5-1259/2 | 5-1259/2 |
23 NOVEMBER 2011
I. INLEIDING
De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 23 november 2011.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HEER STEVEN VANACKERE, MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
De Kaderovereenkomst voorziet in een politieke dialoog en samenwerking over thema's zoals non-proliferatie van massavernietigingswapens, klimaat, justitie en veiligheid, de strijd tegen internationaal terrorisme, wetenschap- en technologiebeleid, onderwijs, mededinging, ontwikkelingssamenwerking en energieveiligheid. Dit akkoord gaat gepaard met een vrijhandelsverdrag dat de minister, op dat moment voorzitter van de Raad van de Europese Unie (EU), met zijn Zuid-Koreaanse collega ondertekende op 6 oktober 2010. De Kaderovereenkomst zal voor onbepaalde duur gelden.
Deze overeenkomst biedt een aangepast kader voor de bilaterale betrekkingen tussen de Europese Unie en Zuid-Korea. Het weerspiegelt het feit dat de bilaterale betrekkingen tussen de Unie en Zuid-Korea de jongste jaren intenser zijn geworden. Dit akkoord brengt onze betrekkingen met Zuid-Korea op het niveau van een strategisch partnerschap. Het vervangt de oude Kaderovereenkomst inzake handel en samenwerking van 1996.
Heel wat materies die in dit verdrag worden behandeld, vallen onder de bevoegdheid van de gemeenschappen en gewesten, die dus eveneens met deze overeenkomst zullen moeten instemmen.
Er wordt in dit verband eveneens verwezen naar het gelijkaardige wetsontwerp houdende instemming met de Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten, enerzijds, en de Republiek Indonesië, anderzijds, en met de Slotakte, gedaan te Jakarta op 9 november 2009 (stuk Senaat, nr. 5-1260 /1).
III. ALGEMENE BESPREKING
Mevrouw Zrihen stelt vast dat Zuid-Korea op bepaalde gebieden vorderingen heeft gemaakt. Het heeft onder andere het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten geratificeerd, alsook het eerste en tweede aanvullend Protocol bij het Verdrag betreffende de afschaffing van de doodstraf, het Verdrag inzake de rechten van het kind, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, en het Statuut inzake het Internationaal Strafgerechtshof, dat het gebruik van de doodstraf verbiedt. De doodstraf bestaat echter nog steeds in het Koreaanse recht, hoewel er een moratorium rust op de toepassing ervan. De voorliggende Kaderovereenkomst had ook dat probleem kunnen aanpakken.
Wat de Kaderovereenkomst met Indonesië betreft, brengen bepaalde verslagen die onlangs door de IAO en UNICEF en door andere organisaties werden vrijgegeven, spreekster ernstig aan het twijfelen. Daarin wordt aangeklaagd dat kinderen in Indonesië vaak het slachtoffer zijn van seksueel toerisme en worden uitgebuit in sectoren zoals drugssmokkel en huishoudelijk werk. Het Committee of Experts on the Application of Conventions and Recommendations (CEACR) wijst er op dat in Indonesië 35 % van het huispersoneel jonger is dan achttien jaar.
De overeenkomst, die gemengd is, geldt voor een periode van vijf jaar, waarna ze jaarlijks automatisch wordt verlengd. De overeenkomst heeft ons land de gelegenheid geboden een bijzondere nadruk te leggen op de samenwerking met het Internationaal Strafgerechtshof, de strijd tegen terrorisme, de samenwerking op het gebied van de mensenrechten en de non-proliferatie van massavernietigingswapens.
Het zou echter ook mogelijk moeten zijn om in partnerschapsovereenkomsten zoals deze melding te maken van problemen met of zelfs totale afkeuring van bepaalde praktijken in de landen waarmee we die overeenkomsten ondertekenen. Het is duidelijk dat een partnerschapsovereenkomst (PSO) of een vrijhandelsakkoord (VHA) niet kan voorbijgaan aan het niet eerbiedigen van de mensenrechten, vooral niet als het om kinderrechten gaat.
Die kaderovereenkomsten voorzien in een economisch platform dat blijvende toenadering en contacten mogelijk maakt. Zoals dat ook voor het Europees Parlement geldt, blijft de goedkeuring van beide wetsontwerpen houdende instemming met de Kaderovereenkomsten met Zuid-Korea en Indonesië in hoge mate afhankelijk van de eerbiediging van de mensenrechten.
Mevrouw Talhaoui onderstreept dat zowel in Zuid-Korea als in Indonesië de doodstraf nog bestaat, zowel in militair als in het civiel recht. In casu gaat het hier vooral om een economische overeenkomst met aandacht voor de strijd tegen terrorisme en drugshandel. Over welke instrumenten beschikken de Europese Unie en België om het respect voor de mensenrechten af te dwingen ?
De minister van Buitenlandse Zaken wijst er vooreerst op dat bij de onderhandeling over verdragen ook de toetsstenen voor de negotiatie van toekomstige verdragen worden vastgelegd. Zo heeft Indonesië toegezegd om toe te treden tot het Statuut van Rome met betrekking tot het Internationaal Strafhof. Dit is een belangrijke stap naar een wereldorde waarin het internationaal recht aan belang wint.
De doodstraf bestaat nog altijd in een aantal grote democratieën, zoals India en de VS. In Zuid-Korea wordt een niet-officieel moratorium gehanteerd op de toepassing ervan, zoals dit in België ook een tijdlang heeft bestaan.
Zowel wat betreft de kaderovereenkomst met Indonesië als die met Zuid-Korea werd zeer veel vooruitgang geboekt in veel domeinen. Men moet de logica van de vooruitgang volgen. De enige manier om in de praktijk vooruitgang te boeken is de overheid te confronteren met haar eigen engagementen op grond van de overeenkomsten die tussen beide landen op gelijke voet zijn gesloten.
Mevrouw Arena vraagt of het ook mogelijk is een vrijhandelsakkoord (VHA) te schorsen wanneer de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst (PSO) niet in acht wordt genomen. In de PSO wordt immers vermeld dat ze kan worden geschorst indien het eveneens gesloten VHA niet in acht wordt genomen. Nog belangrijker is het om wederzijds druk uit te kunnen oefenen op de VHA's wanneer de PSO's, die clausules bevatten inzake de eerbiediging van de mensenrechten, niet in acht worden genomen.
De minister van Buitenlandse Zaken bevestigt dat dit juridisch mogelijk is.
Mevrouw Talhaoui peilt naar de reden waarom de kaderovereenkomst met Zuid-Korea voor onbepaalde duur werd gesloten, terwijl die met Indonesië slechts voor vijf jaar.
De minister van Buitenlandse Zaken antwoordt dat onze relaties met Zuid-Korea van langere duur en dus steviger zijn dan deze met Indonesië. Voor Indonesië werd een stapsgewijze aanpak verkozen. Over vijf jaar zal de politieke dialoog met dat land opnieuw worden gevoerd.
De heer Anciaux betreurt dat de verschillende parlementen in ons land niet betrokken zijn bij de onderhandeling van de verdragen.
Daarenboven is het, volgens spreker, ook belangrijk dat deze verdragen effect ressorteren en niet louter ceremoniële inhoud hebben.
IV. STEMMINGEN
De artikelen 1 en 2, alsook het geheel van dit wetsontwerp, worden aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.
Vertrouwen werd gegeven aan de rapporteurs voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteurs, | De voorzitter, |
Fauzaya TALHAOUI. Olga ZRIHEN. | Karl VANLOUWE. |
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp (zie stuk Senaat, nr. 5-1259/1 — 2011/2012).