5-1342/1

5-1342/1

Belgische Senaat

ZITTING 2011-2012

22 NOVEMBER 2011


Activiteitenverslag 2010 van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen


VERSLAG

NAMENS HET ADVIESCOMITÉ VOOR GELIJKE KANSEN VOOR VROUWEN EN MANNEN UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW KHATTABI


I. INLEIDING

Op 22 november 2011 kwam het Adviescomité voor Gelijke Kansen voor Vrouwen en Mannen samen om het activiteitenverslag 2010 van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen te bespreken. Mevrouw Marijke Weewouters, adviseur bij het Instituut voor gelijkheid van vrouwen en mannen en diensthoofd van het Steunpunt Geweld op vrouwen en de heer Michel Pasteel, directeur van het Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen werden uitgenodigd om het activiteitenverslag toe te lichten. Het volledige activiteitenverslag van het Instituut voor gelijkheid van vrouwen en mannen is beschikbaar op : http://igvm-iefh.belgium.be/nl/publicaties/activiteitenverslag_2010.jsp ?referer=tcm :336-148164-64.

II. UITEENZETTING DOOR MEVROUW MARIJKE WEEWOUTERS, ADVISEUR BIJ HET INSTITUUT VOOR GELIJKHEID VAN VROUWEN EN MANNEN EN DIENSTHOOFD VAN HET STEUNPUNT GEWELD OP VROUWEN

Er is op het Instituut een federaal Steunpunt Geweld op vrouwen gecreëerd in 2006 die als belangrijkste taak heeft om het nationaal actieplan geweld op vrouwen te coördineren, naast de coördinatie van de provinciale coördinatoren belast met geweld op vrouwen.

Wat plannen het steunpunt en de provinciale coördinatoren voor 25 november, Internationale dag voor de strijd tegen geweld op vrouwen ?

Het Instituut zelf heeft een grootschalige campagne opgezet in samenwerking met dertig bekende Frans- en Nederlandstaligen, deze wordt op 25 november gelanceerd in samenwerking met de Federale Overheidsdienst (FOD) Kanselarij. Spreker kan daarover niet veel meer informatie vrijgeven aangezien er een embargo van kracht is tot de effectieve lancering.

Verschillende provinciale coördinatoren doen ook acties op 25 november. Sommigen doen specifieke acties naar de huisartsen toe, want het is uit onderzoek gebleken dat wanneer vrouwen en mannen te maken hebben met geweld in het gezin de huisartsen vaak de enigen zijn waar zij iets aan melden. Huisartsen zijn dus de « key persons » om te contacteren en te sensibiliseren. Vlaams-Brabant gaat specifiek campagne doen tegen geweld op vrouwen, anderen gaan witte lintjes uitdelen, provincie Namen gaat een grote campagne lanceren via het TEC-netwerk om een grote groep te kunnen sensibiliseren, anderen zullen dan weer gebruik maken van het theaterstuk van het Instituut.

In het actieplan van 2010 werd in het kader van geweld tegen vrouwen een theaterstuk uitgewerkt. Het is een vrij choquerend theaterstuk, maar het legt tegelijkertijd op een ludieke en interactieve manier uit wat partnergeweld kan zijn. Het stuk heeft veel positieve kritieken gekregen en er wordt regelmatig gevraagd om het op te voeren. Het stuk wordt wel altijd gekoppeld aan een debat. Het is belangrijk dat men na het bezichtigen ervan op de juiste manier wordt begeleid want het is een choquerend stuk.

Wat het gedeelte geweld op vrouwen betreft van het activiteitenverslag 2010 werd er zoals al aangehaald een theaterstuk uitgewerkt.

Er werd eveneens onderzoek gedaan inzake de precaire situatie van vrouwen of mannen die binnenkomen in België en een huwelijk aangaan met een Belg. Deze personen zijn verplicht om drie jaar bij hun partner te blijven en ze worden regelmatig geconfronteerd met partnergeweld. Indien ze beslissen om hun partner te verlaten worden ze, op basis van de vreemdelingenwetgeving, gevraagd om het land te verlaten. Meestal blijven ze dus in hun precaire situatie zitten. Een advies daaromtrent werd opgemaakt en voorgelegd aan de Interdepartementale Groep die het Nationaal Actieplan opvolgt en die heeft het advies unaniem goedgekeurd. Het advies stelt voor om deze personen, die effectief slachtoffer zijn van partnergeweld, hetzelfde statuut te geven als slachtoffers van mensenhandel. Spreker hoopt dat de nieuwe regering dit effectief zal kunnen uitvoeren.

