5-117COM | 5-117COM |
De heer Bert Anciaux (sp.a). - De relevantie van een optimale tewerkstelling van nieuwe migranten vraagt weinig betoog. Cijfers, statistieken en zowat alle bestaande onderzoeken bewijzen dit. Mensen geboren buiten de EU benemen ondertussen 10% van de Europese bevolking, terwijl de vergrijzing van de in de EU geboren bevolking in een hoog tempo toeneemt. Beide vaststellingen zouden elkaar moeten aanvullen, maar Eurostat stelt een averechts effect vast. Het vinden van een job, zeker een kwaliteitsvolle job, blijkt voor niet in de EU geboren burgers extra moeilijk. Als die mensen dan toch een job vinden, moet minstens 33% van hen beneden hun opleidingsniveau werken. Het lijkt dan ook vanzelfsprekend dat de kans dat deze bevolkingsgroep naar armoede afglijdt, beduidend hoger is dan bij homologen die in de EU werden geboren. Sociale uitsluiting veroorzaakt armoede en vice versa.
Het systematische onderzoek van OASeS van de Universiteit Antwerpen, dat de minister zeer goed kent, bevestigt dit jaar na jaar. Ook dit jaar klonk de analyse keihard en vlijmscherp, in het bijzonder voor ons land. De kans dat een immigrant in ons land geen werk vindt, blijkt drie maal zo groot te zijn dan voor iemand die in de EU is geboren. In Frankrijk en Duitsland speelt dit effect ook, maar veel minder. Daar is deze negatieve kans slechts twee keer groter.
Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding bevestigt deze trend en beklemtoont dat veel verdoken racisme deze negatieve discriminatie veroorzaakt en dat daardoor ook goed opgeleide en prima gemotiveerde immigranten gefnuikt worden in hun kansen op een duurzame en kwaliteitsvolle tewerkstelling.
Het Centrum duidt ook oorzaken aan, onder andere veel te weinig on-the-job training, een overdreven of zelfs potsierlijk diplomafetisjisme.
Het klinkt ook erg contraproductief dat politieke vluchtelingen met niet-gehomologeerde diploma's niet zomaar een studie kunnen aanvatten en gedwongen worden om van hun uitkering te leven. De opleidingen die aan hen worden aangeboden, sluiten aan bij wat wij als knelpuntberoepen catalogiseren, maar niet bij de perspectieven die deze mensen voor zichzelf ontwikkelden.
Hoe apprecieert de minister de vaststelling dat burgers die niet in de EU werden geboren tot driemaal minder kans hebben om een baan te vinden? Hoe verklaart de minister dat deze negatieve kans tot een derde hoger ligt dan bij vergelijkbare categorieën in bijvoorbeeld Duitsland en Frankrijk? Bevestigt de minister dat racisme bij werkgevers en uitzendbureaus hier een doorslaggevende rol speelt? Hoe zal de minister dit euvel bestrijden en deze uiterst negatieve kansen ombuigen in positieve kansen?
Bevestigt de minister de conclusies van onder andere het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding dat er nog steeds veel te weinig on-the-job training wordt aangeboden? Hoe wil de minister de kansen op herscholing van politieke vluchtelingen optimaliseren en hen veel meer kansen bieden op een opleiding die past bij hun eerder verworven kennis of ervaring? Deelt de minister de analyse van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding dat het niet vanzelfsprekend is om deze mensen enkel te leiden naar opleidingen voor wat wij knelpuntberoepen noemen?
Zullen deze aspecten een prioriteit zijn in het beleid dat de minister plant voor de komende maanden?
Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - In de eerste plaats bevestig ik dat mensen van buiten de EU het slecht doen op onze arbeidsmarkt. Ook de naturalisatie tot Belg heeft op dit vlak niet altijd het gewenste effect gehad.
Om de situatie beter in kaart te brengen, sloegen het Rijksregister, de Kruispuntbank voor de Sociale Zekerheid, het Centrum voor gelijkheid van kansen en Racismebestrijding en de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg de handen in elkaar. Na een lange, maar noodzakelijke procedure om de privacy te garanderen, zullen ze dit jaar nog kunnen starten met het linken van gegevens over de arbeidsmarktsituatie aan de herkomst, om zo een reeks indicatoren omtrent de diversiteit op de arbeidsmarkt op te stellen. Een van de problemen daarbij is dat het niet altijd gemakkelijk is om uit te maken wie migrant is of wat een allochtone achtergrond precies inhoudt. Hoe lang blijft dat duren? Is de derde generatie nog altijd allochtoon of niet?
