5-100COM

5-100COM

Commission des Finances et des Affaires économiques

Annales

MERCREDI 9 NOVEMBRE 2011 - SÉANCE DU MATIN

(Suite)

Demande d'explications de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «les agences de notation» (no 5-1307)

De heer Bert Anciaux (sp.a). - De drie grote ratingbureaus, Moody's, Standard & Poor's en Fitch, kwamen de laatste tijd vaak negatief in het nieuws. Ze speelden onmiskenbaar een cruciale rol in de kredietcrisis.

Ooit klonk het simpel: een particuliere of openbare speler met een vraag naar financiering richtte zich tot zijn bankier, die de kredietwaardigheid van de kredietnemer controleerde alvorens een krediet toe te staan. Die onderzoeksactiviteiten werden steeds meer gedelegeerd aan ratingbureaus. De ratingbureaus krijgen in die gevallen de opdracht van de kredietverlener om een `rating' - een kredietwaardigheidsniveau - uit te brengen met betrekking tot de lening die wordt aangegaan. Die rating bepaalt de rentevoet die de kredietnemer moet betalen.

Zoals de zaken er nu voorstaan, kunnen we moeilijk zonder die ratingbureaus. Liefst 70 procent van de bedrijfsfinancieringen in de Verenigde Staten en 30 procent in Europa lopen via dat kanaal. Door de invoering van de nieuwe kapitaalsregels voor banken, opgelegd door het Basel III-akkoord, zal dat aantal nog toenemen. Die regels leggen de risico's die een bank nog mag nemen, en dus ook de kredietverlening, aan banden. Ze leggen vast welke productverhoudingen en kwaliteit moeten worden nageleefd. De toezichthoudende autoriteiten hebben hun controleactiviteiten uitbesteed. Ze maken daarbij dagelijks gebruik van het werk van die ratingbureaus.

Dat er zich op het gebied van rating ernstige problemen voordoen, zal niemand meer ontkennen. De macht van de ratingbureaus is overdreven groot. Zo hadden de onderlinge concurrentie tussen S&P en Moody's en hun drang naar het verwerven van marktaandeel, tot gevolg dat beide bureaus in het verleden aan bijna elke emissie een AAA-rating toekenden. Bovendien maakte een te grote tolerantie in 2008 intussen plaats voor een ontoegeeflijke houding tegenover sommige Europese perifere landen. Tegelijkertijd stellen we soms onaanvaardbare belangenvermenging vast tussen aandeelhouders en beheerders van ratingbureaus en grote beleggers en belanghebbenden voor hoge of lage ratings. De macht van deze ratingbureaus kan bijgevolg ernstig in twijfel worden getrokken, ook al werd die macht voor een deel door de wetgeving van de overheden zelf toegekend. Daarom kan de oprichting van een openbaar ratingbureau mogelijk een goede oplossing zijn.

Hoe staat de minister tegenover de eventuele oprichting van een gemeenschappelijk Europees openbaar ratingbureau? Is de minister het met me eens dat de ratingbureaus vandaag over veel te veel macht beschikken? Hoe worden de ratingbureaus vandaag aansprakelijk gesteld voor mogelijke schade die ze veroorzaken door foute of onnauwkeurige beoordelingen? Voor zover ik weet worden ze helemaal niet aansprakelijk gesteld, maar het is wenselijk dat ze wel aansprakelijk zijn. Hoe kan de onafhankelijkheid van de ratingbureaus gewaarborgd worden? Hoe kunnen het toezicht en de controle op de ratingbureaus beter verlopen? Moet het belang dat door de prudentiële regels impliciet aan ratingbureaus wordt toegekend, worden opgeheven?

Moeten de bedrijven niet worden verplicht om met verschillende ratingbureaus samen te werken, zodat er geen bevoorrechte relatie met één bepaald bureau ontstaat? Moeten er niet meer ratingbureaus komen en moet de rating niet evolueren naar een toestand die vergelijkbaar is met de beurzen, waarbij tientallen analisten de belangrijkste emissies volgen en er diverse verslagen, onafhankelijk van elkaar, worden opgemaakt? Zal op die wijze de impact van de mening van één bepaald ratingbureau niet verminderen?

Mijn vragen spruiten voort uit mijn bezorgdheid over de immense macht en invloed die de ratingbureaus vandaag hebben.

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen. - De macht van de ratingbureaus kan niet worden ontkend, aangezien hun ratings bepalend zijn voor de leningsvoorwaarden van tal van emittenten. Hun macht wordt doorgaans vlot aanvaard in het geval van de klassieke financiële producten, in het bijzonder de obligaties die door de ondernemingen worden uitgegeven. De ratingbureaus kunnen immers over het algemeen met een hoge graad van zekerheid het risico op wanbetaling van deze producten voorspellen. Ze spelen dus een belangrijke rol in de verspreiding van de kredietbeoordeling ten behoeve van minder geïnformeerde of niet-professionele beleggers. Hun macht wordt evenwel veel meer betwist in het geval van soevereine kredietnemers die over tal van andere informatiebronnen beschikken, bijvoorbeeld internationale organisaties zoals het IMF, en voor wie de methodologie inzake risicobeoordeling sterk verschilt van die welke wordt toegepast voor de ondernemingen.