Daarnaast werd een folder vertaald in zeventien talen. Het is een folder die de slachtoffers aanzet om te spreken over het geweld dat ze meemaken. De folder werd niet vertaald door professionele vertalers, maar wel door mensen uit de allochtone gemeenschappen zelf. De situatie is zo delicaat en zo subtiel dat er werd gekozen om op deze manier te werken. Het zijn ook mensen uit de allochtone gemeenschappen die het eerste telefonisch contact gaan verzorgen zodat de slachtoffers in hun eigen taal worden geholpen. Ze doen geen echte hulpverlening, maar verwijzen wel door en hebben daarvoor allemaal een specifieke vorming genoten. De folder blijkt bijzonder succesvol. Op een paar maanden tijd werden er 74 000 aanvragen ingediend om de folder te verkrijgen.

Er werd ook een groot onderzoek uitgevoerd naar partnergeweld en seksueel geweld in België. Het is het eerste grootschalig onderzoek sinds tien jaar wat de Belgische bevolking betreft. Uit het onderzoek blijkt dat er nog zeer veel gevallen zijn van partnergeweld en dat 1 op 7 vrouwen en 1 op 10 mannen er slachtoffer van zijn. De meeste slachtoffers zwijgen er over, en diegenen die er over spreken gaan naar de huisarts. Weinig slachtoffers zoeken hulp of gaan naar de politie. Het onderzoek kan geconsulteerd worden op de website van het Instituut.

In 2010 werd er eveneens een grootschalige campagne gevoerd rond 25 november. Er werden T-shirts gedrukt met cartoons die massaal werden gevraagd. Vorig jaar hebben alle leden van de regering en alle leden van de federale departementen die T-shirts gedragen op 25 november.

Er is tijdens 2010 ook verder gewerkt aan een website over partnergeweld. Dit project bestaat al twee jaar en het is de bedoeling om een website op te zetten waar alle informatie staat omtrent partnergeweld, waar alle adressen en betrokken partijen worden vermeld, ... Het project neemt wat meer tijd in beslag omdat dit in samenwerking gebeurt met de gemeenschappen. Er is een verschil in visie en aanpak tussen de twee gemeenschappen en het is de bedoeling om deze bij elkaar te brengen om een echte Belgische partnergeweldwebsite te hebben en daarom duurt dit wat langer.

Ook het fenomeen eergerelateerd geweld in België werd onder de loep genomen aan de hand van een onderzoek. Andere landen zijn er al een hele tijd mee bezig, zoals Nederland, het Verenigd Koninkrijk of Zweden. Deze landen hebben al een volledig beleid inzake eergerelateerd geweld, maar België hinkt nog achterop. Om een aanpak op te zetten is het natuurlijk essentieel om het fenomeen te kennen. Daarom werd er aan drie universitaire instellingen gevraagd om een onderzoek op te zetten. Het onderzoek is een fenomeenbeschrijving : Bestaat eergerelateerd geweld in België ? Wat is het ? Door wie ? Hoe is het ? Wat kan er aan gedaan worden ? Daarnaast werd er samengewerkt met de allochtone gemeenschap aan de hand van ronde tafels per provincie waar er met hen werd besproken wat volgens hen eergerelateerd geweld is, of het bestaat en wat er volgens hen aan kan gedaan worden. Het is een heel moeilijke discussie. Het is zeer moeilijk om met de allochtone gemeenschap daar over te praten en een consensus te bereiken. Dit gaat een lange termijn project worden, want er kan niet worden verwacht dat er morgen een consensus bestaat over de manier waarop het probleem best wordt aangepakt. Het blijkt dat dit in het buitenland ook een hele tijd heeft geduurd. Het duurt gemiddeld vier à vijf jaar om tot een dergelijke consensus te komen.

Tijdens het Europees voorzitterschap van België werd een heel thema uitgewerkt rond geweld op vrouwen. Er werd samen met EUCPN, European Crime Prevention Network, een onderzoek gedaan en een aanbeveling uitgewerkt rond uithuisplaatsing. Het huidige Belgische systeem werkt niet, terwijl het in andere landen wel werkt. Er werd een evaluatie georganiseerd met alle lidstaten en daar een aanbeveling voor uitgewerkt. Daarnaast werd ook aan alle ministers gevraagd om een aanbeveling te tekenen met wat er moet gebeuren op Europees vlak.