Niet alleen de toestand op een bepaald moment, maar ook het verloop van de loopbaan zal daarmee in beeld kunnen worden gebracht. Ik kijk echt uit naar de resultaten van die analyses en we zullen ze zeker gebruiken om ons beleid bij te sturen en het er zelfs op te funderen.
Ik kan nu al zeggen dat ik ervan overtuigd ben dat de slechte positie van de allochtonen op onze arbeidsmarkt geen losstaand fenomeen is. De arbeidsmarkt in België is bijzonder conservatief. Er is ontzettend weinig mobiliteit, er is weinig doorstroming en er wordt weinig van baan veranderd. Zowel allochtonen als autochtonen leven nog altijd met het idee dat ze bij de baas of instelling waar ze begonnen zijn, ook veertig jaar blijven werken: dezelfde baan bij dezelfde baas. Verandering ligt in België niet zo goed, terwijl dat misschien wel eens noodzakelijk zou kunnen zijn.
Dat betekent ook dat veel mensen relatief weinig ervaring op de arbeidsmarkt opdoen. Ook bedrijven rekruteren maar weinig op zo'n mobiele arbeidsmarkt en als ze het al wel eens doen, zijn ze bijzonder kieskeurig. Dat leidt inderdaad tot fenomenen als en tot overdreven eisen inzake taalkennis, zoals diplomafetisjisme de heer Anciaux in zijn vraag al aanhaalt. Anderzijds is met de sociale partners praten over diplomafetisjisme helemaal niet evident. We hebben in de loop van de voorbije 20, 30 jaar iedereen sterk gestimuleerd om een diploma te halen. Zeker in de openbare sector hangt alles vast aan een diploma. Voor de duidelijkheid wil ik een ietwat overtrokken voorbeeld geven: als ze in de privésector iemand met een buitenlands universitair diploma bijvoorbeeld als poetsvrouw in dienst nemen en vaststellen dat ze meer in haar mars heeft, dan zal men haar laten doorgroeien. In de openbare sector is dat verre van evident. Het is zelfs zeer moeilijk. Dat is een van de vastgeroeste zaken die we moeten doorbreken, ook in de zorgsector. Ik heb heel wat mensen zien passeren met een diploma van verpleegster, een knelpuntberoep, of van geneesheer - soms ook een knelpuntberoep, denk maar aan kinderartsen of oogartsen - wier diploma hier slechts volledig erkend wordt als ze twee jaar opleiding in avond- en weekendonderwijs gevolgd hebben. Dat is wat de homologatiecommissie van hen vraagt. Ik denk dat we daar een harde discussie over moeten voeren. En in de discussies met de vakbonden over competentieontwikkeling en competentiecertificaten zijn we nog lang niet aan de nieuwe patatjes.
We moeten er ook voor opletten dat we niet gaan kurieren am Symptom. We moeten vooral onze arbeidsmarkt beweeglijker maken, ook door ons arbeidsrecht te hervormen. Ook de discussie over het eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden hoort daarin thuis. Ik hoop dat de sociale partners daarin willen evolueren, vooral omdat het voor het invullen van de job in de toekomst erg nodig zal zijn. Ik heb bij de voorstelling van mijn beleidsnota al aangehaald dat een derde van onze bevolking jongere is en een derde ouder dan zestig. We zullen daarom iedere actieve burger tussen 20 en 60 - of met enige goede wil 65 - moeten laten werken en dus kansen moeten geven op een degelijke loopbaan, ook mensen met allochtone of migrantenachtergrond.
We moeten daarnaast ook een degelijk loonbeleid voeren. Laaggeschoolden stoten op de arbeidsmarkt nog altijd op heel veel drempels en worden daar vaak uitgebuit, hoewel ze heel veel in hun mars hebben.
Internationaal onderzoek toont ook aan dat hoe meer mensen werk zoeken en hoe intenser ze dat doen, hoe meer banen er worden gevonden en hoe meer vacatures door de bedrijven worden gecreëerd. Dat bevestigt de stelling dat hoe meer werkaanbod er is, hoe meer werk er gecreëerd wordt. Door dingen te doen, kom je op ideeën en groeit er werk. We moeten daar dus echt wel in investeren.
De overheid moet ook sterk inzetten op opleiding. Daar zijn de Gewesten en Gemeenschappen in de eerste plaats bevoegd voor, maar ik wil daarin ook de verantwoordelijkheid op mij nemen en met mijn collega's van de Gewesten en Gemeenschappen de discussie aangaan, zodat we de mensen die hier instromen via opleidingen kansen geven op een goede job. Als ons integratiebeleid ergens tekortschiet, dan is dat vooral op dit domein het geval. We laten hier veel mensen toe, maar verder laten we ze aan hun lot over, terwijl we in hen zouden moeten investeren om ze aan het werk te zetten.
