5-42

5-42

Sénat de Belgique

Annales

VENDREDI 23 DÉCEMBRE 2011 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Projet de loi portant des dispositions diverses (Doc. 5-1408) (Procédure d'évocation)

Discussion générale

De heer Louis Ide (N-VA), corapporteur. - Ik geef het mondeling verslag van de vergadering van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden van 20 december om 14 uur. Waren aanwezig namens de regering: mevrouw De Coninck, minister van Werk, de heer Van Quickenborne, minister van Pensioenen en mevrouw Onkelinx, minister van Volksgezondheid, Sociale Zaken en Culturele Instellingen.

Minister De Coninck heeft als eerste een toelichting gegeven over het gedeelte van de diverse bepalingen die tot haar bevoegdheid behoren. De leden van de commissie hebben een aantal technische vragen en vragen om verduidelijking gesteld. Er werden geen verdere opmerkingen gemaakt. Vervolgens heeft mevrouw Onkelinx het gedeelte gezondheidszorg en sociale zaken van de diverse bepalingen toegelicht. Ze ging voornamelijk in op het hoofdstuk geneesmiddelen, omdat dit het enige onderdeel was in het totale budget. Een aantal leden van de commissie hebben kritische vragen om verduidelijking gesteld. Er is een gedachtewisseling gehouden over het totale budget en over de vraag of dat budget ook het beleid bepaalt. De minister heeft zich ertoe geëngageerd dit onderdeel van haar beleid te komen toelichten in de Senaat. Daarna heeft minister Van Quickenborne het pensioendossier toegelicht, dat het leeuwendeel van de besprekingen in de commissie vormde. Vooral de leden van de oppositie hebben daarover een aantal vragen om verduidelijking gesteld, maar er werd ook een inhoudelijke discussie gevoerd. Vooral de groene fractie heeft haar bezorgdheid geuit over de gevolgen voor het leven van de betrokkenen die langer zullen moeten werken. Er werd ook verwezen naar het feit dat vijfenvijftigplussers heel wat vrijwilligerswerk verzorgen, al dan niet familaal of buiten de familiekring. In naam van de N-VA-fractie wees vooral de heer Pieters op de discriminatie. Hij betwijfelt sterk of het dossier de toets voor de rechtbank zal doorstaan. Minister Van Quickenborne heeft daarop geantwoord dat hij dit zal nagaan. Verder opperde de heer Pieters ook dat, indien iedereen zijn duit in het zakje moet doen, dit ook moet gelden voor de parlementsleden. Hij wilde de daad bij het woord voegen en wilde dat in het regeringsamendement een melding in die geest zou worden opgenomen.

De N-VA-fractie heeft drie amendementen ingediend. Ze werden vanochtend nogmaals toegelicht in aanwezigheid van de vertegenwoordigers van de diverse ministers. De fractie van de groenen had dinsdag aangekondigd dat ze geen amendementen zou indienen omdat het tijdsbestek te kort was. In de commissie bestond er overigens consensus dat het allemaal te snel moest gaan, maar dat er ook enigszins begrip bestond voor de urgentie van het dossier.

Het eerste amendement werd verworpen met negen tegen drie stemmen, het tweede amendement werd verworpen met negen stemmen tegen twee, bij één onthouding. Het derde amendement werd verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

De stemming over het geheel van de diverse bepalingen betreffende de commissie voor de Sociale Aangelegenheden werd aangenomen met negen tegen drie stemmen.

M. Ahmed Laaouej (PS), corapporteur. - La commission des Finances et des Affaires économiques du Sénat a examiné le projet de loi en question, au cours de ses réunions des 19, 21 et 23 décembre.

Le titre 2 du projet de loi vise à adapter la réglementation relative à la comptabilité de l'État, afin de faire entrer les services publics fédéraux Intérieur et Justice, le ministère de la Défense et le service public programmatoire Politique scientifique dans le périmètre Fedcom, au 1er janvier 2012, avec des modalités rendant cette intégration matériellement possible.

Le titre 2 porte aussi des modifications relatives au visa de la Cour des comptes.

Le titre 4 du projet de loi concerne la prorogation pour trois mois du système actuel des badges d'identification d'aéroport. Comme M. le secrétaire d'État l'a déclaré en commission, un système définitif sera mis en place dans les plus brefs délais.

Le titre 5 du projet de loi fournit une solution pour le financement du fond des calamités, en y affectant un montant de 11 860 300 euros.

La suite du titre 5 intègre des amendements déposés à la Chambre par les groupes de la majorité. Ces amendements traduisent l'accord intervenu pour la confection du budget 2012. Il s'agit pour l'essentiel de mesures fiscales tendant à améliorer la lutte contre la fraude fiscale, mais également à faire contribuer les revenus financiers, la spéculation, les voitures de société et certains avantages en nature sous-évalués.

Le titre 5 porte aussi une réforme du régime des intérêts notionnels, en bloquant le taux à 3% et en mettant fin à la possibilité de les reporter dans le temps.

Des mesures sont également prises dans le domaine des réductions pour l'économie d'énergie, compétences qui reviennent désormais aux régions.

Il porte aussi sur l'assujettissement à la TVA des notaires et des huissiers et sur un relèvement des accises sur le tabac. Il était nécessaire d'adopter ces mesures maintenant, afin d'en garantir la pleine effectivité dès 2012.

Le titre 5 prévoit aussi un nouveau dispositif budgétaire pour le service des créances alimentaires.

De heer Frank Boogaerts (N-VA), corapporteur. - In de algemene bespreking gaven `Titel I: Algemene bepalingen' en `Titel II: Begroting' geen aanleiding tot commentaar. In `Titel IV: Mobiliteit' wees de heer Boogaerts erop dat het niet de eerste maal is dat de regering het parlement verzoekt een tijdelijke maatregel te verlengen met betrekking tot de bevoegdheid van de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Luchtvaart voor het verlenen van luchthavenidentificatiebadges. Hij wees er ook op dat daarbij in het verleden nooit structurele oplossingen werden voorgesteld die een definitief einde aan het probleem konden stellen. Hij herinnert er ook aan dat de Raad van State erop heeft gewezen dat de gewesten bij de uitwerking van een definitieve regeling zouden moeten worden betrokken. Hij stelt zich de vraag of dat overleg is gepland. De staatssecretaris antwoordt dat van het overleg dat in het verleden met de gewesten zou hebben plaatsgehad geen formeel spoor meer kan worden teruggevonden. Hij heeft dan ook onmiddellijk de procedure opgestart om de daarbij gewesten te betrekken.

Met betrekking tot de `Titel V: Financiën' en de `Titel VI: Dotaties' heeft mevrouw Maes bij een aantal artikelen van het wetsontwerp enkele vragen gesteld. Ze vraagt waarom artikel 17 zo dringend is. Er is immers nog geen advies beschikbaar van de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Bovendien meent de senator dat de materie eigenlijk al is geregeld. Zij verwijst naar de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Die regelt de toegang van de financiële instellingen tot het rijksregister reeds op een onrechtstreekse manier, in die zin dat het hen toegelaten is de identiteit van de cliënt te controleren. De wet zegt echter niets over het gebruik van het rijksregisternummer. De wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een rijksregister voor natuurlijke personen regelt dat gebruik wel en spreekt van een machtiging door een sectoraal comité. De meeste instellingen kennen uiteraard het rijksregisternummer al en men kan er dus van uitgaan dat ze reeds over een machtiging beschikken. Senator Maes is daarom van mening dat een extra regeling overbodig is. Mochten de instellingen niet over de machtiging beschikken, dan wordt de wet niet gerespecteerd.

Mevrouw Maes had met betrekking tot dat artikel nog een tweede vraag. Er wordt namelijk alleen gesproken over de identificatie via het rijksregister en niet via het vreemdelingenregister. Personen uit dat laatste register komen toch ook in aanmerking voor de inkomstenbelastingen. Senator Maes vraagt zich dan ook af of hier geen sprake is van een discriminatie. Minister Vanackere antwoordt dat de banken inderdaad toegang tot het rijksregister hebben, maar alleen in het kader van de wet op de witwaspraktijken. Het is volgens hem wel degelijk nodig om ervoor te zorgen dat ze een bredere toegang krijgen tot het rijksregister dan vandaag het geval is. Wat de eventuele discriminatie betreft, is de minister van oordeel dat het nu eenmaal een realiteit is dat de overheid over een rijksregister van de Belgen beschikt, maar niet over een rijksregister van niet-Belgen.

Mevrouw Maes vroeg zich in dat verband ook nog af om welke reden in artikel 20 de verjaringstermijn van vijf naar tien jaar wordt gebracht. Voor de particulieren wordt namelijk geen wijziging aangebracht; de Staat lijkt aldus een voorkeursbehandeling te krijgen.

De heer Laaouej stelt dat in de media heel veel commentaren zijn verschenen over de pensioenen en de brugpensioenen, maar dat hierbij onvoldoende tot uiting komt dat het regeerakkoord een evenwichtige totaaloplossing biedt.

Het was een moeilijke oefening omdat men meer dan 11 miljard moest vinden door besparingen, nieuwe ontvangsten en overige maatregelen. Hij verheugt zich erover dat in de tekst enkele heffingen zijn opgenomen, zoals de belasting op beursverrichtingen, de hervorming van de fiscaliteit voor stock options en de hervorming van de roerende voorheffing. Momenteel brengt de roerende voorheffing 2,5 miljard euro aan ontvangsten op en er zijn 90 miljard aan fiscale ontvangsten. Tot nog toe was het aandeel van de roerende voorheffing dus beperkt, maar de keuzen die gemaakt zijn, lijken in de goede richting te gaan.

Spreker komt ook nog even terug op de hervorming van de notionele rente en wijst erop dat de kmo's, zo blijkt uit het verslag van de Nationale Bank, voor 67% van de werkgelegenheid in België zorgen, maar slechts 20% uit de enveloppe van de notionele renteaftrek halen. Hij is dus van oordeel dat de huidige hervorming ook niet zal raken aan de kmo's aangezien ze een gunstig tarief behouden.

De heer Morael erkent dat er een budgettaire inspanning moet worden geleverd, maar vindt dat de voorgestelde maatregelen niet evenwichtig zijn.

Mevrouw Maes heeft bijkomende opmerkingen gemaakt bij artikel 37, de uitzondering op de uitgifte van staatsbons. Ze vraagt zich af wat er gebeurt wanneer iemand zijn staatsbons verkoopt vóór de termijn is afgelopen. Behoudt de koper dan de waarborg van 15%, ook al koopt hij de staatsbons niet in de voorziene periode, of betaalt hij een hoger tarief en zo ja, hoe wordt de controle daarop dan geregeld? Daarnaast denkt ze dat artikel 39, in verband met de bedrijfswagens, een verstoring van de markt kan inhouden. Bedrijven kunnen een ander systeem kiezen om auto's ter beschikking te stellen, zoals het invoeren van nearly new cars vanuit het buitenland, om zo hogere belastingen te omzeilen.

Ze heeft ook de indruk dat artikel 53, het btw-systeem voor gerechtsdeurwaarders en notarissen, inconsequent is omdat het deze verhoging oplegt aan deze categorieën en bijvoorbeeld niet aan advocaten. Het risico bestaat dat de Europese Unie de maatregel zal aanvechten omdat ze een btw-regeling oplegt aan alle categorieën, met uitzondering van artsen en specialisten. Daarnaast worden, aldus mevrouw Maes, andere beroepscategorieën, zoals de belastingconsulenten, nadelig behandeld.

De minister antwoordt dat de verjaringstermijn voor een aantal zaken in het kader van FEDCOM op 5 jaar wordt gebracht, omdat de administratie dan, gelet op de onderzoekstermijnen, een grotere zekerheid heeft dat de procedures tot een goed einde kunnen worden gebracht.

Voor de staatsbons is het tarief van 15% uiteraard verbonden met het product. Een staatsbon die op dat ogenblik is uitgegeven, blijft een staatsbon uit die specifieke periode, ook wanneer hij in andere handen komt. Wie hem koopt, geniet van hetzelfde statuut.

In verband met de bedrijfswagens en eventuele marktverstoringen moeten we, aldus de minister, rekening houden met de duur van de onderhandelingen en de snelheid waarmee bepaalde zaken in werking moeten treden. Dat zal de regering in elk geval aansporen tijdig de effecten van bepaalde maatregelen na te gaan. Als er verstoringen op de markt zouden optreden, zal daar zeker een parlementair debat over worden gevoerd.

In verband met de btw voor gerechtsdeurwaarders en notarissen stelt de minister dat men desgewenst een amendement kan indienen. Het artikel is het resultaat van een politiek akkoord waarbij men heeft nagekeken hoever men kon gaan voor bepaalde groepen.

Mevrouw Maes benadrukt dat er voor haar geen enkele groep al vanaf 1 januari 2012 onder het stelsel moet vallen. Zij zal dus zeker geen amendement indienen om bepaalde groepen eraan toe te voegen.

De heer Daems heeft een opmerking over de staatsbons. Artikel 37 voorziet in een tijdelijke uitzonderingsmaatregel voor een specifiek product, namelijk de staatsbon waarop kan worden ingetekend voor een bepaalde duur. Het artikel legt de roerende voorheffing op de staatsbon vast op 15%. Het stelt de inkomsten vrij van een bijkomende heffing van 4% en sluit uit dat ze in aanmerking worden genomen tot de grens van 13 675 euro, zoals bepaald in artikel 174/1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen. Iemand die ten persoonlijke titel deze staatsbons heeft gekocht en het plafond overschrijdt, blijft dus belastbaar a rato van 15%. Het restant wordt niet onderworpen aan de bijkomende bijdrage van 4%. Hij vraagt of er een technische reden voor deze uitzondering bestaat en of de maatregel wel rechtvaardig is. Om een dergelijke rente te bereiken, moet men immers over veel geld beschikken. De vraag is echter vooral van politieke aard. De minister heeft namelijk zelf verklaard dat het de bedoeling is om volgend jaar minstens 6 miljard euro via de staatsbons op te halen. Als men weet dat de financieringsbehoeften voor dezelfde periode op 40 miljard euro worden geraamd en dat het totaal van het spaargeld op de spaarboekjes op meer dan 200 miljard wordt geschat, zou het dan niet beter zijn om voor de toekomstige staatsbons de uitzonderingsmaatregelen van vandaag te behouden?

De heer Laaouej meent dat het debat over de belastbaarheid van de staatsbons niet echt op zijn plaats is in de huidige bespreking. De spreker meent dat er terecht niet werd geraakt aan de roerende voorheffing op de lopende intekeningen op staatsbons. Hij stelt echter dat we ervoor moeten zorgen dat deze operatie budgettair neutraal blijft. Er kan immers een verschuiving van het spaargeld optreden waarbij andere beleggingen worden opgegeven ten voordele van de staatsbons. Anderzijds zal de Staat zichzelf tegen een beter tarief kunnen financieren. De heer Laaouej is er echter niet van overtuigd dat de Staat er uiteindelijk beter zal uitkomen. Verder diepgaand studiewerk lijkt hem noodzakelijk.

De heer Bellot schaart zich achter het standpunt van de voorgaande spreker en zegt dat er eerst dient te worden nagegaan of de maatregel inderdaad budgettair neutraal is. Hij is van oordeel dat het alleszins beter is dat de schuld binnen België blijft in plaats van in het buitenland. Er bestaat inderdaad een reëel risico dat er in het buitenland wordt gespeculeerd op de intresten van de OLO's. In zekere zin staat onze toekomst op het spel.

In verband met de notionele rente stelt de heer Bellot dat iedereen weet dat het VBO heeft geoordeeld dat men in geen geval onder de 3% mag gaan.

Hij stelt dat er misschien aanpassingen nodig zijn voor sommige kmo's die dat stelsel niet benutten, terwijl ze er recht op hebben. Als men weet hoe belangrijk het eigen vermogen is voor de stabiliteit en de levensvatbaarheid van een bedrijf in de context van economische crisis, is het van belang dit stelsel grondig te analyseren, vooral omdat hierover meningsverschillen bestaan.

De heer Daems komt terug op de verklaringen van de PS-fractie: als men een rentevrijstelling toekent op een laagrentend spaarboekje, dan weet men ook dat diezelfde vrijstelling op een product met een hogere rente ervoor zorgt dat men sneller het minimum bereikt en dat de budgettaire impact van de maatregel bijgevolg van nul naar positief gaat. Het kan alleen maar meer opbrengen.

De minister bevestigt dat hij nu geen debat wil voeren dat in de toekomst moet worden gehouden. Zijn antwoorden moeten op zijn minst aantonen dat de maatregel van het voorliggende wetsontwerp wel degelijk een eenmalige maatregel is. Hij werd trouwens als dusdanig voorgesteld in de regeringsverklaring.