III. UITEENZETTING VAN DE HEER PASTEEL, DIRECTEUR VAN HET INSTITUUT VOOR DE GELIJKHEID VAN VROUWEN EN MANNEN

Het jaar 2010 was voor het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen zeer rijk gevuld. Het Instituut heeft de nadruk gelegd op de klachtendienst — en zal dit ook in 2011 en 2012 blijven doen — aangezien één van de doelstellingen van het Instituut is om zo dicht mogelijk bij de burgers te staan. Er is een eerstelijnsdienst geïnstalleerd op het niveau van de klachtencel. De klachten en de vragen om informatie worden nu veel beter beheerd. De juristen van de klachtendienst hoeven nu ook niet meer te antwoorden op gewone vragen om informatie.

De drie grote missies van het instituut zijn : klachten beheren, bewust maken en aanbevelen. Ook voert het Instituut onafhankelijke studies uit. Wat de bewustmaking betreft, is er een campagne geweest waar verschillende thema's aan bod kwamen : zwangerschap en moederschap, seksisme, geweld en sociale uitsluiting. Deze campagnes hebben effect gehad : de vragen om informatie rond die vier thema's zijn duidelijk gestegen.

Met betrekking tot het Belgische voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie, zijn er reeds een aantal dingen uitgelegd. Het Instituut is betrokken geweest bij het uitvoeren van acties van de Belgische regering. Zo werd onder andere de Conferentie over de loonkloof gehouden en werd er een studie uitgevoerd in samenwerking met DULBEA (département d'Économie appliquée van de Université libre de Bruxelles) over de loonkloof op Europees niveau. Het Instituut heeft ook deelgenomen aan de informele vergadering van de ministers voor Gelijkheid van Kansen van de Europese Unie, alsook aan de topontmoeting van vrouwelijke Europese ministers in het kader van de bestrijding van geweld tegen vrouwen.

Wat het klachtenbeheer betreft, heeft het Instituut in 2010 ongeveer vijfhonderd oproepen gekregen via de groene lijn. Er zijn tweehonderdeenentwintig kennisgevingen opgetekend, waarvan eenennegentig vragen om informatie en honderddertig klachten. De vragen om informatie stegen met 51 %. Die klachten vormen slechts de top van de ijsberg. Men moet het verborgen deel van die ijsberg blijven onderzoeken, waar men veel grotere discriminatie vermoedt dan uit de cijfers zou blijken. Er zijn meer klachten van vrouwen dan van mannen : veertig klachten van mannen en zeventig klachten van vrouwen. Dit verschil komt overeen met de realiteit die het Instituut vaak vaststelt in zijn studies. Vrouwen worden vaker het slachtoffer van genderdiscriminatie dan mannen.

Zoals elk jaar heeft het Instituut opgemerkt dat vrouwen vaker gediscrimineerd worden in de context van de werkgelegenheid, maar ook op het vlak van onderwijs en vorming. Mannen zijn dan weer vaker het slachtoffer op het vlak van goederen en diensten. Er komen reacties van mannen, bijvoorbeeld op de toegangsprijzen voor discotheken die voor hen hoger liggen. Mannen zijn echter ook het slachtoffer van ernstiger vormen van discriminatie. Hier denken we bijvoorbeeld aan osteoporose, een ziekte waar ook mannen aan kunnen lijden. De medicatie voor osteoporose is niet terugbetaald voor mannen, maar wel voor vrouwen. Dit is pure discriminatie en het Instituut onderzoekt nu waarom de terugbetaling zo verschillend is. Blijkbaar geschiedt de « testing » door de diensten van de sociale zekerheid in samenwerking met de farmaceutische firma's, alleen op vrouwen. Binnen de huidige procedures voor terugbetaling door het RIZIV, is er geen mogelijkheid om de medicatie voor mannen terug te betalen. Het Instituut heeft geschreven en heeft voorstellen gedaan aan de bevoegde minister om te kijken hoe het systeem verbeterd kan worden. Er loopt ook een rechtszaak, maar de rechtbank heeft de stelling van discriminatie nog niet gevolgd omdat er misschien objectieve gronden zijn. Het Instituut betwist dit. Er wordt een arrest van het Hof van Cassatie verwacht in deze zaak.

