de collectieve procedure en de gedupeerden toe te laten zich bij de procedure aan te sluiten, dient de beschikking van de rechter te worden bekendgemaakt. De dag na de laatste daad van bekendmaking doet de termijn die werd opgelegd door de rechter lopen. Immers, het kan zijn dat er meerdere daden van bekendmaking volgen (bericht op internet, brief, bericht in dagblad ...).

De rechter bepaalt de meest gepaste wijze van bekendmaking in zijn beschikking. Er werd geopteerd om de rechter hierin de keuze te laten zodat dit kan worden afgestemd op het concrete dossier. In dit kader kan worden verwezen naar de opmerkingen die worden gemaakt op de WCAM in Nederland.

De WCAM bepaalt omtrent de wijze van bekendmaking : « Een afschrift van de beschikking tot verbindendverklaring wordt zo spoedig mogelijk nadat deze onherroepelijk is, bij gewone brief verstrekt aan de bekende gerechtigden tot een vergoeding en aan in de procedure verschenen rechtspersonen als bedoeld in artikel 1014. Bovendien wordt zo spoedig mogelijk nadat deze beschikking onherroepelijk is hiervan aankondiging gedaan in één of meer door de rechter aan te wijzen nieuwsbladen. »

De gedupeerden worden verwittigd door middel van gewone brief en aankondiging in één of meer door de rechter aan te wijzen nieuwsbladen. In de Dexia-zaak heeft het Hof van Amsterdam deze regel terzijde geschoven en de voorkeur gelaten aan meer aangepaste wijzen van publiciteit : aankondigingen via de website van de gedupeerden (zoals vermeld gaan slachtoffers van massaschade zich in de praktijk vaak spontaan groeperen en kan die ad hoc groepering een eigen organisatie hebben) en op webpagina's van Google. In de Nederlandse rechtsleer wordt gepleit om dit in alle WCAM-zaken toe te passen (H.B. Krans, « Des en Dexia : de eerste ervaringen met collectieve afwikkeling van massaschade », NJB 2007, 2598). Uit deze ervaring kunnen lessen worden getrokken. Tevens kan de opmerking worden gemaakt dat men er zich voor moet hoeden de steeds evoluerende technologie en media achterna te hollen.

Er werd voor geopteerd de bekendmaking over te laten aan de griffie van de rechtbank waarbij de zaak aanhangig werd gemaakt. De kosten van de bekendmaking kunnen zoals uiteengezet in de memorie van toelichting worden verhaald op het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden dat een nieuwe taak bijkrijgt en zal instaan voor de financiering van de collectieve procedure.

De rechter zal zich tevens moeten buigen over de begroting van de individuele inbreng die de leden van de procedure moeten doen op het ogenblik dat ze zich bij de procedure zullen aansluiten. Deze begroting zal geen evidente kwestie zijn. Immers zal de rechter een inschatting moeten maken van de kosten die de procedure met zich zal meebrengen en door hoeveel individuele leden deze kosten zullen worden gedragen.

Het laatste lid van het artikel bepaalt dat tegen de beslissing van de rechter om het verzoek tot het voeren van een collectieve procedure al dan niet in te willigen, geen rechtsmiddel openstaat. Één van de doelstellingen van een collectieve procedure is aan de gedupeerden van massaschade een vlotte en efficiënte procedure ter beschikking te stellen. Hieraan zal afbreuk worden gedaan wanneer de beslissingen van de rechter voortdurend zouden worden onderbroken door het instellen van een rechtsmiddel. Daarenboven is het recht op tegenspraak in ieder geval gegarandeerd aangezien partijen binnen de maand na de inleidende zitting hun opmerkingen kunnen laten gelden op het verzoek tot het voeren van een collectieve procedure.

Voorgesteld artikel 1237/4

Na de bekendmaking van de beschikking tot toelaatbaarheid van de collectieve vordering, dient de individuele gedupeerde een verklaring af te leggen waarin hij meldt betrokken te willen worden in de collectieve procedure. Concreet komt dit erop neer dat de gedupeerde verklaart te willen gebonden zijn door de procedure die wordt gevoerd en de rechterlijke beslissing die ter zake zal worden genomen. Hieruit blijkt duidelijk de toepassing van de opt-inprocedure.