Een aantal grondwetspecialisten verklaarde op dat vlak dat de Belgische Staat, die vervaarlijk afstevende op een rente van 6%, gegronde redenen had om te denken dat veel afhing van het succes van die operatie. Dit rechtvaardigt ruimschoots de beslissing van de regering om eenmalig een lage fiscaliteit op dat product te behouden.

Heel wat mensen hebben trouwens dat product gekocht op een ogenblik dat er een verhoging van de roerende voorheffing werd aangekondigd, maar men nog terecht kon denken dat dit niet op dit product van toepassing zou zijn. De situatie was uitzonderlijk.

Mevrouw Maes formuleert volgende opmerking: volgens haar fractie is de keuze van het uitzonderlijke regime op deze reeks staatsbons het rechtstreekse gevolg van het feit dat de voorzitter van de N-VA zeer snel had laten opmerken dat de regering aan de burgers een kat in de zak had verkocht: de burgers werden aangemoedigd om in staatsbons te investeren en tegelijkertijd werd de roerende voorheffing verhoogd.

Zij wenst eveneens een verduidelijking over artikel 28 van het wetsontwerp, in het bijzonder over het centraal aanspreekpunt. Werd het idee van dit centraal aanspreekpunt besproken met de Nationale Bank en heeft zij hierover advies uitgebracht? Zo ja, heeft de Nationale Bank voldoende personeel en middelen voor dit aanspreekpunt?

De minister stelt dat er inderdaad overleg is geweest met de Nationale Bank. Het centrale aanspreekpunt is een ander aanspreekpunt dan dat uit de wet op het bankgeheim.

Er zijn nog geen instructies, maar volgens de minister is er vooral nood aan goed overleg met de vertegenwoordigers van de banksector om na te gaan op welke manier de aanlevering van gegevens in de loop van het jaar 2012 zal zorgen voor een goede en correcte communicatie over de intresten.

Mevrouw Maes verheugt zich erover dat het niet om hetzelfde meldpunt gaat, maar vindt het vreemd dat dezelfde benaming wordt gebruikt voor twee verschillende organen. Dit leidt tot verwarring. De minister is het daar niet mee eens.

De minister bevestigt de analyse van de heer Daems. Ook de 10% op de liquidatieboni wordt vrijgesteld. In het akkoord wordt bepaald dat het excedentaire gedeelte van de spaarboekjes, belast tegen 15%, niet in aanmerking komt voor het berekenen van de 20 000 euroregel en per definitie niet onderworpen is aan een eventuele 4% extra belasting.

Indien een zeer rijk iemand beslist zijn volledige vermogen in spaarboekjes om te zetten en dit aan te geven, zal hij geen 21%, laat staan 21% + 4%, betalen op dit spaargeld, maar 15%.

Tot slot dringt de heer Daems erop aan op dat de minister en zijn diensten de bevolking heel duidelijk informeren over dit thema.

Mme la présidente. - La discussion générale de la première partie est close.

Nous poursuivrons la discussion générale par les exposés généraux sur l'ensemble, par la partie relative aux pensions et, enfin, par la partie relative aux finances.

M. Jacky Morael (Ecolo). - En ce moment même, le premier ministre donne une conférence de presse pour communiquer les détails et expliquer la portée des mesures adoptées cette nuit par la Chambre. Le gouvernement est maintenant représenté mais aucun ministre n'était présent ce matin en commission. Je me demande donc vraiment à quoi nous passons notre temps ici aujourd'hui. Quand j'ai vu hier l'embarras de certains collègues qui avaient prévu des voyages d'agrément et le nombre de véhicules 4x4 surmontés de skis aux abords du parlement, je me suis demandé pourquoi l'on embêtait tous ces braves gens.

Au-delà de la boutade, je dénonce le mépris total dont le gouvernement fait à nouveau preuve envers les institutions. On a beaucoup parlé, dans la presse et ici même, du manque de concertation sociale mais il est aussi question du respect des procédures parlementaires et du bicaméralisme, tant que celui-ci existe. Je répète que nous sommes favorables à une réforme du bicaméralisme mais, en attendant cette réforme, le système actuel doit être respecté. Je constate que ce n'est pas le cas et je trouve cette attitude méprisante pour le Parlement dans son ensemble et pas seulement pour la Chambre ou pour le Sénat.

Je vais donc raccourcir mon intervention générale, ce qui réjouira certains de mes collègues, pour aborder le fond de ce qui nous occupe aujourd'hui. La manière dont le gouvernement et singulièrement le ministre des Pensions ont mis sur la table leurs propositions a suscité un émoi, une inquiétude et même une révolte sans pareils dans notre société. En quelques jours s'est organisée une grève générale des services publics, la troisième grève générale organisée dans notre pays depuis un quart de siècle. C'est une vraie prouesse. Cette grève a paralysé le pays, tant dans le secteur privé que dans le secteur public, et a mis les familles et les travailleurs dans l'embarras. Elle aurait pourtant pu être évitée si un minimum de concertation sociale avait été organisé.

La concertation sociale n'est pas qu'une forme, c'est une tradition dans notre pays. C'est par cette concertation que notre modèle social s'est construit au fil des décennies. Ne pas respecter la concertation est aussi grave que ne pas respecter le contenu de notre modèle social. C'est perturber un des éléments fondateur et stabilisateur de notre État de droit et de notre État social.

S'est ajouté à cela un rapport cinglant du Conseil d'État qui n'a pas de mots assez durs pour dénoncer des mesures discriminatoires, des mesures insuffisamment justifiées et des méthodes s'apparentant à celle des pouvoirs spéciaux. Or il n'est nullement question de pouvoirs spéciaux, ceux-ci devant être accordés par une loi, clairement limités dans le temps et encadrés de balises et objectifs précis. Le gouvernement a finalement donné raison au Conseil d'État, hier, en déposant de nouveaux amendements à ses projets afin de baliser, dans les objectifs et dans le temps, les habilitations données par le Parlement au gouvernement en ce qui concerne les décisions par arrêtés royaux.

Il était temps que le Conseil d'État s'exprime. L'opposition l'avait déjà fait remarquer, de même que certains membres de la majorité en coulisse. Un tel procédé inacceptable constitue un manque de respect de nos procédures de décision.

Le gouvernement compte néanmoins décider par arrêtés royaux dans les semaines et mois qui viennent. Le ministre et le gouvernement promettent certes une concertation. Il n'empêche que les textes de loi seront déjà votés, la nuit dernière par la Chambre, ce soir par le Sénat, et qu'il est insensé de d'abord décider puis de se concerter. La concertation, pour avoir du sens, doit être préalable à la décision. Aujourd'hui, les partenaires sociaux et le Parlement sont mis devant le fait accompli. La décision prise hier par le gouvernement n'est qu'une correction partielle des dégâts commis par le gouvernement et singulièrement par le ministre des Pensions.

J'en viens maintenant au fond. Je ne peux m'empêcher de relever l'une des phrases de notre collègue, Philippe Moureaux, qui déclare ce matin dans La Libre Belgique que quand la gangrène atteint un membre, il faut se résoudre à le couper. Comme si le modèle social belge était une gangrène ! Cela peut être lu de cette manière.

M. Philippe Mahoux (PS). - Cela, c'est votre lecture, monsieur Morael, mais je ne pense pas que c'était le propos de M. Moureaux, j'en suis même certain.

M. Jacky Morael (Ecolo). - J'ai lu qu'il disait que le modèle social était intenable, que les mesures bien que douloureuses et injustes étaient indispensables et que ne pas les prendre aurait été comme ne pas couper un membre gangréné. Vous pouvez reprendre son texte, je ne crois pas trahir ses propos. Mais quelle est la gangrène qui a fini par pourrir notre système ? Ce n'est pas notre modèle social. Ce matin, sur les ondes de la RTBF, l'économiste français Pierre Larrouturou a démontré à l'aide de chiffres édifiants que ce sont la financiarisation de notre société et la recherche de bonus et de bénéfices sans cesse croissants qui sont à l'origine des crises budgétaires et financières. Il a notamment dénoncé le déplacement continu depuis des décennies de la richesse du travail vers le capital. Voilà qui rejoint mes propos tenus la semaine dernière ici même, dans cette assemblée. Or, on ne s'attaque guère à cette gangrène financière et bancaire. Je n'ignore pas que des mesures sont prises, nous les avons d'ailleurs votées en commission, mais elles sont insuffisantes. Je sais que le gouvernement a l'intention de scinder enfin les métiers bancaires mais ce n'est qu'une intention. Je constate que dans le cadre d'un problème, il y a des décisions imposées, forcées, précipitées, sans concertation, alors que dans un autre domaine, il y a des intentions. Il en est de même pour le plan fédéral de développement durable à propos duquel j'ai eu un échange de vues avec le ministre Vanackere. Ce plan a déjà été reporté trois fois dans le passé et on propose de le postposer à nouveau avec la promesse personnelle du ministre, vu l'attention qu'il dit porter à cet enjeu, de déposer enfin dans l'année un plan fédéral de développement durable au parlement. À nouveau, on utilise deux poids, deux mesures : d'un côté des décisions fermes, brutales, claires, imposées et, de l'autre, des intentions certes louables mais que nous devons prendre pour argent comptant.

Mme Marie Arena (PS). - Monsieur Morael, vous étiez présent en commission. La mesure sur le taux des intérêts notionnels prend cours tout de suite. Des mesures fiscales, des mesures d'aide aux entreprises sont prises et sortent leurs effets immédiatement. Elles permettent à l'État d'obtenir des moyens, de manière équilibrée.

M. Jacky Morael (Ecolo). - Madame Arena, vous avez raison d'attirer mon attention sur ce point car j'allais l'oublier. Je vous remercie.

En ce qui concerne les intérêts notionnels, nous avons déposé deux amendements importants. Certes, une correction est opérée par la majorité et le gouvernement, notamment une diminution à 3%, mais il n'y a toujours pas d'obligation en termes de maintien de l'emploi, d'investissements en recherche et développement, etc. Il n'y a pas de mécanisme privilégiant les principaux employeurs de ce pays que sont les petites et moyennes entreprises.

M. Ahmed Laaouej (PS). - C'est faux, monsieur Morael ; les PME bénéficient d'un taux favorable majoré de 0,5%. Chaque dixième de pour cent représente 125 millions pour les PME.

M. Jacky Morael (Ecolo). - Le ministre Vanackere a affirmé que l'on ne pouvait pas aller plus loin dans la correction des intérêts notionnels, que la réforme était juste et équilibrée, à tel point qu'il a repris l'argument des cris lancés tant par la N-VA que par Ecolo et Groen! pour dire que si le gouvernement se positionnait entre les deux tendances, c'est qu'il devait avoir raison.

Selon le gouvernement, la réforme ne menace en rien la compétitivité de nos entreprises et l'attractivité de la Belgique sur le plan de l'accueil des investissements étrangers.

Les intérêts notionnels existent depuis 2006 et, depuis lors, leurs effets pervers sont dénoncés par les syndicats, les écologistes et d'autres acteurs sociaux. Donc, si une réforme juste et efficace n'intervient qu'en 2011, il faut se dire que le pays a connu cinq ans de pertes fiscales dues, par effet d'aubaine, à certaines entreprises. On pense à ArcelorMittal et à d'autres. Si cette correction était intervenue quelques années plus tôt, toutes ces pertes fiscales ne devraient pas être compensées aujourd'hui par des mesures sociales injustes, comme le dit M. Moureaux.

Nous avons rappelé hier, lors d'une conférence de presse, les mesures proposées par Ecolo et Groen! tant en matière de recettes que d'économies. Cela tend à prouver que tout le monde doit s'inscrire dans un objectif d'assainissement budgétaire dès 2012 et à l'horizon 2015. Personne ne peut échapper à cette contrainte ; il faut être réaliste.

Toutefois, il était possible d'agir par d'autres mesures touchant entre autres aux intérêts notionnels, à la taxe sur les opérations bancaires, aux transmissions de valeurs, aux opérations boursières, à l'augmentation de la fiscalité sur les titres au porteur et à bien d'autres encore. Tout cela était possible et n'était guère éloigné de ce qui figurait dans la première note de M. Di Rupo ; ce n'était donc pas irréaliste !

Je conviens qu'il faut tenir compte des rapports de force et des négociations entre partis d'une future majorité, mais il n'empêche que ces dispositions ont été un jour présentées par un futur premier ministre ; elles n'étaient donc pas aussi farfelues qu'on veut bien le dire.

Quoi qu'il en soit, ces mesures n'ont pas été prises, de même que la taxation de la rente nucléaire, et tout cela a abouti à la grève générale d'hier. On s'acharne sur les pensions et les prépensions, le chômage, le stage d'attente, la pension des fonctionnaires, l'interruption du crédit-temps et des allocations pour les jeunes, etc.

Si le gouvernement ne se ressaisit pas et vu les perspectives de ralentissement de la croissance économique, on nous annonce déjà un ajustement budgétaire fatal en mars. Si les indicateurs économiques continuent à se dégrader, personne ne pourra échapper à un nouvel ajustement budgétaire.

Le projet que nous devons adopter aujourd'hui risque de n'être qu'un hors-d'oeuvre. En mars, il faudra sans doute en « remettre une couche ». Consistera-t-elle en dépenses et recettes justes ou s'agira-t-il de nouvelles mesures de détricotage de nos acquis sociaux et de précarisation des personnes les plus fragilisées ?

Je rappelle que ceux qui souffriront le plus des mesures adoptées cette semaine sont les jeunes, les travailleurs âgés, les femmes isolées au chômage ou au travail, et ce pour toutes les raisons que j'ai citées.

Ce sont donc les catégories de personnes qui ont le plus souffert de la crise depuis trente ans qui vont continuer à payer l'addition.

Pour toutes ces raisons, je pourrais déposer en séance plénière les amendements que j'avais introduits dans les différentes commissions. On pourrait y passer quelques heures. Vu le mépris dont le gouvernement fait preuve à notre égard et vu le calendrier qui nous est imposé, je ne tiens toutefois pas à me livrer à un baroud d'honneur. Ce serait absolument ridicule et inamical à votre égard. Cependant, ceux qui s'imaginent que nous sommes au bout de nos peines ne doivent pas se bercer d'illusions. Ceci n'est qu'un hors d'oeuvre. Le prochain rendez-vous sera l'ajustement budgétaire. Tant sur la méthode que sur le contenu, le gouvernement devra absolument rectifier sa ligne de mire.

M. Philippe Mahoux (PS). - Cela peut paraître curieux vu nos positions respectives, mais je commencerai par vous donner raison, monsieur Morael, du moins sur un point. Je suis d'accord avec vous pour dire que nous sommes confrontés à une mauvaise utilisation du droit d'évocation qui a été conféré au Sénat lors de la dernière modification institutionnelle. Notre assemblée pourrait, il est vrai, apparaître comme un frein à l'application des mesures à partir du 1er janvier. Il nous revient dès lors, en tant que sénateurs et sénatrices, de réfléchir au rôle que le Sénat devra jouer dans la nouvelle architecture institutionnelle. Nous devrons en même temps tenter d'établir des règles empêchant une forme de détournement du prescrit constitutionnel.

Là s'arrête la convergence de nos idées, monsieur Morael. Marie Arena et Ahmed Laaouej pourront vous répondre de manière bien précise sur ce que vous qualifiez de plan technique mais qui dépasse largement la technique. Certes, le gouvernement agit sous la contrainte. Celle-ci est dictée par une situation internationale extrêmement difficile. Elle entraîne une détérioration de nos finances publiques et a dès lors des conséquences sur le quotidien de nos concitoyens, conséquences qui risquent d'être bien plus dramatiques que les mesures que nous sommes amenés à prendre.

Nous devons travailler rapidement. C'est inhabituel. Cette rapidité n'est guère salutaire pour le travail parlementaire. Cette urgence est liée à la situation internationale, à la situation européenne et à la situation des finances publiques.

La déclaration gouvernementale indique la route à suivre. Nous en avons débattu récemment ; j'ai donné mon opinion, positive sur certains points, plus mitigée sur d'autres.

L'élément fondamental de cette déclaration, c'est l'assainissement qui paraît nécessaire à tous et à toutes, y compris vous, monsieur Morael, puisque vous étiez aussi à un moment ou à un autre candidat à participer à cet indispensable travail de responsabilité. Nous considérions que les mesures étaient équilibrées. Sur le plan social, quelques-unes appellent bien entendu des réserves de notre part mais vous savez - et historiquement vous êtes bien placé pour ce faire - que lorsque plusieurs partis négocient, il faut trouver un compromis. Un de nos objectifs est de maintenir le système de protection sociale que nous avons établi il y a longtemps et que nous continuons à défendre, tout en prenant en compte le développement économique, particulièrement celui des PME, car l'emploi est une priorité.