In 2010 werden drie discriminatiedomeinen duidelijk aangewezen. Vragen om informatie en klachten betreffende zwangerschap zijn frequenter geworden en omvatten nu bijna de helft van de klachten op het gebied van werk. Discriminatie bij de aanwerving komt het vaakst voor.

Er zijn zeven keer meer klachten binnengekomen met betrekking tot transseksualiteit. Dat lijkt enorm, maar moet gerelativeerd worden. De cijfers zijn van één naar zeven gegaan. Het gaat om een zeer specifiek terrein dat niet erg bekend is. Mensen die in een situatie van transseksualiteit zitten, kennen niet altijd hun rechten. Het Instituut is bevoegd in deze materie en is begonnen met een bewustmakingsproces, samen met de verenigingen die zich bezighouden met transseksualiteit. De discriminatie gebeurt vaak op de werkvloer, maar valt soms ook onder gemeenschapsbevoegdheden, bijvoorbeeld wanneer er een naam op een diploma moet komen. Wanneer men van geslacht verandert en solliciteert voor een job, staat op het diploma nog vaak de naam van voor de geslachtsverandering. Het Instituut heeft aanbevelingen gedaan bij de bevoegde overheden, om een oplossing voor dit probleem te vinden. Transseksualiteit lijkt een marginaal probleem, maar komt toch bij 1 op de 10 000 mensen voor. De problematiek die gelinkt is met transseksualiteit is dramatisch, het gaat om dood, zelfmoord, verkrachting, enz. Transseksuelen zijn vaak erg kwetsbare personen, die zich in heel moeilijk leefbare omstandigheden bevinden.

Wat het seksisme betreft, de derde reden voor discriminatie in 2010, ziet men 52 % meer klachten. Er werden synergieën ontplooid met alle actoren en het Instituut maakt deel uit van de Jury voor Eerlijke Praktijken in de Reclame, waardoor er aan preventie kan worden gedaan.

Mevrouw Weewouters heeft de problematiek van het partnergeweld al ter sprake gebracht, maar het is positief om vast te stellen dat het mogelijk was een interministeriële conferentie te organiseren, ondanks de « lopende zaken ».

Het Instituut bestaat nog steeds uit negenendertig personen, waarvan 79 % vrouwen. Men dient wel te weten dat negenendertig personen te weinig is. Toen het Instituut werd opgericht, was het de bedoeling dat het zou groeien, maar op dit moment reikt het budget niet ver. De anciënniteit bij het personeel neemt toe en het wordt steeds moeilijker om mensen aan te werven, al is dat wel nodig. Ook het budget voor projecten is aan het krimpen. Het Instituut trekt geregeld aan de alarmbel om de inkomsten te verhogen.

Het Instituut blijft natuurlijk de grote koepelverenigingen subsidiëren, zoals Amazone, le Carhif, Sophia, ... Er is nog steeds een goede samenwerking met de zogenaamd structurele organisaties. Het Instituut heeft echter ook een rol te spelen bij de kleine projecten.

IV. GEDACHTEWISSELING

Mevrouw Maes merkt op dat de klachten van jaar tot jaar toenemen en gaat ervan uit dat dat te maken heeft met de betere bekendheid van de dienst. Is er enig zicht op wanneer het aantal klachten zou kunnen gaan stabiliseren ?

De resultaten per domein worden in de verschillende publicaties weergegeven, maar meet het Instituut ook de resultaten per specifieke actie ?

Mevrouw Khattabi legt uit dat het toeval wil dat ze 's anderendaags in de commissie voor de Justitie een wetsvoorstel zal voorstellen dat strekt om bepaalde door seksisme geïnspireerde handelingen strafbaar te stellen. Het is de bedoeling de wet van 2007 te verstrengen, want hoewel die een mooie doorbraak in de strijd tegen discriminatie mogelijk heeft gemaakt, leek hij onvolmaakt wat zijn strafbepalingen betreft. Heeft ook het Instituut leemten aan te wijzen in die wetgeving ? Dat voorstel wil seksisme als verzwarende omstandigheid van een aantal strafbare feiten aanmerken. De voorwaarde voor het verzwaren van de straf zal zijn dat een van de motieven voor het strafbaar gestelde misdrijf met het geslacht van het slachtoffer te maken heeft. Dat betekent concreet dat het gepleegde misdrijf moet worden onderzocht in het licht van dat motief, ook al is dat niet het enige motief. Tevens zal de Senaat binnenkort een voorstel van resolutie in overweging nemen over de genderaspecten van het pensioenstelsel. Spreekster vindt het aangehaalde voorbeeld van de terugbetaling van geneesmiddelen tegen osteoporose heel interessant.