De verklaring gebeurt bij aangetekende brief of door neerlegging met ontvangstbewijs en bevat :

1º de identiteits- en contactgegevens van de gedupeerde;

2º stukken die aantonen dat de gedupeerde onder het toepassingsgebied valt van de collectieve procedure zoals beschreven door de rechter in de beschikking van toelaatbaarheid;

3º de omstandige opgave van de schade van de gedupeerde;

4º voldoende stukken die de schade kunnen aantonen alsook ieder ander stuk dat de gedupeerde nuttig acht. De gedupeerde voegt een inventaris toe aan zijn stukkenbundel.

5º stukken die bewijzen dat de in artikel 1237, § 2, 2º, vermelde som is gestort.

De verklaring die wordt afgelegd door de gedupeerde zal bepalend zijn voor de beoordeling van de toelaatbaarheid tot de collectieve procedure, de gegrondheid van de vordering en het begroten van de schadevergoeding.

Nadat de griffie de verklaring heeft ontvangen wordt nagegaan of het bedrag vermeld in artikel 1237/3, § 2, 3º, werd gestort. In bevestigend geval zendt de griffie aan de gedupeerde een ontvangstmelding van de verklaring.

De termijn van vijftien dagen loopt opnieuw samen met de termijn uit artikel 756 van het Gerechtelijk Wetboek (deze termijnen zullen slechts samenvallen in het geval dat de gedupeerde tot de laatste dag van zijn termijn wacht om een verklaring af te leggen).

De termijn die wordt bepaald door de rechter waarbinnen de verklaring moet worden afgelegd, is een vervaltermijn. Na het verstrijken van de termijn kan geen verklaring meer worden afgelegd.

Zodra de verklaring door de gedupeerde werd afgelegd, kan deze zijn verklaring niet meer intrekken. Deze bepaling strekt ertoe te verhinderen dat een gedupeerde zijn houding zou laten beïnvloeden door het verloop van de procedure. Tevens zou dit een overbelasting van het gerecht met zich meebrengen.

In de laatste paragraaf wordt bepaald dat de lijst van gedupeerden ter inzage ligt van de advocaten van de betrokken procespartijen. Immers moet er over worden gewaakt dat geen misbruik kan worden gemaakt van de gegevens van de gedupeerden. Tevens zal rekening worden gehouden met de bepalingen in de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Voorgesteld artikel 1237/5

De eerste fase van de collectieve procedure eindigt met een vonnis waarin de rechter — naast de verplichte vermeldingen uit het oude artikel 780 van het Gerechtelijk Wetboek — op straffe van nietigheid volgende bepalingen opneemt :

1º een opsomming van de rechtsvragen die door de partijen in besluiten werden opgeworpen en die gemeenschappelijk zijn aan de leden van de groep;

2º een opsomming van de rechtsvragen die niet gemeen zijn aan al de leden van de groep;

3º een omstandige opgave van de leden van de groep die een verklaring hebben afgelegd in de zin van artikel 1237/4 waarvan de rechter oordeelt dat de verklaring ontvankelijk is. De rechter doet tevens opsomming van de verklaringen die niet ontvankelijk werden geacht en doet opgave van de redenen.

Vooreerst zal de rechter uitmaken welke rechtsvragen die door de partijen werden opgeworpen, gemeenschappelijk zijn aan de leden van de groep. In deze eerste fase zal de rechter ten gronde enkel hieromtrent uitspraak doen. Dit tussenvonnis strekt er in essentie toe antwoord te geven op de principiële vraagstukken die alle leden van de groep aanbelangen : de verjaring, aansprakelijkheid, aard van de aansprakelijkheid, ... De vragen die eigen zijn aan de individuele leden van de groep zullen door de rechter worden opgesomd doch zullen ten gronde niet worden beantwoord. Deze vragen zullen slechts in de tweede, individuele fase van de procedure worden behandeld. Immers moet hieromtrent te veel rekening worden gehouden met de individuele elementen van de zaak. We denken hier aan de begroting van de individuele schadevergoedingen en de mate van eigen schuld van de gedupeerden.

Zoals reeds vermeld biedt het opsplitsen van de procedure in een collectieve fase — die wordt beëindigd met een tussenvonnis — en in een individuele fase het voordeel dat de leden van de groep rustig de tijd hebben om zich te bezinnen over het zich al dan niet aansluiten bij de procedure zonder dat de procedure op zich hierdoor vertraging zal oplopen. Het is immers geen noodzakelijke voorwaarde dat alle leden van de groep reeds zijn geïndividualiseerd om de procedure aan te vatten. De gemeenschappelijke vraagstukken kunnen reeds worden behandeld zonder dat alle leden effectief zijn betrokken bij de behandeling ervan.

