5-829/7

5-829/7

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

14 JUNI 2011


Voorstel van resolutie betreffende de democratiseringsbewegingen in de Maghreb en het Midden-Oosten


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN EN VOOR DE LANDSVERDEDIGING UITGEBRACHT DOOR

DE HEER ANCIAUX EN MEVROUW ARENA


I. INLEIDING

De commissie heeft dit voorstel van resolutie besproken tijdens haar vergaderingen van 5 april, 17, 25 en 31 mei en 14 juni 2011.

Alvorens de bespreking aan te vatten, heeft de commissie beslist een hoorzitting te houden met professor Eric David (Centrum voor Internationaal Recht — ULB), gewezen VRT-journalist Jef Lambrecht en professor Sami Zemni (Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen — UGent). Deze hoorzitting vond plaats op 5 april 2011.

II. HOORZITTING VAN 5 APRIL 2011

A. Uiteenzetting door de heer Eric David, professor, Centrum voor Internationaal Recht (ULB)

Spreker verklaart dat hij het voorstel van resolutie betreffende de democratiseringsbewegingen in de Maghreb en het Midden-Oosten (stuk Senaat, nr. 5-829/1) voor het grootste deel alleen maar kan toejuichen. Hij meent echter dat de verwijzing naar resolutie 1970 van de Veiligheidsraad in de considerans moet worden aangevuld met een verwijzing naar resolutie 1973 van de Raad, die het mandaat van de Staten die bereid zijn op te treden in Libië nader toelicht, enerzijds om het vliegverbod te doen naleven en anderzijds om de burgers te beschermen.

Spreker verwijst naar § 4 van resolutie 1973, die onder meer bepaalt dat de Raad de lidstaten de toestemming geeft om alle nodige middelen aan te wenden om de door aanvallen bedreigde burgerbevolking en -zones te beschermen. De tekst sluit echter uit dat een buitenlandse bezettingsmacht wordt opgesteld, onder welke vorm ook en waar ook op Libisch grondgebied. Wat bedoelt men echter met een « een buitenlandse bezettingsmacht, onder welke vorm ook » ?

Er zijn twee interpretaties mogelijk.

Ofwel interpreteert de Veiligheidsraad de uitsluiting van een « buitenlandse bezettingsmacht » restrictief, door « bezetting » te interpreteren in de zin van artikel 43 van het Reglement van Den Haag, dat het geval betreft van een Staat die het grondgebied van een andere Staat bezet en er een bestuur vestigt om dit grondgebied te besturen. Het gaat dus om een klassieke bezetting zoals men gekend heeft tijdens de Eerste en de Tweede Wereldoorlog, of zoals de bezetting van Irak door de Verenigde Staten tussen 2003 en 2009.

Er is echter een ruimere interpretatie mogelijk van het door de Veiligheidsraad gebruikt begrip bezetting. In het internationaal humanitair recht beschermt de vierde Conventie van Genève van 1949 burgers vanaf het ogenblik dat zij, al was het maar één seconde, in handen van een buitenlandse macht vallen.

Volgens de eerste, enge, interpretatie van « bezettingsmacht » zou resolutie 1973 een grondaanval van buitenlandse troepen in Libië niet uitsluiten; volgens de tweede, ruime, interpretatie zou zij dat wel verbieden.

Spreker heeft hierop geen strikt juridisch antwoord, maar zijn pacifistische, geweldloze en humanistische overtuigingen brengen hem ertoe de ruime interpretatie, die een grondaanval uitsluit, te verkiezen.

In het geval van Libië lijdt het geen enkele twijfel dat het gewapend conflict van internationale aard is. Volgens de Conventies van Genève van 1949 is België in oorlog met Libië, aangezien onze F-16's er aanvallen uitvoeren.

Sinds de NAVO het bevel over de internationale troepenmacht heeft overgenomen kan men zich natuurlijk afvragen of het gaat om een conflict tussen België en Libië, dan wel tussen de NAVO en Libië.

Wanneer er een gewapend conflict ontstaat tussen twee belangrijke internationale rechtssubjecten met verschillende rechtspersoonlijkheid (in dit geval Libië, al betwist de internationale gemeenschap momenteel de legitimiteit van zijn regering, en de buitenlandse Staten, ofwel individueel, ofwel verenigd in een internationale organisatie met een eigen rechtspersoonlijkheid, met name de NAVO), is het gewapend conflict juridisch gezien internationaal.

Bij het lezen van het voorstel van resolutie van de Senaat, meent spreker dat de Senaat de regering zou kunnen vragen de Verenigde Naties te verzoeken meer duidelijkheid te geven over het uitsluiten van « iedere opstelling van een buitenlandse bezettingsmacht, in welke vorm ook », gelet op de twee mogelijke interpretaties van deze woorden.

B. Uiteenzetting door de heer Jef Lambrecht, gewezen jounalist (VRT)

De revolutie is Arabisch omdat ze de hele Arabische wereld aanspreekt, verenigd door een taal en een verleden, ondanks grote culturele, demografische en plaatselijk historische verschillen. De Arabische Revolutie vertoont een hoogdringendheid waardoor timing een cruciale factor is. Het is onzeker of de Revolutie haar idealistisch einddoel van een algehele democratisering bereikt maar de relatief succesvolle omwentelingen in de pilootstaten, Tunesië vooral, en Egypte, groter machtiger maar met een meer onzekere toekomst wegens de aanwezigheid van een relatief brede gevestigde macht en de grote aanhang van de Moslimbroederschap, zullen de ontwikkelingen binnen de hele Arabische wereld blijvend beïnvloeden op voorwaarde dat een parlementair systeem er wortel schiet en tot ontwikkeling komt. In de uitslag van het referendum over de Egyptische grondwetsherziening lezen we de voorafschaduwing van een brede coalitie van het ancien régime met de Moslimbroeders en een eerste verpletterende nederlaag voor de liberaal-democraten van Tahrir, inclusief El Baradei en Amr Moussa. De genese van de democratie in Irak is bloedig geweest en het systeem vertoont ernstige kinderziekten maar de kans op een terugkeer naar een autoritair regime wijkt met de tijd. De overlevingskansen van de machtmonopolies in Syrië, Jemen en zelfs de monarchieën in de Golf en elders, verkleinen wanneer een richtinggevend land als Egypte en een regionale mogendheid als Irak stabiele democratieën zouden worden. Tunesië kan op termijn pilootland en laboratorium blijven. Maar dat is toekomstmuziek.

De Revolutie is in een overgangsfase, een moment waarop haar dynamiek op het spel staat. Daarom is een snel en succesvol einde van de interventie in Libië aangewezen. Het gewicht van Libië in de Arabische wereld is demografisch en historisch beperkt, maar het is economisch relatief groot. Wegens zijn uitgestrektheid is Libië voor Europa bovendien van belang als stop op een massamigratie uit zwart Afrika. De olie die er in 1958 werd gevonden heeft van Libië een rijk land gemaakt dat voor zijn welvaart vrijwel volledig van de olie afhankelijk is. Kadhafi gebruikte het geld voor de uitbouw van sociale voorzieningen maar ook voor steun aan een waaier van internationale revolutionaire organisaties onder meer via het Wereld Revolutionair Centrum in de omgeving van Benghazi, bijgenaamd de Harvard en Yale van Afrikaanse krijgsheren en dictators. Een spoedige val van Kadhafi was van meet af aan onzeker. Op geen enkel ogenblik liet hij er twijfel over dat hij niet van plan was om het voorbeeld te volgen van Ben Ali of Moebarak en stilletjes te verdwijnen. Hij zou vechten. Ofschoon het aanzien van Kadhafi ook in de regio beperkt is, hebben andere belaagde regimes en zelfs sommige van zijn vijanden belang bij zijn overleving. Libië is een laboratorium dat belangrijke lessen kan opleveren voor de eigen overleving. De krijgskansen in Libië wisselen doordat Kadhafi de strijd met veel verbeelding voert. Hoe meer tijd verstrijkt hoe groter de kans dat de kolonel blijft, desnoods in de hoedanigheid van guerrillaleider. Het bombardement door de coalitie van een rebellenkonvooi toont de limieten van een luchtmachtinterventie. Die interventie is contraproductief waar ze de indruk wekt dat de Revolutie een Westerse en door het Westen bevorderde aangelegenheid is. Dat speelt de regimes die belaagd zijn een belangrijk, misschien wel beslissend propaganda-argument in handen. De Westerse perceptie van wat intussen een militair conflict is, verschilt van die in het Oosten. Daar blijven de afwezigheid van Arabische zwaargewichten in de coalitie en de dubbelzinnigheid van bijvoorbeeld de Emiraten, die zowel deel uitmaken van de coalitie als van de interventietroepen in Bahrein, allerminst onopgemerkt. Er is een Arabisch voorbehoud dat ook wordt verwoord door secretaris-generaal Amr Moussa van de Arabische Liga. Het sluit aan bij de populaire opvatting dat de Westerse politiek in de regio eigenbelang camoufleert en er altijd twee maten en twee gewichten hanteert in het nadeel van het volk. Dat voorbehoud is er ook in de Afrikaanse Unie dat zijn steun aan Odyssee Dawn na de eerste bombardementen introk, het is er ook bij de landen die zich bij de stemming over resolutie 1973 onthielden en zelfs bij NAVO-lidstaten en landen van de EU. Er is ook voorbehoud bij de bevolking. Dat bleek in Frankrijk en in het Verenigd Koninkrijk. Er was onenigheid binnen de coalitie over de leiding en het doel van de interventie in Libië. Nog altijd worden daarover tegenstrijdige verklaringen afgelegd. De westerse « steekvlampolitiek » — het woord is van Carl Devos — doet impulsief aan, lijkt gedreven door televisiemomenten en -sentimenten en is in het Midden-Oosten nog minder heilzaam dan elders. De motieven voor deze nieuwe interventie in een Arabisch land mogen eervol en oprecht zijn, ze zullen onvermijdelijk anders worden uitgelegd.

De uiteindelijke, ietwat verwarde reactie van het Westen op de Arabische Revolutie is begrijpelijk en verklaarbaar. De Revolutie kenmerkt zich door de verrassing waarmee ze vriend en vijand heeft geslagen en door de onverwachte snelheid waarmee ze uitbreiding nam. De zelfmoord van de Tunesische groenteventer Mohammed Bouazizi op 17 december 2010, bleek een zeer gevoelige snaar te raken in heel de Arabische wereld, een gevoeligheid die verband houdt met de gevolgen van langdurig autoritair en dictatoriaal bestuur en uitbuiting door bevoorrechte en boven de wet verheven groepen die aanleunen bij de macht. De revolutie is een authentieke kreet voor gelijkberechtiging, waardigheid en vrijheid. De omwenteling heeft een voorloper in Iran, een niet-Arabisch land waarvan het lot onlosmakelijk verbonden is met dat van de Arabieren. Iran beseft dat de Arabische Revolutie kansen en gevaren inhoudt. Vergelijkbare risico's en opportuniteiten zijn er voor het Westen. De omwentelingen kunnen de westerse opvattingen over vrijheid en democratie introduceren in een volatiel gebied dat grenst aan de EU. Maar of dat gebeurt is onzeker. De ontwikkelingen in Egypte, een maand na de val van Moebarak, wettigen geen onvoorwaardelijk optimisme. De val van Saleh in Jemen kan kwalijke gevolgen hebben voor de veiligheid van een der belangrijkste vaarroutes ter wereld. Bahrein wordt enkel een succes als een mogelijk sjiitisch meerderheidsbewind geen satelliet wordt van het ondemocratisch Iran dat de revoluties toejuicht als islamitische omwentelingen maar een harde repressie voert tegen de oppositie in eigen land. Enkel mits een democratisering van Iran kan een democratisering van de zuidelijke Golfstaten zich voltrekken zonder grote averij en zwaar verzet. Mocht het onrustig sjiitisch gebied van Saoedi-Arabië, na een mogelijk succesvolle omwenteling in Bahrein, aan afscheiding denken en partnerschap met Iran, dan neemt het een van de rijkste olievelden ter wereld mee naar het andere kamp. Het ondersteunen van separatistische tendensen houdt gevaren in. De verleiding is reëel in Libië en straks wellicht in Jemen. De consequenties van zelfbeschikking in Saoedi-Arabië zijn niet te overzien.

