5-1412/2

5-1412/2

Belgische Senaat

ZITTING 2011-2012

21 DECEMBER 2011


Wetsontwerp houdende omzetting van richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN MEVROUW MAES EN DE HEER BOOGAERTS

Art. 20

Artikel 20, § 1, derde lid, wordt aangevuld met de volgende zin :

« Artikel 334 van de Programmawet van 27 december 2004 en artikel 312bis van de algemene Wet inzake douane en accijnzen, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 18 juli 1977, zijn evenmin van toepassing. »

Verantwoording

Artikel 13, 1, derde lid van de richtlijn 2010/24/EU verplicht België niet om aan de schuldvorderingen van andere lidstaten de preferentiële behandeling toe te kennen die geldt voor soortgelijke schuldvorderingen die in België ontstaan, tenzij anderszins overeengekomen tussen de betrokken lidstaten of anderszins bepaald in het Belgisch recht.

Naast algemene en bijzondere voorrechten kent het Belgisch recht nog zekerheidsmechanismen met zakelijke werking waardoor bepaalde schuldeisers eveneens een preferentiële behandeling verkrijgen in vergelijking met andere schuldeisers.

De verrekeningsmogelijkheid op grond van 334 van de Programmawet van 27 december 2004 staat de ontvangers van de FOD Financiën toe over te gaan tot verrekening na samenloop waardoor zij een preferentiële positie verkrijgen in vergelijking met andere schuldeisers. De wettelijke schuldvergelijking is immers niet van toepassing na samenloop tenzij het om samenhangende schuldvorderingen gaat.

Artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004 geldt ongeveer voor elke fiscale vordering of vordering wegens onverschuldigde betaling van de belastingplichtige op de fiscus en elke fiscale of niet-fiscale vordering van de fiscus op de belastingplichtige (1) . Daardoor zou verrekening mogelijk worden na samenloop voor buitenlandse belastingen en rechten waarvoor België om bijstand wordt verzocht. Deze preferentiële behandeling zou zelfs het geval zijn voor buitenlandse belastingen en rechten die niet dezelfde noch soortgelijke aard hebben als Belgische belastingen en rechten.

Deze preferentiële behandeling is niet wenselijk tenzij België en een andere lidstaat een wederkerige toepassing van deze bepaling overeenkomen.

Aangezien artikel 312bis van de algemene wet van 18 juli 1977 inzake douane en accijnzen en gelijkaardige werking heeft als artikel 334 van de Programmawet van 27 december 2004 wordt de preferentiële behandeling eveneens uitgesloten met betrekking tot douanerechten en accijnzen.

Nr. 2 VAN MEVROUW MAES EN DE HEER BOOGAERTS

In Hoofdstuk 6, een afdeling 7 invoegen met als opschrift « Doorstorting van ingevorderde bedragen », dat een artikel 31/1 bevat, luidende :

« Art. 31/1. — De door een lidstaat overgemaakte bedragen met betrekking tot een bijstandsverzoek ten behoeve van een andere overheid worden door de Belgische autoriteit binnen de maand na datum van ontvangst doorgestort aan die overheid.

Wanneer niet binnen deze termijn wordt betaald, is van rechtswege de toepasselijke verwijlinterest verschuldigd. »

Verantwoording

Wanneer een lidstaat, zoals gedefinieerd in artikel 4, 1º, een bedrag betaalt aan de Belgische autoriteit dat betrekking heeft op een bijstandsverzoek ten behoeve van de gemeenschappen en gewesten, de lokale overheden of publiekrechtelijke instelling, stort de federale overheid dit bedrag binnen de maand door naar die overheid. Wanneer die termijn wordt overschreden, is van rechtswege een nalatigheidsinterest verschuldigd gelijk aan die bedoeld in artikel 20, § 3.

Lieve MAES.
Frank BOOGAERTS.

Nr. 3 VAN DE HEER MORAEL

Art. 3

Paragraaf 1 aanvullen met een 4º, luidende :

« 4º de alimentatievorderingen bedoeld in artikel 10 van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën ».

Verantwoording

De alimentatiegerechtigde die moeilijkheden ondervindt bij het innen van de hem toegekende onderhoudsuitkeringen, kan aankloppen bij de Dienst voor alimentatievorderingen (DAVO), die zal overgaan tot de invordering van deze uitkeringen.

Sinds 1 oktober 2005 heeft deze dienst eveneens de fakkel overgenomen van de OCMW's, aangezien hij in bepaalde omstandigheden de gerechtigde bepaalde voorschotten kan toekennen, op zijn minst voor de onderhoudsuitkeringen die betrekking hebben op de kinderen.

Wanneer de gerechtigde een voorschot van de DAVO ontvangt, dient hij niets terug te betalen. Indien de dienst daarentegen wordt aangezocht om op te treden voor de inning van de onderhoudsuitkeringen, wordt er 5 % ingehouden op de ingevorderde bedragen.

Ondanks de uitgebreide bevoegdheden van de DAVO om de vorderingen bij de schuldenaars te innen (cf. artikel 14 van de wet van 21 februari 2003), slaagt deze dienst er niet in voldoende vorderingen te innen. Deze vaststelling vloeit deels voort uit het feit dat bepaalde schuldenaars in een andere lidstaat van de Unie verblijven. Met het oog op een vlottere inning van de vorderingen waarbij de schuldenaars niet in België verblijven, is dit amendement dan ook gewettigd.

Jacky MORAEL.

(1) R. Houben, « Schuldvergelijking », Antwerpen, Intersentia, 2010, 508, nr. 839.