Het kan evenmin worden ontkend dat het leveren van een antwoord op de gemeenschappelijke vraagstukken het bereiken van een minnelijke schikking ten goede zal komen. Zoals reeds aangehaald zal een schadeverwekker immers niet geneigd zijn een regeling te treffen wanneer zijn aansprakelijkheid niet vaststaat en hij geen zicht heeft op het aantal gedupeerden die zullen gebonden zijn door de schikking.

In dit tussenvonnis zal er tevens duidelijkheid komen omtrent de samenstelling van de groep. De rechter zal een opgave doen van de leden die een verklaring hebben afgelegd en zal daarbij een opsplitsing maken van de ontvankelijke en de niet-ontvankelijke verklaringen. De niet-ontvankelijkheid kan verschillende redenen hebben : niet vallen onder het toepassingsgebied van de collectieve procedure (valt buiten de door de rechter opgegeven criteria), laattijdigheid van de verklaring, niet betalen van de waarborg...

De vragen die niet aan de leden van de groep gemeen zijn zullen door de rechter worden opgesomd doch niet worden behandeld. De rechter motiveert zijn beslissing.

Met dit vonnis vangt tevens de tweede fase van de procedure aan. De rechter bepaalt hiertoe een rechtsdag waarop de procedureregels van het Gerechtelijk Wetboek voor een tweede maal herleven.

In de tweede en derde paragraaf van het nieuwe artikel 1237/5 van het Gerechtelijk Wetboek wordt de herdefiniëring van de groep behandeld. Het kan niet worden ontkend dat op de rechter bij aanvang van de procedure een moeilijke taak rust om de groep waarop de procedure van toepassing zal zijn te definiëren. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat gedurende de procedure, door het uitwisselen van besluiten en eventueel het voeren van een expertise, zal blijken dat de groep ruimer of beperkter diende te worden geformuleerd. Op het einde van de collectieve fase wordt aldus aan de rechter de mogelijkheid geboden de groep te herdefiniëren. Indien de rechter het toepassingsgebied verruimt, dan dient hij die beschikking opnieuw bekend te maken en aan de potentiële leden opnieuw een termijn te geven waarbinnen de verklaring tot aansluiting bij de procedure kan worden afgelegd. Ook hier zal een nieuwe rechtsdag het begin betekenen van de individuele fase van de collectieve procedure. Het is evident dat op dat ogenblik de leden van de groep bekend moeten zijn. Opnieuw werd ervoor geopteerd de bijkomende termijn te laten lopen uiterlijk tot vijftien dagen voor de rechtsdag. Op deze rechtsdag zal de rechter een beoordeling houden van de afgelegde bijkomende verklaringen en zal hij zich uitspreken over de ontvankelijkheid ervan.

Mocht de rechter evenwel oordelen dat het toepassingsgebied te ruim werd geformuleerd dan zal dit evident leiden tot de niet-ontvankelijkheid van reeds afgelegde verklaringen. Om deze reden dient de rechter zijn beslissing bijzonder te motiveren en opgave te doen van voormelde verklaringen. De beperking van het toepassingsgebied zal enkel mogelijk zijn in uitzonderlijke omstandigheden. Hieronder moet worden begrepen dat er in de loop van de procedure nieuwe elementen aan het licht zijn gekomen waarvan de rechter bij het vaststellen van het toepassingsgebied geen kennis had of kon hebben.

Voorgesteld artikel 1237/6

Dit artikel luidt het begin van de individuele fase van de collectieve procedure in. Zoals gezegd herleven de gewone procedureregels betreffende het in staat stellen van de procedure. De bedoeling is dat de partijen opnieuw conclusietermijnen zouden vastleggen (opmerkingen aan de rechter binnen een maand na de zitting, de rechter doet uitspraak binnen zes weken) en de zaak in staat stellen omtrent de individuele vraagstukken van de leden van de groep.

We kiezen ervoor om de leden van de groep te laten aansluiten bij de verzoekende partij, zijnde de eisende partij die bij aanvang van de procedure heeft verzocht deze te mogen verderzetten als een collectieve procedure. Het is onwerkbaar om in de individuele fase van de collectieve procedure alle leden van de groep te gaan beschouwen als individuele procespartijen. De raadsman van de verzoekende partij zal optreden voor alle leden van die groep en zal hun vorderingen bundelen. Die raadsman kan zich evident laten bijstaan door andere advocaten en in die zin een verklaring afleggen aan de rechtbank. Het is evenwel ondenkbaar dat die advocaat zal worden vervangen door een andere advocaat of een team advocaten.