De religieuze component bleef tijdens de demonstaties opvallend op de achtergrond. De Egyptische Moslimbroeders aarzelden om hun grote gewicht in de Revolutie te gooien en waren even verrast als de rest van de wereld. Er is discussie over het effect van de Revolutie op het jihadisme van onder meer Al-Qaida. De meningen lopen uiteen. Er is de theorie dat democratisering een belangrijk motief voor radicalisering wegneemt. Daar tegenover staat de stelling dat chaos en politieke onduidelijkheid in de kaart spelen van het terrorisme. Het is waar dat de Revolutie ook al-Qaida en de islamitische beweging heeft verrast. Er is ook veel voor te zeggen dat het autoritair immobilisme van de voorbije decennia het radicalisme in de hand heeft gewerkt en dat het met de despoten zal verdwijnen. Maar het onvoorspelbare verloop en de onzekere uitkomst van de Revolutie houdt ook kansen in voor Al-Qaida. De wijze waarop het Westen betrokken is geraakt speelt in de kaart van de extremistische boodschap dat een oorlog wordt gevoerd tegen de Islam. De verzwakking van de veiligheidsdiensten kan leiden tot een hergroepering van verboden organisaties. Al speelt Al-Qaida een marginale rol in de omwenteling, in sommige wankelende landen beschikt de terreurorganisatie over belangrijke troefkaarten. Dat geldt tot op zekere hoogte voor Egypte en zelfs Tunesië, maar vooral voor Libië en Jemen. Bin Laden is uit Jemen afkomstig en het noordoosten van Libië is de basis van de Libische Islamitische Strijdende Groep die nauw aanleunt bij Al-Qaida. Daar wordt bijvoorbeeld de stad Derna verdedigd door een commandant van de Groep die eerder naar eigen zeggen vrijwilligers stuurde naar Irak om te vechten in de rangen van Al-Qaida. Vanuit Niger, Mali en Tsjaad komen berichten dat Al-Qaida in de Maghreb zich bevoorraadt in legerarsenalen in Libisch rebellengebied. Volgens president Driss Deby Itno van Tsjaad is Al-Qaida zelfs op weg om het sterkste leger van de regio te worden. Het Libisch conflict kan zowel verzanden als internationaliseren. Een ander mogelijk nachtmerriescenario is dat de Somalische Shabab en Al-Qaida op het Arabisch Schiereiland beide oevers in handen krijgen van de Golf van Aden en dat de terreurorganisatie daarmee de controle verwerft over een van de belangrijkste vaarroutes ter wereld, de Rode Zee en het Suezkanaal.

Zowel de aardbeving, annex vloedgolf, annex nucleaire ramp in Japan, als de Arabische omwenteling wijzen op onze afhankelijkheid van onzekere energiebronnen. Er staat veel op het spel bij de Arabische Revolutie : de afloop van de omwentelingen zelf in de eerste plaats en daarmee samenhangend de toekomstige betrekkingen van het Westen met de Arabische wereld, de oliebevoorrading, de toekomst van het islamisme en van de rijkdom aan culturen in de regio.

In een vroeg stadium van de Arabische Revolutie is de invloed opgemerkt van de nieuwe communicatiesystemen. Het internet, satellietzenders, gsm en digitale camera's hebben een diepgaande en mobiliserende invloed. Dat was al opgemerkt tijdens de groene revolutie in Iran. De oude repressiemiddelen zijn er niet op berekend, maar naar het voorbeeld van Iran houden verschillende Arabische landen de internationale media buiten. De hele communicatiesector is onder de controle gebracht van de Revolutionaire Garde, de sterke arm van het Iraanse regime. Intimidatie, controle over de oude en nieuwe media en geweld blijven probate middelen om de bevolking in bedwang te houden. In het Westen leiden evoluties binnen de media tot mobilisatie op grond van emotionele en irrationele argumenten in plaats van logica en rede, en tot haastige, misschien overhaaste reacties. Over de greep van de media op de besluitvorming en het verloop van de gebeurtenissen wordt pas post factum nagedacht. Onderbelicht in deze Arabische Revolutie, maar fundamenteel zijn de oliebevoorrading van Europa en het Westen, de controle over het Suezkanaal, Israël en de Palestijnse problematiek, migratie, islamisme en Iran. Men ontkomt niet aan de indruk dat Washington terughoudend is geworden door de interventies in Irak en Afghanistan, en in de ogen van sommigen vermoeid is. Parijs en Londen hebben de leiding genomen van de interventie in Libië maar Europa is —zoals steeds — verdeeld. Ook de NAVO is niet eensgezind.

De top van Parijs en daarna die van Londen tonen het toegenomen belang van supranationale instellingen als de Arabische Liga en de Afrikaanse Unie. Maar de vraag rijst of dat belang meer dan cosmetisch is want ook hier blijkt een verdeeldheid die suggereert dat de aarzelende steun van de Arabische Liga en de Afrikaanse Unie weinig meer was dan een alibi voor een Westers militair ingrijpen.

De Franse minister van Buitenlandse Zaken, Alain Juppé, heeft gelijk wanneer hij voor de VN-Veiligheidsraad zei dat de geschiedenis nieuwe banen zoekt, maar het voorstel van zijn president tot een vliegverbod boven Libië leed aan improvisatie. De vermenging van binnen- en buitenlandse agenda's speelt veel Westerse landen parten en zaait twijfel over hun motieven. In het geval Sarkozy is er de verdenking dat slechte peilingen hem hebben geïnspireerd. Dat de focus op Libië is gericht en niet op Jemen of Bahrein, gecombineerd met het stilzwijgen over Bahrein, wekt terecht of onterecht het vermoeden dat onuitgesproken militaire en oliebelangen de Westerse reactie sturen.

De publieke opinie, zowel hier als in de Arabische wereld, wordt bepaald door de televisie. Bij ons verdween Bahrein uit het nieuws de dag na resolutie 1973. Over Jemen werd pas weer bericht toen een slachtpartij onder de betogers met ruim 50 doden leidde tot een algemene desertie van topmilitairen, hoge functionarissen, diplomaten en stamhoofden, en de val van president Saleh immanent was. Daarna werd het weer stil, al bleef het in Jemen uiterst onrustig en maakten de VS zich grote zorgen. De steun van de eigen publieke opinie voor militaire interventies is onzeker. Het Britse Lagerhuis keurde de operatie Libië goed met 557 stemmen tegen 13, maar volgens peilingen is er maar steun bij een derde van de bevolking.

Op dit ogenblik bevindt de Arabische Revolutie zich in een fase die beslissend is voor haar welslagen. Kan de Libische interventie snel, succesvol en dus democratisch worden voltooid, dan is nog niets verloren en kunnen de andere domino's min of meer veilig vallen en ontstaat er een waarlijk democratisch Arabisch blok, een redelijke en voor rede vatbare maar volwassen en zelfbewuste, misschien zelfs eigenzinnige buur en partner. Sleept de operatie aan en wordt ze besmet met ongelukkige blunders zoals bombardementen op foute doelwitten, of ontstaat er een teken van partijdigheid of uitgesproken eigenbelang, dan riskeert Odyssee Dawn niet alleen diskrediet maar zet de interventie een dodelijke rem op het elan van de omwentelingsgolf. De voorbije dertig jaar leren dat de uiteindelijke vruchten van Westerse interventies niet zelden worden geplukt door de vijanden van het Westen.

C. Uiteenzetting door de heer Sami Zemni, professor, Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen (UGent)

Er waait een nieuwe wind door de Arabische wereld en overal weerklinkt de roep naar vrijheid, onafhankelijkheid en verandering. Met de verdrijving van de Tunesische president Ben Ali herwon het sociaal protest, dat al enkele jaren woedde, doorheen de hele Arabische wereld aan kracht. In Egypte werd president Moebarak na 18 dagen van vreedzaam maar vastberaden protest, gedwongen af te treden. In Jordanië, Algerije en Jemen staken mensen zichzelf in brand in navolging van Mohammed Bouazizi, de man met wie alles begon in Tunesië. In Marokko, Algerije en Syrië werden de lokale autocraten verplicht enkele belangrijke toegevingen te doen. In Bahrein, Jemen en Libië lijkt de roep naar vrijheid gefnuikt te worden. Het is duidelijk dat zowel Arabische leiders en hun acolieten alsook het Westen, na Tunesië en Egypte, hun belangen willen veiligstellen : een Saoedi-Arabische inval in buurland Bahrein (officieel onder mandaat van de Gulf Cooperation Council) moet de democratische opstand van de bevolking de kop indrukken in naam van « stabiliteit en veiligheid » en een door de VN-veiligheidsraad goedgekeurde interventie in Libië moet onder het mom van humanitair imperialisme Kadhafi's macht breken.

De toekomst van deze protesten ligt allesbehalve vast en de kansen om naar een democratie te evolueren verschillen van land tot land. Toch kunnen we nu reeds wijzen op enkele belangrijke facetten van de veranderingen die de Arabische wereld ondergaat. In tegenstelling tot de mislukte « importdemocratie » in Irak, want zonder enige politieke legitimiteit, heeft de relatieve verzwakking van de VS in de regio — grotendeels het gevolg van de neoconservatieve waanzin en de opkomst van de BRIC's — het nu mogelijk gemaakt dat een autochtone, door het volk gedragen roep naar democratie, vorm krijgt.

Spreker heeft niet de bedoeling om in te gaan op specifieke scenario's voor de verschillende landen, noch specifiek op de internationale, Europese of Belgische belangen. Spreker zal wel de islamfactor (meestal overbelicht in onze berichtgeving) enigszins nuanceren en ook de economische achtergrond van de opstand (meestal onderbelicht in onze berichtgeving) bespreken. Ten slotte volgt een korte reflectie over de problemen van de internationale interventie.

De roep naar vrijheid, democratie en zelfbeschikking van de Arabische volkeren

Er kan vandaag geen enkele twijfel meer bestaan dat van Rabat tot Bagdad (maar ook in het Perzische Iran en steeds meer in de centraal Aziatische republieken) de Arabische volkeren op straat komen voor meer vrijheid, voor democratie en voor meer zelfbeschikking. De slogan die in Tunesië ontstond « al-shaab yurid isqat al-nidham » (het volk eist de val van het regime) en die dan van Cairo over Tripoli, Benghazi, Algiers, Rabat, Casablanca, Bagdad, Manama, Sana'a naar Beiroet en zelfs Damascus, Riyadh en Jeddah reisde, is een bewijs dat het voor de volkeren niet alleen ging om het verdrijven van dictators of autocraten. De aspiraties van de Arabische volkeren verenigen politieke eisen voor meer vrijheid en economische verlangens voor meer gelijkheid, rechtvaardigheid en onafhankelijkheid. De claim dat de Tunesische, Egyptische of Libische bevolkingen enkel op straat kwamen tegen dictators die zich te lang aan de macht vastklampten of zichzelf en hun naaste omgeving te veel en te duidelijk hebben verrijkt, verhinderen ons de dieperliggende aard van de protesten te vatten.

Terwijl in de jaren '60 de Arabische volkeren nog geprezen werden voor hun revolutionair potentieel, werd het gedurende de laatste decennia afgeschilderd als een passieve en onwetende massa — gehinderd in haar ontwikkeling door haar « cultuur » of « religie » — die geleid moest worden door « verlichte despoten ». De Arabische pleitbezorgers voor democratie waren slechts een kleine, verwesterde elite die in de woestijn riep, omdat « het volk » passief bleef en hoogstens aangespoord door reactionaire islamitische agitatoren op straat komt om keet te schoppen. Modernisering, secularisering en democratisering zijn bijgevolg de taak van een verlichte dictatuur die door zijn banden met de Westerse wereld de juiste koers voor het volk uitzet. Wanneer de Arabische volkeren plots massaal op straat komen en hun politieke en sociale rechten met luide en zelfverzekerde stem opeisen, zijn Westerse commentatoren met stomheid geslagen. De Arabische volkeren blijken geen passief object te zijn van een geschiedenis die zich boven hun hoofden ontvouwt, maar een actief politiek subject dat net zo sterk om democratie en een menswaardig bestaan smacht als de Westerse massa's in de 19e eeuw of de Oost-Europeanen bij de val van de Muur.

De huidige protesten reduceren tot het dilemma « stabiliteit of fundamentalisme » komt neer op het ontkennen dat Arabische volkeren zelf hun politieke koers kiezen. Islamisten — oorspronkelijk ondersteund door het Westen om seculiere en progressieve krachten het hoofd te bieden — spelen naast liberalen, nationalisten en socialisten zeker een rol in de protesten maar domineren deze helemaal niet. Gewelddadige groepen zoals Al-Qaida — overigens de aartsvijand van de Moslimbroeders — zijn compleet afwezig. Wat Arabieren van Marokko tot Irak vandaag willen, is een democratische arena en zelfbeschikkingsrecht om over hun toekomst te beslissen. Ook al kunnen deze revoluties uitdraaien op ontgoochelingen, we hebben geen andere keuze dan consequent de democratische aspiraties te steunen van de Arabische volkeren die elke dag oog in oog staan met de repressie van autocraten waarvan hun houdbaarheidsdatum al lang overschreden is.

De Arabische volkeren vormen uiteraard geen monolithische massa met één welbepaald doel of met dezelfde belangen. Zolang ze verenigd zijn tegen een autocraat, dictator of een politiek systeem blijven de interne tegenstellingen en belangen meestal op de achtergrond. Het is pas, zoals we in Tunesië en Egypte hebben kunnen vaststellen, dat na het vertrek van respectievelijk Ben Ali en Moebarak, het democratische spel van belangenafweging is kunnen beginnen. We moeten geenszins verrast zijn dat de nieuwe politieke systemen geen harmonieus geheel zullen vormen. Democratie betekent het omgaan met verschillende belangen en deze kunnen soms ver uiteen liggen.