La dimension environnementale - que vous évoquiez - doit également être intégrée de manière complète et durable dans le processus d'organisation de la société. À cet égard, je ne peux m'empêcher, monsieur Morael, de parler du taux de croissance qui, en termes de philosophie politique, apparaît assez fondamental de manière immédiate et médiate. Que ce taux de croissance, essentiel notamment en ce qui concerne les finances publiques, soit mis en cause idéologiquement - pas par vous personnellement, mais par votre mouvement - en faveur du concept de décroissance...

M. Jacky Morael (Ecolo). - Monsieur Mahoux, je vous défie de trouver dans une intervention parlementaire ou un programme d'Ecolo une ligne qui parlerait de décroissance. Il y a certes une réflexion sur une autre croissance ou une autre prospérité, qui associe de prestigieux Anglo-Saxons que nous invitons périodiquement à Bruxelles ; mais jamais aucun écologiste membre d'Ecolo n'a prôné la décroissance.

M. Philippe Mahoux (PS). - Je parlais d'un mouvement dans son ensemble.

M. Jacky Morael (Ecolo). - Voudriez-vous que je vous attribue les propos du PTB ?

M. Philippe Mahoux (PS). - C'est un peu la même attitude sur le plan de l'idéologie politique, au sens noble du terme. On peut avoir des oppositions et des discussions, qui sont nécessaires.

Je pense que la croissance peut être régulée, et de manière différente selon l'endroit du monde où l'on se trouve. Reconnaissons quand même que face aux problèmes actuels, dont celui de l'emploi, ce concept de décroissance doit être manié avec la plus grande précaution.

Le taux de croissance trop faible est à l'origine d'une bonne partie de nos problèmes. Nous devons impérativement faire en sorte qu'il soit plus important.

En même temps, si on doit réguler la croissance, il me paraît nécessaire de la développer prioritairement dans certains secteurs.

En conclusion, madame la ministre, je vous demanderai de relayer mes propos au ministre Van Quickenborne. Il ne suffit pas de parler de « simplification administrative », encore faut-il garder à l'esprit que « simplification » ne signifie pas « simplisme ». En politique, dans les matières sociales, la communication, l'information, l'explication sont absolument indispensables.

Nous sommes peut-être tous responsables du fait que le contenu des lois que nous allons voter n'est pas toujours parfaitement compris. Mais curieusement, quelques grands titres des journaux de ces derniers jours ne correspondent aucunement à la réalité. L'absence d'explication du ministre demande sans doute une rectification de notre part, ce que nous tentons de faire. Nous essayons de rétablir la vérité, que l'on soit d'accord ou non avec cette vérité.

En tout état de cause, M. Van Quickenborne doit savoir que cette démarche d'explication et d'information claire, nette et précise est essentielle dans le secteur qui nous occupe.

Ses propos semblent avoir évolué vers un ton moins agressif. C'est une bien meilleure méthode pour communiquer quand on s'occupe de politique, et particulièrement lorsque l'on traite des matières sociales.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Het wetsontwerp houdende diverse bepalingen is een vuilnisbakwet zoals we die elk jaar voor het kerstreces voorgeschoteld krijgen. Telkens wordt er een loopje genomen met de democratie, als deze onwaardige mozaïekwet opduikt in de commissies van de Senaat. Ook dit jaar is het niet anders. In de commissies beschikten de senatoren zelfs niet eens over de verslagen van de Kamer van volksvertegenwoordigers of over tabellen die aangeven hoe de Kamer het wetsontwerp had gewijzigd. Minister van Financiën Vanackere wees er zelfs expliciet op dat we vanwege het tijdschema geen amendementen mochten aannemen. Dat is onvoorstelbaar en een symbool voor het democratische gehalte van de besprekingen in de Senaat.

Een wetsontwerp houdende diverse bepalingen zou bovendien slechts een minimaal aantal artikelen mogen bevatten en zou zeker niet een zo uitgebreid gedrocht met zulke verstrekkende gevolgen mogen zijn. Dit ontwerp weerspiegelt duidelijk hoe in dit land aan politiek gedaan wordt en toont overduidelijk welke invulling de regering-Di Rupo aan het begrip `goed bestuur' wenst te geven.

Zelfs de Raad van State heeft zich zopas zeer kritisch uitgelaten over dit ontwerp houdende diverse bepalingen en ook over de staatsbons tegen vijftien procent roerende voorheffing, een beperking van het vrije verkeer van kapitaal in Europa. Ook de pensioenhervorming, die via amendementen in de Kamer werd opgenomen, werd door de Raad van State zwaar op de korrel genomen. De striemende kritiek van Vlaams Belang bij de algemene bespreking in de Kamer vorige maandag wordt ook bijgetreden door de Raad van State. De Raad heeft ernstige bedenkingen bij de ruime bevoegdheidsdelegaties aan de Koning. In verschillende gevallen komen die neer op bijzondere machten die zonder beperkingen aan de regering worden toegekend. Het Parlement wordt hierin natuurlijk al helemaal niet meer gekend. De Raad van State merkt terecht op dat dergelijke bevoegdheidstoekenningen alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden mogelijk zijn en daar kunnen we bezwaarlijk van spreken bij een pensioenhervorming.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Het klopt dat de Raad van State opmerkingen heeft gemaakt bij dit ontwerp, maar daarmee is in de Kamer rekening gehouden. Er zijn verschillende amendementen aangenomen die aan die opmerkingen tegemoetkomen. Er is beslist dat de zaken die bij koninklijk besluit worden geregeld, daarna moeten worden bekrachtigd of gewijzigd door een wet.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Niet alles komt in het parlement. Er worden volmachten gegeven, die bovendien niet in de tijd beperkt zijn. Het is niet juist dat dit geen volmachtenwet is. Niet alles wat de regering beslist komt in het parlement. Het parlement wordt buitenspel gezet.

De toekenning van dergelijke bevoegdheden aan de Koning moet in principe beperkt zijn in de tijd en moet zeer precies zijn gedefinieerd. Dat gebeurt in dit ontwerp absoluut niet. Zowel wat de doelstellingen van de wet betreft, als wat de aangelegenheden betreft waarin maatregelen kunnen worden genomen, blijft de minister in het vage.

Bovendien, een dergelijke `vuilnisbakwet', een mozaïekwet, die elk jaar wordt voorgelegd, is een aanfluiting van de democratie. De machtigingen inzake de diverse bepalingen voldoen absoluut niet aan de basisprincipes van een democratie. Het is om te beginnen al ongehoord net voor het kerstreces een dergelijk wetsvoorstel te bespreken. De manier waarop het gebeurt, is beschamend. Dit wetsontwerp is niet alleen kunst- en vliegwerk, ook de manier waarop er met de Senaat en het tweekamerstelsel wordt omgegaan, is onaanvaardbaar. Senatoren van de N-VA en Ecolo namen de moeite amendementen op te stellen. Hoewel ik niet zo tevreden ben over de kwaliteit van die amendementen - in zo een kort tijdsbestek kon echter moeilijk kwaliteit worden geleverd - is het onaanvaardbaar dat vooraf wordt gezegd dat geen enkel amendement kan worden aanvaard omdat de Kamer dan opnieuw over het wetsontwerp moet stemmen. Dat zou al te jammer zijn, nu de volksvertegenwoordigers met vakantie zijn vertrokken.

Ook het wetsontwerp zelf is kunst- en vliegwerk. Het afschaffen van de verschillende afwijkende pensioenstelsels gebeurt roekeloos en ondoordacht. Aan de hand van één beroepscategorie, het personeel van de burgerluchtvaart, wil ik illustreren hoe lichtzinnig er wordt omgesprongen met de pensioenwetgeving en hoe blind de nieuwe wetgeving is voor verregaande praktische gevolgen. Het bijzonder stelsel voor het vliegend personeel van de burgerluchtvaart wordt eenvoudigweg afgestemd op de algemene pensioenstelsels van werknemers. De regering vergeet dat de werknemers in de burgerluchtvaart hun hele loopbaan lang aanzienlijke extra pensioenbijdragen betalen. Ze krijgen nu geen enkel preferentieel recht meer toegekend, zodat er een overduidelijke discriminatie ontstaat. Die ontoelaatbare discriminatie zal trouwens terecht worden aangevochten bij de bevoegde rechterlijke instanties. Een personeelslid van een willekeurige onderneming die in tegenstelling tot werknemers in de luchtvaartsector geen enkele specifieke pensioenbijdrage moet betalen, krijgt exact hetzelfde pensioen als een personeelslid dat actief is in de luchtvaartsector. Om nog maar te zwijgen van het feit dat piloten zullen moeten werken van hun twintigste tot hun vijfenzestigste om een volledig pensioen te ontvangen. Geen jaar langer, want het Bestuur der luchtvaart legt om veiligheidsredenen de grens voor het einde van de loopbaan van een piloot op 65 jaar. Wie als piloot 45 jaar wil werken, moet op twintigjarige leeftijd beginnen. Er zijn zo goed als geen piloten die op hun twintigste afstuderen. De meeste piloten zijn burgerlijk ingenieur, hebben een universitaire opleiding en volgen daarna nog een opleiding als piloot. Met andere woorden, geen enkele piloot kan een loopbaan van 45 jaar opbouwen. Bovendien stelt het Bestuur der luchtvaart terecht strenge eisen voor zicht en gehoor. Veel piloten zullen niet kunnen blijven werken tot hun vijfenzestigste omdat ze niet aan die medische vereisten voldoen.

Ik kan nog tal van voorbeelden geven van specifieke problemen waar de regering zelfs niet aan gedacht heeft. Ze schrapt gewoon zomaar de verschillende afwijkende pensioenstelsels.

Dit is maar één voorbeeld. Voor vele andere beroepscategorieën zullen soortgelijke praktische problemen rijzen. Ik denk dan aan wie, zoals in de luchtvaart, in ploegen werkt en aan wie in een medisch ongezonde omgeving werkt. In sommige sectoren wordt extreem zware arbeid verricht. Daar moet mijns inziens absoluut rekening mee worden gehouden. In dit ontwerp gebeurt dat niet; er wordt veel te lichtzinnig, te haastig en zonder volwaardig democratisch debat aan de pensioenwetgeving gemorreld. Dat getuigt van zeer weinig respect voor de burger en voor de democratie.

Haast en spoed is zelden goed. Het Vlaams Belang erkent zich niet in deze veel te ruime machtiging voor niet nader gespecifieerde bevoegdheden aan de Koning en dus aan de regering. Uit solidariteit met de werknemers in de vele sectoren die vandaag worden getroffen, ben ik bereid om nog tientallen jaren mijn kiezers in de Senaat te vertegenwoordigen - als ze me daar natuurlijk de gelegenheid toe bieden - en zal ik jaar na jaar deze vuilnisbakwet bekampen.

Mevrouw Mieke Vogels (Groen!). - Ik sluit me aan bij collega Morael en collega Mahoux. Blijkbaar heeft de hele regering-Di Rupo, op mevrouw De Coninck na, het kwiksyndroom al opgelopen. Het is een bijproduct van de twitterdemocratie, die geen rekening houdt met overlegstructuren en met het bestaan van ons tweekamerstelsel.

Ik vraag de voorzitster om de regering mee te delen dat het onaanvaardbaar is op een ogenblik dat de Senaat zich nog over de teksten dient uit te spreken, een persconferentie te geven alsof alles al in kannen en kruiken is. Ik zal alleszins met nog meer overtuiging een neen-stem uitbrengen.

Zoals het in een reflectiekamer betaamt, tracht ik even te bekijken waar deze evolutie toe moet leiden. Sommigen weten dat ik hier al vrij lang rondloop. Ik herinner me nog goed hoe de partijgenoten van mevrouw De Coninck en ook die van mijnheer Mahoux op deze tribune verdedigden dat niet de werklozen moeten worden aangepakt, maar de werkloosheid.

Dat is intussen voltooid verleden tijd. De regering van liberalen, christendemocraten en socialisten verenigt zich achter de oude liberale slogan dat wie wil werken, werk vindt. Het zou eenvoudigweg een kwestie van individuele verantwoordelijkheid zijn. Er worden verhaaltjes opgedist als zouden schoolverlaters na hun wachtperiode nog tientallen jaren werkloos blijven of als zouden tienduizenden openstaande vacatures een bewijs zijn van minstens evenveel werkweigeringen. Die verhaaltjes gaan er vandaag in als zoete koek; ze bouwen verder op de verheerlijking van de hardwerkende Vlaming en bij uitbreiding de hardwerkende Belg. Die verheerlijking staat voor mij haaks op de maatschappelijke realiteit.

Wie niet werkt is lui! Wie niet meer werkt, is een potverteerder, die op reis gaat en teert op de jonge generaties! Zo luidt het adagium. Op een moment dat steeds meer mensen ouder worden en dus niet meer werken, vind ik die uitspraken enigszins crimineel. Met die visie en dat beleid wordt de exclusie ten nadele van de inclusie bevorderd.

Als dat het maatschappelijk project is van deze regering, dan weet ik waarom ik tegen dit ontwerp stem.

Ik ontmoet steeds meer mensen die ten einde raad zijn, die tientallen sollicitatiebrieven schrijven en niet eens een antwoord krijgen. Dat zijn niet de mensen die ik en de minister van bij het OCMW kennen. Het zijn jonge mensen die kunnen en willen werken. Ik heb een aantal van hen van zeer nabij gevolgd. Ik geef één voorbeeld.

Iemand ziet op de WIS-computer een vacature die totaal beantwoordt aan zijn profiel. Hij solliciteert en krijgt niet eens antwoord. Zes maanden later staat diezelfde vacature, met een kleine wijziging, nog altijd op de WIS-computer. Hij solliciteert opnieuw en krijgt geen antwoord. Vandaag, negen maanden later, staat die vacature nog altijd op de WIS-computer. Het is maar één voorbeeld. Ik kan er hier nog geven en dan heb ik het nog niet over vijftigplussers die solliciteren.

Het ABVV deed onlangs een onderzoek bij werkloze vijftigplussers. 95 procent van die mensen wil werken en solliciteert regelmatig. De grote meerderheid krijgt nooit een antwoord op een sollicitatiebrief. Van diegenen die een antwoord krijgen en op een sollicitatiegesprek worden uitgenodigd, wordt nagenoeg nooit iemand in dienst genomen. Dit is nefast voor het zelfvertrouwen en voor de sociale positie van mensen. Mensen die niet meer werken, horen er niet meer bij, zijn ook in hun eigen vriendenkring een stukje de gedupeerde. Hoe kan het immers dat hij/zij niet werkt? Er moet toch iets aan de hand zijn. Hij/zij zal wel lui zijn ...

Dit voorbeeld toont hoe kil en koud deze samenleving aan het worden is. Alles is terug te voeren tot de individuele verantwoordelijkheid. De maatschappij steekt de handen in de lucht. Dat is echter niet het maatschappijmodel dat ik voorsta!

Het veel verspreide indianenverhaal van iemand die een wachtuitkering krijgt en dan tientallen jaren blijft stempelen, wordt mooi ontkracht door iemand van ACV-origine die in Alken nagegaan heeft wie de mensen zijn die een wachtuitkering kregen en drie jaar later nog altijd aan het stempelen zijn. Het ging om drie personen die niet terechtkunnen op de reguliere arbeidsmarkt, omdat ze om psychologische redenen perioden van ziekte met werkloosheid aflossen.

De minister weet uit haar OCMW-verleden beter dan wie ook - VDAB-baas Fons Leroy heeft het drie, vier jaar geleden al gezegd - dat een derde van de mensen die op dit moment langdurig werkloos zijn, nooit meer op de reguliere arbeidsmarkt terecht zullen kunnen. Onze arbeidsmarkt is immers overstrest. Ik heb een aantal jaren les gegeven en als ik Erasmusstudenten na een studieverblijf in het buitenland weerzag, dan was er steeds weer hetzelfde verhaal: in het buitenland wordt echt niet zo hard gewerkt als hier. De Europese cijfers bevestigen dat. Het volume aan arbeid dat wij in België verzetten, behoort tot de hoogste van Europa, maar onze activiteitsgraad ligt veel lager. Hetzelfde volume wordt dus door veel minder mensen verzet. Onze overstreste arbeidsmarkt stoot die groeiende groep mensen die dat ritme en de combinatie arbeid-gezin niet meer aankunnen, uit.