Gelet op het feit dat de procedureregels een tweede maal worden toegepast, eindigt deze fase in een vonnis in de zin van artikel 780 van het Gerechtelijk Wetboek. Hieromtrent is bijgevolg geen bijzondere bepaling nodig.

Voorgesteld artikel 1237/7

Zoals gemeld lijkt het waarschijnlijk dat na de eerste fase van de collectieve procedure een schikking zal worden bereikt. In de praktijk zal het de optredende raadsman van de leden van de groep zijn die over een schikking onderhandelt met de aansprakelijke partijen van de schade. Door de hoeveelheid leden van een groepsprocedure is het onmogelijk om al die leden aan de onderhandelingstafel te krijgen. Dit neemt echter niet weg dat de leden die hebben verklaard te willen gebonden zijn door de procedure — en dus eigenlijk procespartijen zijn bij die procedure — evenveel recht hebben om aan die onderhandelingstafel te zitten en inspraak te hebben in de regeling.

Wij opteren voor een meer werkbare oplossing. De schikking die wordt bedongen door de raadsman van de verzoekende partij (en dus de raadsman van de leden van de groep) zal aan de leden worden bekendgemaakt met de mogelijkheid om op dat ogenblik nog uit te stappen. Immers worden er in een minnelijke schikking vaak toegevingen gedaan die voor de gedupeerden een afstand van recht kunnen inhouden. In de huidige collectieve procedure zou dit betekenen dat een partij (die wel aan de onderhandelingstafel zit) afstand van recht zou kunnen doen in naam en voor rekening van een andere partij (die niet aan de onderhandelingstafel zit). Dit zou strijdig zijn met onze fundamentele rechtsbeginselen. Om deze reden wordt aan de gedupeerden de mogelijkheid geboden alsnog uit te stappen uit de regeling. Hier wordt met andere woorden toepassing gemaakt van de opt-outmogelijkheid.

Het is tevens duidelijk dat de schikking niet mag worden opengesteld voor leden van de groep die hebben nagelaten een verklaring in te dienen teneinde gebonden te zijn door de procedure. Immers zouden die leden de vruchten kunnen plukken van andermans inspanningen (free rider effect). Tevens zou de onzekerheid die eigen is aan elke gerechtelijke procedure worden geëlimineerd. Het lid van de groep kiest op dat ogenblik immers niet voor een procedure (met kans op winst of verlies) maar voor een reeds vastgesteld positief resultaat.

Voorgesteld artikel 1237/8

Dit artikel bepaalt dat alle leden van de groep, ook de leden waarvan de verklaring niet-ontvankelijk werd verklaard, op de hoogte worden gebracht van het tussenvonnis dat een einde stelt aan de collectieve fase van de collectieve procedure.

Hetzelfde geldt voor het tweede vonnis na de eventuele bijkomende termijn die de rechter heeft toegekend omwille van de verruiming van het toepassingsgebied van de collectieve procedure.

Deze wijze van kennisgeving zal gevolgen hebben voor het hoger beroep dat zal worden besproken in het artikel 1237/11.

Voorgesteld artikel 1237/9

Dit artikel behandelt de situatie waarbij naast de collectieve procedure, andere (individuele) procedures worden ingeleid met hetzelfde voorwerp en dezelfde oorzaak als de vordering waarvoor de collectieve procedure werd gevorderd. Deze situatie is vrij realistisch : verschillende gedupeerden kunnen los van elkaar een procedure inleiden omtrent dezelfde schade.

In dit geval wordt zowel aan de rechter als aan de partijen de mogelijkheid geboden om de individuele procedure op te schorten en kan de gedupeerde — mocht hij onder het toepassingsgebied van de collectieve procedure vallen (gelet op de door de rechter gegeven omschrijving) — een verklaring afleggen teneinde zich er bij aan te sluiten. Indien de gedupeerde een verklaring aflegt én deze verklaring nadien door de rechter (waarvoor de collectieve procedure wordt gevoerd) ontvankelijk wordt verklaard, heeft het evident geen zin meer om de individuele procedure verder te zetten. De rechter bij wie de individuele zaak aanhangig was, verwijst de zaak naar de rechter bij wie de collectieve procedure hangende is. Indien deze rechter zich in een ander land bevindt, worden de regels van het internationaal privaatrecht toegepast.