Spreekster is heel actief in feministische kringen en ziet in alle debatten die ze gevolgd heeft over bijvoorbeeld de sluierdracht, dat het heel gemakkelijk is bepaalde limieten te overschrijden en dat dit de verworvenheden in gevaar brengt. De verworvenheden inzake vrouwenrechten zijn nog niet zo groot en daardoor kan de culturele diversiteit, met de mogelijke eisen die daaruit volgen, de verworvenheden soms afzwakken. Wordt het Instituut met die moeilijkheden geconfronteerd ? Hoe kunnen ze worden overwonnen ?

Mevrouw Franssen merkt op dat er gesproken werd van het samenwerkingsprotocol met de Franse Gemeenschap en het Waals Gewest. Hoe staat het met Vlaanderen ?

Na het lezen van het activiteitenverslag heeft mevrouw Winckel een aantal welbepaalde vragen.

We hebben het over de drie grote discriminatiegebieden gehad, waaronder het seksisme. In het verslag wordt melding gemaakt van folders die hiervoor werden gemaakt, maar hoever staat men met de preventie ?

Het verslag heeft het ook over duurzame criteria en over « gender mainstreaming » in de overheidsopdrachten. Waar staat het Instituut met zijn reflectie over beide punten ? Het kan interessant zijn terzake best practices uit te wisselen.

Bij het lezen van het verslag heeft het spreekster verbaasd dat het Instituut heeft deelgenomen aan de reflectie over de intellectuele eigendom. Kan men daar meer informatie over krijgen ?

In verband met het vakbondshandvest en de folder met gegevens over dat handvest die het Instituut gepubliceerd heeft : werden de folders goed verspreid en vond er een diepgaande follow-up plaats ?

Het verslag heeft het ook over een handboek voor « gender budgetting ». Wanneer wordt dat handboek verspreid en hoe verliep de eerste concrete toepassing ?

Mevrouw de Bethune vindt het activiteitenverslag een zeer boeiend naslagwerk en een echt instrument om mee te werken. Ze moedigt het Instituut dan ook aan om op deze wijze verder te werken.

Spreekster is ook onder de indruk van de toegenomen professionaliteit, kennis en de goede aanpak van het Instituut.

Hoe staat het met het Europees Instituut ? De heer Pasteel zetelt in de Raad van Bestuur van het Europees Instituut.

Mevrouw Talhaoui wenst te weten welke acties er werden ondernomen naar vrouwen uit minderheidsgroepen toe. Spreekster denkt dat er op dat vlak nog werk is voor het Instituut, zeker wanneer het sensibiliseren omtrent geweld op vrouwen betreft.

Ook wat racisme en de hoofddoek betreft, blijkt er op het terrein nog veel werk te zijn. Het Instituut zit daar op een scharnier met het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. Hoe gebeurt de taakverdeling en welke acties zijn er op dat vlak eventueel gepland ?

Mevrouw Khattabi herinnert eraan dat de Wereldgezondheidsorganisatie een wereldwijde campagne voor geweldpreventie heeft opgestart en kennelijk was België een initiatiefnemer van die campagne. Wat is er op dat niveau gebeurd ?

Daarnaast klagen een aantal verenigingen erover dat ze moeilijk financiering vinden voor primaire preventie-acties. Het gaat om proactief werk, waarbij aan preventie en bewustmaking wordt gedaan in scholen, organisaties, enz. Het actieterrein is natuurlijk heel breed en het budget neemt niet toe, maar ook die acties vergen aandacht. Hoe ziet het Instituut dat ?

Mevrouw Lijnen wenst het nog even te hebben over de toename van homofoob geweld in onze samenleving. Wat op dat vlak heel belangrijk is, is het kunnen meten van over hoeveel gevallen het gaat. Er is daaromtrent een voorstel gelanceerd om anonieme klachten toe te laten. Hoe staat het Instituut daartegenover ? Verlopen klachten daar anoniem ?