De Arabische omwenteling wordt in bijna alle landen door dezelfde sociologische groepen gedragen maar hun politiek gewicht en de machtsverhoudingen tussen de verschillende machtsfactoren (leger, partij, clan, arbeiders, vakbonden, organisaties van het middenveld,...) verschillen uiteraard van land tot land. Ook al wordt de revolte gedragen door brede lagen van de bevolkingen, toch zijn het voornamelijk de jonge mannen en vrouwen en arbeiders die een centrale rol spelen. Het zeer grote aandeel van de « jongeren » (sociologisch gaat dit dan over een leeftijdgroep van ongeveer 18 tot ongeveer 40 jaar) in de leeftijdspiramide van de Arabische landen verklaart hun massale aanwezigheid in de protesten. Sociologisch zijn zij de kinderen van na de Arabische demografische explosie, kinderen die steeds meer opgroeien in kerngezinnen, onderwijs genoten maar die tegelijkertijd door een torenhoge werkloosheid geconfronteerd worden met sociale marginalisering, een gebrek aan vrijheid en toekomstperspectieven. Dit gebrek aan vrijheden en mensenrechten botste steeds meer op onbegrip bij jongeren die eerst via de satellietzenders (Al-Jazeera), daarna via het internet (blogs en email) en uiteindelijk via de sociale netwerken (Facebook, Netlog en Twitter) een groter venster op de wereld kregen. Dit bracht een stille (eerste) revolutie in gang die maar weinig zagen. Terwijl we ons verkeken op de factor islam, waren jongeren overal bezig zich een nieuwe, eigen, toekomst te verbeelden. Ze claimen democratie en vrijheid als universele waarden en zien het niet als exclusief « eigendom » van het Westen. Vandaar dat ze in de zoektocht naar nieuwe legitieme politieke formules niet zomaar het Westen willen na-apen maar hun eigen weg vinden. Deze zelfzekere houding verklaart en passant ook waarom het « bevrijdde » Irak zich vandaag, net zoals in de buurlanden, ook aan het bevrijden is. De opgelegde en geïmporteerde schijndemocratie dient vandaag vele belangen maar niet in de eerste plaats deze van de Iraakse bevolking.

Ultiem bestaat de kern van de Arabische omwenteling uit twee stromingen die elkaar soms overlappen, soms aanvullen maar ook soms tegengestelde belagen kunnen hebben. De civiel-democratische stroming eist vooral burgerlijke vrijheden, terwijl de sociale arbeidersvleugel naast vrijheden ook zeer verregaande economische veranderingen eist in termen van rechtvaardigheid (1) .

De achterliggende dynamiek : revoluties hebben een geschiedenis

Wat zette de Arabische omwenteling in gang ? Was het de zelfdoding door verbranding van Mohammed Bouazizi ? Was het Facebook ? Was het de al te ostentatieve verrijking van de heersende elite ? De economische crisis ? Of de stijgende voedselprijzen ?

Al deze factoren hebben uiteraard een aandeel in de ontplooiing van de gebeurtenissen. Facebook, Twitter of andere sociale media volstonden uiteraard niet om politieke verandering te krijgen maar het gebruik ervan bleek toch beslissend te zijn in Tunesië en Egypte. Vele deelnemers aan het protest gebruikten het als een informatie- en mobilisatiekanaal maar het is vooral het feit dat de Tunesische en Egyptische regimes dit al bij al elitaire en weinig politiek efficiënte medium probeerden stil te leggen dat net het signaal de wereld instuurde dat deze regimes bang waren. Het is niet onmogelijk dat net het uitschakelen van internet vele mensen aanzette om hun virtueel online protest om te buigen in een actieve, klassieke, politieke mobilisatie.

De oorzaak en de dynamiek van de opstanden doorheen de hele Arabische wereld, en niet alleen de revoluties in Egypte en Tunesië, zijn onlosmakelijk verbonden met de aard van het hedendaags kapitalisme in de regio. De economische crisis die de Arabische landen treft, weerspiegelt de gevolgen van de economische politiek van de laatste decennia en stelt eveneens de vraag naar welke belangen de Arabische autocraten dienen en hoe zij de economische dominantie van de VS (en in minder mate Europa) helpen in stand te houden. Daarom is de strijd tegen het despotisme in de regio ook altijd een klassenstrijd met anti-imperialistische ondertoon. Dit heeft niks te maken met « haat tegen het Westen » maar met de vraag wiens belangen de Arabische staten eigenlijk dienen.

Sinds 2006 kent de hele Arabische wereld een golf van protest : in Jordanië komen regelmatig verschillende sociale groepen op straat, in Algerije vonden er in 2010 meer dan 9 000 betogingen plaats, in Marokko zijn er regelmatig onlusten en relletjes doorheen het hele land. Dit culmineerde zelfs in een regelrechte veldslag tussen de bevolking van de stad Sidi Ifni en het leger in 2008. In Tunesië was de regio van Gafsa, in datzelfde jaar, maandenlang het theater van een confrontatie tussen de politiek en een grote sociale protestbeweging.

Enkele decennia van neoliberale ontwikkelingsmodellen hebben de Arabische economieën op een zeer ongelijke manier in het globale kapitalisme geïntegreerd. Het neoliberalisme heeft met haar privatiseringen, fiscale dereguleringen en afbraak van de welvaartsvoorzieningen de Arabische economieën veel kwetsbaarder gemaakt voor de economische crisis. De lofuitingen voor het « Tunesische mirakel » of voor de « Egyptische economische duurzaamheid », zoals het IMF nog stelde in februari 2010 (2) , was gebaseerd op het simpele geloof dat groei van het BNP gelijk stond met vooruitgang voor de hele bevolking. Het neoliberalisme leverde inderdaad indrukwekkende groeicijfers op, maar dit verborg de inherente klassenpolitiek die ermee gepaard ging. In elk land verrijkte een elite zich op een ostentatieve manier, onlosmakelijk verbonden met de belangen van Westerse bedrijven en Staten (wapenhandel en olie), terwijl de grootste delen van de bevolking steeds meer in moeilijkheden kwamen. Als verklaring voor de opstanden wordt vaak de corruptie van de dictators en hun entourage gebruikt. Dit verhaal verdoezelt echter meer dan het verklaart. De verrijking van een kleine elite en hun Westerse evenknieën en de gelijktijdige verarming van de midden- en lagere klassen is niet zozeer het gevolg van « foute » individuen die het « geld stalen » van de mensen maar is een logisch en inherent gevolg van de neoliberale uitbuiting zelf. Uiteraard hebben Ben Ali en Moebarak zichzelf verrijkt op de rug van hun bevolking maar zij zijn daarmee enkel de verpersoonlijking van een specifieke klassenpolitiek die de regerende coalities (sterk verschillend van land tot land) in stand hielden. De economische situatie die naar het massale protest leidde doorheen de Arabische wereld, is, met andere woorden, een normale functie van neoliberale kapitalistische accumulatie. In bijna alle landen van de regio zijn de heersende klassen erin geslaagd de dividenden van de economische verandering naar zich toe te trekken, terwijl door een subsidiepolitiek van de basisproducten de loyaliteit van de bevolking werd afgekocht. Het repressieve karakter van de Staten moest ervoor zorgen dat het ongenoegen als gevolg van de verarming in de kiem werd gesmoord. Dit verklaart ook waarom het sociaal protest zich ook altijd moet keren tegen het autoritaire karakter van de staat.

De opstanden en revoluties in de regio hebben eveneens een zeer belangrijke regionale dimensie. De overheersing van de VS in de wereldeconomie wordt in de eerste plaats in stand gehouden door haar controle, direct of niet, over de olievoorraden. Deze politiek wordt ondersteund door de autocratieën in de Golf door de controle over de olie niet te laten afhangen van de democratische wil van volkeren (3) . De alliantie tussen de VS en Israël is een onderdeel van deze politiek, want de VS ziet in Israël een ideale partner die de Amerikaanse hegemonie helpt te bestendigen. Vandaar ook dat Israëls belangen samenvallen met deze van de Arabische dictators en autocraten en niet deze van de Arabische volkeren. De Amerikaanse betrachting om een vrijhandelszone op neoliberale basis van Rabat over Tel-Aviv tot Bagdad te creëren, is een belangrijk bouwsteen om de Amerikaanse hegemonie te bestendigen.

De Arabische leiders hielden deze politiek-economische status quo niet alleen in stand maar, indien nodig, « wasten ze onze vuile was » (folteringen die « wij » uiteraard niet willen uitvoeren). Het ondersteunen van Arabische autocraten was dus een hoeksteen van de Amerikaanse en Europese politiek.

Waar zijn de islamisten ?

Het is opvallend hoezeer de Egyptische revolutie gelezen wordt doorheen de zeer verouderde bril van de Iraanse islamitische revolutie van 1979. Het is alsof, naast de immense tegenstellingen en verschillen tussen de twee landen, de klok tussen 1979 en 2011 stil heeft gestaan en dat er geen enkele evolutie plaats vond. Mensen willen misschien vrijheid maar « de » islam (de ayatollahs in Iran en de Moslimbroeders in Egypte) zal anders beschikken. Het feit dat de Moslimbroeders gedurende lange tijd achter de feiten aan liepen op het Tahrir-plein was koren op de molen van de aanhangers van de « islamitische complottheorie ». « Zie je wel », leken ze te stellen, « nu zijn ze stil om straks de macht naar zich toe te trekken ». De Moslimbroeders bleken tijdens de revolutie net zeer voorspelbaar, rationeel en ... al bij al politiek banaal. Zoals gewoonlijk bliezen ze warm en koud, twijfelend tussen een hoop op het verdwijnen van Moebarak en angst voor de macht en de stem van het volk. Conservatieven doen, per definitie, niet graag mee aan revoluties en het Moslimbroederschap vormt daar geen uitzondering op. De Westerse obsessie met de islam sinds 9/11 verhindert ons om de factor « islam » in de huidige gebeurtenissen beter te kaderen en vooral om cruciale veranderingen in de Arabische wereld te zien !

De ordewoorden van de Tunesische en Egyptische betogers waren concreet en pragmatisch : « Dégage Ben Ali », « Irhal Mubarak » en « Weg met het systeem » (an-nidham). Overal weerklonk het woord « huriyya » (vrijheid). De eisen waren seculier : vrijheid en democratie ! Deze jongeren zijn op geen enkele manier geïnspireerd of gefascineerd door Iran of door Saoedi-Arabië. Zij die in Egypte het Tahrir-plein bezet hielden, zijn sociologisch dezelfden die in Iran in 2009 (en nu opnieuw) tegen Ahmedinejad's herverkiezing demonstreerden (4) . Veel van deze jongeren zijn misschien gelovig maar scheiden dit van hun politieke eisen. Religieuze praktijken en overtuigingen worden steeds meer een persoonlijke keuze wat wijst op secularisering. De honderdduizenden op straat hebben op geen enkele manier gewacht op leiding of advies van de clerus, de Moslimbroeders of andere religieuze groepen (5) . Sheikh Ahmed al-Tayyib, hoofd van één van de meest prestigieuze instellingen van de sunnitische islam, de al-Azhar universiteit, wachtte lang vooraleer een standpunt in te nemen. Voor één keer stond hij niet 100 % achter Moebarak maar kwam niet veel verder dan een oproep tot kalmte en dialoog.

De grootmoefti van de republiek probeerde zelfs de acties van Moebarak een religieuze grondslag te geven en trachtte op vrijdag 4 februari 2011, de zogenaamde « dag van het vertrek », moskeeën dicht te houden (6) .

Hetzelfde geldt overigens voor de Egyptische christenen, de Kopten. De Koptische Kerk, bij monde van haar paus, Chenouda Ill, ging regelrecht achter Mubarak staan en verbood Kopten om deel te nemen aan de betogingen. De Koptische kerkelijke bureaucratie was voor haar maatschappelijke invloed onlosmakelijk verbonden met en afhankelijk van Moebarak. De voornamelijk jonge Kopten luisterden niet. Ze willen participeren in het publieke politieke leven buiten de kerk, als burger en niet, in de eerste plaats als Kopt. De massale deelname van Kopten aan de betogingen zijn dan ook een revolte tegen de kerkelijke omkadering ... net zoals de moslimjongeren zich losmaken van het islamitische religieuze establishment.

Zoals reeds aangehaald, reageerde het Moslimbroederschap pragmatisch, elke directe confrontatie uit de weg gaand. De Moslimbroeders stonden op het Tahrir-plein maar deden tegelijkertijd mee aan de onderhandeling met vice-president Omar Suleiman. Ze beschermden de betogers tegen de knokploegen van Moebarak, maar weerhielden de betogers ervan om de gebouwen van de televisie en radio te bestormen.

Anders was het voor de Salafisten, een hedendaagse radicaal-fundamentalistische stroming binnen de islam die in de tijd waarin de profeet Mohammed en de eerste generaties moslims leefden, de hefbomen wil vinden om het heden te organiseren. Deze zeer conservatieve strekking wil het maatschappelijk leven (politiek, economisch, cultureel en sociaal) ondergeschikt maken aan de geboden en verboden van de religie. De Salafisten, zoals altijd bevreesd voor « fitna » of « interne verdeeldheid », riepen op om de revolutie te beëindigen. Daardoor ondersteunden zij de facto Moebarak die er ook gretig gebruik van maakte. De paradox was dat het regime, dat onlangs nog de Salafisten beschuldigde van het aanwakkeren van sektarische gevoelens en betichte van het plegen van de aanslag op de Koptische Kerk op Nieuwjaar 2011 en daardoor enkele Salafistische satellietzenders verbood, ineens gebruik maakte van Salafistische sjeiks om de revolutie te counteren (7) . Dit betekent dat Mubarak in zijn laatste dagen bereid was om samen te werken met de meest fundamentalistische franje van de islamitische mobilisatie om zichzelf aan zijn presidentiële troon vast te klampen. Dit wansmakelijk spel, is eigenlijk een verder zetten van een strategie van verdeel en heers die hij de laatste 30 jaar perfectioneerde.