Ik zie in het regeerakkoord geen enkele maatregel om ons op dat vlak een klein beetje meer aan te passen aan het Europese niveau. In dat regeerakkoord wordt trouwens niets gezegd over de kwaliteit van de jobs. Door alleen erop te wijzen dat de werklozen die echt willen, wel een baan vinden, opent ze de deur voor nog meer flexibiliteit, nog meer onregelmatige uren, nog meer uitzendarbeid, nog meer tijdelijke contracten enzovoort. Gecombineerd met die andere nieuwe maatregel, namelijk dat een werkloze werk moet aanvaarden tot zestig kilometer van zijn woonplaats, leidt dat tot een zeer asociale cocktail.

Hoe kan een vrouw met kinderen opvang vinden als ze zestig kilometer van huis moet gaan werken? Er bestaat immers geen flexibele kinderopvang. Hoe kan iemand zestig kilometer van huis werk vinden als hij geen wagen heeft? De meest kansarme werklozen kunnen geen wagen betalen. Als werklozen een tijdelijk contract moeten aanvaarden op zestig kilometer van huis, dan zullen gegarandeerd steeds meer mensen uit de werkloosheid worden geschrapt. De werkloosheid zal dus dalen, niet omdat meer mensen werken, maar omdat meer werklozen worden geschrapt.

Het beperken van de werkloosheid in tijd kon worden afgewend, maar de werkloosheidsuitkeringen zullen wel snel en degressief worden verminderd. De laagste uitkering van een gezinshoofd zal 30% onder de Europese armoedegrens liggen, die van een alleenstaande 11%. Aan alle collega's die altijd zeggen dat we moeten doen wat Europa vraagt, zeg ik dat Europa vraagt dat we een actieplan ter bestrijding van de armoede opmaken. Europa stelt voor dat we de uitkeringen zouden optrekken tot de armoedegrens. Daarvan vinden we niets terug in dit regeerakkoord. Een artikel in deze wet houdende bijzondere bepalingen die de uitkeringen zou optrekken, zou op groot applaus van heel veel mensen kunnen rekenen.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Onze partij deelt die bezorgdheid, maar het is niet waar dat in het regeerakkoord niets staat over armoedebestrijding. Er staat één grote doelstelling in; een forse daling van het aantal armen. De maatregelen daaromtrent in het regeerakkoord moeten wel nog worden geconcretiseerd.

Ik onderschrijf het voorbeeld dat u schetst van onze samenleving, mevrouw Vogels: de verharding, de zogezegde individuele verantwoordelijkheid. Ik aanvaard echter niet dat u zegt dat de regering een hard, asociaal beleid wil voeren. Er zullen wel ernstige beslissingen worden genomen, die niet altijd zo gemakkelijk zijn. Als we het mensen moeilijker willen maken om niet te werken, moet ook de werkgever zijn verantwoordelijkheid opnemen. Dan moet hij vijfenvijftigplussers aangepast werk geven. De minister van Werk heeft daarover al uitspraken gedaan. Een van de grootste prioriteiten die wij naar voren schuiven, is dat in het sociaal overleg ook de kwaliteit van de arbeid voor de vijfenvijftigplusser centraal moet staan.

Mevrouw Mieke Vogels (Groen!). - In het regeerakkoord staat inderdaad dat het belangrijk is de armoede te bestrijden. Ik hoor nu dat werkgevers ook inspanningen moeten doen. In Frankrijk moet elke werkgever een plan indienen om het werk voor vijftigplussers in zijn bedrijf aan te passen. Dat vind ik het regeerakkoord of het ontwerp niet terug. De socialisten zeiden altijd: geen woorden maar daden. Wat de sociale aspecten in het regeerakkoord betreft, blijft het bij woorden, maar wat de liberale accenten betreft, zijn het daden. Dat vind ik erg, zeker wanneer de financiële ruimte beperkt is.

Heel veel mensen zijn boos omdat er geen perspectief is. Er bestaat in ons land een zeer groot draagvlak om langer te werken. Er moet de mensen echter een perspectief worden geboden om dat langer werken vol te houden. Wie 35 jaar in een kinderkribbe werkt en met kleine peuters over de grond kruipt, ziet het niet zitten om daar nog eens tien jaar bij te doen. De mensen zijn bereid om langer te werken, maar dan wel in een aangepaste job. Wie 35 jaar lang daken legt, wil wel langer werken, maar kan dat niet meer omdat de rug kapot is. Dat is het probleem. Niet iedereen wordt een perspectief geboden.

Voor sommige categorieën is er wel een oplossing. Treinbestuurders kunnen op 55 met pensioen gaan. Het siert minister Van Quickenborne dat hij in de commissie heeft toegegeven dat daar geen enkele logica achter zit en dat het om een puur politieke beslissing gaat. Waarom zou een treinbestuurder niet langer kunnen werken, mits zijn job wordt aangepast? Misschien is het om veiligheidsredenen niet verantwoord om iemand die ouder is dan 55 nog een trein te laten besturen, maar binnen de NMBS zijn er ook andere banen. Is het wel veilig dat iemand van 60 nog een hele dag met peuters bezig is? Er zit totaal geen logica achter. Het is integendeel een mooi voorbeeld van het nattevingerwerk achter de wet houdende diverse bepalingen.

Als gemeenschapssenator reflecteer ik ook in mijn hoedanigheid van Vlaams parlementslid. Ik heb in dat verband de concrete vraag of met de gewesten en de gemeenschappen overleg is gepleegd over die plannen en hun effecten. Zo ja, dan zal de minister een antwoord kunnen geven op een vraag die heel veel mensen in het onderwijs stellen. In het onderwijs bestaat een regeling die terbeschikkingstelling wordt genoemd. Vroeger kon onderwijspersoneel vanaf 55 met pensioen, omdat de overheid inzag dat het ontzettend zwaar is om elk jaar opnieuw voor een nieuwe klas te staan en dat dit ook niet ideaal is voor de kinderen. Een aantal jaren geleden heeft de paars-groene regering de leeftijd van de terbeschikkingstelling opgetrokken van 55 naar 58 jaar. Mensen in het onderwijs kunnen dus op 58 uittreden. Tot hun zestigste krijgen ze van de Vlaamse regering een vergoeding, die lager is dan hun pensioen. De federale regering beslist nu plots op een diefje om de pensioenleeftijd tot 62 jaar op te trekken. Welke gevolgen heeft dat voor iemand van 58 die ter beschikking is gesteld? Zal die gedurende vier jaar die veel lagere uitkering van de Vlaamse regering krijgen, voor zover die dat al wil of kan betalen? De heer Van Quickenborne stelt dat er geen contractbreuk zal worden gepleegd, maar dit is volgens mij overduidelijk een contractbreuk. Als hiervoor geen oplossing wordt gevonden, dan zullen in januari stakingen in het onderwijs volgen. Die vraag is minister Van Quickenborne gesteld op het overleg met de vakbonden dat overhaast is georganiseerd, maar hij kon er geen antwoord op geven.

Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - Het voorbeeld van mevrouw Vogels klopt niet. Voor een terbeschikkinggestelde die nu 58 jaar is, loopt de huidige regeling gewoon door. Pas vanaf 2016 zal de leeftijd op 62 jaar worden gebracht. Er zal inderdaad een probleem zijn voor mensen die nu 55 zijn, maar die zijn nu nog niet ter beschikking gesteld. Er is afgesproken dat met de ministers van Onderwijs van de verschillende gemeenschappen zal worden nagegaan hoe een regeling voor het onderwijs kan worden uitgewerkt.

Mevrouw Mieke Vogels (Groen!). - Dat was beter vooraf gebeurd. Dit is eens te meer een voorbeeld van hoe onrust wordt gestookt, terwijl dat eigenlijk niet nodig. Steeds meer leerkrachten vragen hoe de vork aan de steel zit. De regering zoekt eigenlijk het conflict op.

Misschien nog belangrijker is de manier waarop het tijdskrediet wordt ingeperkt en de combinatie van arbeid en gezin dus moeilijker wordt. Onlangs sprak ik in de trein met een vrouw van 52 die het allemaal niet meer zo zag zitten. Ze zorgt voor haar gehandicapte zus, moet ook steeds meer voor haar ouders zorgen en geregeld doet ook haar dochter op haar een beroep om de twee kleinkinderen op te vangen, omdat er onvoldoende kinderopvang is. Ze heeft nog nooit zo hard gewerkt als nu, maar ze houdt het eigenlijk niet vol. En nu wordt de pensioenleeftijd opgetrokken en worden de landingsbanen ingekort.

Op dit moment hebben we, aan de overkant van de straat, minister Vandeurzen, uit de christendemocratische familie, die bijna wekelijks in het parlement komt zeggen dat hij de wachtlijsten in de kinderopvang, de gehandicaptensector en de seniorenzorg niet kan oplossen. Hij gooit de handdoek in de ring. Volgens hem moeten we de zorg vermaatschappelijken. Het gezin, de familie, de omgeving moet opnieuw meer zorg op zich nemen. Dat staat echter haaks op het hele activeringsbeleid van de federale overheid.

Ik geef een ander voorbeeld. Een alleenstaande moeder met twee kinderen wil haar zwaar autistisch kind niet in een internaat plaatsen. Prima, zegt Jo Vandeurzen, vermaatschappelijking van de zorg, zelf verantwoordelijkheid nemen. Het kind gaat naar het buso, maar kan op woensdagmiddag niet naar een kinderopvang. De vrouw moet dus vrijaf nemen. In het buso zijn er maandelijks twee extra vrije dagen voor overleg van de leerkrachten. De vrouw moet vrijaf nemen. Gevolg: ze wordt ontslagen wegens te vaak ziek, te vaak vrijaf. Vorige week wordt ze bij de VDAB geroepen. Ze riskeert een schorsing omdat ze onvoldoende inspanningen doet om werk te vinden. Ze heeft een diploma, en ervaring in een knelpuntberoep. Ze had dus al lang werk moeten hebben. Als ze zegt dat ze geen opvang heeft voor haar kind, dat ze wacht op het persoonlijke-assistentiebudget, maar dat dat er maar niet komt, krijgt ze te horen dat ze haar kind maar op een internaat moet doen. De cirkel is rond. Vermaatschappelijking van de zorg in Vlaanderen en activering op het federale niveau, wie is daar de dupe van? De gewone mensen, vooral de vrouwen. Want wie blijft er thuis als er geen professionele zorg wordt aangeboden? De vrouwen. Wie heeft er nog meer onregelmatige loopbanen en dus lagere pensioenen? De vrouwen. Dit ontwerp is mensonvriendelijk en wat mensonvriendelijk is, is meestal ook vrouwonvriendelijk.

Volgens de heer Mahoux zijn de maatregelen evenwichtig. Ik ga daar niet mee akkoord. Want dan zouden er ook eisen worden gesteld aan de werkgevers, bijvoorbeeld om jonge werklozen beter te vormen en op te vangen en per bedrijf een plan te maken om ook ouderen aan het werk te kunnen houden. Dan zouden er ook maatregelen worden genomen om banen te creëren en de kwaliteit van de banen te verbeteren. Dan zouden er maatregelen zijn om onze arbeidsmarkt minder gestresseerd te maken en minder discriminerend, want allochtonen vinden nog altijd veel minder snel werk dan autochtonen.

Sommigen willen de maatregelen uit het ontwerp verkopen als een antwoord op een generatiestrijd tussen de jongeren en de ouderen, de potverteerders. Dat is misdadig omdat het de sociale cohesie en de solidariteit - mag dat woord nog gebruikt worden? - onderuithaalt en bovendien een rookgordijn optrekt, want de enige kloof die met deze maatregelen vergroot, is de kloof tussen arm en rijk.

Ik heb heimwee naar de tijd toen socialisten uit het noorden en het zuiden, samen met ACW-politici, hier op het spreekgestoelte zeiden dat het niet de werklozen zijn die men moet aanpakken, maar de werkloosheid.

De heer Ludo Sannen (sp.a). - Mevrouw Vogels heeft een aantal pijnpunten blootgelegd, die ik erken, maar ik ben het niet helemaal met haar eens. Wat we nu doen, is maar de eerste stap van het omzetten van het regeerakkoord. Het is dus voorbarig om de maatregelen die nu voorliggen, te veroordelen. De volgende stappen bestaan erin om het werk voor mensen die langer werken aan te passen en reële zorgbehoeften in te vullen. Pas over tweeëneenhalf jaar zal men kunnen oordelen of deze regering evenwichtige maatregelen heeft ingevoerd.

Mevrouw Dalila Douifi (sp.a). - Mevrouw Vogels zit ook in het Vlaams parlement en heeft dus ook ervaring heeft met de zorgsector en het onderwijs. Het is de verdienste van de nieuwe regering, met socialisten uit het noorden en het zuiden van het land, dat voor het eerst een progressief maatschappelijk debat plaatsheeft over het betaalbaar houden van de sociale zekerheid en de pensioenen. Mevrouw Vogels wordt aangesproken door mensen uit de zorgsector en het onderwijs. Dat is bij haar collega's niet anders. Ook ik werd vanmorgen aangesproken door mijn postbode. De bevolking neemt voor het eerst grondig deel aan het maatschappelijk debat, bijvoorbeeld over de pensioenhervorming.

Ik ben het ermee eens dat de regering transparanter moet zijn in haar communicatie over deze eerste maatregelen. Onze fractie sluit zich aan bij de kritiek over het overleg die gisteren weerklonk in de Kamer. Het overleg over de nog te nemen maatregelen moet worden opgestart. Maar ook de maatregelen die nu voorliggen, moeten snel worden toegelicht in een vademecum zodat men voor elke sector op een eenvoudige manier kan opzoeken wat de pensioenmaatregelen precies inhouden.

M. Philippe Mahoux (PS). - Je ne reprocherai ni à Groen! ni à Écolo d'être au balcon, d'autant plus qu'ils ne souhaitaient pas y être.

Toutefois, il conviendrait d'utiliser un langage autre que celui formulé du balcon, c'est-à-dire un langage qui ne tient pas compte des réalités et des contraintes.

Je me suis déjà exprimé tout à l'heure sur l'importance de la concertation.

Enfin, il faut aussi éviter les abus de langage. Quand on parle d'attitude criminelle, il faut savoir de quoi on parle.

Mevrouw Mieke Vogels (Groen!). - Iedereen hanteert de taal van zijn keuze. Soms, mijnheer Mahoux, zijn er harde woorden nodig om de boodschap te laten doordringen. Blijkbaar is dat deze keer gelukt.

M. Philippe Mahoux (PS). - Les oppositions sont indispensables dans un régime démocratique. Je pense toutefois qu'il conviendrait d'éviter des termes que je considère comme inadmissibles.

Mevrouw Mieke Vogels (Groen!). - Voor de twitterdemocratie ging het maatschappelijk debat vooraf aan de politieke besluitvorming. Nu worden een aantal eenzijdige maatregelen op tafel gelegd en nadien wordt erover gepraat. Ik vrees dat mijn socialistische collega's een beetje naïef zijn. Ik heb een aantal pijnpunten vermeld. Ik zal mijn socialistische collega's de komende tijd scherp houden, maar ik vrees dat het kalf al verdronken is.

M. Jacky Morael (Ecolo). - Madame la présidente, la majorité reproche souvent à l'opposition de raser gratis et de ne pas tenir compte des contraintes. J'ai dit au début de ma courte intervention dans la discussion générale que nous tenions compte des contraintes, que nous les acceptions et que nous faisions des contre-propositions. M. Mahoux fait semblant de ne pas comprendre. Je lui laisse la responsabilité de cette attitude.

De voorzitster. - We vatten nu de bespreking aan van het gedeelte over de pensioenen en de sociale problematiek.

De heer Danny Pieters (N-VA). - Ik neem met verontwaardiging het woord. Dit is geen correcte manier van handelen. Eerst vraagt men ons aan het debat deel te nemen, maar als het deel van het ontwerp dat Werk en Pensioenen betreft, wordt aangesneden verlaat de bevoegde minister de zaal.

Wij willen wel proberen nog een debat te voeren. Wij willen nog wel proberen na te gaan wat de waarde is van wat voorligt en in discussie gaan met de regering. Mevrouw Turtelboom is meer dan bekwaam, maar we gaan ervan uit dat ze spreekt namens de regering en namens de bevoegde ministers en ook zal antwoorden namens de regering.

Ik zou het willen hebben over de werkwijze, over de visie, over de toekomst van de sociale zekerheid en meer bepaald van de pensioenen. Ik zal onze amendementen op de maatregelen inzake de pensioenen toelichten.

Over de werkwijze is al heel wat gezegd. Ik begrijp dat er stilaan een consensus groeit over het feit dat vanuit sociaal en democratisch oogpunt zaken zijn gebeurd die niet zo optimaal waren. Het sociaal overleg heeft misschien niet alle kansen gekregen. Nu wil de regering dat voor een stuk goed maken met persconferenties. Ze toont echter weinig respect voor het parlement. Er is al veel gezegd over sociaal overleg, maar aan het parlementair overleg, de mogelijkheid om inhoudelijk over een en ander te debatteren, is nog minder tijd besteed dan aan het sociaal overleg.