Een belangrijke stap om de tekortkomingen uit het verleden te verhelpen, bestaat uit de controle waaraan deze entiteiten nu onderworpen zijn. In Europa heeft de Europese regelgeving op 1 juli 2011 het toezicht op de ratingbureaus overgedragen aan de Europese autoriteiten voor effecten- en markten, de ESMA, European Securities and Markets Authority. Dit pan-Europees toezicht is om verschillende redenen een verbetering ten opzichte van het toezicht op nationaal niveau. Aanvankelijk zal de ESMA als enig contactpunt fungeren voor de geregistreerde ratingbureaus, vervolgens zal de ESMA ervoor zorgen dat over de gehele Europese Unie de regels die aan de ratingbureaus worden opgelegd, consistent worden nageleefd. Tot slot zal de ESMA het mogelijk maken dat de registratieaanvragen van de bureaus efficiënter worden behandeld, terwijl ze tegelijkertijd de toezichtactiviteiten zal coördineren. De ESMA beschikt bovendien over een reeks bevoegdheden krachtens welke zij de ratingbureaus alle informatie kan vragen die zij in het kader van haar toezichthoudende opdracht nodig heeft.

Er bestaat een vrij ruime eensgezindheid over het feit dat de financiële markten minder afhankelijk moeten worden van de ratings. Verschillende internationale fora en instellingen, waaronder het Baselcomité, de ESMA en de Europese Commissie, onderzoeken de mogelijkheid om in de prudentiële regels de verwijzing naar de ratings zoveel mogelijk terug te schroeven.

In verband met de aansprakelijkheid van de ratingbureaus moeten, volgens de huidige reglementering voor de ratingbureaus, de vorderingen tegen die instellingen ingevolge inbreuk op de geldende bepalingen worden ingesteld, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht van de EU-lidstaten inzake wettelijke aansprakelijkheid. Die bepalingen verschillen evenwel van lidstaat tot lidstaat, wat ertoe kan leiden dat de ratingbureaus of de emittenten zullen kiezen voor het rechtsgebied met de minst strenge aansprakelijkheidsregeling. De Europese Commissie onderzoekt dan ook de mogelijkheid om een Europese aansprakelijkheidsregeling uit te werken voor de gevallen waarin die ratingbureaus de geldende bepalingen bewust of door onachtzaamheid niet naleven met als gevolg dat zij foutieve ratings uitbrengen waarop beleggers zich vervolgens baseren voor hun investeringsbeslissingen. De voorstellen van de commissie in dat verband worden eind dit jaar verwacht.

Een specifieke regeling op Europees niveau kan de rechtszekerheid voor de beleggers verbeteren, het shoppen naar een ander rechtsgebied vermijden en sommige ratingbureaus zo nodig disciplineren. In de Verenigde Staten werd met de Dodd-Frank Act een dergelijke regeling ingevoerd. Door haar strengere aansprakelijkheidsregeling heeft die regeling ervoor gezorgd dat de ratingbureaus geweigerd hebben een rating toe te kennen aan de gestructureerde financiële instrumenten.

Wat de onafhankelijkheid van de ratingbureaus betreft, bevat verordening 1060/2009 van 16 september 2009 inzake ratingbureaus, naast een geheel van organisatorische en operationele vereisten, diverse voorschriften voor ratinganalisten en andere rechtstreeks bij ratingactiviteiten betrokken personen, alsook diverse regels voor de presentatie van ratings en de openbaarmaking van informatie waartoe de ratingbureaus gehouden zijn en waarmee met name de onafhankelijkheid van de ratings en van de ratingbureaus kan worden vergroot.

Daarnaast onderzoekt de Europese Commissie de mogelijkheid om de vereisten door de ratings van de overheidsschuld te verbeteren, de concurrentie binnen de sector van de ratingbureaus op te drijven en de risico's op belangenconflicten in te perken die voortvloeien uit het issuer pays-model dat de sector momenteel domineert. De voorstellen van de commissie daaromtrent worden eind dit jaar verwacht.

Ook voor de problematiek van de te grote afhankelijkheid van financiële instellingen en institutionele beleggers ten aanzien van externe ratings wordt een oplossing verwacht die de Europese Commissie weldra zal ontvouwen.

Als de afhankelijkheid van externe ratings vermindert, zal meer in het bijzonder kunnen worden voorkomen dat activa die van een ratingbureau een lagere rating hebben gekregen op de markt door de marktdeelnemers worden verkocht met als gevolg dat de volatiliteit van de markten toeneemt en deze activa terechtkomen in een neerwaartse spiraal met alle mogelijke negatieve gevolgen voor de financiële stabiliteit.

De Europese Commissie heeft onlangs de oprichting van een Europees openbaar ratingbureau gesuggereerd. Dat bureau zou worden belast met onder meer de rating van de soevereine schulden. Wij staan open voor deze suggestie. Er zijn immers pro's en contra's: de markten kunnen een dergelijk bureau percipiëren als politiek onvoldoende onafhankelijk. Daarom heerst er momenteel een vrij ruime consensus om veeleer een privaat Europees ratingbureau op te richten. Dat nieuwe bureau zou een private onderneming zonder winstoogmerk zijn, die door de Europese financiële sector zou worden opgericht en ontwikkeld. Er zou contractueel kunnen worden bepaald dat de leden ervan de ratings niet mogen beïnvloeden en dat ook de regeringen geen rol mogen spelen bij de rating. Bovendien zou een nieuw ratingbureau, openbaar of privaat, voldoende garantie kunnen bieden dat de wanbetalingen beter kunnen worden voorspeld dan door de huidige ratingbureaus. Ik ben niet gekant tegen een openbaar ratingbureau, maar in Europa kan dat problemen van geloofwaardigheid opleveren ten opzichte van de soevereine schuld.

Tot slot is er een probleem van riskmanagement in veel instellingen. De ratingbureaus zijn slechts een referentie. De voorbije jaren werd misschien te veel belang gehecht aan de ratings. Het is wenselijk dat de financiële instellingen meer nadruk leggen op een interne risicoanalyse. Dat is echter een ander verhaal in het kader van de financiële crisis.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ik ben zeer tevreden met dit positief antwoord.