5-92COM | 5-92COM |
De heer Bert Anciaux (sp.a). - De ontslagnemende regering besliste om de sperperiode voorlopig niet af te schaffen. Die beslissing werd aan de Europese Commissie meegedeeld, met als argument dat het verbod om prijskortingen te afficheren in een periode voorafgaand aan de koopjesperiode, zich richt op de bescherming van de concurrentie en derhalve buiten het toepassingsveld van richtlijn 2005/29 valt.
Die mening wijkt helemaal af van de beoordeling door de Commissie van de wettelijkheid van de sperperiode. De Commissie verklaarde eerder dat een sperperiode strijdig is met de Europese regels op de vrijheid van concurrentie en de consumentenbelangen schaadt. De brief van de Belgische regering argumenteert dat de Europese Commissie haar eigen richtlijnen volledig verkeerd interpreteert.
Het verheugt me dat de regering zich in deze zaak opvallend combattief betoont. Consumentenbelangen zijn inderdaad niet de enige overwegingen die mogen meespelen. De hele redenering van de interne markt steunt op het geloof dat grotere en efficiëntere bedrijven de prijzen zullen laten zakken en daardoor meer consumentengeluk en welvaart zullen veroorzaken, alsof welvaart en welzijn kunnen worden gereduceerd tot een niet aflatende stroom consumentisme.
KMO's en middenstanders mogen dan minder efficiënt zijn dan multinationals, ze blijven economisch en maatschappelijk van uiterst groot belang. België mag best trots zijn op sterke KMO's en een slagkrachtige middenstand. Het is goed dat de regering dit erkent en maatregelen neemt om die rijkdom te beschermen.
Toch lappen enkele bedrijven die regels systematisch aan hun laars. Kledingketen ZEB negeerde de afgelopen seizoenen zonder terughoudendheid de sperperiode. Rechtszaken van concurrenten en zelfstandigenorganisaties om ZEB op andere gedachten te brengen, haalden niets uit. De rechter weigerde keer op keer ZEB te veroordelen, omdat het Europees recht boven het Belgisch recht staat. De economische inspectie kan dus wel optreden, maar eventuele processen-verbaal die aan het parket worden doorgestuurd, leiden vrijwel zeker niet tot een veroordeling. In afwachting van een duidelijk Europese rechtspraak bestaat er een juridisch vacuüm en kan de sperperiode feitelijk niet worden afgedwongen. Pas in 2012 wordt een uitspraak verwacht op een prejudiciële vraag.
Hoe beoordeelt de minister de kracht van de argumenten die de regering aanwendt? Kan de minister daadwerkelijk aantonen dat het afschaffen van de sperperiode zal leiden tot oneerlijke concurrentie voor de kleinere handelszaken? Beschikt de minister over studies in dat verband? Hoe sterk acht de minister deze zaak? Zal de Belgische overheid beroep aantekenen bij een uitspraak in het voordeel van de Commissie?
Wat zal de Belgische overheid ondernemen tegen winkels of winkelketens die de sperperiode aan hun laars lappen, goed wetende dat rechters niet zullen veroordelen? Over welke andere instrumenten beschikt de minister om de Belgische wetgeving te doen naleven? Welke inschatting maakt de minister over het aantal winkels en winkelketens dat de sperperiode zal negeren wegens de feitelijke straffeloosheid?
De heer Vincent Van Quickenborne, minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen. - Het is juist dat de regering zich inzake de sperperiode combattief opstelt. De regering heeft enkele wijzigingen aangebracht in de regeling met betrekking tot de sperperiode, waarmee we getracht hebben de sperperiode te behouden. Zo is de oorspronkelijke periode van zes weken een beetje ingekort. Enkele bedrijven hebben beroep aangetekend tegen de sperperiode. Er loopt momenteel inderdaad een zaak bij het Europees Hof van Justitie.
De regel is echter duidelijk. Zolang een wetgeving niet is vernietigd door de hoogste rechtsmacht, moet iedereen zich aan de regels houden. Daarom controleert de economische inspectie zowel in de zomer- als de winterperiode keer op keer de naleving van de sperperiode en treedt ze zo nodig op.
Ik heb de indruk dat het gedrag van ZEB niet massaal gevolgd wordt door andere winkels, zij het grote of kleine. Dat komt volgens mij omdat er een groot besef bestaat dat de koopjesperiode zoals we die nu kennen, zowel voor grote als kleine winkels een commercieel interessante periode is.
Het Europees Hof zal zich wellicht begin volgend jaar uitspreken. Als dan wordt vastgesteld dat de regeling van de sperperiode strijdig is met de richtlijn, zullen we onze wetgeving moeten aanpassen. Ondertussen blijven we processen-verbaal opstellen en kan het parket optreden. Anderzijds zou de wetgever zich ook eens moeten afvragen of het zin heeft dat massaal overtredingen worden doorgespeeld naar de rechtbanken waardoor er de facto straffeloosheid ontstaat.
In het verkeer merken we bijvoorbeeld dat de mensen sneller de regels volgen wanneer overtredingen efficiënt worden aangepakt met snelle boetes in de plaats van doorverwijzingen naar de rechtbank.
Parketten laten nogal eens betijen wanneer ze op het vlak van de sperperiode, consumentenrechten en economische inspectie met klachten worden overspoeld. Er bestaan nog andere voorbeelden. Zo worden heel wat zelfstandigen aangeschreven door frauduleuze bedrijven zogezegd met het oog op een vermelding in een commerciële gids.
Kortom ofwel wordt op veel van die klachten niet ingegaan, ofwel duurt het vijf jaar voor er een uitspraak volgt. Dat werkt straffeloosheid in de hand.
Zolang de sperperiode bestaat, moeten we wel consequent optreden.
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ik dank de minister. Ik hoor eigenlijk een pleidooi voor een vorm van administratieve sancties.