De islamisten die in de islam een politieke ideologie zien die alle maatschappelijke problemen kan oplossen, politieke organisaties zoals de Moslimbroeders in Egypte of de PJD in Marokko, zullen zeker en vast een rol spelen in de toekomstige politiek constellaties maar zij zullen niet de enigen zijn. De huidige revoltes hebben een politieke ruimte geopend waarbinnen de tweedeling secularisme versus islam(isme) minder belangrijk zal zijn. Liberalen, islamisten, sociaal- democraten, communisten en groenen zullen daar een rol in spelen. De jonge generatie die wil breken met het opgelegde status quo heeft daarin een cruciale rol te vervullen. De krachtsverhoudingen liggen in alle landen anders waardoor er zeker geen eenduidig scenario vastligt.

De gewelddadige groepen die zich inspireerden op de ideologie van Al-Qaida of Bin Laden zijn in deze Arabische revoltes compleet passief gebleken. Zoals specialisten al geruime tijd wisten, hebben deze gewelddadige groepen geen sociale basis, geen politiek project en zijn dus totaal losgekoppeld van de grotere politieke bewegingen. Al-Qaida acolieten zwerven waarschijnlijk rond in het gebied tussen Pakistan en Afghanistan, in de Sahara ten zuiden van Algerije en zelfs in London, maar stonden niet op de Avenue Bourguiba of op het Tahrir-plein. Dertig jaar van gewelddadige strijd, moord op duizenden mensen hebben hen alleen dichter gebracht bij de Westerse islambashers en de neoconservatieven dan bij de verzuchtingen van de Arabische volkeren. Ze moesten met lede ogen aanzien hoe 18 dagen van vreedzaam maar standvastig protest verwezenlijkte waar zij al decennia van dromen. Al-Qaida dat zichzelf wil tonen als een voorhoede van de islamitische wereld in haar strijd tegen het Westen, is eerder verwikkeld in een achterhoedegevecht die enkel nog zin heeft voor zichzelf en ... de islambashers en neocons (8) .

Interventie : welke rol voor het Westen ? En voor de lokale machten ?

Het Westen, en dan vooral de VS, is, los van de militaire operatie in Libië, al decennia alomtegenwoordig in de regio. De vraag wat het Westen kan doen of niet, is — zeker sinds de start van het Libische avontuur — niet de beste vraag. De bezetting van Irak, de tientallen Amerikaanse legerbasissen doorheen de hele regio, de special forces die sinds de War on Terror opereren in Zuid-Marokko, Zuid-Algerije en Jemen, ... tonen aan dat « wij » er al lang midden in zitten.

Saoedische tanks en pantserwagens denderden in maart 2011 het kleine Bahrein binnen, net zoals de Amerikaanse troepen Bagdad binnenrolden. Sinds 19 maart 2011 regent het eveneens bommen op Tripoli en andere Libische steden. Retorisch gezien lagen/liggen de doelstellingen van deze drie interventies ver uiteen : Irak bevrijden van de dictator Saddam Hussein, Bahrein stabiel en veilig houden, en de installatie van een no-fly zone om de Libische burgerbevolking te steunen. In de laatste twee gevallen gaat het in de praktijk om een Coalitie van de Willenden (coalition of the willing) waarvan we nu al kunnen voorspellen dat deze in een ramp zullen eindigen. Wanneer buitenlandse troepen vanuit de lucht (Libië) of op het land (Bahrein) worden ingezet, worden mooie concepten zoals vrijheid, democratie of stabiliteit, wars van elke intentie, synoniemen van geweld, chaos en repressie.

De oorlogen in Irak en Afghanistan die onder Bush's « Freedom Agenda » werden gevoerd leverden enkel meer instabiliteit op en verzet. Arabieren en moslims moesten bevrijd worden, zo vonden de neoconservatieven, door hen via een « shock and awe » bommentapijt van het Amerikaanse leger de democratie te brengen. Het resultaat is lamentabel : een humanitaire crisis zonder weerga in Irak, een nieuw politiek systeem dat in vorm democratisch lijkt maar dat in de werkelijkheid de klok terugdraait en waarin sektarische affiliaties belangrijker worden dan een inclusief universeel burgerschap (9) .

Vanuit Saoedi-Arabische invalshoek is de inval in Bahrein logisch. De politieke onrust in Bahrein, een klein maar strategisch en economisch zeer belangrijk naburig landje waar een soennitische minderheid een sjiitische meerderheid (70 % van de bevolking) politiek en economisch overheerst, zou ook kunnen overslaan naar Saoedi-Arabië. Als de VS of de EU echt democratie willen in de Golf, dan hadden ze Bahrein veel meer onder druk moeten zetten vooraleer een meedogenloze repressie werd ingezet (10) , maar evenzeer de kant moeten kiezen van de Saoedi-Arabische betogers (11) . De vraag blijft natuurlijk of Robert Gates, de Amerikaanse minister van Defensie, op bezoek in de regio echt meende dat er een dialoog moest komen met de oppositie. Met andere woorden, de vraag blijft of de Saoedische inval een eigen initiatief is dat aantoont dat de macht van de VS in de regio tanende is, of, net omgekeerd, dat de lippendienst aan democratie zoals van oudsher in de regio plaats maakt voor de reaalpolitiek van de oliebelangen en dat Gates zelf het licht op groen zette voor de interventie van Riyadh tijdens zijn doortocht in de hoofdstad van het koninkrijk.

Een belangrijke reden voor interventie die vaak wordt ingeroepen (inclusief door Westerse journalisten) is dat de betogingen in Bahrein van sektarische aard zijn. Het feit dat de meerderheid van de betogers sjiiet is, is uiteraard alleen maar de weerspiegeling van een demografische en politieke feitelijkheid. Vele soennieten namen ook deel aan de betogingen en velen onder hen speelden zelfs een voortrekkersol. De mobilisatie gebeurde onder dezelfde universele termen als waarin de Irakezen en Libanezen op straat kwamen de afgelopen maanden : tegen het sektarische karakter van de politieke ordening. Een echte democratische verschuiving in Bahrein zal, net zoals in Zuid-Afrika, gepaard moeten gaan met een massale politieke en economische machtsverschuiving van de minderheid naar de meerderheid. Dit kan enkel slagen wanneer duidelijk gekozen wordt voor een universeel democratisch burgerschap. Dat was net het ordewoord van de betogers !

De Arabische sjiieten op basis van hun geloof aanzien als een « vijfde colonne van Iran » is (net zoals blijkt voor Irak) een analysekader dat zijn tijd voor een stuk heeft gehad. De breuklijn sjiiet-soenniet is soms pertinent maar wordt, in het kielzog van de Arabische omwenteling, steeds duidelijker een foutieve lezing. Net zoals de Amerikanen in Irak stilaan bewust worden, moeten we onze eigen sektarische wensdromen niet voor werkelijkheid aanzien.

Waar de Libische interventie zal eindigen is allesbehalve duidelijk. De verwarring over het einddoel (de bescherming van de bevolking of het vertrek van Kadhafi ?), de onduidelijkheid over de commandostructuur, de twijfel over de aard en het doel van de zogenaamde « rebellen », de onzekerheid over de duur van de militaire operaties, nopen ons zeker tot enige reserve. Het humanitair imperialisme dat vaak vanuit nobele maar abstracte principes interventie aanbeveelt heeft geen rooskleurig verleden. De inval in Irak of de bombardementen op Servië zijn niet echt overtuigende referenties om voor te leggen.

Een open besluit

Het anti-democratische karakter van vele van de Arabische staten is niet alleen gevolg van « slechte dictators » die hun volk graag onderdrukken, noch is het een toeval en evenmin is « de islam » de belangrijkste verklaringsfactor. Het is eerder de politieke vorm die het neoliberaal kapitalisme vandaag aanneemt in landen waar de ongelijkheid sterk groeit en dit in een regio die van geopolitiek cruciaal belang is voor de hele wereld. Daarom houdt de eis voor meer democratie in de Arabische wereld eveneens een klassenvraagstuk in dat niet opgelost is door het vertrek van de dictator. Vandaar ook dat er dagelijks betogingen, stakingen en sit-ins blijven plaats vinden.

De Arabische politiek kan niet langer gereduceerd worden tot het dilemma « stabiliteit of fundamentalisme » maar wat de toekomst zal brengen blijft onzeker. Wat mensen van Marokko tot Irak willen, is een democratische arena en zelfbeschikkingsrecht om over hun eigen toekomst te beslissen. De politieke machtsverhoudingen liggen in alle landen anders en de uitkomst van de nationale en internationale krachtmetingen laten zich niet vatten in één scenario. Liberalen, islamisten, sociaal-democraten, communisten en groenen zullen daar een rol in spelen. De jonge generatie die wil breken met het opgelegde status quo en met de geopolitieke spelletjes die hen al decennia reduceren tot objecten van macht, heeft daarin een cruciale rol te vervullen. De raz-le-bol van deze generatie werd misschien nog het best verwoord door het pamflet van de Free Gaza Youth. Dit opende met de volgende schreeuw :

« Fuck Israël. Fuck Hamas. Fuck Fatah. Fuck de VN. Fuck UNRWA, Fuck USA ! Wij, de jongeren van Gaza, zijn Israël, Hamas, Fatah, de bezetting, de schendingen van de mensenrechten en de onverschilligheid van de internationale gemeenschap beu ! We willen schreeuwen en door deze muur van stilte, onrecht en onverschilligheid breken, zoals een Israëlische F16 door de muur van het geluid breekt. »

En terwijl de camera's van de internationale media van land naar land hoppen om de laatste scoops en shots te verzamelen, blijft de strijd verder duren. In Tunesië, Egypte, Algerije, Marokko en Irak blijven de mensen verandering eisen, blijven ze staken en betogen. De muur van de angst is doorbroken. Het is duidelijk dat er vooruitgang en tegenslagen zullen zijn maar wat gebeurd is, is nu onomkeerbaar. De woorden die de Tunesische dichter al-Chebbi in 1933 schreef, klinken actueler dan ooit :

« Lorsqu'un jour le peuple veut vivre, Force est pour le destin de répondre, Force est pour les ténèbres de se dissiper, Force est pour les chaînes de se briser ».

D. Gedachtewisseling

De heer Vanlouwe merkt vooreerst op dat dit voorstel van resolutie werd ingediend voor de VN-Veiligheidsraad resolutie 1973 had aangenomen en bijgevolg kon er in de tekst ook niet naar verwezen worden. De opmerking van professor David om de verwijzing naar deze resolutie 1973 in de tekst op te nemen, zal zeker gevolgd worden.

Mevrouw Arena voegt er aan toe dat ook de uiteenzettingen van de sprekers de commissie zullen toelaten het voorliggende voorstel te vervolledigen.

We kunnen de Westerse belangen inzake energie, migratie, nabuurschapbeleid en stabiliteit in het Midden-Oosten niet ontkennen. Hoe langer het gewapend conflict in Libië duurt, hoe meer het imago van het Westen aangetast zal worden. Daarom moet zo vlug als mogelijk werk gemaakt worden van een exitstrategie en van heropbouw van het land.

Mevrouw Arena deelt niet de gangbare opvatting dat het slechts om « facebook »-revoluties zou gaan. De nieuwe telecommunicatiemiddelen hebben zeker een rol gespeeld bij de mobilisatie van de bevolking en de grote massabijeenkomsten (zoals op het Tahrir-plein in Cairo), maar er was ondertussen ook een maatschappelijk middenveld gegroeid dat klaar was voor de verandering. Zonder georganiseerd middenveld hadden de revoluties niet kunnen plaatsvinden op de wijze waarop dit nu is gebeurd.

Spreekster verwijst hierbij naar een onderhoud dat zij op 3 april 2011 heeft gehad met mensen uit het middenveld uit Tunesië, Egypte en Marokko. Zij benadrukten dat ondertussen ook in Marokko en in Algerije sociale eisen worden geformuleerd, waarop de regeringen tot nu toe eerder aarzelend antwoorden. Ook daar zal de revolutie volgen, want de sociale eisen zijn sterk. Fundamenteel in hun getuigenis was echter dat het middenveld, dat zich sinds meer dan 10 jaar organiseert, de bevolking heeft voorbereid op de revolutie. Zo waren in Egypte de stakingen van 2004 belangrijk voor de tegenstanders van het regime om de teugels in handen te nemen en hebben ze geleid tot sensibilisering van de bevolking.

Het is dus cruciaal dat het Westen het maatschappelijk middenveld in de regio politiek blijft steunen en haar verdediging opneemt. In Tunesië worden na de revolutie de mensenrechten nog altijd niet gerespecteerd; er zijn nog steeds willekeurige arrestaties en mensen worden gefolterd in de gevangenis. Het Westen mag niet alleen oog hebben voor militaire acties, maar moet blijven herhalen dat regimes die de mensenrechten schenden, niet kunnen. Dat is echte steun aan de bevolking en zal niet overkomen als inmenging in binnenlandse aangelegenheden.