Ik stel voor na te gaan wat er nu eigenlijk wordt beslist. Ik stel vast dat men ons in alle geval vertelt dat het niet het einde is van het sociaal overleg. De ene vindt dat de deur op een kiertje staat en de andere dat ze op een kier staat.

Welke ruimte is er uiteindelijk nog voor bijsturingen? Kan de minister mij daar een antwoord op geven?

Ik hoor dat er een en ander kan worden veranderd in het kader van het sociaal overleg, maar ik stel vast dat de regering Kamer en Senaat gisteren en vandaag uitnodigt om zeer snel maatregelen goed te keuren die voor het einde van het jaar moeten worden genomen.

Is het ontwerp, dat via koninklijke besluiten wordt uitgevoerd, een opdrachtwet of een volmachtenwet? In het eerste geval moeten de bepalingen van de wet volledig worden uitgevoerd en kunnen we alleen nog discussiëren over de voorwaarden van de uitvoering. In het tweede geval geven we de regering de bevoegdheid om een nieuw beleid mogelijk te maken en rekening te houden met de resultaten van het sociaal overleg. Voor mij mag het zowel het een als het ander zijn, maar ik wil wel weten wat de regering van plan is. Wil ze een volmachtenwet, waarmee ze, naargelang van de uitkomst van het sociaal overleg, kan bijsturen? Of wil ze een opdrachtwet, waarmee ze niet buiten de perken kan gaan van de bepalingen van het ontwerp dat we vandaag bespreken?

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. - Ik dacht pas aan het einde van deze bespreking alle vragen te beantwoorden. Maar aangezien de heer Pieters zo aandringt: dit is een opdrachtenwet.

De heer Danny Pieters (N-VA). - Ik zou liever een debat voeren. Alleen daarmee kunnen we meer inzicht krijgen en stap voor stap vooruit gaan.

Als het een opdrachtwet is, zal het sociaal overleg plaatsvinden binnen de smalle marges van de politieke keuze die we vandaag vastleggen. Waar zal de minister dan nog de ruimte vinden om de sociale partners te laten goedkeuren wat ze vandaag nog des duivels vinden? Ik zie dat niet in. Als de minister zou kiezen voor een volmachtenwet, waarmee de regering een ander beleid zou kunnen voeren, waarmee ze de keuzes die we vandaag goedkeuren nog kan bijsturen, zou ik dat nog verstaan. Nu versta ik het helemaal niet.

Tenzij de hele constructie anders is en het plan in feite erin bestaat dat wij, Kamer en Senaat, enkel de openingszet doen en de regering vanuit een sterktepositie met de sociale partners gaat onderhandelen. Tijdens die onderhandelingen zal ze hier en daar wat toegevingen doen en zal ze daarna met koninklijke besluiten een en ander regelen, ook al is dat in strijd met de wet die de minister een opdrachtwet noemt. Vervolgens, waarschijnlijk vóór het paasreces of vóór het zomerreces, zal men ons vragen om weer op een drafje met een goedkeuringswet alles te aanvaarden wat er in die koninklijke besluiten is geregeld. Zonder inhoudelijk debat, want in een goedkeuringswet zitten dan weer vele dingen, waarover geen debat nodig is. Het spijt me, maar de houding van de regering getuigt niet echt van respect voor het parlement.

Ik wil nog even terugkomen op de werkwijze. Het is al gezegd: werken met programmawetten, waarmee we in de Senaat elk jaar een of twee keer worden geconfronteerd, behandelen, is geen manier van doen. Dat is geen manier om wetgevend werk te doen. Ook de heer Mahoux heeft daar al op gewezen. Als de regering dan nog zelf bij haar eigen programmawetten amendementen indient, is het hek helemaal van de dam. Dat gaat niet op! De vertoning van gisteren was bepaald niet fraai. Maar als er ooit legitimaties kunnen worden aangevoerd vanwege urgentie, als het ooit legitiem kan zijn om met programmawetten en met amendementen bij programmawetten te werken omdat het urgent is, moet ik in alle eerlijkheid toegeven dat dit vandaag het geval is.

Ik moet toegeven dat we ons vandaag wellicht in een situatie van hoogdringendheid bevinden. De hervorming van de pensioenen is dringend nodig. Er is veel kostbare tijd verloren gegaan de voorbije jaren. Gedurende jaren hebben we een minister van pensioenen gehad waarvan sommigen misschien de amusementswaarde konden appreciëren, maar waarvan intussen niemand kan appreciëren wat hij heeft gedaan, of beter gezegd, wat hij niet heeft gedaan. Dat er nu snel moet worden ingegrepen kunnen we alleen maar bijtreden. Als we ooit een programmawet moeten aanvaarden is het wel nu. Daarmee kom ik tot de inhoud.

Er moet worden ingeleverd en de voorwaarden worden strenger. Ze maken deel uit van een wetgeving waarin weinig visie wordt ontwikkeld voor de toekomst van de pensioenen en voor onze sociale zekerheid. Ooit werd de vergelijking gemaakt tussen onze sociale zekerheid en een boom. Intussen is de sociale zekerheid een eerbiedwaardige, oude boom. Hij bevat veel oud hout en moet gesnoeid worden om levenskrachtig te blijven en weer mooi op te kunnen bloeien. Vandaag stelt de regering voor enkele takken van het dorre hout weg te snoeien. Er wordt echter geen beeld geboden van hoe de boom er straks in de lente, over een jaar of over vijf jaar, kan uitzien. Sommigen zien nu dat er takken worden weggezaagd en zeggen dat de hele boom zal worden weggehakt. Anderen meten de kwaliteit van het snoeiwerk aan het volume van het snoeihout. Geen van beide visies zijn correct. Het is niet omdat de maatregelen zwaar zijn dat ze goed zijn. Anderzijds is het evenmin correct om het even wat goed te keuren dat enigszins in de richting gaat van vroeger. Het is belangrijk dat de regering een toekomstbeeld schetst. We vinden in de regeringsverklaring iets, maar niet veel, over de visie van de toekomst van de pensioenen en over de sociale zekerheid in zijn geheel. De bevolking is misschien bezorgd omdat de communicatie slecht was, maar ook omdat het niet duidelijk is in welke richting de pensioenen en de sociale zekerheid worden aangepast.

Mevrouw Rutten heeft in de Kamer durven zeggen dat de N-VA gemakkelijk praten heeft, dat de N-VA wel kan kwebbelen maar geen visie kan ontwikkelen. Ik denk dat de N-VA dat wel kan. Ik zou kunnen voorlezen uit het boekje dat de N-VA drie jaar geleden heeft gepubliceerd. Ik zal dat echter niet doen, maar alleen de kernideeën geven van onze toekomstvisie inzake pensioenen. We hebben aan de hand van die ideeën beoordeeld of de huidige maatregelen al dan niet in de goede richting gaan. Een eerste kernidee is dat we in de huidige stand van zaken het fundamenteel maatschappelijk contract, dat ook brede bevolkingslagen onderschrijven, met name dat de pensioengerechtigde leeftijd 65 jaar is, willen handhaven. Die keuze maakt ook de regering. Misschien moet die leeftijd ooit worden aangepast, afhankelijk van de levensverwachting. Vandaag moeten we uitgaan van een pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar.

Tegelijkertijd dienen we ervoor te zorgen dat mensen daadwerkelijk tot hun vijfenzestigste werken. Dat betekent dat we het vervroegd pensioen volgens ons in elk geval moeten bemoeilijken en eventueel met actuariële verminderingen bezwaren. We pleiten op het ogenblik echter niet voor de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd. Dat zou niet zinvol zijn.

Als we de mensen langer willen laten werken, moeten we maatregelen nemen om de werkdruk op oudere werknemers en de kostendruk van hun tewerkstelling op de werkgevers te verlichten. Dat zijn essentiële componenten. Op dat vlak faalt het huidige regeringsvoorstel. Hopelijk wordt het in de toekomst bijgestuurd.

Voorts pleiten we voor het behoud van het omslagstelsel. Tot voor enkele jaren was het gemakkelijk een lans te breken voor privatisering en kapitalisatie. Voor ons moet het repartitiestelsel echter ook in de toekomst de kern van de bescherming van de oude dag uitmaken. Tegelijkertijd moeten de bijdragen meer dan vandaag doorwegen bij de berekening van de pensioenrechten. Het verzekeringsprincipe moet worden versterkt. Door een te veel aan minima en maxima is het verzekeringsprincipe stilaan uitgehold. Dat is niet goed. Als we het pensioenstelsel en de sociale zekerheid te veel afstemmen op armoedebestrijding, is het risico groot dat we een armenpensioen en een armen-sociale-zekerheid overhouden.

Mevrouw Vogels, wij zijn niet gekant tegen het bestrijden van de armoede, maar de beste manier om dat te doen is de levensstandaard beveiligen en daarom moet het verzekeringsprincipe worden versterkt.

Met voorliggend voorstel gebeurt dat niet; het tegendeel gebeurt evenmin. Het voorstel is dus vrij neutraal.

Hoe moet het pensioenstelsel van de toekomst er dan wel uitzien? We hopen dat hierover kan worden gedebatteerd.

Wij denken in de richting van notionele rekeningen in een omslagstelsel of in andere creatieve vormen van pensioenopbouw, waarbij gegarandeerd wordt dat wat aan de mensen wordt beloofd, ook daadwerkelijk kan worden opgebracht.

Belangrijk is ook dat pensioengerechtigden van 65 jaar die een job hebben waar het fijn werken is, op vrijwillige basis en met volledig behoud van pensioen mogen blijven voortwerken. Ze blijven bijdragen aan de sociale zekerheid en betalen belastingen aan de fiscus, maar bouwen geen nieuwe rechten op. Zo wensen wij de cumul te benaderen.

De regeringsverklaring maakt daar al melding van en ik versta dus niet waarom de regering deze positieve elementen nog niet heeft opgenomen in onderhavig wetsontwerp. Het ontwerp zou evenwichtiger hebben geoogd, mocht het niet alleen snijden en beperken zijn geweest.

Waarom heeft de regering die positieve ingreep niet gedaan?

Wij doen dat wel en dienen ter zake een amendement in, dat misschien niet mag worden goedgekeurd ter wille van ...

Voor wie de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, moet de cumulbeperking uiteraard blijven gelden.

De gelijkgestelde periodes zijn op dit ogenblik goed voor één derde van de pensioenaanspraken. Wij pleiten niet voor de afschaffing, maar wel voor de financiering ervan.

Zelfs in een repartitiestelsel moet worden voorzien in een financiering. Dan gaat men de afweging maken: wat zal ik aan gelijkstelde periodes aanvaarden en waar zal ik het geld vinden? Centrale overheid, werkgevers, wat mij betreft eventueel gewesten en gemeenschappen, maar financier het op het ogenblik waarop je het gelijkschakelt. De maatregelen die nu voorliggen erkennen het probleem van de gelijkstelde perioden en beperken de aanrekening van sommige van die perioden tot een jaar. Ik weet niet wat ik daar moet van zeggen. Enerzijds erkent men het probleem, maar per slot van rekening laat men de betrokkenen die het opnemen daar de rekening betalen.

In plaats van een andere benadering te kiezen en te zeggen dat men gelijkgestelde periodes zal aanvaarden en die ook zal financieren. Ofwel erkent men ze niet en hoeft men ze niet te financieren, ofwel erkent men ze en zal men ze financieren. Nu laat men toe dat mensen met allerlei loopbaanonderbrekingen verder sociaal verzekerd blijven, maar voor de pensioenberekening later zal men maar een jaar in aanmerking nemen. Dat is een discrepantie: men erkent het probleem, maar ik weet niet of het gegeven antwoord het juiste is.

Wat de financiering van de pensioenregeling betreft, moeten we ook eens reflecteren. Wat mij betreft mag ze verder uit bijdragen komen.

Een klein detail dat vergeten is en waar ook in al die heisa over het sociaal overleg op moet worden gewezen, is dat het beheersorgaan van de Rijksdienst voor Pensioenen paritair samengesteld wordt door werkgevers- en werknemersorganisaties. Heeft men de RVP dan niet geconsulteerd over de voorbereiding van deze wetswijzigingen?

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. - Ik heb de senator verstaan; hij wil mij een beetje entertainen.

De heer Danny Pieters (N-VA). - Ik hou van een debat met de minister, dat moet zij toch weten. Het is toch normaal dat wanneer hier een spreker staat, hij tegen iemand spreekt. Ik spreek graag met haar en ik neem aan dat zij graag met mij in debat gaat en niet met anderen spreekt terwijl ik aan het woord ben.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. - Mevrouw de voorzitster, dat iemand met mij wil spreken, is een mooi moment hier in uw assemblee. Ja, de Rijksdienst voor Pensioenen is geconsulteerd en heeft zelfs meegeschreven aan de teksten die in het parlement werden ingediend.

De heer Danny Pieters (N-VA). - Dan vind ik het toch wonderlijk dat er zo'n heisa is over het sociaal overleg, want de Rijksdienst voor Pensioenen wordt beheerd door de werkgeversorganisaties en de vakbondsorganisaties samen.

Ik vind het trouwens niet slecht dat de sociale partners hun verantwoordelijkheid opnemen voor het beheer. Het zou goed zijn mochten ze ook samen de financiële verantwoordelijkheid op zich nemen, dan kunnen ze samen beslissen over de hoogte van de bijdragen en over de hoogte van de uitkeringen binnen de wettelijke grenzen.

In de toekomst zullen we ook moeten nadenken over het fiscaal statuut van de pensioenen en over de bijdragen voor de pensioenen. Ook daar staan we pas aan het begin van de reflectie. Wat ons betreft, is het logisch dat, met aanpassingen voor zover nodig, de fiscaliteit van de inkomsten uit arbeid en de fiscaliteit van wat in de plaats daarvan komt, met name de pensioenen, op dezelfde voet staan.

Er was ook veel te doen over de individualisering van pensioenen en soms lijkt het me dat men niet goed weet wat dat betekent. Op termijn moeten we gaan naar een pensioen dat eigen is aan de pensioengerechtigde. Tegelijkertijd moet er een grotere billijkheid komen in de pensioenopbouw binnen het gezin. Concreet: wanneer er in het gezin iemand is die min of meer of deels vrijgesteld wordt om voor de kinderen of voor de oudere ouders te zorgen, dan mag die persoon niet het gelag betalen wanneer straks het gezin uiteenspat en die persoon zonder loopbaan achterblijft. Daarom zijn wij voorstander van een split bij de pensioenopbouw waardoor iedereen individueel een pensioen kan opbouwen op basis van de eigen werkzaamheid en de werkzaamheid van de partner staande het huwelijk. Ook daarvoor zullen wij voorstellen doen. Wij hebben al voorstellen uitgewerkt en ook de Vrouwenraad wijst in die richting.

Er is immers een probleem. We hebben eerst het fundamenteel pact met de vrouwen verbroken. Door hun pensioengerechtigde leeftijd te verhogen van 60 tot 65 jaar hebben we toezeggingen ingetrokken. Dat was terecht, uit een oogpunt van gelijke behandeling, maar vandaag moeten we oog hebben voor de specifieke pensioenproblematiek van de vrouwen. Volgens mij kan dat alleen door over te gaan tot een splitting in de opbouw van de pensioenrechten.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. - Mooie momenten moeten altijd een vervolg hebben, maar ik ben het helemaal eens met de spreker. Toen ik nog parlementslid was, ben ik zelfs nog naar uw bureau gekomen om na te gaan op welke wijze de loopbanen voor vrouwen, en vooral het gebrek aan loopbanen op sommige momenten omdat ze andere keuzes hebben gemaakt, het best kon worden weerspiegeld in een pensioenvorming nadien. Daaruit zijn, ook bij andere politieke partijen, de ideeën van een pensioensplit ontstaan, waarvoor ik in het Parlement een voorstel heb ingediend. Ik kijk dus met heel veel verwachting uit naar de voorstellen die u heeft ingediend. Ik denk dat dit de komende maanden zeker een zeer belangrijk thema zal zijn.

Mme Zakia Khattabi (Ecolo). - Madame la présidente, je me réjouis de l'échange à propos de la pension des femmes. Le groupe Ecolo a déposé une proposition visant à adopter une lecture de notre système de pensions sur la base des genres. Le texte est détaillé et avance des propositions. Je ferai en sorte que le Comité d'avis pour l'égalité des chances entre les femmes et les hommes le mette rapidement à son agenda pour que nous puissions ouvrir le débat.