Indien de gedupeerde geen verklaring heeft afgelegd en hij met andere woorden niet wil toetreden tot de collectieve procedure, zal de individuele procedure worden verdergezet. Het verdient echter aanbeveling de procedure niet te activeren alvorens de termijn om een verklaring in te dienen, is verstreken. In het tegengestelde geval zouden vonnissen uit individuele procedures de houding van andere gedupeerden kunnen sturen. Zoals vermeld dient de opt-in te gebeuren op een tijdstip waar er nog onzekerheid heerst over de afloop van de procedure. Indien reeds een vonnis in het voordeel van de gedupeerde zou zijn uitgesproken, zou een andere gedupeerde dit als een precedent kunnen beschouwen om zijn eigen kansen in te schatten en op basis hiervan al dan niet een opt-inverklaring kunnen afleggen. Het dient te worden vermeden dat individuele procedures dergelijke gevolgen met zich zouden meebrengen.

Voorgesteld artikel 1237/10

In aansluiting op het voorgaande artikel kan het voorkomen dat op verschillende tijdstippen het verzoek wordt ingediend om een collectieve procedure te voeren omtrent hetzelfde voorwerp en dezelfde oorzaak. In dit geval zullen de latere aangezochte rechters de zaak verwijzen naar de eerst aangezochte rechter. Dit enerzijds om de efficiëntie van de collectieve procedure op te drijven, anderzijds om tegenstrijdige uitspraken te verhinderen.

De regels betreffende het taalgebruik zullen op dezelfde wijze als vandaag worden toegepast, wat betekent dat eerst de territoriale bevoegdheid moet worden bepaald en dat vervolgens voor de aldus omschreven rechtbank, de regels inzake taalgebruik moeten worden toegepast.

Voorgesteld artikel 1237/11

Dit artikel behandelt het hoger beroep dat kan worden ingesteld door de gedupeerde tegen de beslissing van niet-ontvankelijkheid van de verklaring tot toetreding tot de collectieve procedure. Hierbij dient te worden voorkomen dat één gedupeerde de volledige collectieve procedure zou kunnen vertragen. Om deze reden wordt ervoor geopteerd de beroepstermijn te laten aanvangen op het ogenblik dat de gedupeerden het vonnis per gerechtsbrief toegestuurd krijgen (conform het nieuwe artikel 1237/8).

Gelet op het feit dat dit hoger beroep enkel de niet-ontvankelijkheid van de individuele verklaring betreft (en mede om nutteloze vertraging tegen te gaan), opteren wij ervoor om enkel de partijen die een tegengesteld belang hebben bij de procedure in hoger beroep te betrekken. In de praktijk zullen dit de partijen zijn die werden gedagvaard in aansprakelijkheid of kort gezegd : alle partijen die niet behoren tot de leden van de groep.

De beslissing in hoger beroep moet zo spoedig mogelijk plaatsvinden. De collectieve procedure zal in eerste aanleg immers gewoon verder lopen en de gedupeerde dient zo spoedig mogelijk uitsluitsel te hebben over het feit of hij al dan niet tot de groep zal worden toegelaten. Om deze reden werd ervoor geopteerd het hoger beroep te behandelen op de inleidende zitting. De aan de appelrechter voorgelegde problematiek is niet van die aard dat het uitgebreide conclusies of pleidooien vereist waardoor het hoger beroep in principe op de inleidende zitting in beraad kan worden genomen. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan de behandeling plaatsvinden op een latere zitting. Hierbij kan worden gedacht aan onregelmatigheden in het beroep waaromtrent één van de partijen wil concluderen.

Men kan aanmerken dat er geen bijzondere bepalingen gelden over de overige aspecten van het hoger beroep tegen een tussen- of eindvonnis in de collectieve procedure. De gewone procedureregels van het hoger beroep zullen van toepassing zijn. Hieruit volgt dat zowel tegen het tussenvonnis in de zin van artikel 1237/5 als tegen het eindvonnis door iedere partij, hierin inbegrepen iedere gedupeerde die een verklaring heeft afgelegd, hoger beroep kan worden ingesteld. Bij hoger beroep tegen het tussenvonnis verschuift de procedure automatisch naar het niveau van hoger beroep. Bij hoger beroep tegen het eindvonnis zullen de regels van artikel 1053 van het Gerechtelijk Wetboek spelen : is het een onsplitsbaar geschil dan zal het hoger beroep moeten worden ingesteld tegen alle partijen met tegenstrijdige belangen aan die van de eiser in hoger beroep én tegen alle in het geding in eerste aanleg betrokken partijen. Daarbij dient de aandacht er wel op te worden gevestigd dat er geen beroep openstaat tegen de afbakening van de groep. In hoger beroep zal dus op geen enkel ogenblik de groep kunnen worden geherdefinieerd en worden opengesteld voor nieuwe gedupeerden.