Verder moet het Westen ook zijn paradigma's wijzigen : de huidige oplossingen voor de economische crisis zijn eigenlijk oude recepten die opnieuw worden voorgesteld, zoals plannen voor bezuinigingen, voor minder staat en meer deregulering. De EU promoot ook elders dezelfde oplossingen. Als ze echter niet binnen de EU kunnen worden gerealiseerd, hoe zal dat dan lukken buiten de EU ? Een voorbeeld is Egypte, waar de liberale beweging moeilijkheden ervaart om economische vrijheid te verzoenen met de sociale verzuchtingen van de bevolking, waarna religieuze bewegingen verschijnen die een aantal sociale oplossingen en hulp voorstellen aan de bevolking. Voorzichtigheid is dus geboden.

Het integrisme moet niet bestreden worden door dictaturen maar ook niet door ultraliberale modellen voor te stellen. Om het integrisme te bestrijden moeten we de sociale demarches ondersteunen om tot een echte verdeling van de rijkdom te komen.

Tot slot vraagt mevrouw Arena zich af hoe ons nabuurschapbeleid op Europees niveau kan worden verbeterd en hoe de beschikbare middelen beter gebruikt kunnen worden om te antwoorden op de noden van de bevolking.

Mevrouw Temmerman kan zich volledig aansluiten bij de analyse van professor Zemni.

Iedereen is het blijkbaar eens met de stelling dat de militaire interventie in Libië kort moet zijn. Hoe kan deze militaire strategie dan geformuleerd worden ?

Kan er meer uitleg gegeven worden over organisaties als Al-Qaida en Al-Shabaab en hun rol in de Arabische landen, meer specifiek in de Golf van Aden en het Suezkanaal ? Wordt hun invloed versterkt door de huidige gebeurtenissen ?

Wat is de rol van de vrouwen in de Arabische revoluties ? Wat kan het Westen doen om hen te steunen ?

Volgens de heer De Bruyn sterken de uiteenzettingen van de drie sprekers hem in de overtuiging dat een debat dat een breder beeld schets van de regio te verkiezen is boven de focus op één land.

Wat is het belang van de gebeurtenissen in Libië, en vooral de onduidelijkheid over de toekomst, voor de democratiseringsprocessen in de regio ? Bestaat het gevaar dat het proces tot stilstand komt ? Bepaalde regimes blijven nu nog in de schaduw opereren, ofwel door schijntoegevingen te doen ofwel door brutale repressie. Is dit slechts tijdelijk of is de democratiseringsbeweging toch niet te stoppen ?

Wat betreft Saoedi-Arabië stelt de heer De Bruyn dat zelfbeschikkingsrecht, de idee dat een volk autonoom over zijn ontwikkeling moet kunnen beslissen, een belangrijk principe is. Volgens de heer Lambrecht zouden de consequenties gevaarlijk kunnen zijn. Kan de heer Lambrecht hier meer uitleg over geven ?

De jongeren (tussen 18 jaar en 40 jaar) hebben een bijzonder belangrijke rol gespeeld. Vooral hun omgang met religie, die fundamenteel anders lijkt te zijn dan die van hun ouders en grootouders, is interessant. In welke mate zullen ze de ruimte krijgen om hun idealen verder te ontwikkelen ? In welke manier gaan religie en staatsvorm, omgaan met macht, democratisering, vrijheden en rechten van vrouwen, holebi's ... samen ? Hoe zal hun religie daarmee omgaan ?

De media heeft een bijzonder belangrijke input gegeven bij de aanvang van het hele proces. Wat is nodig om die rol van de media te bestendigen ? Kan het Westen ondersteuning bieden ?

Ook mevrouw Piryns dankt de sprekers voor het meer overkoepelend zicht op de gebeurtenissen.

Zoals professor Zemni heeft gezegd, moet het Westen zich hoeden voor al te veel inmenging. Een democratiseringsproces kan alleen slagen als het van onderuit verder vorm krijgt. Het is niet aan het Westen om een model op te leggen aan de Arabische wereld. Democratie is een koepelbegrip; er blijven verschillende manieren om een maatschappij te organiseren. Toch leeft in het Westen ook de drang om de processen in de Arabische wereld te ondersteunen. Op welke wijze kan dit het best ?

De operatie in Libië werd snel beslist gezien de nood aan bescherming van de burgers toen de troepen van Kadhafi aan de poorten van Benghazi stonden. Ondertussen is het doel van de operatie steeds onduidelijker geworden : burgers beschermen of zorgen dat kolonel Kadhafi het land verlaat ? De operatie mag in ieder geval niet te lang meer duren. Is er al een exitstrategie ?

Hoe kunnen we de democratie en vrije verkiezingen ondersteunen ?

Welke strategie moet de EU op lange termijn uitwerken ? Mevrouw Piryns vreest dat hier opnieuw dezelfde fout als in Afghanistan zal worden gemaakt waar de voorziene middelen voor de militaire interventie vele malen de middelen voor economische stimulansen overtreffen.

Het is ongelooflijk hypocriet dat in het verleden zo veel wapens werden geleverd aan de regimes in de regio. In het voorliggende voorstel van resolutie moet duidelijk gepleit worden voor een wapenembargo naar alle landen van het Midden-Oosten.

Saoedi-Arabië is één van de vreselijkste dictaturen ter wereld, maar blijkbaar kan dat land niet streng veroordeeld worden omdat hun rol belangrijk is binnen de Arabische Liga en de steun van de Arabische Liga nodig is voor de operatie in Libië. Ook dat is hypocriet.

Volgens de heer Anciaux moet het conflict in Libië snel opgelost worden, maar uit de plannen van de internationale gemeenschap leidt spreker af dat het eerder om een termijn van drie keer drie maanden zal gaan.

Als de heer Lambrecht van oordeel is dat de rebellen in Libië mogelijk gelinkt zijn aan al-Qaida, waarom wordt daar dan geen ruchtbaarheid aan gegeven ? Er werd ons steeds voorgehouden dat kolonel Kadhafi Al-Qaida ondersteunde. Wat is er dan fout gelopen ? Wie zijn die rebellen echt ?

Het imago van het Westen in de Arabische wereld wordt opnieuw beschadigd door de politiek van twee maten en twee gewichten. Waarom komt het Westen tussen in Libië en niet in Jemen of Saoedi-Arabië ?. Uiteraard voelt de jonge generatie, die wil breken met het opgelegde status quo en met de geopolitieke spelletjes die hen al decennia reduceren tot objecten van macht, de hypocrisie van het Westen.

Is Palestina het gedroomde excuus of de hoofdoorzaak van veel frustratie en internationaal terrorisme ? Zolang het Palestijnse probleem niet ernstig wordt opgelost, zal er terrorisme blijven. Erken twee staten, Israël en Palestina, en de voedingsbodem voor de meeste haat en extremisme is weg.

In ieder geval, buiten het militaire optreden blijft de nood aan een Marshallplan voor humanitaire en economische ondersteuning. Volgens de Eerste minister is Libië een rijk land dat veel geld kan opbrengen voor zijn bevolking, maar andere landen hebben nood aan forse ondersteuning voor een noodzakelijk verbetering op sociaal-economisch vlak.

Antwoorden van professor David

Het optreden van het Westen in Libië moet zo spoedig mogelijk worden stopgezet zodra de doelstelling — het beschermen van de burgers — bereikt is. Of men het wil of niet, een gewapende interventie, zelfs tegen militairen, heeft gevolgen voor de burgers. Er moet dus de voorkeur worden gegeven aan onderhandelingen en aan druk op de regering om het conflict zo snel mogelijk en zonder bloedvergieten te beëindigen.

Naast het voormelde interpretatieprobleem roept deze interventie geen juridische problemen op. Zij is gedekt door resolutie 1973 van de VN-Veiligheidsraad, op grond van hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties. Het internationaal humanitair recht moet echter zoveel mogelijk in acht worden genomen. De Belgische piloten moeten goed beseffen dat de bescherming van de burgerbevolking iedere aanslag op burgers uitsluit. Er mogen geen operaties worden uitgevoerd die burgers door collaterale schade ernstig in gevaar kunnen brengen.

Resolutie 1973 is vrij verregaand : het is de eerste maal dat Staten de toestemming krijgen om met militaire middelen een einde te maken aan ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, inzonderheid aan aanvallen tegen burgers. Dit soort mandaat werd in het verleden wel al toegekend aan vredeshandhavingsmissies, zoals de UNPROFOR (in Bosnië-Herzegovina), de UNOSOM (in Somalië), en de UNOCI (Ivoorkust), die geweld mochten gebruiken om burgers te beschermen. Zelfs de UNAMIR in Rwanda had het mandaat om burgers te beschermen, maar het is de eerste maal dat Staten een dergelijke bevoegdheid krijgen ten opzichte van een andere Staat. Een resolutie van de Senaat zou de aandacht van de regering moeten vestigen op de verplichting van de deelnemende Staten om het internationaal humanitair recht na te leven.

Bovendien is de wapenverkoop aan de president van een land dat de mensenrechten schendt een vorm van steun voor deze schendingen.

Antwoorden van de heer Lambrecht

Men kan de soldaten moeilijk aansprakelijk stellen voor het uitvoeren van bevelen waaraan ze zich niet kunnen onttrekken.

Het is moeilijk te zeggen wanneer de operatie zal beëindigd zijn. Men was er misschien beter niet mee begonnen en resolutie 1973 van de VN-Veiligheidsraad beter niet aangenomen.

In het Midden-Oosten werkt het Westen de perceptie in de hand twee maten en twee gewichten te hanteren. Terecht wordt de vraag gesteld waarom enkel in Libië wordt geïntervenieerd en niet in de andere landen van de regio. In Bahrein komen we niet tussen wegens oliebelangen en de aanwezigheid van de Amerikaanse vijfde vloot; in Saoedi-Arabië niet wegens oliebelangen; in Jemen zijn we bezorgd voor de val van het regime. We treden dus alleen op om onze eigen belangen te beschermen.

Khadafi heeft nooit nauwe banden onderhouden met Al-Qaida en sedert het midden van jaren negentig is er zelfs een conflict ontstaan tussen beiden. In de jaren tachtig was Khadafi de grote bondgenoot van de terrorist Abu Nidal. In buurt van Bengazi had Khadafi zijn « wereldrevolutionair centrum » waar hij allerlei terreur- en revolutionaire organisaties bewapende en trainde. Khadafi wil echter praten met iedereen die de territoriale integriteit van Libië erkent om zo een wig te drijven binnen het gewapend verzet in het noordoosten van het land. Het is dus niet uit te sluiten dat hij ook met de Libisch-Islamitische groep zal praten.

De consequenties van het separatisme in Saoedi-Arabië dat beschikt over een kwart van alle oliereserves ter wereld zijn aanzienlijk. Het huis van Saoed leeft in onvrede met sommige andere stammen en klampt zich vast aan de macht. Tijdens de crisis van het Moebarak-regime in Egypte, besliste Koning Abdullah om 20 miljard dollar te beloven aan jonggehuwden om een huis te bouwen en eigen zaak te beginnen om zo bij hen in de gunst te komen. Toch is er onrust uitgebroken die levens heeft gekost en op termijn de oliebevoorrading zou kunnen hypothekeren. Mogelijke onlusten binnen de sjietische minderheid aan zuidkust van de Perzische Golf, middenin één van de rijkste olievelden ter wereld, en een eventuele opstand van de migratoire gediscrimineerde werkkrachten zouden de internationale oliebevoorrading wel eens in gevaar kunnen brengen.

De Westerse media opgesteld rond het Tharir-plein in Cairo konden de revolutie letterlijk filmen van minuut tot minuut. Al Jazeera speelt een zeer belangrijke rol in het ontketenen en het overbrengen van de revolutie van het ene land naar het andere. Het is ook een belangrijke politieke pion. Zo werd de preek van moslimbroeder Yusuf al-Qaradawi, hoofd van de theologische faculteit van Qatar, die elke week rechtstreeks door Al Jazeera wordt geprogrammeerd, vorige week uitgezonden door een amusementszender uit de Emiraten, omdat Qatar zijn goede betrekkingen met Syrië niet op het spel wilde zetten. Yusuf al-Qaradawi zette immers de president van Syrië op één lijn met Moebarak en Khadafi. Dit wijst er natuurlijk op dat Al Jazeera vooraf wist wat er in deze preek zou gezegd worden.

Antwoorden van professor Zemni

De Arabische revolutie kan niet meer worden teruggedraaid want de muur van angst is doorbroken door de Arabische volkeren.

In Egypte heeft de overgangsregering betogingen verboden om de economie terug op gang te brengen. Dit is echter niet in dank afgenomen door de bevolking die hiertegen geprotesteerd heeft. De leidende klasse in Egypte heeft Moebarak maar losgelaten toen duidelijk werd dat het regime ook zonder hem zou kunnen blijven bestaan, mits toegevingen. Tijdens de Tahrir revolutie heeft het leger dan de krijtlijnen uitgezet voor deze toegevingen.