Mevrouw Nele Lijnen (Open Vld). - We zullen dat zeker doen. Onze fractie heeft een voorstel ingediend dat indertijd door mevrouw Turtelboom geschreven is. We hebben dat ook in de Senaat ingediend. Ik heb deze week de minister ook gevraagd die pensioensplit in aanmerking te nemen, omdat die zeer belangrijk is voor de pensioenen van vrouwen. Ik ben heel blij dat we alvast de steun van N-VA krijgen. We zullen deze zaak de komende maanden zeker kunnen behandelen in het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen.

Mevrouw Elke Sleurs (N-VA). - Op initiatief van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden hebben we, onder mijn voorzitterschap, een werkgroep pensioenen opgericht. We kijken uit naar een goed debat en rekenen op de meerderheid om deze ideeën te kunnen voltooien.

Mevrouw Nele Lijnen (Open Vld). - Mevrouw Tilmans en ik hebben het bureau van de commissie gevraagd een werkgroep-Vergrijzing op te richten. Mevrouw Sleurs heeft onze vraag gesteund want ze vond het een zeer goed idee. We waren dan ook zeer blij dat in het bureau een consensus is gevonden. Nu is het wachten op de goedkeuring van het Bureau van de Senaat. We staan klaar om die werkgroep-Vergrijzing in januari op te starten.

Mme la présidente. - Le Bureau du Sénat prendra une décision à ce sujet lors de la première réunion de 2012.

De heer Louis Ide (N-VA). - Ik wijs mevrouw Lijnen erop dat de commissie voor de Sociale Aangelegenheden meester is van haar activiteiten. Als ze beslist om in het kader van haar werkzaamheden een werkgroep op te richten, dan neemt het Bureau van de Senaat daar volgens het Reglement akte van.

Mevrouw Nele Lijnen (Open Vld). - Dan is de oprichting bij dezen een feit.

Mme la présidente. - Nous débattrons tout à l'heure de l'application du Règlement.

Je propose que nous poursuivions le débat sur le fond.

De heer Danny Pieters (N-VA). - Ik ga voort met mijn betoog, dat een antwoord is op de opmerking van mevrouw Rutten, die dacht dat de N-VA geen visie heeft over de pensioenen.

Ook over de overlevingspensioenen staat in het wetsontwerp niets. In de regeringsverklaring daarentegen staat dat de regering eraan denkt om bij het overlijden van de partner een aanpassingsuitkering toe te kennen. Het is belangrijk dat dit gebeurt, maar dan moet wel de voorwaarde worden geschrapt dat de overlevende partner geen werk mag hebben. Met andere woorden, iedereen die zijn partner verliest, moet een uitkering krijgen teneinde de wijziging in de inkomenssituatie op te vangen, en dus niet langer alleen diegenen die zelf geen inkomen uit arbeid of een vervangingsinkomen hebben. Dat is immers een rare situatie.

Er bestaat ook heel wat onduidelijkheid over de ambtenarenpensioenen. Zo worden maatregelen genomen om de pensioenregeling voor de ambtenaren meer af te stemmen op de regelingen voor de andere beroepsgroepen. De minister heeft verklaard dat hij uiteindelijk wil komen tot één pensioenstelsel voor werknemers, zelfstandigen en ambtenaren.

Het lijkt me echter raadzaam om na te gaan wat men nu eigenlijk wil. Blijkbaar wordt onvoldoende beseft dat er eigenlijk geen pensioenstelsel voor ambtenaren bestaat. Er bestaan tientallen pensioenregelingen voor ambtenaren, die alle onderling verschillen. Gemeenten, provincies, gemeenschappen en gewesten, allerlei zelfstandige overheidsinstellingen hebben een eigen pensioenregeling. Als de minister zegt dat hij naar één pensioenstelsel voor werknemers, zelfstandigen en ambtenaren wil gaan, kan de aanzet er misschien in bestaan om alvast de verschillende regelingen voor de ambtenaren min of meer te uniformiseren. Dan lijkt mij een oplossing mogelijk.

Het is voor mij ook een optie om nieuw intredende ambtenaren onmiddellijk in het stelsel voor werknemers onder te brengen. Men moet wel aangeven hoe men zijn plannen wil realiseren. Pas dan kan worden uitgemaakt of de maatregelen die vandaag worden genomen al dan niet zinvol zijn.

Ik hoop dat ik met deze bondige uiteenzetting over onze toekomstvisie op de sociale zekerheid, en meer bepaald op de pensioenen, duidelijk heb gemaakt dat de N-VA vragende partij is voor een open dialoog met de meerderheid over de toekomst van de pensioenen. We zijn slecht begonnen, maar het onderdeel pensioenen bevat wel enkele positieve punten die ons tot een milder oordeel over het geheel kunnen bewegen. Stemmen moeten we echter over het geheel en dus kunnen we enkel neen stemmen.

Mag ik nog even onze amendementen verduidelijken? Ik weet wel dat er een soort consensus bestaat dat de Senaat geen amendementen kan of mag aannemen, ook al zijn ze valabel, omdat de Kamer het ontwerp dan opnieuw moet behandelen. Maar als het werk van de Senaat enige zin wil hebben - nog los van de existentiële vraag over zijn bestaan - moeten we toch open over onze amendementen kunnen discussiëren.

Ons eerste amendement gaat over het pensioen. Zou het geen fantastisch signaal zijn als we naast alle beperkingen van de rechten van de mensen, tenminste ook een ander punt van het regeerakkoord zouden uitvoeren en beslissen dat mensen die op hun vijfenzestigste met pensioen gaan, daarnaast nog zoveel mogen werken als ze willen, daarop sociale bijdragen betalen en dus ook bijdragen aan de sociale zekerheid, zonder nieuwe rechten op te bouwen? Is dat zo verschrikkelijk? Is dat zo slecht? Of is dat weer zo'n typisch element dat iedereen goed vindt en in het regeerakkoord opneemt om er vervolgens niets mee te doen? Of wil de meerderheid misschien zelf met een voorstel daarover komen en gunt ze het de oppositie niet? Ik wil graag horen waarom de meerderheid tegen een amendement met deze inhoud zou stemmen.

Vervolgens hebben we twee amendementen over het principe van gelijke behandeling. Ook de Raad van State heeft er op gewezen dat er problemen zijn inzake de gelijke behandeling en de desbetreffende artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Wij zien twee problemen.

Om te beginnen bepaalt men uitdrukkelijk dat drie groepen niet onder de maatregelen vallen die nu worden genomen: politie, leger en het rijdend personeel van de NMBS. In de commissie gaf de minister al min of meer toe dat daar geen reden voor is, behalve het politiek compromis. In een poging om niet compleet af te gaan, na de reactie van de Raad van State, zegt de regering in haar memorie van toelichting dat leger en politie een uitzondering vormen omdat de overgangsmaatregelen van de recente hervormingen van leger en politie moeten worden gerespecteerd. Als dat de bedoeling is, dan hoefden deze groepen niet uitgesloten te worden. Men had dan gewoon een overgangsmaatregel moeten uitwerken die bepaalt dat de overgangsmaatregelen van de politie- en legerhervormingen worden overgenomen. Beide groepen uitsluiten is echter meer dan een overgangsmaatregel.

Legt u me eens uit hoe het verenigbaar is met het gelijkheidsbeginsel dat de maatregelen gelden voor allerlei groepen, maar niet voor leger en politie, waarvoor overgangsmaatregelen gelden die werden afgesproken bij recente hervormingen. Als u dit niet kunt verantwoorden, zult u grote problemen krijgen met de Grondwettelijk Hof.

Erger nog is de situatie voor het rijdend personeel van de NMBS. Ik ben het eens met de heer Mahoux die zegt dat politieke taal soms te hard klinkt. Ik ben echter geschokt dat de regering aangeeft dat het rijdend personeel om veiligheidsredenen wordt uitgesloten en dat zij daarbij naar de ramp van Buizingen verwijst. Deze verantwoording getuigt van slechte smaak en gebrek aan respect. De catastrofe had overigens weinig te maken met het rijdend personeel. Als de regering dan toch een reden moet uitvinden, kan ze beter een creatiever verantwoording verzinnen. Als u mij niet kunt uitleggen waarom bepaalde groepen worden uitgesloten, moet men ons amendement goedkeuren. Dat is de enige manier om geloofwaardig over te komen.

Het gelijkheidsbeginsel heeft ook op ons, parlementsleden, betrekking. Ook al hebben we een eigen reglement, niets staat een aanpassing bij wet in de weg. Zolang de wetgever binnen de Grondwet handelt, is hij soeverein. De Grondwet bepaalt niet dat de pensioenen van parlementsleden in een intern reglement van het parlement moeten worden vastgelegd. Dat wil niet zeggen dat alle details in de wet moeten worden opgenomen. Als we echter willen dat de bevolking ons serieus neemt, moeten we verder gaan dan werkgroepen oprichten in de Kamer en de Senaat en moeten we het principe van de pensioenhervorming voor parlementsleden in een wet opnemen zoals dat ook het geval is voor alle andere groepen.

Kortom, onze twee amendementen strekken ertoe de drie uitgesloten groepen weer onder de toepassing van de wet te brengen en een gelijkaardig principe op de parlementsleden toe te passen. Mochten onze amendementen niet worden goedgekeurd, vraag ik u hoe u zult uitleggen aan de bevolking dat wij iedereen strengere regels kunnen opleggen, behalve onszelf.

M. Philippe Mahoux (PS). - Vous faites partie du Bureau, monsieur Pieters. Vous n'ignorez donc pas que nous avons décidé de modifier le système, avec une date butoir. Vous savez que notre système est particulier et qu'il existe des différences entre les assemblées. Vous seriez le premier à déplorer que ces différences persistent. Je suis prêt à parier que nous parviendrons à modifier le système actuel avant la fin du mois de janvier.

De heer Danny Pieters (N-VA). - Dat wil niet zeggen dat het zinloos zou zijn het in te schrijven in de wet. We zullen het in alle geval nader moeten uitwerken. Waarom die aversie tegen het inschrijven in de wet? De Grondwet verbiedt dat niet. Het kan zelfs zo worden geregeld dat er allerlei mogelijkheden zijn om bij koninklijk besluit aanpassingen te doen. Waarom kan het voor magistraten en heel wat anderen, maar niet voor onszelf?

Je suis prêt à tenir le pari, si cela peut vous faire plaisir, mais je ne vois pas pourquoi cela nous empêcherait d'inscrire cela dans la loi.

De heer Bart Tommelein (Open Vld). - De voorzitster heeft hier gisteren een verklaring afgelegd.

De heer Danny Pieters (N-VA). - Dat betreur ik, mijnheer Tommelein. Voordat hier een bespreking is geweest, voordat over het amendement in de commissie werd gestemd, heeft de voorzitster een verklaring afgelegd. Dat is niet echt respectvol ten aanzien van het wetgevend werk.

De heer Bart Tommelein (Open Vld). - Dit heeft een grote symbolische waarde. U wil nu de indruk wekken dat de parlementen niet bereid zouden zijn hun systeem aan te passen en af te stemmen op de maatregelen die worden genomen. U wil dat we in de wet inschrijven dat we aan het parlement vragen de zaak te veranderen, terwijl we al aangekondigd hebben dat we het willen doen.

Ik zie niet in waarom het in de wet moet worden opgenomen. We zijn tot nader order wel de wetgever in dit land.

De heer Danny Pieters (N-VA). - Onze partij heeft een duidelijke en hoopvolle toekomstvisie op de sociale zekerheid en op de pensioenen. Als we vandaag oordeelkundig de bomen van onze sociale zekerheid en onze pensioenen snoeien, zullen die ook morgen bescherming kunnen bieden aan de talloze mensen die eronder zullen schuilen als de zon of de regen van het leven hen treft.

Of we met dit ontwerp een eerste stap doen in die richting, valt moeilijk uit te maken, want we missen een toekomstbeeld. Het zou kunnen. We zijn als oppositiepartij bereid mee te denken en mee te werken aan de nodige hervorming van de sociale zekerheid, inzonderheid de pensioenen. Het gaat om een belangrijke pijler van de verantwoordelijke, solidaire en vrije maatschappij waarin we willen leven.

M. André du Bus de Warnaffe (cdH). - Comme je l'ai déjà indiqué en commission, le cdH soutiendra évidemment ce projet de loi, mais par nécessité et par sens des responsabilités, non par choix idéologique.

Par nécessité car le gouvernement doit faire face à des défis importants. Nous nous sommes engagés à atteindre l'équilibre budgétaire en 2015. Renouer avec des bases financières saines est donc une exigence de l'Union européenne. Pour atteindre cet objectif, il faudra prendre, chaque année, des mesures drastiques.

En 2012, le déficit de l'ensemble des pouvoirs publics ne pourra plus être supérieur à 2,8% du PIB. D'ici 2014, l'assainissement des finances publiques devra se traduire par une économie de 16 milliards d'euros.

C'est donc dans ce contexte très ardu que le gouvernement a proposé des réformes structurelles, conçues à la fois pour sortir notre pays de la crise, pour garantir une qualité de vie à l'ensemble des citoyens et pour assurer le futur des jeunes générations.

Le projet de loi portant des dispositions diverses est la première initiative qui nous est soumise. La partie consacrée à l'emploi et aux pensions contient à la fois peu et trop de mesures. Peu, face à l'importance de l'enjeu. Trop, car trop rapides, sans doute mal expliquées, mal communiquées et donc, certainement, mal perçues. Cependant, aujourd'hui, nous n'avons plus du tout le choix. Au cours des douze dernières années, les gouvernements précédents ont pourtant eu ce choix, sans jamais prendre la pleine mesure des défis liés au vieillissement de la population.

La situation est connue. L'allongement quasi permanent du temps de vie est le résultat des améliorations constantes de notre environnement de vie en matière d'hygiène, de logement et de soins de santé. Il existe, certes, de grandes inégalités sociales, mais l'impact financier de cet allongement de vie, couplé à celui du papy boom, est bien perceptible.

La charge des pensions du secteur public belge, toutes entités confondues, a augmenté de 24,7% entre 2006 et 2010. La hausse du nombre de bénéficiaires - plus de 350 000 personnes - porte le montant total à 10,3 milliards d'euros, soit une augmentation de plus de 3,6% en un an. La situation est donc devenue intenable. Cette charge devrait encore s'accroître au cours des prochaines années car 42% des fonctionnaires fédéraux sont âgés de plus de cinquante ans. Cette précision est fournie par la Cour des comptes.

La Belgique a donc besoin de réformes qui garantissent l'avenir des pensions. Pour y parvenir, il importe d'inciter les travailleurs à travailler plus longtemps. Notons qu'il a déjà été décidé de maintenir l'âge légal de la pension à 65 ans.

Alors que d'autres pays font des choix différents, la décision belge n'est pas banale. Les Pays-Bas et l'Allemagne, deux pays qui nous sont proches à de nombreux égards, ont tous deux décidé de relever l'âge de la pension à 66 et 67 ans.

Chez nous, le choix ne se porte pas sur l'âge de la pension légale mais sur la réduction de la différence entre le temps réel de la pension et son temps officiel de 65 ans. La prépension est donc soumise à révision. Comment ? En tentant de répondre aux principes de justice et d'équité, de façon à protéger les personnes les plus vulnérables, en maintenant les droits acquis et en respectant les périodes de congés thématiques et de crédits-temps thématiques pour raisons familiales et pour soins. Ces périodes restent assimilées comme auparavant, de façon à permettre aux travailleurs de concilier travail et vie de famille. De plus, les aménagements de fin de carrière sont maintenus et ce, grâce aux crédits-temps et à l'arrêté royal qui permettra d'instaurer des dérogations et des aménagements à la pension anticipée, pour les régimes qui ont un tantième préférentiel, comme les professeurs.

La réforme de la pension anticipée prévoit un régime spécifique qui permet de partir plus tôt pour les longues carrières.

La volonté politique se manifeste également en revoyant les régimes qui sont inappropriés. Ce débat n'est pas clos. Des négociations devront avoir lieu dans le cadre de la concertation sociale, dans les tout prochains jours. Par ailleurs, nous réaffirmons notre volonté de réformer le régime des pensions des parlementaires, et ce rapidement.

La réponse citoyenne et sociale de ces derniers jours constitue un véritable signal à l'égard du monde politique. Un signal que nous interprétons comme un appel à la concertation, à la pédagogie, et un stop à la précipitation.

En effet, une telle réforme nécessite, dans un premier temps, une grande concertation avec les partenaires sociaux et avec les différents secteurs, afin de trouver des solutions adaptées. Les prochains arrêtés royaux doivent mettre en oeuvre des mesures concertées. Des mesures transitoires doivent être prévues pour envisager tous les cas de figure.