Voorgesteld artikel 1237/12

Dit artikel bepaalt aan wie de rechtsplegingsvergoeding wordt uitgekeerd.

Artikelen 3 en 4

Deze bepalingen regelen de tegemoetkoming van het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders.

De binnen dat Fonds opgerichte commissie ontvangt de aan de collectieve procedure verbonden bedragen : de bij de wet opgelegde bijdragen, evenals de rechtsplegingsvergoedingen en de ontvangen vergoedingen (bij een gunstige afwikkeling).

Ze betaalt de verschillende procedurekosten.

Als de ingezamelde bedragen ontoereikend zijn om de procedurekosten te dekken, kan ze eventueel beslissen financieel bij te dragen in de procedurekosten. Het fonds zal daartoe van de regering een extra dotatie krijgen.

Aldus krijgt de commissie ruime bevoegdheden in verband met het beheer van de collectieve procedure zodat de kosten voor de bij de class action aangesloten partijen in de hand kunnen worden gehouden.

Jacky MORAEL.
Freya PIRYNS.
Zakia KHATTABI.
Claudia NIESSEN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In het vierde deel, boek IV, van het Gerechtelijk Wetboek wordt hoofdstuk IXbis, opgeheven bij de wet van 7 mei 1999, hersteld in de volgende lezing :

« Hoofdstuk IX/1. De collectieve procedure

Art. 1237/1. Indien de eisende partij de procedure wenst voort te zetten als een collectieve procedure bevat het exploot van dagvaarding op straffe van nietigheid dat verzoek naast de vermeldingen bedoeld in artikel 702.

De eisende partij :

1. omschrijft in het verzoek duidelijk het schadegeval waarvoor de vordering wordt ingesteld;

2. toont aan dat er meerdere gedupeerden zijn van het schadegeval bedoeld in het 1º;

3. toont aan dat er onderliggende rechtsvragen zijn die identiek zijn voor de verschillende gedupeerden;

4. toont aan dat het meer aangewezen is om de procedure verder te zetten als een collectieve procedure.

Bij gebrek aan de vermeldingen bedoeld in het tweede lid, wordt het verzoek om een collectieve procedure afgewezen.

Art. 1237/2. § 1. Op de inleidende zitting krijgt de partij die in het exploot van dagvaarding het verzoek om een collectieve procedure heeft geformuleerd de mogelijkheid haar verzoek mondeling toe te lichten. De overige verschijnende partijen kunnen hierop mondeling opmerkingen formuleren.

§ 2. In de zaken waarin een verzoek om een collectieve procedure werd geformuleerd, kan artikel 735 niet worden toegepast.

Art. 1237/3. § 1. Onverminderd de toepassing van de verstekregels, kunnen de partijen afzonderlijk of samen, aan de rechter en aan de andere partijen hun opmerkingen over het verzoek om een collectieve procedure mededelen.

Uiterlijk zes weken na de inleidende zitting spreekt de rechter zich uit over het verzoek tot het voeren van een collectieve procedure. De rechter neemt daarbij volgende criteria in overweging :

1. de schade die werd veroorzaakt aan verscheidene gedupeerden;

2. de aan de gedupeerden gemeenschappelijke rechtsvragen;

3. de redenen waarom een collectieve procedure de meest aangepaste procedure wordt geacht.

De beslissing van de rechter maakt deel uit van de beschikking betreffende de ingereedheidbrenging van de zaak.

§ 2. De beschikking van toelaatbaarheid bevat :

1. een nauwkeurige definitie van de groep die onder het toepassingsgebied van de collectieve procedure valt en desnoods de criteria waaraan een lid van de groep moet voldoen;

2. een provisie die de leden van de groep moeten voorschieten aan het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders, bedoeld bij hoofdstuk III, afdeling II, van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere maatregelen, ter financiering van de collectieve procedure, evenals het rekeningnummers waarop dat bedrag uiterlijk de tiende dag die volgt op de verklaring bedoeld in artikel 1237/4 wordt gestort;

3. de wijze waarop de beschikking wordt bekendgemaakt, eventueel rekening houdend met de specifieke omstandigheden eigen aan het schadegeval;

4. de termijn waarbinnen de leden van de groep een verklaring kunnen afleggen in de zin van artikel 1237/4.