Ook in de andere landen zal de revolutie het regime niet van vandaag op morgen grondig veranderen. De interne dynamiek van de verschillende revoluties zal geen directe weerslag ondervinden van de interventie in Libië. De gewapende vleugel van de rebellen in Libië hadden hier om gevraagd. De civiel-democratische vleugel van het verzet, mogelijk doelwit van Khadafi, was tegen een interventie.

Spreker gelooft niet echt in een humanitaire interventie. VN-resolutie 1973 heeft een juridische basis gegeven aan de interventie maar deze is daarom nog niet legitiem. Er is weliswaar « responsibility to protect » maar eigenlijk weten we niet goed wat we eigenlijk aan het beschermen zijn. In feite zijn we een beetje de luchtmacht van de rebellen, een macht die we niet zo goed kennen.

In tegenstelling tot andere landen is in Libië het vreedzame protest vanaf het begin zeer hardhandig aangepakt. Op 14 januari 2011, dag van het vertrek van de Tunesische president Ben Ali, werd er betoogd in Libië. Daartegen werd zeer hard opgetreden. Toen duidelijk werd dat delen van het Khadafi-regime zich hadden afgescheurd, zoals de minister van Defensie met zijn troepen, moest het leger wel tussenkomen in het conflict. Het leger was niet zoals in Tunesië een buffer tussen de bevolking en de politiediensten. Het zou beter zijn geweest dat er één land buiten het VN-kader zijn verantwoordelijkheid had genomen om het bloedbad in Benghazi te voorkomen. Nu is er een uitputtingsslag bezig waarvan het einde nog niet in zich is.

Khadafi is een buitenbeentje, zowel op politiek als op religieus vlak. Hij heeft een eigen politiek systeem ontwikkeld, de « Jamahiriyah » — Arabisch neologisme, een samentrekking van Jomhoeriyya (Republiek) en Jamahir (populaire massa). Khadafi heeft ook een kalender ingevoerd die begint met de dood van de profeet Mohammed in 632. Dit eigengereid optreden is zeer tegen de zin van meer orthodoxe moslims.

De revolutionaire beweging is gekaapt door de logica van het geweld. De transitieraad, de de facto nieuwe regering van Libië, is een samenraapsel van voormalige Khadafi-aanhangers, tegenstanders van het regime van Kadhafi, jongeren, civiele organisaties, ... onder leiding van de voormalige minister van Defensie, die niet veel prestige heeft in de Arabische wereld.

Vanaf het begin van de Arabische revoluties hebben vele observatoren naar Saoedi-Arabië gekeken. Het gaat hier om een oerconservatief regime dat een remmende invloed heeft op revoluties in de Arabische wereld. Het salafisme, dat zeer veel terrein heeft gewonnen in de voorbije 20 à 30 jaar, komt in de eerste plaats van Saoedi-Arabië. Het remt de politieke en economische emancipatie van de bevolking in het Golfgebied af omdat dit olierijk gebied niet « ten prooi mag vallen aan democratie ». Maar de revolutie borrelt en in feite zitten de Saoedische machthebbers op een vulkaan. Het is daarom beter dat het Westen deze toestand niet te veel manipuleert om geen averechts effect te krijgen.

De sjiieten in Saoedi-Arabië zijn in de afgelopen 20 jaar geëvolueerd van een sectaire benadering van de politiek naar het speerpunt van de democratische omwenteling. Zij pleiten samen met de soennieten voor een modern democratisch Saoedisch burgerschap.

Bij het ondersteunen van de civiele maatschappij in Noord-Afrika moeten wij ons afvragen of de islamisten ervan deel uitmaken. De Europese Unie geeft hier al zeer lang zeer veel steun met een strenge selectie van de partners. We moeten echter ook rekening houden met deze islamisten (zolang zij de democratische spelregels respecteren) waarvan de mensenrechten op grote schaal worden geschonden door de vroegere machthebbers met medeweten en instemming van het Westen.

De jongeren zijn over het algemeen nog gelovig, maar er is ook een seculiere stroming. Er is echter ook de tendens die de islam beschouwt als louter persoonlijk zonder specifieke politieke dimensie.

De emancipatie van de vrouw en van de minderheden is nog verre van voltooid. Zo kwamen de vrouwen in Tunis op straat om ervoor te ijveren dat hun verworvenheden in rechte en de facto niet zouden worden teruggeschroefd. In Egypte was de situatie van de vrouw echter niet zo gunstig. Het patriarchale, eigen aan de samenlevingen rond de Middellandse Zee, is nog zeer sterk aanwezig. Vrouwen zijn zich aan het organiseren. Zij willen zich losmaken van de regimes die hen hebben gebruikt als onderdeel van hun communicatie tegenover het buitenland. In Tunesië vraagt de nieuwe minister van Sociale en Vrouwenzaken zich af of de vrouwenorganisaties niet enkel sterk stonden omdat zij een onderdeel waren van het regime van Ben Ali. Zij moeten hun onafhankelijkheid herwinnen en een maatschappelijke kracht worden die in de verschillende partijen kan aanwezig zijn. De Europese Unie kan hierin een rol spelen.

Palestina is een zeer belangrijk politiek probleem voor de regio. Meer democratie in de Arabische wereld kan mee aan de basis liggen van een oplossing voor Palestina. Als de regimes in het Midden-Oosten meer rekenschap zullen afleggen aan de publieke opinie zal de druk groter worden om tot een bevredigende oplossing te komen in het Israëlisch-Palestijns conflict. De Palestijnen zijn steeds meer gewonnen voor één staat dan wel een tweestaten-oplossing, wat door Israël verworpen wordt omdat hierdoor het Israëlisch karakter van deze staat zou aangetast worden.

Veel jongeren ontvluchten Tunesië of Libië in de eerste plaats omdat het weinig waarschijnlijk is dat er op korte termijn een economische omwenteling komt maar ook omdat zij niet de indruk hebben er thuis te horen. Zij voelen zich geen onderdeel van de samenleving, noch op politiek noch op economisch vlak. Daarom zal de migratie nog een tijdje blijven.

III. BESPREKING VAN HET VOORSTEL VAN RESOLUTIE

A. Inleidende uiteenzetting door de heer De Bruyn, medeindiener van het voorstel van resolutie

In dit voorstel van resolutie wordt aan de regering gevraagd om op multilateraal vlak op te treden en te pleiten voor een dialoog tussen de machthebbers in de Maghreb en het Midden-Oosten, en de opposanten die een structurele wijziging van de regimes wensen. Er wordt ook aangedrongen om economische en diplomatieke sancties te nemen, waaronder het bevriezen van de financiële tegoeden en het uitvoeren van visarestricties tegenover ex-machtshebbers die niet willen meewerken aan het democratiseringsproces.

Ons land draagt bij tot de NAVO-operatie in Libië op basis van resolutie 1973 die verloopt met steun van de Arabische wereld. In deze operatie wordt het principe van « de opdracht tot bescherming » toegepast. Militair ingrijpen is uiteraard slechts een ultieme optie.

B. Algemene bespreking

De heer Daems vindt dat de tekst van dit voorstel van resolutie zeer negatief is opgesteld. Het zwaartepunt ligt vooral op de sancties, zoals het bevriezen van de tegoeden en het inschakelen van het Internationaal Strafhof van Den Haag. Men kan beter het ontstaan van de democratiseringsbeweging in de mediterrane wereld benadrukken. We moeten de consolidering van het democratiseringsproces in de mediterrane wereld ondersteunen en hard zijn voor alle ondemocratische regimes, zonder uitzondering.

Mevrouw Arena meent dat het heel moeilijk is een voorstel van resolutie te maken voor alle revoluties in de Maghreb en het Midden-Oosten, want ze zijn heel divers. Bovendien verschillen de standpunten van de westerse wereld over de diverse landen heel sterk. Een verwijzing naar resolutie 1973 lijkt haar in de context van het voorstel van resolutie aangewezen, want ze rechtvaardigt de militaire interventie in Libië.

Het voorstel van resolutie moet een aantal standpunten bevatten. Eerst en vooral moet worden erkend dat België en de Europese Unie hun plicht niet zijn nagekomen om de voorwaarde van de eerbiediging van de rechten van de mens op te nemen in hun partnerschappen met de landen van de Maghreb en het Midden-Oosten. Er moet dringend humanitaire actie worden ondernomen voor de plaatselijke bevolkingen. Het is bijgevolg raadzaam een ander soort euromediterraan partnerschap te zoeken, waarin rekening wordt gehouden met bovenvermelde standpuntbepaling.

De heer Van Rompuy vindt het onverstandig resolutie 1973 van de VN-Veiligheidsraad ook op Syrië toepasselijk maken. Dit land ligt op een geografisch veel gevoeliger plaats als Libië en daarenboven moet de Arabische Liga minstens akkoord zijn om militair in te grijpen, wat voor Syrië weinig waarschijnlijk lijkt.

Het Euro-Mediterraan Partnerschap moet aangepast worden aan de nieuwe politieke context. Men mag dit echter niet als een eerste aanzet beschouwen om deze landen in de Europese Unie op te nemen.

Volgens de heer De Decker is de chronologie het enige gegeven dat de revoluties ten zuiden van de Middellandse Zee bindt. In Marokko en Jordanië hebben de staatshoofden een stabiliserende rol gespeeld. De revolutie in Tunesië werd bevorderd door het onderwijsniveau van de bevolking en door de politieke cultuur van de middenklasse die de veranderingen aangemoedigd heeft. Egypte bevindt zich in het hart van de Arabische wereld, waarin het een uitzonderlijke historische rol speelt. Het leger controleert de revolutie en bereidt de veranderingen voor na de afzetting van president Moebarak. Men mag echter niet vergeten dat president Moebarak leeft met de erfenis van president Sadat, die in 1979 op buitengewoon moedige wijze Israël heeft erkend. Syrië sleept de zware en conservatieve erfenis van de vroegere president Assad met zich mee. Men moet zich dus bewust zijn van de heterogeniteit van de revoluties in de diverse landen.

Spreker betreurt overigens dat de Europese Unie een unieke kans heeft laten liggen om haar steun te betuigen naar aanleiding van die aangrijpende gebeurtenissen.

Men moet voorkomen dat de revoluties in reactionaire richting ontsporen, door het optreden van de islamistische krachten in bepaalde landen. In die context zijn de interreligieuze conflicten van essentieel belang.

Op zich was het Lissabon-proces een goede zaak, maar de toepassing ervan was niet altijd efficiënt, waarschijnlijk omdat de Europese Unie met dictators over haar partnerschappen onderhandelde. Een politieke analyse van dat proces dringt zich derhalve op.

Volgens mevrouw Khattabi heeft het autocratische karakter in diverse graden van de heersende regimes aanleiding gegeven tot de revoluties in de regio. Men moet een evenwicht herstellen in de tekst en elke partij voor haar verantwoordelijkheid plaatsen. Men moet nu eenmaal toegeven dat de Europese Unie heeft bijgedragen tot het voortbestaan van die regimes. Toen over de partnerschappen onderhandeld werd, heeft ze geen oog willen hebben voor de eisen van de spelers in het veld. Bij het nieuwe partnerschap moet worden voorzien in het tot stand brengen van een systeem dat de steun van de Europese Unie aan de democratische organisaties garandeert. Op die manier kunnen de mediterrane landen op stevige grondvesten steunen om hun democratische instellingen op te bouwen.

Voor alles is het raadzaam zich ervan te vergewissen dat de wil van het volk geëerbiedigd wordt. Spreekster heeft de indruk dat het nastreven van secularisering in die staten een ongewenste vorm van inmenging is.

Mevrouw Matz vraagt zich af of het voorstel van resolutie strekt om veeleer op Libië te focussen, dan wel of het in een algemenere context past, die het geheel van de politieke contexten van de betrokken landen omvat. Spreekster helt veeleer naar die tweede mogelijkheid over.

De heer Anciaux vindt dat de politieke toestand van de verschillende landen niet te vergelijken is met elkaar, alhoewel er een duidelijke onderstroom aanwezig is.

Aan de vrijblijvende houding van ons land en van de Europese Unie inzake het Euro-Mediterraan Partnerschap moet een einde komen door concrete sancties inzake de eerbiediging van de mensenrechten op te nemen in een nieuw partnerschap en in de bilaterale akkoorden.

Spreker kan de doelstellingen van het voorstel van resolutie onderschrijven maar is van mening dat men zich iets te veel beperkt tot die landen waar de revolutie reeds heeft plaatsgehad. Men zou eventueel ook een standpunt kunnen innemen inzake de landen waar dit nog niet het geval is.

Spreker heeft reeds een aantal vragen gesteld aan de regering over de concrete sancties die tegen de ex-dictators worden genomen. Een aantal elementen uit de antwoorden van de regering zouden in het voorstel van resolutie kunnen opgenomen worden. Binnen de Europese Unie kan ook overwogen worden om sancties op te leggen, zoals bijvoorbeeld het bevriezen van tegoeden.

De heer Anciaux verwijst hierbij naar de verordening nr. 1204 van 2 maart 2011 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Libië over de bevriezing van de tegoeden van Khadafi.