De heer Pasteel is ervan overtuigd dat de klachten zullen blijven toenemen. Wanneer men de enkele klachten die binnenliepen onderzoekt, komt men erachter wat er nog onder het topje van de ijsberg schuilgaat. Zelfs buiten de multiculturele samenleving is de huidige samenleving nog uiterst stereotiep. Denken we maar aan de loonkloof, het echtelijk geweld, ..., het genderstereotype is nog heel aanwezig. Het zou heel goed zijn, mochten de klachten zich stabiliseren en mocht het Instituut aanbevelingen terzake doen, maar ze moeten op politiek niveau ten uitvoer kunnen worden gelegd. De politieke wil bestaat, maar er zijn ook aanzienlijke middelen nodig opdat dat beleid resultaat kan opleveren. Wanneer we het bijvoorbeeld hebben over de kostprijs van echtelijk geweld, die 500 miljoen euro bedraagt, is het duidelijk dat men met één euro voor preventie duizend euro bespaart inzake de gevolgen. Men moet die euro echter weten te vinden...

Wat de resultaten en de evaluatie betreft, is het niet mogelijk alle beleidsvormen te evalueren. Bepaalde evaluaties behoren als het ware tot de « huisraad » van het Instituut, zoals het actieplan betreffende het echtelijk geweld, en het Instituut probeert de acties die het voert te evalueren. Men moet zich evenwel ook de vraag stellen wat men wil evalueren. Het is niet omdat het Instituut meer oproepen krijgt, dat er minder discriminatie is.

De wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen is in elk geval een uitstekend werkmiddel. Het is trouwens dankzij die wet dat het Instituut zich burgerlijke partij heeft kunnen stellen in « de zaak Sadia ». Die wet kan zeker worden verbeterd, maar we bevinden ons nog niet in het stadium van de evaluatie. Meestal geven we onszelf een periode van vijf tot tien jaar voor we dat doen. Er vallen ongetwijfeld nog zaken te veranderen, maar dan veeleer in verband met het probleem van de transseksualiteit, waar moet worden nagegaan hoe men het concept transseksualiteit kan definiëren. Nu is de definitie extreem medisch. Het kan interessant zijn het concept te herdefiniëren opdat mensen die het proces niet voleindigd hebben of dat niet willen doen, bijvoorbeeld om gezondheidsredenen, van burgerlijke staat kunnen veranderen. Nu kunnen ze dat niet doen omdat het concept transseksualiteit te strikt en te medisch gedefinieerd wordt. Dat is een van de zaken die beter kunnen, maar het systeem van die wet is goed en het Instituut kan het gebruiken.

Het wetsvoorstel van mevrouw Khattabi stelt voor het seksegerelateerde motief te integreren, maar dat bestaat al in het Strafwetboek. De verwerpelijke drijfveer werd in 2003 aan het Strafwetboek toegevoegd. Het is precies via de verzwarende omstandigheid van de verwerpelijke drijfveer, omdat men een misdrijf heeft gepleegd op een vrouw omdat ze een vrouw is, dat het Instituut zich burgerlijke partij heeft kunnen stellen in « de zaak Sadia ». De verwerpelijke drijfveer impliceert dat de minimumstraf die de persoon kan krijgen, verdubbeld wordt.

Er is ook over de problematiek van de pensioenen gesproken. Het Instituut bereidt er zich op voor om rond die materie te werken. Er is de vraag van Europa om de pensioenleeftijd te verhogen en waarschijnlijk zal dat gevolgen hebben die discriminerend kunnen zijn voor vrouwen. Het Instituut heeft een nota voor de formateur voorbereid om de wet inzake « gender mainstreaming » in het regeerakkoord bovenaan te plaatsen en wel opdat een genderanalyse mogelijk is wanneer het debat over het pensioenstelsel begint.