De griffie van de rechtbank waarbij de zaak aanhangig is gemaakt maakt de beschikking bekend binnen tien dagen nadat ze werd uitgesproken.

De termijn waarbinnen de leden van de groep een verklaring in de zin van artikel 1237/4 kunnen afleggen vangt aan de dag na de bekendmaking bedoeld in het eerste lid, punt 3, en verstrijkt uiterlijk op de vijftiende dag voor de rechtsdag.

Tegen de beschikking van toelaatbaarheid staat geen rechtsmiddel open.

Art. 1237/4. § 1. De leden van de groep die zich wensen aan te sluiten bij de collectieve procedure, leggen hiertoe op straffe van niet-ontvankelijkheid, binnen de termijn bedoeld in artikel 1237/3, § 2, eerste lid, 2º, een verklaring af bij de griffie van de rechtbank die zich heeft uitgesproken over het verzoek tot toelaatbaarheid van de collectieve procedure. Iedere gedupeerde legt een individuele verklaring af.

De verklaring geschiedt bij aangetekende brief of door neerlegging met ontvangstbewijs en omvat :

1. de identiteits- en contactgegevens van de gedupeerde;

2. de omstandige opgave van de schade van de gedupeerde;

3. de stukken die de schade aantonen alsook ieder ander nuttig stuk. De stukken zijn vergezeld van een inventaris;

4. stukken die aantonen dat de gedupeerde onder het toepassingsgebied valt van de collectieve procedure bedoeld in artikel 1237/3, § 2, eerste lid, 1º;

5. de stukken die aantonen dat het in artikel 1237/3, § 2, vermelde bedrag wel degelijk werd gestort.

Nadat de griffie de verklaring heeft ontvangen en heeft nagegaan of ze volledig is, zendt zij aan de gedupeerde een ontvangstmelding van de verklaring.

De verklaring kan niet meer worden ingetrokken.

§ 2. De lijst van gedupeerden ligt voor de advocaten van de betrokken procespartijen ter inzage. op de griffie. Hij kan ook worden geraadpleegd door de personen die zelf hun verdediging op zich nemen en op wie artikel 758, tweede lid, niet werd toegepast.

Art. 1237/5. § 1. Ten vroegste vijftien dagen na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 1237/3, § 2, eerste lid, 4º, spreekt de rechter zich uit over de ontvankelijkheid van de in artikel 1237/4 bedoelde verklaringen.

De beschikking van toelaatbaarheid bedoeld in artikel 1237/3 omvat naast de bepalingen genoemd in artikel 780 op straffe van nietigheid :

1. een opsomming van de rechtsvragen die door de partijen in hun vorderingen en of conclusies werden opgeworpen en die gemeenschappelijk zijn aan de leden van de groep;

2. een opsomming van de rechtsvragen die door de partijen in hun vorderingen en of conclusies werden opgeworpen en die niet gemeenschappelijk zijn aan de leden van de groep;

3. een opsomming van de ontvankelijke en niet-ontvankelijke verklaringen afgelegd in de zin van artikel 1237/4.

De rechter bepaalt de rechtsdag waarop de zaak in voortzetting wordt gezet.

§ 2. Indien de rechter oordeelt dat de definitie van de groep bedoeld in artikel 1237/3, § 2, 1º, niet overeenstemt met de feiten van het dossier, kan hij de groep uitbreiden.

Artikel 1237/3, § 2, 2º is van toepassing op de leden van de uitgebreide groep.

In dit geval zal de rechter tevens een rechtsdag bepalen waarop de zaak kan worden voortgezet doch deze mag pas vijftien dagen na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 1237/3, § 2, 2º, worden vastgesteld. Op deze zitting doet de rechter tevens uitspraak over de ontvankelijkheid van de bijkomende verklaringen.

§ 3. In uitzonderlijke omstandigheden kan de rechter het toepassingsgebied van de collectieve procedure beperken. De rechter doet opgave van de verklaringen die om deze reden onontvankelijk werden verklaard.

§ 4. Tegen de beslissing tot wijziging van de definitie van de groep staat geen hoger beroep open.

Art. 1237/6. Op de rechtsdag wordt de collectieve procedure voortgezet overeenkomstig de artikelen 741 en volgende.

De leden van de groep van wie de verklaring bedoeld in artikel 1237/4 ontvankelijk werd verklaard, sluiten zich voor het verdere verloop van de procedure aan bij de verzoekende partij.