Het is ook onbegrijpelijk dat zoveel mensen de school verlaten zonder diploma of zonder certificaat. Dat is niet meer te verantwoorden, gelet op de middelen die we investeren in onderwijs. Ik kan daar niet verder op ingaan, maar hier liggen een aantal opdrachten en verantwoordelijkheden.
We moeten ook onder ogen zien dat een derde van de migranten die in ons land papieren krijgen, dat doet om medische redenen. Dat is een groep die je niet gemakkelijk op de arbeidsmarkt krijgt. Anderen hebben geen diploma, geen taalkennis, komen uit een totaal verschillende maatschappij, hebben een heel andere achtergrond en nogal wat attitudeproblemen. Al die factoren maken het niet altijd gemakkelijk om deze mensen aan het werk te krijgen, ook al geef je nog zoveel kansen.
Anderzijds doen veel Belgische werkgevers, van alle gewesten, bijzonder weinig inspanningen om de arbeidsmarkt voor die groepen open te stellen, zeker in vergelijking met de buurlanden. In het algemeen is het zelfs zo dat veel werkgevers alleen openstaan voor superwerknemers: de anderen - de laaggeschoolden, langdurig werklozen, ouderen, mensen met een handicap en allochtonen - komen niet zo direct in beeld. Als we de werkzaamheidsgraad omhoog willen krijgen, zullen we dus de werkgevers moeten sensibiliseren, maar ook de mens zelf zal inspanningen moeten leveren om aan een aantal verwachtingen te beantwoorden. Ik begrijp bijvoorbeeld niet dat schoonmaakjobs in België een knelpuntberoep kunnen zijn. Ik zou het wel aanvaarden als iedereen onderbetaald zou zijn, zoals de Roemenen die hier 's nachts, zogezegd als zelfstandigen, tewerkgesteld worden. Tegen dat soort praktijken moeten we zeer hard optreden, maar we moeten ook streng zijn als vacatures voor banen die iedereen snel kan aanleren, open blijven staan. Ik vermeld de schoonmaak slechts als voorbeeld want het is niet mijn bedoeling dat iedereen schoonmaker wordt.
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Het verheugt me dat deze problematiek de minister al even na aan het hart ligt en dat ze daar zelf ook al initiatieven voor heeft genomen.
De cijfers waar ik naar verwezen heb en de vergelijking met het buitenland hebben uiteraard alleen betrekking op mensen die beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt en dus niet op mensen die een regularisatie om medische redenen hebben gekregen.
Uit de vergelijking met het buitenland blijkt onder andere dat er zeker ook een probleem is bij de werkgevers. Ook de minister heeft daarnaar verwezen. We moeten nagaan hoe we het latente racisme kunnen aanpakken. Er zijn ooit voorstellen gedaan rond anoniem solliciteren en dergelijke. Ik weet niet of die voorstellen zaligmakend zijn, maar misschien moeten we ze toch maar eens uitproberen. De minister van Werk kan, samen met het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, alleszins een krachtig signaal geven om het racisme op de werkvloer of bij aanwervingen aan te pakken.
Anderzijds ben ik het met de minister volkomen eens dat er ook meer inspanningen zouden kunnen worden gedaan in de vorm van opleidingen en eigen initiatieven. Ik heb in mijn vriendenkring al vastgesteld dat het niet zo gemakkelijk is om buitenlandse diploma's gehomologeerd te krijgen. Het gebeurt wel eens dat een master erkend wordt als een bachelor, maar je kunt een gezinshoofd moeilijk vragen dat hij twee jaar gaat studeren om zijn master hier te halen. Vaak zijn ze de enige kostwinner in het gezin en werken ze tegen erg lage lonen. Ik ken zelf iemand met een diploma burgerlijk ingenieur dat hij aan een Servische universiteit heeft behaald en die nu in een beschutte werkplaats werkt. Hij doet er het werk dat een ingenieur normaal doet, zonder er als dusdanig voor te worden betaald. De man is echter blij dat hij een baan heeft, ook al is dat een baan van een laaggeschoolde met een navenant loon.
Er is ook een probleem met de universiteiten die niet erg scheutig zijn op dit soort studenten.
Ik denk dat er voor de oplossing van al die problemen nog heel veel werk aan de winkel is, maar ik reken erop dat de minister van Werk bereid is om dit schrijnend verschil met het buitenland mee aan te pakken.