La réforme nécessite aussi de la pédagogie. Les travailleurs doivent être rapidement informés du contenu de la réforme et des conséquences éventuelles sur leur carrière et leur pension. Les personnes qui ne sont pas concernées doivent être rassurées. Le besoin de certitude est légitime et fondamental. Les citoyens sont en mesure d'accepter des décisions difficiles, à deux conditions : qu'ils les comprennent et qu'ils en perçoivent l'intérêt, qu'il soit personnel ou collectif. En l'occurrence, il s'agit bien de faire valoir l'intérêt collectif.

Le gouvernement doit considérer le citoyen comme son premier partenaire. Retenons la leçon de mobilisation historique constatée pour les bons d'État. Un récent sondage mettait en avant trois motivations dont l'une portait sur le sentiment de participer à un mouvement de solidarité citoyenne à l'égard de l'État. La conscience citoyenne de l'État vit toujours dans la population. C'est aux politiques de s'en montrer dignes.

J'en viens à la nécessité d'en finir avec la précipitation. Pour être crédibles, il nous faut évoquer les prochaines échéances, en formulant l'espoir que celles-ci soient de nature à rencontrer ces besoins de pédagogie et de concertation. Le premier rendez-vous est - si j'ai bien entendu la réponse du porte-parole du ministre, ce matin, en commission - celui de la concertation sociale, endéans les quatre premiers mois de 2012. La deuxième échéance est l'ouverture du dossier sur la réforme du deuxième pilier.

Les défis restent nombreux. Il serait vain de réformer le système des pensions sans y intégrer une réflexion plus large sur le travail, le temps de travail, la transition travail-pension, le transfert des compétences à la veille de la pension, le cumul entre statut de pensionné et activités à caractère lucratif, la pension des indépendants. L'indispensable collaboration avec vos collègues de l'Emploi et des Classes moyennes sera déterminante sur ces questions.

En tout état de cause, nous serons particulièrement attentifs au mode opératoire qui sera privilégié, à l'entame des nouvelles échéances.

De heer Louis Ide (N-VA). - Over de gezondheidszorg, toch goed voor 25 627 379 000 euro, staat maar één zinnetje in dit ontwerp houdende diverse bepalingen. Eén zinnetje, naast een paragraafje over de geneesmiddelen. Zoals elke keer in de voorbije tien jaar wordt er ook deze keer bespaard op geneesmiddelen zij het, toegegeven, in overleg met de geneesmiddelensector. Daarnaast moeten ook de zorgverstrekkers 130 miljoen euro besparen en ook dat is gisteren nog besproken in de Medicomut en de Algemene Raad van het RIZIV. Rest dan nog ongeveer de helft van de 425 miljoen euro echte besparingen.

Ik was blij dat minister Onkelinx in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden beloofde dat ze haar beleid in de Senaat zou komen toelichten. Dat is niet altijd het geval geweest. Overigens had ik haar hier vandaag ook graag gezien, maar ik zal mevrouw Turtelboom verzoeken mijn vragen bij dit wetsontwerp te beantwoorden.

Een budget vastleggen, al is het maar met één zinnetje, is ook beleid voeren. Beleid en budget hangen samen. Als we dan bekijken hoe er in dit budget bespaard wordt, zien we dat sommige spelers in de gezondheidszorg buiten schot blijven. Het valt op dat de ziekenfondsen maar 35 miljoen euro per jaar moeten besparen, terwijl de artsen 135 miljoen euro besparen, bovenop de 100 miljoen euro die ze nu al besparen. Ter vergelijking: de administratiekosten van de ziekenfondsen bedragen 1,1 miljard euro, meer dan wat alle huisartsen in België kosten, meer dan wat alle tandartsen in België kosten. Waarom worden de administratiekosten van de ziekenfondsen niet teruggebracht tot 3,05%, zoals bij de sociale verzekeringskas? Dat zou de komende vier jaar 650 miljoen euro opbrengen, maar aan dit heilig huisje mag duidelijk niet worden geraakt.

Men zegt dat er veel meer dan 424 miljoen euro bespaard wordt, omdat de groeinorm verlaagd wordt. Maar ook de CM noemt dit een virtuele besparing. De vele honderden miljoenen euro die onder de groeinorm zitten die bovenop de inflatie wordt toegekend, worden inderdaad nooit uitgegeven. Er wordt dus maar wat bespaard in de marge, zonder veel visie. Nieuwe wijn in oude zakken of oude wijn in nieuwe zakken!

Die irrealistische groeinorm van 4,5% boven de inflatie staat overigens nog altijd in de wet. Wat kan dat betekenen? Nu drukt de regering even op de pauzeknop en gaan ze naar 25,6 miljard euro, een stijging van maar 800 miljoen euro, maar nadien zal de groeinorm opnieuw stijgen tot 2% in 2013 en 3% in 2014, zonder een duidelijke visie. De regering zegt niet waar ze naartoe wil. Dat mis ik in het hele regeerakkoord en ook in dit ontwerp.

Als we het over visie hebben, is er voor mij maar één codewoord: responsabilisering. Niet alleen de geneesmiddelensector, niet alleen de zorgverstrekkers en de ziekenfondsen, maar alle actoren dienen te worden geresponsabiliseerd, ook de patiënt. Uiteraard is de toegang tot gezondheidszorg van levensbelang, maar we moeten dat ook nuanceren. We spreken over een budget van 25,7 miljard euro voor gezondheidszorg, maar in totaal gaat 10,9% van het bnp, of 35 miljard euro, naar gezondheidszorg. Tien miljard euro betaalt de patiënt dus uit eigen zak.

We zouden de toegang tot de gezondheidszorg kunnen vrijwaren en tegelijkertijd de patiënt responsabiliseren door een algemene derdebetalingsregeling voor de huisarts in te voeren. We praten daarover al meer dan een jaar in de Senaat, maar toch blijft dat dossier muurvast. Een dergelijke regeling biedt veiligheid voor de huisarts en biedt de mogelijkheid het remgeld te variëren. Nu betalen miljoenen mensen één euro remgeld voor de huisarts, ook 's avonds en 's nachts. Is dat responsabilisering? Vraag voor een consultatie bij de huisarts twee euro remgeld overdag, vijf euro avonds en tien euro 's nachts en vraag aan wie onterecht naar een spoedafdeling gaat, 25 euro. Zo wordt bij de patiënt een attitude gecreëerd om eerst naar de eerstelijnsgezondheidszorg te stappen en pas daarna naar de tweede lijn. Dat levert een besparing op van 70 miljoen euro per jaar! Een dergelijke maatregel is niet onrechtvaardig. De toegang tot de gezondheidszorg blijft gevrijwaard en er wordt bespaard. Maar deze maatregel is niet terug te vinden in het regeerakkoord, laat staan in de wet houdende diverse bepalingen. Dat is een gemiste kans.

Over de helft van de besparingen wordt beslist in gremia buiten deze assemblee. Over 425 miljoen besparingen heeft het parlement geen zeggenschap. Over de andere helft wel. Ik lees in de krant - daar moet ik mijn informatie halen - dat er een VOS-voorschrift komt met substitutierecht. Noch de apothekers noch de artsen zijn daarvoor vragende partij. Wie zal de verantwoordelijkheid nemen als de apotheker een ander geneesmiddel geeft dan de arts heeft voorgeschreven en er iets fout loopt?

Die maatregel zou een besparing van 15 miljoen euro opleveren. Denkt de regering 15 miljoen te kunnen besparen op uitgaven voor geneesmiddelen in de ambulante sector? De huisartsen schrijven nu al voor de helft goedkopere geneesmiddelen voor en de tandartsen voor tachtig procent. Mijns inziens is op dit punt een serieuze rekenfout gemaakt.

Ook de MVG-registratie is een gemiste kans. Tot op vandaag moeten 800 verpleegkundigen dwaas administratief werk doen. Dat kost de overheid 15 miljoen euro en de ziekenhuizen 25 miljoen euro. Als de MVG-registratie aan de MKG wordt gekoppeld, levert dat een mooie besparing op van 15 miljoen euro en kunnen 800 verpleegkundigen terugkeren naar de werkvloer. Maar ik vindt deze maatregel niet in het regeerakkoord. En dan verwijt men ons geen visie te hebben! Ik kan nog uren doorgaan! Als mevrouw Onkelinx haar beleidsnota voorstelt, zal ik daar zeker verder op doorgaan.

Er wordt ten slotte gedacht aan de invoering van biosimilars, een soort generisch product voor biologische geneesmiddelen als ik het vulgariserend moet uitleggen. Voor epo zou ik dat nog kunnen aanvaarden, maar het zou worden ingevoerd voor alle hematopoëtische factoren. Ik waarschuw voor de gevolgen daarvan! Wat zullen de gevolgen zijn als epo door biosimilars wordt vervangen en alle kosten voor de peritoneale dialyse in het ziekenhuisforfait worden ondergebracht?

Ook in de gezondheidszorg worden dus bijzonder snel besparingen opgelegd, echter zonder visie. Dat zijn we weliswaar al jaren gewoon, maar het blijft een gemiste kans.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. - Ik zal ook de antwoorden inzake werkgelegenheid naar voren brengen, die collega De Coninck had voorbereid.

Als we willen dat het lang onderhandelde regeringsakkoord effect ressorteert, moeten we snel gaan. Om die reden is er de jongste weken zo hard doorgewerkt op het pensioen- en het arbeidsmarktdossier. We wensen echter te benadrukken dat er in zeer nauw overleg met de sociale partners ook een structureel debat komt over het arbeidsmarktbeleid. Snelheid en sociaal overleg gaan niet altijd samen, daarom is het soms goed wat meer tijd te nemen. De huidige politieke constellatie liet ons echter weinig keuze.

Ook over de gemengde loopbanen van mensen die rechten hebben opgebouwd in de verschillende naast elkaar bestaande pensioenstelsels, zal de regering een structureel debat voeren.

De hoofdkrachtlijn in het arbeidsmarktbeleid is dat elkeen, jong of oud, man of vrouw, hoog- of laaggeschoold, recht heeft op werk. Zo kunnen we het best de activiteitsgraad verhogen, de begroting in evenwicht brengen en deze crisisperiode doorkomen.

In het pensioendossier is er de komende maanden uiteraard ruimte voor bijsturing, maar de grote principes van de hervorming moeten overeind blijven. Dankzij het sociaal overleg zullen we voldoende rekening kunnen houden met specifieke situaties. Met zaken zoals tijdschema's en anciënniteit kan weliswaar nog wat worden geschoven, maar iedereen moet wel een gelijkwaardige inspanning leveren. De directe budgettaire weerslag van sommige maatregelen is misschien klein, maar die maatregelen moeten de sociale zekerheid op termijn wel betaalbaar houden voor onze kinderen en kleinkinderen.

In het debat over de bijzondere machten, de volmachten en opdrachtwetten heb ik klare argumenten gegeven die antwoorden op de opmerkingen van de Raad van State. De voorgestelde hervorming zorgt ervoor dat de verschillende pensioenstelsels naar elkaar kunnen toegroeien en dat hun onderlinge gelijkwaardigheid dus kan worden versterkt. We streven naar een meer gelijke behandeling en minder discriminatie; dat is dus een stap in de goede richting.

Voor de pensioenhervorming hebben we zeer nauw samengewerkt met de Rijksdienst voor pensioenen en met de Pensioendienst voor de overheidssector.

De groei van de uitgaven in de gezondheidszorg moet op een of andere manier worden gekanaliseerd, willen we de overheidsbegroting in evenwicht krijgen. Ook de partij van de heer Ide heeft ter zake een aantal voorstellen geformuleerd. Op de technische zaken die hij heeft aangekaart, zal de bevoegde collega in januari bij het voorstellen van haar beleidsbrief in detail ingaan.

De heer Louis Ide (N-VA). - We moeten echt voldoende tijd nemen. Nu wordt mij gezegd dat een aantal zaken, zoals de VOS-voorschriften, door de minister bij de bespreking van haar beleidsbrief in de commissie zullen worden toegelicht. Daar mogen we er dan een namiddag over praten. Zo werkt het niet.

Mme la présidente. - Nous passons maintenant au volet « Finances » du projet.

Mevrouw Lieve Maes (N-VA). - Ik wil om te beginnen mijn ongenoegen uiten over de manier waarop wij hebben moeten werken. We hadden vaak onvoldoende informatie. We moesten werken met verschillende documenten, waarbij in het ene de artikelen letters hadden en in het andere nummers.

Dit is een belastingregering. Er wordt ons een hele rits maatregelen voorgeschoteld, die nieuwe belastingen opleggen, bestaande belastingen verhogen of aftrekken schrappen. Bovendien wordt de complexiteit verhoogd. Denk maar aan de berekeningen voor de roerende voorheffing, die onmogelijk kunnen worden geautomatiseerd. Uit het geheel doemt een regering zonder visie op.

Toch wensen we een constructieve oppositie blijven voeren. Zowel in Kamer als in Senaat hebben we een aantal opmerkingen geformuleerd. Veel van die opmerkingen zijn inmiddels terug te vinden in het advies van de Raad van State. Denk maar aan onze vraagtekens bij artikel 20, over het verminderen van de verjaringstermijn gaat van tien jaar naar vijf jaar voor de aanvraag van terugbetaling van ten onrechte gestorte bedrijfsvoorheffing en roerende voorheffing. Ook onze opmerkingen bij artikel 37, over het uitzonderingsregime voor de Belgische staatsbon uitgegeven tijdens de periode van 24 november tot 2 december, zijn terug te vinden in het advies. De regering is daar gelukkig goed mee weggekomen, omdat het woord `Belgisch' niet in de tekst van het artikel staat, maar wel in de toelichting. En tot slot vermeld ik onze opmerkingen bij de artikelen 61 en 62 over de belasting op effecten aan toonder.

We hebben een aantal amendementen weer ingediend. We vragen de schrapping van het artikel over de bedrijfswagens en van het artikel dat een belasting invoert op de effecten aan toonder. Bovendien vragen wij specifieke uitzonderingen in artikel 51, over de passiefhuizen. Tot slot vragen we de btw-regeling voor notarissen en gerechtsdeurwaarders op pas 1 april in werking te laten treden, zodat de software kan worden aangepast.

De heer Rik Daems (Open Vld). - In De Standaard wordt gewag gemaakt van vermeende fouten, onduidelijkheden of zaken die over het hoofd zouden zijn gezien. Ik maak persoonlijk geen zaak van de hele discussie over de Belgische staatsbons. De opmerkingen van de Raad van State op een wetsvoorstel van mijzelf zijn exact dezelfde als de opmerkingen die de Raad op dit ontwerp heeft gegeven, namelijk dat het vrije verkeer van kapitalen niet mag worden belemmerd. Om die reden werd mijn wetsvoorstel geamendeerd, werd het woord `Belgisch' in de tekst geschrapt en `staatsobligatie' vervangen door `staatsbon'. Uiteindelijk hebben we dit debat dus al gevoerd in aanwezigheid van de minister en is het dus ook logisch dat de regering, met kennis van die feiten, de juiste tekst heeft gemaakt. Ik vind het dan ook nogal gek dat dit de eerste bladzijde van de krant haalt.

Er zou wel onduidelijkheid kunnen bestaan over artikel 466 van het WIB en de nieuwe regeling inzake de roerende voorheffing, maar die onduidelijkheid kan worden weggewerkt. Voor zover ik begrepen heb, is het immers de bedoeling van de regering dat deze roerende voorheffing liberatoir is. Zonder verduidelijking en bij onvoldoende aanpassing van genoemd artikel in het WIB zou de berekeningswijze ertoe kunnen leiden dat er bijkomende gemeentelijke opcentiemen geheven worden indien de inkomsten na betaling van de roerende voorheffing, toch nog moeten worden aangegeven in de personenbelasting.

Kan de minister dit verduidelijken. Maar zelfs indien er toch nog een wetswijziging nodig zou hebben we hier te maken met het klassieke announcement effect en kunnen we in januari of februari, zonder enig effect voor de belastingplichtige, nog een wijziging aanbrengen.

Het is mij ook nog niet helemaal duidelijk welke rente-inkomsten niet onder de bijkomende 4% luxebelasting vallen. In de commissie heeft de minister gezegd dat dit niet het geval is voor de rente uit spaarboekjes of staatsbons. Het zou goed zijn mocht de minister dit nog even kort herhalen, want ook daarover bestond bij de journalisten enige onduidelijkheid.