Wat de samenwerkingsakkoorden betreft, moet men weten dat het om akkoorden tussen het Instituut en de deelstaten gaat. Dat is de voorwaarde voor samenwerkingsakkoorden, die dan akkoorden moeten zijn tussen regeringen, federaal parlement of deelstaten. Het is dus de bedoeling tot een samenwerkingsakkoord te komen. Dat is belangrijk, want de Europese richtlijn zegt dat elkeen in België de hulp van een « equality body » moet kunnen genieten om in rechte op te treden. In de samenwerkingsakkoorden die met de Franstalige deelstaten werden ondertekend, gaat het over alles behalve rechtsmiddelen, want daarvoor is een door de parlementen goedgekeurd samenwerkingsakkoord nodig. Aan Franstalige kant bevindt het onderwerp zich dus in een embryonaal stadium en aan Nederlandstalige kant gebeurt er niets. Kennelijk is er geen politieke wil om hetzelfde te doen aan Nederlandstalige kant, waarschijnlijk omdat er over globalere samenwerkingsakkoorden betreffende het Instituut en het Centrum voor gelijkheid gepraat wordt. Het is niet omdat er niets gebeurt, dat men er niet over nadenkt, maar kennelijk bestaat er aan Nederlandstalige kant een andere logica. Het Instituut heeft te kennen gegeven te willen samenwerken, want het is uiteraard de bedoeling dicht bij de slachtoffers te staan, ook wanneer het om decretale bevoegdheden gaat. Er zijn echter informele vormen van samenwerking, bijvoorbeeld wanneer iemand zich tot een « meldpunt » wendt met een discriminatieprobleem in verband met een federale bevoegdheid.

Wat geweld betreft, werd bij de preventiecampagne hoofdzakelijk gebruik gemaakt van folders die in zeventien talen vertaald werden en die zowat overal verspreid werden. Elke folder verwijst naar hulpdiensten in de betreffende taal, waarbij de mensen worden doorverwezen naar contactnummers van personen die een doorgedreven opleiding hebben gevolgd, waardoor ze de mensen in hun taal kunnen opvangen en hen doorverwijzen naar de hulpdiensten.

Het Instituut heeft onderhandelingen gevoerd om het concept van gelijke kansen in overheidsopdrachten in de wet op te nemen. Het maakt nu effectief deel uit van de wet overheidsopdrachten (artikel 40), ook al was dat een zeer moeilijke onderhandeling. Er is ook verkregen van de FOD Kanselarij en de Commissie Overheidsopdrachten dat zowel in de selectie- als in de gunningscriteria en de uitvoeringsvoorwaarden van de overheidsopdrachten gelijke kansen kan ingezet worden. Wat de selectiecriteria betreft, is er een alinea toegevoegd in de algemene template voor overheidsopdrachten dat indien een bedrijf discrimineert het kan worden uitgesloten voor overheidsopdrachten.

Alles werd samengebracht met goede praktijken uit het buitenland in een begrijpbare brochure. Deze brochure is zelfs in het buitenland zeer goed onthaald, want ze werd al voorgesteld in Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. De brochure werd in augustus face-to-face uitgelegd bij alle verantwoordelijken van overheidsopdrachten in de federale overheidsdiensten. De gelanceerde gunningsprocedures werden met hen overlopen en er werd advies op maat gegeven. In de hoop dat het enig effect heeft natuurlijk, want de notie van gelijke kansen is niet bij alle verantwoordelijken van de overheidsopdrachten goed ingebakken. Vanuit de bedrijfswereld wordt er wel zeer positief gereageerd. Er wordt nu ook samengewerkt met de FOD Kanselarij om een databank aan te leggen waarin bedrijven die voor discriminatie veroordeeld zijn, worden opgenomen zodat iedereen kan nagaan of ze in aanmerking komen voor overheidsopdrachten.

De handleiding « Gender budgetting » werd vorige maand gelanceerd. De evaluatie van het budget 2010 is nog niet afgerond, omdat dit een zeer moeilijke taak is en er onvoldoende personeel is. De meeste instanties hebben getracht om de « gender budgetting » toe te passen, maar hebben niet goed begrepen waarover het ging. Er werden ondertussen al vormingen georganiseerd. Het is moeilijk om een totaalbeeld te geven, er zou tijd moeten worden gemaakt voor individuele evaluaties. Misschien zal er op een stagiaire kunnen worden gerekend voor de evaluatie zodat er achteraf advies op maat kan worden verstrekt.

Wat het syndicaal Charter betreft, merkt men dit jaar dat er bij de vakbonden opnieuw een wil bestaat om samen te werken rond deze materies en om het syndicaal Charter, dat tegenwoordig wat op de achtergrond is geraakt, nieuw leven in te blazen. Er hebben verschillende contacten plaatsgehad met de drie grote vakorganisaties over de klachtendienst, waar de synergie opnieuw op gang is gebracht. Met het oog op een correcte klachtenbehandeling voor de burgers is het nuttig te weten wanneer een klacht door de vakbond wordt gevolgd of dat het Instituut voorstellen doet of zijn diensten aanbiedt. Er worden tevens bepaalde acties ondernomen in het kader van de sociale verkiezingen.