Volgens de heer Daems moet de Europese Unie, met België als voortrekker, de kans grijpen om een strategie te ontwikkelen in deze regio. Dit moet duidelijk blijken uit de tekst van het voorstel van resolutie. Door het ontluikend democratiseringsproces te steunen, kan de Europese Unie, samen met ons land, de politieke en economische ontwikkeling, alsook de secularisatie van deze regio, bestendigen en vervolgens hulp verlenen onder bepaalde voorwaarden.

C. Bespreking van de amendementen

Considerans

Punt Cbis (nieuw)

Mevrouw de Bethune en de heer Van Rompuy dienen het amendement nr. 25 in dat ertoe strekt een punt nieuw punt Cbis in de considerans in te voegen dat verwijst naar de demonstranten in Bahrein, Syrië en Jemen die politieke, economische en sociale hervormingen vragen.

Volgens mevrouw de Bethune is dit amendement een actualisering van de tekst.

Punt Cter (nieuw)

Mevrouw de Bethune en de heer Van Rompuy dienen vervolgens het amendement nr. 26 in om een nieuw punt Cter in te voegen, waarbij verwezen wordt naar het buitensporig geweld van de ordehandhavers tegen de demonstranten in Bahrein, Syrië en Jemen. Dit geweld leidde tot een groot aantal doden, gewonden en gevangenen en vormt een schending van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

Ook dit amendement beoogt een actualisering van de tekst.

Punt Ebis (nieuw)

De heer Anciaux dient het amendement nr. 12 in ten einde een nieuw punt Ebis in te voegen, om ook te wijzen op de gewelddadige repressie van de regimes tegenover de rechtmatige aspiraties en verzuchtingen van de bevolking. Volgens de heer Anciaux nemen de repressie en het geweld nog steeds toe. De onder druk staande regimes gaan steeds driester te werk. Dit is geen onbelangrijk feit als men om actie roept.

Punt F

De heer De Decker dient amendement nr. 16 in, dat strekt om punt F te vervangen door een nieuwe tekst, luidende : « overwegende dat de Europese Unie de herevaluatie van haar betrekkingen met de landen uit het zuidelijke Middellandse Zeegebied moet voortzetten naar aanleiding van de huidige democratiseringsbewegingen; ».

Punt Fbis (nieuw)

Mevrouw de Bethune en de heer Van Rompuy dienen het amendement nr. 27 dat ertoe strekt in een nieuw punt Fbis te verwijzen naar de Associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Arabische Republiek Syrië, anderzijds, die nog moet ondertekend worden omdat deze ondertekening op verzoek van Syrië sinds oktober 2009 is uitgesteld. De eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden is een wezenlijk deel van deze overeenkomst.

Volgens mevrouw de Bethune is dit amendement een versterking van de tekst.

Punt Gbis (nieuw)

De heer De Decker dient amendement nr. 17 in, om een nieuw punt Gbis in te voegen, dat naar de resolutie van 7 april 2011 van het Europees Parlement verwijst, over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid — de zuidelijke dimensie.

Punt Gter (nieuw)

Vervolgens dient de heer De Decker amendement nr. 18 in, om te verwijzen naar de mededeling (COM (2011) 200) van 8 maart 2011 :« Een partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse Zeegebied ».

Punt Gquater (nieuw)

De heer De Decker dient nog amendement nr. 19 in, dat strekt om een nieuw punt Gquater in te voegen luidende :

« Gquater. gelet op de conclusies van de Europese Raad van 25 maart, waaronder de volgende punten :« het maximumbedrag voor verrichtingen van de EIB ten behoeve van Middellandse Zeelanden die politieke hervormingen nastreven, dient met een miljard euro te worden verhoogd, zonder dat er geraakt wordt aan de acties in de oostelijke buurlanden van de EU; de aandeelhouders van de EBWO dienen te onderzoeken of de Bank haar activiteiten kan uitbreiden tot de zuidelijke buurlanden »; ».

Punt H

Mevrouw Arena dient amendement nr. 1 in, om punt H aan te vullen met een nieuw f, luidende :

« f. naar de resolutie van de VN-Veiligheidsraad verwijst van 1973 (21 maart 2011) die voorziet in een vliegverbod, een multinationale militaire operatie onder de vlag van de Verenigde Naties; ».

Punt I (nieuw)

De heer Anciaux dient het amendement nr. 11 in om in een nieuw punt I te verwijzen naar de VN-resolutie 1973/2011 waarin de VN-Veiligheidsraad :

a) een volledige stopzetting van het geweld en alle aanvallen tegen en misbruik van burgers eist;

b) de lidstaten machtigt alle noodzakelijke maatregelen te nemen om met aanvallen bedreigde burgers en bevolkte gebieden in Libië te beschermen, met uitsluiting van een bezettingsmacht;

c) een No Fly-zone afkondigt in het Libische luchtruim;

d) een versterking van het wapenembargo en van de maatregelen tegen huurlingen afkondigt;

e) het reisverbod en de bevriezing van financiële middelen in VN-resolutie 1970/2011 bevestigt en uitbreidt.

Volgens de heer Anciaux is de VN-resolutie 1973/2011 actueler en relevanter dan de VN-resolutie 1970.

Punt J (nieuw)

De heer Anciaux dient vervolgens het amendement nr. 34 in om een nieuw punt J in te voegen dat verwijst naar de verordening 204/2011 van de Raad van de Europese Unie van 2 maart 2011 betreffende maatregelen met betrekking tot de bevriezing van de tegoeden van Khadafi, zijn verwanten en van andere entiteiten.

Dit amendement hangt samen met het amendement nr. 35 bij punt IV, 5 van het dispositief waarin aan de regering gevraagd wordt om er bij de Raad van de EU op aan te dringen om ook de tegoeden te bevriezen van de andere onder druk staande regimes.

Dispositief

Dispositief I

Punt 1 (nieuw)

Mevrouw de Bethune en de heer Van Rompuy dienen het amendement nr. 28 in om het punt 1 te doen voorafgaan door een nieuw punt 1 dat een veroordeling inhoudt van de gewelddadige onderdrukking van vreedzame demonstraties door veiligheidstroepen, zijn solidariteit met de bevolking betuigt en hun legitieme democratische aspiraties met volle overtuiging steunt.

Volgens mevrouw de Bethune beoogt dit amendement een versterking van de tekst. Ook de Senaat, als parlementaire en democratische instelling, kan haar steun aan de democratische eisen van de bevolking in de Maghreb en het Midden-Oosten betuigen.

Punt 1

Mevrouw Arena dient amendement nr. 2 in, om het bestaande punt 1 aan te vullen, ten einde bij de Veiligheidsraad aan te dringen opdat er zo snel mogelijk een strategie wordt vastgelegd die de crisis inzake de interventie in Libië bezweert. De indiener vraagt zich eveneens af of er geen specifieke resolutie dient te worden opgesteld over de militaire interventie in Libië.

Punt 3

Mevrouw de Bethune en de heer Van Rompuy dienen het amendement nr. 29 in om het gebruik van handelsembargo's te bepleiten bij de geëigende instellingen in geval van onderdrukking van het vreedzaam burgerprotest.

Volgens de auteurs hebben handelsembargo's bilateraal weinig zin. Deze moeten op niveau van de EU of VN overwogen worden. Uiteraard kan ons land dit aankaarten bij die instellingen.

De heer De Decker dient amendement nr. 20 in, teneinde tussen de woorden « van handelsembargo's » en de woorden « in geval van », de woorden « en andere gerichte sancties » in te voegen.

Punt 4

De heer Anciaux dient het amendement nr. 13 in om ook te voorzien in de bevriezing van de tegoeden.

Mevrouw de Bethune en de heer Van Rompuy dienen het amendement nr. 30 in om de woorden « afgezette leiders » te vervangen door « gecontesteerde leiders ».

Volgens mevrouw de Bethune is het een beetje dubieus dat de regering slechts zou overwegen een onderzoek in te stellen eenmaal de leiders die door hun bevolking in vraag zijn gesteld, afgezet zijn. Elk land zou een onderzoek moeten verrichten naar de bezittingen van leiders en hun familie wanneer deze beschuldigd worden van fraude en verrijking ten koste van de gemeenschap. In de realiteit wordt er thans al een onderzoek verricht naar de tegoeden van de Libische leider Kadhafi, zoals voorzien in VN resolutie 1970.

Punt 5 (nieuw)

Mevrouw Arena dient amendement nr. 3 in, teneinde een nieuw punt in te voegen om in een systeem te voorzien waarmee een clausule over de mensenrechten kan worden opgesteld in het kader van de toekenning van leningen aan derde landen.

Point 6 (nieuw)

De heer De Decker dient amendement nr. 21 in, teneinde in een nieuw punt 6 te vragen om nauwere betrekkingen aan te knopen met het middenveld van de zuidelijke Middellandse Zeelanden.

Dispositief II

Punt 2

Mevrouw Matz dient amendement nr. 9 in teneindetussen de woorden « respecteren en » en de woorden « de vier vrijheden » de woorden « meer bepaald » in te voegen. De indiener herhaalt dat de rechten van de mens zich niet beperken tot de vier genoemde vrijheden.

Vervolgens dienen mevrouw de Bethune en de heer Van Rompuy het amendement nr. 31 in om het punt 2 aan te vullen met de woorden « conform aan hun internationale verplichtingen op het vlak van mensenrechten en fundamentele vrijheden ».

Mevrouw de Bethune is van oordeel dat, aangezien de meeste van deze landen de verschillende internationale verdragen ondertekend en geratificeerd hebben, ze volgens dit internationaal recht gehouden zijn deze te respecteren.

Dispositief III

Punt 3

Mevrouw Matz dient amendement nr. 10 in, teneinde de woorden « net als » te vervangen door de woorden « en meer bepaald ». Spreekster herhaalt dat de rechten van de mens zich niet beperken tot de vier genoemde vrijheden.

Dispositief IV

Punt 1

Mevrouw Arena dient amendement nr. 4 in, dat punt 1 wil aanvullen met het verzoek om op een objectieve en diepgaande manier te informeren naar de huidige situatie in de Arabische wereld.

Vervolgens dienen mevrouw de Bethune en de heer Van Rompuy het amendement nr. 32 in om het punt 1 verder aan te vullen met de vraag dat de bevolking als geheel nooit nadeel zou mogen ondervinden van een herziening van de bilaterale betrekkingen, en om erover te waken dat de lidstaten de EU-gedragscode voor de wapenuitvoer zouden naleven.

Mevrouw de Bethune legt uit dat inzake handelsembargo's of het opschorten van samenwerkingsakkoorden, men erover moet waken dat vooral de bevolking niet het slachtoffer wordt. Bovendien is het ook belangrijk dat de EU en haar lidstaten de gedragscode betreffende wapenuitvoer naleven zodat Europese wapens niet kunnen ingezet worden om het vreedzaam protest van een burgerbevolking gewelddadig te onderdrukken.

Point 2

Mevrouw Arena dient amendement nr. 5 in, datpunt 2 wil aanvullen met de woorden « en snel een humanitaire actie op touw te zetten om de burgerbevolking te helpen in de landen waar zij in gevaar is; ».

Mevrouw de Bethune en de heer Van Rompuy dienen het amendement nr. 33 in om tussen de woorden het Euro-Mediterraans Partnerschap (EUROMED) » en de woorden « en het Europees Nabuurschapsbeleid », de woorden « het Financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten » in te voegen.

Volgens mevrouw de Bethune is dit financieel instrument, dat het voormalig Europees initiatief voor democratie en mensenrechten (EIDI) vervangt, gericht op de bevordering van de democratie en de mensenrechten in derde landen waar deze het meest bedreigd zijn. Deze steun vormt een aanvulling op de steun die wordt geleverd uit hoofde van de communautaire instrumenten voor buitenlandse hulpverlening. Het instrument beschikt over een begroting van 1,104 miljard euro voor de periode van 2007 tot 2013. Bijgevolg is dit amendement een versterking van het huidige dispositief.

Punt 2bis (nieuw)

De heer De Decker dient amendement nr. 22 in, teneinde een nieuw punt 2bis in te voegen, dat vraagt om er op toe te zien dat deze nieuwe instrumenten het democratisch overgangsproces zo goed mogelijk begeleiden, door bijzondere aandacht te besteden aan de eerbiediging van de fundamentele vrijheden, aan goed bestuur, aan een onafhankelijke justitie en aan corruptiebestrijding.

Punt 2ter (nieuw)

De heer De Decker dient amendement nr. 23 in, teneinde een nieuw punt 2ter in te voegen, dat vraagt erop toe te zien dat deze nieuwe instrumenten de politieke, sociaaleconomische en persoonlijke betrekkingen tussen de zuidelijke Middellandse Zeelanden nieuw leven inblazen.

Punt 3bis (nieuw)

De heer Anciaux dient het amendement nr. 14 in om een nieuw punt 3bis in te voegen opdat Staten, die geweld gebruiken tegen de eigen bevolking, hiervoor onmiddellijk de gevolgen zouden dragen in hun bilaterale relaties met de EU.

Punt 5

De heer Anciaux dient het amendement nr. 35 in om de woorden « de onder druk staande » in te voegen tussen de woorden « de afgezette » en de woorden « leiders ».

Volgens de heer Anciaux moeten niet alleen afgezette leiders, maar alle leiders die geweld gebruiken en de wensen van hun volk negeren, onder deze maatregel te vallen. Verder merkt spreker op dat de Europese verordening 204/2011 Khadafi en zijn trawanten viseert, nochtans is hij nog niet afgezet.