Mme Marie Arena (PS). - Aujourd'hui, il me paraît important de préciser le cadre dans lequel nous travaillons après les discussions que nous avons eues au début de cette séance : il s'agit bien d'adopter des mesures urgentes qui ne constituent pas l'intégralité de l'accord de gouvernement mais dont l'objectif est d'assainir les finances publiques. Si cela ne se fait pas, nous nous retrouverons dans une situation bien plus catastrophique que celle qu'a décrite Mme Vogels.

Dans le domaine financier, le secteur bancaire et les revenus les plus élevés seront bien touchés tout de suite. Certaines des mesures sont en effet immédiates et nous avons eu la possibilité d'en parler en commission des Finances. Les mesures présentées par le ministre ici présent imposent une contribution des revenus financiers, des plus-values et stock options. Elles visent aussi à mettre fin à la dérive financière identifiée au niveau des intérêts notionnels tout en préservant l'attractivité de la Belgique. Cela est important car il faut rester attentif à la capacité de relance, tant au niveau du pouvoir d'achat des personnes que des activités économiques présentes sur notre territoire. Par ailleurs, ces mesures ménagent les petits épargnants, notamment les carnets d'épargne.

En ce sens, le groupe PS du Sénat soutient ces mesures relatives à la réforme des finances publiques. Je regrette qu'elles ne soient guère relayées par la presse qui s'est surtout focalisée - et on peut le comprendre - sur les mesures frappant les citoyens. Dans une période aussi difficile, il est inévitable de prendre des mesures qui touchent tous les citoyens. Mais il importe de souligner qu'un équilibre a été trouvé dans le domaine des finances.

Une première mesure instaure plus de progressivité et de solidarité au moyen d'une cotisation supplémentaire pour les hauts revenus mobiliers, d'une fiscalité plus lourde sur les revenus financiers ou d'un renforcement de la taxation des stock options.

Le second type de mesures vise à renforcer l'économie réelle en réduisant les intérêts notionnels pour les plus grandes entreprises tout en maintenant un taux préférentiel pour les petites et moyennes entreprises. De plus, le report, sorte d'ingénierie financière et d'utilisation malvenue du système des intérêts notionnels, ne sera plus possible.

Enfin, les mesures réduisent la spéculation en augmentant la taxe sur les opérations boursières. Cela est important compte tenu de la spéculation et de la nécessité de générer des moyens supplémentaires. Nous avons toujours plaidé pour cette mesure et nous nous réjouissons que ce soit chose faite.

Nous pensons qu'il s'agit de mesures justes. Le travail n'est certes pas terminé, le gouvernement continue à travailler. Nous espérons que l'ensemble du volet de l'accord de gouvernement relatif aux contributions financières pourra se concrétiser. Notre groupe soutiendra toute mesure en ce sens.

M. Ahmed Laaouej (PS). - Permettez-moi de souligner tout particulièrement la place accordée à la lutte contre les fraudes fiscale et sociale dans l'accord de gouvernement mais aussi, déjà, dans le projet de loi qui nous est soumis.

Les mesures fiscales qu'a pu détailler ma collègue, Marie Arena, s'inscrivent dans une dynamique plus large qui vise à rendre la fiscalité plus juste et qu'y a-t-il de plus juste que de veiller à ce que chacun s'acquitte de ses obligations fiscales et sociales ?

L'accord prévoit explicitement que le gouvernement concrétisera toutes les mesures préconisées par la commission d'enquête parlementaire sur la grande fraude fiscale, ainsi que les mesures prévues dans le plan de coordination arrêté par le précédent gouvernement. Il s'agit de plusieurs dizaines de mesures très concrètes qui, nous n'en doutons pas, seront très rapidement mises en oeuvre par le gouvernement.

Plus concrètement encore, l'accent est mis sur la lutte contre les opérations recourant à des paradis fiscaux, sur une simplification des procédures administratives en matière de lutte contre la fraude et sur un renforcement de la coopération entre les départements fiscaux et la justice, pour ne citer que quelques exemples.

L'accord ajoute d'autres mesures, notamment une vraie mesure contre les montages fiscaux abusifs, la lutte contre les montages recourant à la technique de l'usufruit turbo, la lutte contre les marchands de sommeil et les propriétaires au comportement similaire, l'obligation de déclarer tous les comptes détenus à l'étranger au registre central de la Banque nationale, le renforcement de la lutte contre la main d'oeuvre au noir, la lutte contre les abus de détachement et de mise à disposition de travailleurs qui s'inscrivent dans un vrai dumping social, la lutte contre les faux indépendants et les faux employés et la lutte contre le recours illégitime à la mise en société, sans oublier, bien sûr, la lutte contre les fraudes transfrontalières.

Enfin, les services de l'Inspection spéciale des impôts et de l'Inspection sociale seront renforcés en moyens humains et matériels.

Tout cela doit être souligné car, pour nous libérer des marchés financiers, il nous faut assainir nos finances publiques. C'est l'objectif du projet de loi qui nous est soumis, c'est l'objectif de l'accord de gouvernement, c'est pourquoi nous le soutiendrons.

Mevrouw Lieve Maes (N-VA). - Ik verdedig amendement 1 op artikel 39, dat over bedrijfswagens gaat. Wij vragen de schrapping van dat artikel, omdat bedrijfswagens mettertijd integraal deel zijn gaan uitmaken van het loonpakket en zelfs werden aangemoedigd om de hoge lasten op arbeid te compenseren. Door de zware extra lasten die nu worden opgelegd, wordt die redenering nu omgekeerd. Op het gebied van de loonlasten wordt totaal geen inspanning geleverd. Daarom vragen we dat het artikel geschrapt wordt.

Amendement 4 heeft betrekking op artikel 51, dat specifiek over passiefhuizen gaat. Voor die huizen wordt een belastingvermindering toegekend, maar alleen indien het certificaat voor de woning al verkregen is. Dat certificaat krijgt men echter pas op het einde. Daarom vragen wij dat een belastingvermindering wordt toegekend voor de woningen waarvoor de bouwvergunning werd aangevraagd vóór 28 november, voor het verwerven van passiefwoningen waarvoor de overeenkomst gesloten werd vóór 28 november en voor de andere woningen waarvoor de aanvraag van het certificaat vóór 31 december werd ingediend. In dat laatste geval gaat het dus om verbouwingen.

De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken. - Ik dank de leden van de meerderheid voor de steun. Sta me echter toe vooral in te gaan op een aantal kritische bedenkingen van leden van de oppositie.

De verjaringstermijn voor de ten onrechte betaalde voorheffing wordt tot vijf jaar verkort. Het gaat hierbij om bedragen vanaf 1 januari 2011. Er rest dus nog vier jaar om een en ander te regelen. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat de belangen van de belastingplichtigen zullen worden aangetast, te meer daar ook de procedures worden ingekort.

Wat de staatsbon betreft is reeds ten overvloede herhaald dat de succesvolle vorige staatsbon, die door eerste minister Leterme zo vakkundig is aangeprezen, inderdaad gekoppeld is aan een voordelig tarief voor roerende voorheffing. Van bij het begin is dat voordelige tarief gekoppeld aan de `staatsbon', nooit aan de `Belgische staatsbon'. De Raad van State heeft de vraag gesteld of er een probleem kan rijzen inzake de overeenstemming met de Europese regelgeving. Dat zou inderdaad het geval kunnen zijn, mocht het tarief beperkt zijn tot de Belgische staatsbon.

Ik herhaal dus voor de zoveelste keer: voor staatsbons die in dezelfde periode zijn uitgeschreven en die in dezelfde periode zijn verworven, geldt hetzelfde voordelige tarief inzake roerende voorheffing. Italië had in die periode overigens een emissie lopen. Het is denkbaar dat landgenoten, in weerwil van de oproep van eerste minister Leterme, hebben beslist om weliswaar staatsbons te kopen, maar in geen geval Belgische. Ik kan me inbeelden dat sommige mensen nog liever Italiaans schuldpapier kochten dan in te gaan op de suggestie van premier Leterme. Welnu, zelfs die mensen hebben recht op het voordelig tarief voor roerende voorheffing.

Ik kan de heer Daems uitdrukkelijk bevestigen dat geen gemeentelijke opcentiemen op die roerende voorheffing zullen worden geheven. Daar is geen sprake van.

Wat nu is goedgekeurd, zijn de bepalingen die onmogelijk tot na 31 december kunnen worden uitgesteld.

Il est clair que les mesures relatives aux intérêts notionnels ne seront pas les dernières qui seront prises dans ce domaine. Mme Arena y a fait référence.

Nous allons exécuter l'ensemble de l'accord gouvernemental. Je signale, notamment en réponse à la question de M. Daems, que les mesures adoptées comportent des éléments garantissant le respect d'un certain nombre de règles européennes.

Un arrêt européen ne laisse pas d'ambiguïté à ce propos : aucune fiscalité municipale ne s'applique aux 21% de précompte mobilier.

Er komen dus geen extra gemeentelijke opcentiemen.

Ook wordt me gevraagd om nogmaals aan te geven welke inkomsten geen deel uitmaken van de fameuze aanvullende heffing van 4%. Die 4% geldt niet voor het geheel van de opbrengsten uit spaarboekjes. Het gedeelte van de rente dat is vrijgesteld, bedraagt meer dan 1700 euro. Het excedentaire gedeelte van de opbrengsten uit spaarboekjes, waarvan ik veronderstel dat elke burger ze aangeeft, is onderworpen aan het tarief van 15%, en niet aan een tarief van 21%, laat staan aan een tarief van 21% + 4%.

Dat is de realiteit en het is misschien goed dat nog eens te bevestigen. Spaarboekjes, de fameuze staatsbons, de liquidatieboni en ten slotte ook de oude dividenden en intresten die aan 25% roerende voorheffing zijn onderworpen, vormen de vier categorieën waarop de 4% extra roerende voorheffing niet van toepassing is.

Het zal u niet verbazen dat ik oproep de amendementen niet goed te keuren en de Kamer niet uit vakantie terug te roepen. Ik wil aanvaarden dat sommigen het zonde vinden dat we 200 miljoen halen uit de bedrijfsvoertuigen. Ik begrijp wel het economische argument dat in ons land met hoge sociale en fiscale lasten het ter beschikking stellen van een wagen voor heel veel werkgevers een manier is geworden om werknemers te motiveren en te belonen, zonder dat de werkgever daarvoor sociale lasten hoeft te betalen.

Ik heb respect voor elk argument, maar we zijn wel een regering die voor de begroting van 2012 11,3 miljard euro moet vinden. We hebben al een belangrijke inspanning gedaan om het aandeel van de ontvangsten daarin te beperken. Ik hoor ook geen enkele senator suggereren dat we de volledige 11,3 miljard moeten vinden door minder uit te geven of door de uitkeringen en dienstverlening van de overheid te beknotten. Dat zou trouwens een maatschappelijke atoombom zijn. Daarom is er dus ook een onderdeel fiscaliteit, dat 200 miljoen opbrengt. Keurt u het amendement van N-VA goed, dan hebben we 200 miljoen te kort. De afgelopen dagen heb ik gehoord dat we de oppositie niet naar haar alternatieven mogen vragen, dat dat geen correcte manier is om met de oppositie om te gaan. De oppositie heeft het recht op een punt kritiek te uiten zonder dat ze verplicht kan worden te zeggen hoe zij het dan wel zou doen. Ik wil dat accepteren. The duty of the opposition is to oppose. Wie echter zegt dat we die 200 miljoen niet moeten innen via de bedrijfswagens, suggereert dat we de inspanning van 11,3 miljard niet moeten realiseren. Dat is in de huidige stand van de gesprekken met de Europese Commissie echt geen optie.

Een tweede amendement gaat over de korting voor passiefhuizen. Ook dat onderwerp is besproken in de beide commissies. Ik erken dat de manier waarop bepaalde maatregelen worden ingevoerd, bij veel mensen ongetwijfeld voor ontgoocheling heeft gezorgd. Niet correct is het in dat verband over contractbreuk te spreken. Een overheid heeft het recht belastingen te innen. Kocht u enkele jaren geleden een huis, dan was daarop een bepaalde onroerende voorheffing van toepassing. Verhoogt de gemeente later de opcentiemen, dan kunt u niet spreken van contractbreuk. Kocht u een paar jaar geleden een staatsbon die aan een bepaalde roerende voorheffing was onderworpen, dan zullen uw intresten vandaag aan een hogere fiscaliteit onderworpen zijn. De overheid heeft het recht de fiscaliteit te veranderen.

Voor iedereen die verwachtingen heeft, hebben we zoveel mogelijk overgangsmaatregelen genomen. Ook voor artikel 51 suggereer ik de senatoren om het amendement van de N-VA niet goed te keuren.

De heer Bart De Wever (N-VA). - Ik herinner de minister aan de woorden van Hendrik Bogaert, die ook deel uitmaakt van de regering en die onlangs zei dat de saneringsinspanningen voor 95% aan de uitgavenkant dienden te gebeuren en voor hoogstens 5% aan de inkomstenkant. U kan toch niet zeggen dat de begroting aan die verdeling beantwoordt. In Nederland kon dat wel. België is het enige land waar de inspanningen voor meer dan de helft aan de inkomstenzijde gebeuren. Zelfs Griekenland doet beter. Bovendien zijn de lasten op de bedrijfswagens maar een onderdeel van een hele batterij nieuwe belastingen die vooral wegen op de tweeverdieners. Mensen met een hoog, modaal of laag inkomen en mensen die niet werken, blijven gespaard. Sommigen gaan er fiscaal zelfs op vooruit, ten koste van de mensen die werken voor een gemiddeld loon.

In verband met de bedrijfswagens worden niet alleen de loonlasten verhoogd, maar heb ik ook vragen bij de economische logica ervan. Zal die belasting überhaupt iets opleveren? Op korte termijn zal ze waarschijnlijk wel geld in het laatje brengen, maar de inwoners van dit land zullen zich aanpassen om de belasting te ontwijken. Dat kan niemand hen kwalijk nemen, zeker de Vlamingen niet. Wie de loonlasten verhoogt, vernietigt arbeid en verlaagt de inkomsten van de overheid. Binnen enkele jaren zullen we weten of de minister of ikzelf gelijk heeft gekregen. De signalen die ik uit de bedrijfswereld oppik, stemmen me alvast niet optimistisch voor uw lezing.

Wat de passiefhuizen betreft, hanteert u een zeer kromme logica. Het zwaarder belasten van opbrengsten van mensen mag u niet vergelijken met het verzwaren van kosten van mensen op een retroactieve manier. Ik noteer dat u dit grappig vindt. Een opbrengst retroactief zwaarder belasten is niet hetzelfde als een uitgave retroactief duurder maken. Dat is wat u met de passiefhuizen doet. Wij hebben niks tegen het feit dat u hierop bespaart. U pleegt echter contractbreuk tegenover de mensen die al over een bouwvergunning beschikten en die hun uitgaven hadden gepland rekening houdend met het fiscaal regime dat op dat moment bestond. De kosten van die bouwers worden verhoogd, hoewel hun huizen onze klimaatdoelstelling 2020 helpen realiseren.

De heer Huub Broers (N-VA). - Ik wijs de minister erop dat gemeenten hun belastingen niet zomaar kunnen verhogen. Ze staan onder toezicht en hebben zelfs een akkoord met de Vlaamse regering om hun belastingen niet op te trekken.

De heer Bart Tommelein (Open Vld). - Toen de N-VA in 2009 in de Vlaamse regering stapte, heeft mijnheer De Wever onmiddellijk de jobkorting geschrapt. Ook dat was een vorm van belastingverhoging voor de werkende mensen en voor de tweeverdieners.

De heer Bart De Wever (N-VA). - Ik weet niet of ik die jobkorting zelf wel kreeg, dus dit is geen persoonlijke opmerking. Wij hebben destijds een inspanning van twee miljard euro gedaan. Ik daag de heer Tommelein uit om na te gaan wat de verhouding tussen de inkomsten en de uitgaven was. Wij hebben op geen enkel moment beweerd dat er geen maatregelen mogelijk zijn aan de inkomstenzijde. Wij hebben nooit de radicale positie van Hendrik Bogaert ingenomen. Voor ons was een ratio 1/3 inkomsten en 2/3 uitgaven redelijk. Deze ratio is meer dan gerespecteerd door de Vlaamse regering. We hebben de jobkorting geschrapt op aangeven van toenmalig premier Guy Verhofstadt, die was voorgelicht door de liberale minister van Begroting Guy Vanhengel, die de jobkorting als een mercantiele zotternij had omschreven.

Geïnspireerd door de input van Open Vld hebben we aan inkomstenzijde datgene gekozen wat u zelf als een `zotternij' hebt beschreven. Als dat nu echt het enige argument is dat u elke keer kunt aanhalen, dan toont dit aan, mijnheer Tommelein, dat u bijzonder weinig te zeggen hebt.

-La discussion générale est close.