Het Europees genderinstituut begint te functioneren, maar het heeft lang geduurd alvorens het team compleet was. Een van de problemen is de moeilijkheid om personeel te vinden dat bereid is om uit te wijken naar Vilnius. De grote strategische uitdaging was de omschrijving van de rol van het Europees Genderinstituut ten aanzien van het voorzitterschap van de Europese Unie, de Europese Commissie en de Raad van Europa. Voorheen hield het land dat het voorzitterschap waarnam zich met het rapport bezig. België was het laatste land dat het rapport over de loonkloof diende te maken. Nu zijn de zaken ingewikkelder, want het gaat om een Europese instantie die in principe geacht wordt te werken voor een voorzitterschap dat om de zes maanden wisselt. Er is nu een modus vivendi gevonden en het Europees instituut behoudt de intellectuele eigendom van zijn rapport, maar doet dat in goede samenwerking met de verschillende landen die elkaar in het voorzitterschap opvolgen.

Een andere uitdaging was het vaststellen van het werkprogramma, dat in eerste instantie te ambitieus wou zijn ten aanzien van onder meer het team. De structuur van de raad van bestuur werd eveneens gewijzigd omdat het nodig bleek een uitvoerend bureau op te richten om het terrein te effenen. Er werd een reglementaire vorm aan dit uitvoerend comité gegeven, dat momenteel begint te functioneren, wat de mogelijkheid biedt zich beter voor te bereiden en op problemen te anticiperen.

Men dient er zich tevens rekenschap van te geven dat de raad van bestuur bestaat uit zeventien leden, terwijl er zevenentwintig lidstaten zijn. Het zijn dus niet steeds dezelfde personen, aangezien er een beurtrolsysteem wordt gehanteerd. België is nog gedurende twee jaar aanwezig binnen deze raad. Er zijn dus zeventien leden aanwezig om het Europese gelijkekansenbeleid uit te stippelen, terwijl er in de High Level Group zevenentwintig leden zijn. Niet iedereen heeft dezelfde informatie en het Europees Instituut kan niet aanwezig zijn binnen de High Level Group. Er werd bijgevolg een informeel overdrachtsysteem ingevoerd.

Er zijn vragen gesteld over vrouwen binnen minderheidsgroepen en over geweld tegen homo's. Er dient aan te worden herinnerd dat het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen zich enkel met de genderproblematiek bezighoudt. Wanneer er sprake is van problemen rond racisme of homofobie, is het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding bevoegd. Men heeft de politieke keuze gemaakt om een specifiek instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen op te richten om dit probleem goed in de kijker te zetten. Indien de gelijkheid van vrouwen en mannen zou zijn opgenomen binnen een ruimere problematiek, zou ze stilaan op de achtergrond geraken. Het Instituut werkt zeer goed samen met het Centrum voor gelijkheid van kansen en beide instellingen ondernemen ook gezamenlijke acties.

Mevrouw Khattabi wenst het Instituut te feliciteren met zijn handleiding over « gender budgetting ». Dit is een uiterst degelijk en zeer praktisch instrument. De verantwoordelijkheid voor de interne evaluatie binnen elk departement valt niet onder de bevoegdheid van het Instituut, zeker gelet op de middelen waarover het Instituut beschikt. Het zou natuurlijk ideaal zijn dat er binnen elk departement iemand is die oog heeft voor de kwestie, waardoor het Instituut enkel nog coördinerend zou moeten optreden.

De heer du Bus de Warnaffe merkt dat meer en meer lokale besturen initiatieven nemen rond gelijkheid van vrouwen en mannen. Werkt het Instituut activiteiten uit ten aanzien van lokale verzoeken ?

Mevrouw Weewouters bevestigt dat alle acties in verband met de internationale dag voor geweld tegen vrouwen georganiseerd worden in samenwerking met de provinciale coördinatie belast met geweld op vrouwen. De campagne van dit jaar begint in de voormiddag met een grote persconferentie die de actie voorstelt waaraan dertig bekende Belgen meewerken. Zij hebben zich geëngageerd om een aantal maanden nauw met het Instituut samen te werken aan een groots initiatief. De verschillende provinciale coördinaties komen in de voormiddag naar Brussel en in de namiddag lanceren ze hun campagne samen met de bekende Belgen in hun eigen provincies.

De rapporteur, De voorzitster,
Zakia KHATTABI. Nele LIJNEN.