De heer De Decker dient amendement nr. 24 in, dat punt 5 wil aanvullen met het verzoek om er op toe te zien dat deze financiële middelen na de democratische overgang terugbezorgd worden aan de centrale banken van de betrokken landen.

Punt 7 (nieuw)

Mevrouw Arena dient amendement nr. 6 in, teneinde een nieuw punt 7 in te voegen, luidende : « in het kader van dit nieuwe Euro-Mediterraan Partnerschap een systeem in te voeren waarmee de steun, door de Europese Unie, voor pluralistische en democratische organisaties wordt gewaarborgd; ».

Punt 8 (nieuw)

Mevrouw Arena dient amendement nr. 7 in, teneinde een nieuw punt 8 in te voegen dat vraagt om in een systeem te voorzien waarmee een mensenrechtenclausule kan worden opgesteld in het kader van de toekenning van leningen aan derde landen.

Punt 9 (nieuw)

Mevrouw Arena dient vervolgens amendement nr. 8 in, teneinde een nieuw punt 8 in te voegen dat vraagt om een Europees embargo op te leggen voor wapens en militair materieel aan landen die met repressie op het protest van de bevolking reageren.

Punt 10 (nieuw)

De heer De Bruyn c.s. dienen het amendement nr. 15 in om een nieuw punt 10 in te voegen dat de samenwerking met het Internationaal Strafhof in Den Haag beoogt, teneinde aangeklaagde machthebbers op te sporen, te arresteren en uit te leveren, en dit ook te bepleiten met onze partners en op internationale fora.

Volgens de heer De Bruyn hoort een uitdrukkelijke verwijzing naar het Internationaal Strafhof zeker in dit voorstel van resolutie. Niet alleen de partijen bij het Verdrag van Rome, maar alle VN-lidstaten zijn hiertoe gebonden indien het om een verwijzing gaat door de VN-Veiligheidsraad.


Na deze bespreking dienen de heer De Bruyn c.s. het amendement nr. 36 in dat de tekst van de consideransen en van het dispositief in zijn geheel vervangt.

De heer De Bruyn legt uit dat dit amendement het resultaat is van overleg tussen verschillende fracties en van de overeenstemming die kon gevonden worden over eerder ingediende amendementen en ook over bekommernissen die mondeling werden geuit.

In feite werd de tekst van het oorspronkelijk ingediende voorstel van resolutie aangevuld met drie nieuwe punten, te weten :

— de actualisering van de tekst met verwijzing naar de VN-resoluties en naar andere initiatieven, onder meer Europese richtlijnen die sindsdien zijn goedgekeurd dan wel aangepast;

— de focus op de rol van vrouwen in de democratiseringsbeweging, in de geest van VN-resolutie 1325;

— de klemtoon op de opwaardering van het partnerschap tussen de EU en de zuidelijke Middellandse Zeelanden, met een pleidooi voor een sterkere economische integratie van deze landen en met de EU.

De heer De Bruyn voegt er aan toe dat heel wat eerder besproken amendementen (zie supra) opgenomen zijn in de tekst van het amendement nr. 36, maar wel niet allemaal.

IV. BESPREKING VAN DE SUBAMENDEMENTEN OP HET AMENDEMENT NR. 35

Consideransen

Punt Lbis (nieuw)

De dames Khattabi en Arena dienen amendement nr. 40 in, dat ertoe strekt de voorgestelde consideransen aan te vullen met een verwijzing naar de gezamenlijke verklaring van de Commissie en de Hoge Vertegenwoordigster van de Europese Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid over de hervorming van het buurlandenbeleid van 25 mei 2011, aangezien die mededeling een eerste stap in de goede richting is.

Het amendement wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Punt Q (nieuw)

De dames Khattabi en Arena dienen amendement nr. 41 in, dat er eveneens toe strekt de voorgestelde consideransen aan te vullen met een punt Q, luidende : « overwegende dat het aantal ontheemden door gewelddadige conflicten veel omvangrijker is in de aangrenzende landen en dat die landen zich tegenover hen solidairder opstellen dan de Europese Unie ».

Het amendement wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Dispositief

Punt 2

Mevrouw Arena dient het amendement nr. 39 in dat in het voorgestelde punt 2 van het dispositief een nieuw punt d) wil toevoegen, luidende :

« er bij de Verenigde Naties op aan te dringen dat er zo snel mogelijk een strategie wordt vastgesteld om uit de crisis in Libië te raken en dat er voor de huidige opstanden in landen als Syrië, Marokko, Bahrein of Jemen, zo snel mogelijk een vreedzame oplossing wordt gevonden waarbij de mensenrechten in acht worden genomen ».

Het commissielid legt uit dat dit amendement minder scherp is dan het oorspronkelijk amendement over de uitweg uit de crisis in Libië. Nu beoogt het amendement een pleidooi voor een voorafgaandelijke politieke dialoog en de inzet van zo veel mogelijk diplomatieke middelen.

De heer De Bruyn heeft geen bezwaar tegen dit amendement, noch tegen het feit dat er binnen de VN wordt gezocht naar een strategie, maar onderstreept dat dit geen afbreuk mag doen aan het engagement van België om de VN-resoluties 1970 en 1973 loyaal uit te voeren.

Het amendement nr. 39 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Punt 5, abis (nieuw)

De heer Anciaux dient het amendement nr. 37 in om in het voorgestelde punt 5, een nieuw punt a.bis in te voegen, luidende : « om de Staten die gewelddadige repressie aanwenden tegen de eigen burgerbevolking hiervoor direct de gevolgen te laten dragen in hun bilaterale relaties met de Europese Unie ». De bescherming van de burgerbevolking vormde de basis van de VN-resoluties 1970 en 1973 omdat Libië toen dreigde de eigen bevolking met geweld aan te vallen.

Mevrouw Zrihen vraagt welke gevolgen de heer Anciaux precies voor ogen heeft. Gaat het om diplomatieke dan wel economische gevolgen ? Beoogt de heer Anciaux met dit amendement dat de samenwerkingsakkoorden met de EU worden opgeschort ?

De heer Anciaux legt uit dat de keuze van de maatregelen wordt overgelaten aan de uitvoerende macht, dit wil zeggen zowel de federale regering, als de Raad van de EU en de Hoge Vertegenwoordigster voor Buitenlandse Zaken. Daadwerkelijke gevolgen kunnen wel alleen maar in de vorm van sancties. In dit amendement wordt specifiek verwezen naar de bilaterale relaties omdat in de meeste verdragen steeds sancties zijn vermeld, maar die worden nooit toegepast. De EU moet consequenties verbinden aan het feit dat Libië zijn eigen bevolking gewelddadig onderdrukt.

De heer De Bruyn kan instemmen met dit amendement dat een aansporing is om niet enkel verbaal te oordelen of veroordelen, maar ook om directe gevolgen te verbinden aan daden van agressie tegen de eigen bevolking. Het element van een directe respons, ook op het vlak van de bilaterale relaties met de EU, is een verdedigbaar principe.

Mevrouw Arena merkt op dat Libië nu toch al de gevolgen draagt van VN-resolutie 1973.

Volgens de heer Anciaux moeten de landen die agressie tegen hun eigen bevolking gebruiken de maatregelen niet louter ondergaan, maar beoogt het amendement dat de EU effectief maatregelen zou nemen.

Mevrouw Zrihen stelt voor om in het amendement te bepalen dat Staten die gewelddadige repressie aanwenden tegen hun eigen bevolking, als eerste de gevolgen daarvan zullen dragen in het kader van hun relaties met de EU.

Verder merkt mevrouw Zrihen op dat het in feite niet de Staten zijn die het probleem vormen, maar wel de machthebbers.

De heer Vanlouwe stelt voor om het woord « Staten » te vervangen door de « verantwoordelijke autoriteiten van Staten ».

De tekst van het amendement nr. 37 zou dan als volgt luiden :

« om de verantwoordelijke autoriteiten van de Staten die gewelddadige repressie aanwenden tegen de eigen burgerbevolking hiervoor direct de geëigende straffen te laten ondergaan in hun bilaterale relaties met de Europese Unie ».

Het aldus verbeterde subamendement nr. 37 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Punt 5 l) (nieuw)

Mevrouw Arena dient het amendement nr. 38 in dat in het voorgestelde punt 5 van het dispositief een nieuw punt l) wil invoegen, luidende :

« te voorzien in de nodige en gepaste maatregelen betreffende het probleem van wapens en militair materieel voor de landen die met repressie op het protest van de bevolking reageren ».

Het commissielid legt uit dat de redactie van minder scherp is gesteld dan de redactie van het eerder ingediend amendement over de wapens voor landen waar met repressie op het protest van de bevolking wordt gereageerd.

Het amendement wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Punt m) (nieuw)

De dames Khattabi en Arena dienen amendement nr. 42 in dat ertoe strekt punt 5 van het dispositief aan te vullen met een nieuw punt m, luidende :

« betreffende het probleem van de vluchtelingen en de humanitaire hulp, bij te dragen tot de evacuatie van gewonden en vluchtelingen die het grondgebied proberen te ontvluchten vanwege het geweld; de mechanismen waarover de Europese Unie beschikt te activeren, zoals de tijdelijke opvang en de erkenning van de vluchtelingenstatus (via de UNHCR) en de overheden in de landen van het Zuiden, bij te staan die de toevloed van vluchtelingen te verwerken krijgen ».

Volgens mevrouw Khattabi zijn het inderdaad de buurlanden die de grootste toestroom van vluchtelingen moeten opvangen. Het minste dat de EU kan doen, voor de enkele tientallen die tot bij ons geraken, is de bestaande mechanismen voor ondersteuning in werking stellen.

Het amendement wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

V. EINDSTEMMING

Het gesubamendeerde amendement nr. 36, dat het voorstel van resolutie vervangt, wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteurs voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteurs, De voorzitter,
Bert ANCIAUX. Marie ARENA. Karl VANLOUWE.

Tekst aangenomen door de commissie (zie stuk Senaat, nr. 5-829/8 - 2010/2011).


(1) In Tunesië werd de verdeeldheid tussen deze twee stromingen vanaf de dag na Ben Ali's vertrek duidelijk. Terwijl velen bleven betogen op het plein van de Kasba, aan de ambtswoning van de premier, kwamen anderen elders in de stad bijeen om de regering te steunen. Terwijl de eersten verregaande concessies wilden voor economische hervormingen en vormen van herverdeling (regionaal, stad/platteland, rijk/arm), vonden de middenklassen eerder dat het oude economische systeem, enigszins ontdaan van haar al te neoliberale elementen enerzijds en de corruptie en het nepotisme anderzijds, mocht blijven verder bestaan.

(2) De openingszin van het rapport leest : « De Egyptische economie is bestand tegen de crisis ».

(3) Dit verklaart ook waarom het grootste deel van de arbeid in de Golf uitgevoerd worden door migranten die vaak elk burgerrecht ontberen en die beschouwd kunnen worden als moderne slaven !

(4) Het was uiteraard om redenen van propaganda dat spirituele leider Khamenei de Egyptische revolutie verwelkomde en vergeleek met de islamitische revolutie van 1979. Enkele dagen later riep hij op tot executie van zijn « eigen betogers » Karroubi en Moussavi.

(5) Dit is eveneens het geval in de houding ten aanzien van de doden ten gevolge van zelfverbranding. Deze vorm van zelfmoord (verboden binnen de islam) wordt door de mensen zelf gezien als een martelaarschap, los van elke theologische discussie.

(6) Er waren uiteraard enkele uitzonderingen. De woordvoerder van de al-Azhar universiteit, al-Tahtawi, nam ontslag en koos de kant van het volk. Ook enkele minder bekende sheiks en imams kwamen op het Tahrir-plein.

(7) Van hen komt het idee dat de revolutie een Amerikaans- Zionistisch complot zou zijn om Egypte te verzwakken en verdelen. Er lijken ernstige aanwijzingen te zijn dat de aanslag op de Koptische Kerk het werk zou zijn van de veiligheidsmensen rond de voormalige eerste minister en rechterhand van Moebarak, al-Adli.

(8) Voor meer informatie over de politieke islam zie : Zemni, Sami (2009), Het islamdebat, Bercham : EPO & Zemni, Sami (2006), Politieke islam, 9/11 en jihad, Leuven : Acco.

(9) Maar ook daar is er hoop. Net zoals in Bahrein, komen de Irakezen vandaag op straat om zich tegen het sektarisch systeem uit te spreken en te pleiten voor een inclusieve, universele democratie. Zelfs in Libanon verwerpen steeds meer jongeren, Soenniet, Sjiiet, Maroniet, Druze of ongelovig, het confessioneel systeem.

(10) De repressie is hard omdat deze gebeurt door buitenlandse, geïmporteerde troepen en niet door Bahreinis. Naast de Saoedische soldaten zijn er eveneens Emirati politieagenten die worden bijgestaan door contingenten uit Pakistan en Bangladesh.

(11) Betogers die met religieuze banbliksems worden afgeschrikt om voor hun rechten op te komen. Zo stelden Wahhabi sjeiks dat betogen tegen de islam was en dat daardoor betogers mochten gestopt worden.