Art. 1237/7. Indien de in een collectieve procedure betrokken partijen, na het vonnis in de zin van artikel 1237/5 een minnelijke schikking bereiken, delen ze dit mee aan de rechter. De mededeling bevat een kopie van de bereikte schikking.

De rechter maakt geen inhoudelijke beoordeling van de minnelijke schikking.

Binnen de maand maakt de rechter de schikking bekend aan de leden van de groep bedoeld in artikel 1237/5. De rechter legt aan de leden van de groep een termijn op waarbinnen zij kunnen verklaren niet te zullen gebonden zijn door de schikking. Bij gebrek aan een tijdige verklaring zal de schikking tevens op hen van toepassing zijn.

Art. 1237/8. In afwijking van artikel 792 ontvangen de leden die een verklaring hebben afgelegd in de zin van artikel 1237/4 per gerechtsbrief een niet ondertekend afschrift van het vonnis bedoeld in artikel 1237/5.

Art. 1237/9. Wanneer voor een rechter een vordering aanhangig is met hetzelfde voorwerp en dezelfde oorzaak als de vordering waarvoor de collectieve procedure werd gevraagd, kan de rechter ambtshalve of op verzoek van één van de partijen, de behandeling van de zaak schorsen. De rechter verwijst de zaak in dat geval naar de algemene rol.

De zaak kan pas na het verstrijken van de termijn vermeld in de beschikking van toelaatbaarheid bedoeld in artikel 1237/3, § 2, 2º, weer worden opgeroepen.

Indien één van de partijen een verklaring aflegt in de zin van artikel 1237/17 en deze verklaring ontvankelijk wordt verklaard, zendt de rechter het dossier van de rechtspleging naar de rechtbank waar de collectieve procedure hangende is.

Art. 1237/10. Wanneer verscheidene collectieve procedures met hetzelfde voorwerp en dezelfde oorzaak voor verschillende rechtbanken aanhangig zijn, verzendt de rechter de zaak naar de rechter voor wie de collectieve procedure het eerst aanhangig werd gemaakt.

Art. 1237/11. De gedupeerde van wie de verklaring bedoeld in artikel 1237/4 niet ontvankelijk werd verklaard, kan tegen deze beslissing, op straffe van niet-ontvankelijkheid, hoger beroep aantekenen binnen de maand na kennisgeving van de beslissing per gerechtsbrief.

Het hoger beroep wordt behandeld op de inleidende zitting. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan de behandeling van de zaak naar een nabije zitting worden verdaagd.

Indien het hoger beroep gegrond wordt verklaard, wordt de zaak naar de rechter verwezen waar de collectieve procedure hangende is en kan de gedupeerde zich bij de groep aansluiten.

Art. 1237/12. In geval de collectieve vordering een gunstige afloop kent, worden in artikel 1018, 6º, bedoelde rechtsplegingsvergoeding evenals de verkregen schadevergoedingen gestort aan het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders, bedoeld bij hoofdstuk III, afdeling II, van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere maatregelen, op een afzonderlijke rekening die specifiek geopend is voor die class action.

Art. 3

In artikel 29 van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, het laatst gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, wordt het tweede lid aangevuld met de volgende woorden :

« Voor elke class action in de zin van hoofdstuk IX/1 van het vierde deel, boek IV, van het Gerechtelijk Wetboek wordt een afzonderlijke rekening geopend waarop worden gestort : de in artikel 1237/3, § 2, 2º, van hetzelfde Wetboek bedoelde provisies, de rechtsplegingsvergoeding als bedoeld in artikel 1018, 6º, van hetzelfde Wetboek evenals de vergoedingen die eventueel zijn gestort in geval van een goede afloop van de class action waarop die rekening betrekking heeft. »

Art. 4

In dezelfde wet wordt een artikel 40quinquies ingevoegd, luidende :

« Art. 40quinquies. Alle uitgaven in verband met de class action waarop de in artikel 29, tweede lid, bedoelde afzonderlijke rekening betrekking heeft, worden door de commissie gemachtigd en betaald.

De commissie beslist over de keuze van de raadsman en over diens eventuele vervanging.

Wanneer de financiële activa van de afzonderlijke rekening ontoereikend blijken te zijn om de uitgaven te dekken, kan de commissie op de afzonderlijke rekening een aanvullend bedrag storten om de voortzetting van de procedure te financieren.

25 oktober 2011.

Jacky MORAEL.
Freya PIRYNS.
Zakia KHATTABI.
Claudia NIESSEN.