5-1098/3 | 5-1098/3 |
28 JUNI 2011
I. INLEIDING
Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 53-1481/1 - 2010/2011).
Het werd op 16 juni 2011 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 89 tegen 12 stemmen bij 41 onthoudingen. Het wetsontwerpwerd op 17 juni 2011 overgezonden aan de Senaat en op diezelfde dag geëvoceerd.
De commissie voor de Sociale Aangelegenheden, aan wie de artikelen 1 tot 24 van het wetsontwerp werden voorgelegd, heeft het ontwerp besproken tijdens haar vergadering van 21 juni 2011, in aanwezigheid van de ontslagnemende vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, en de ontslagnemende vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
II. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN
A. Inleidende uiteenzetting van de ontslagnemende vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid
Mevrouw Milquet, ontslagnemend vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, geeft de volgende toelichting bij titel II van het ontwerp dat aan de commissie wordt voorgelegd.
1. Hoofdstuk 1 : Herstructureringskaarten voor werknemers van ondernemingen in faling
Op gebied van de vermindering van patronale en persoonlijke bijdragen had de regering, in het kader van de crisismaatregelen medio 2009, voorzien om de voordelen van de herstructureringskaart uit te breiden tot de werknemers die afgedankt werden omwille van faillissement. Deze maatregel werd verschillende malen verlengd en was van toepassing op werknemers die ontslagen waren in de periode tussen 1 juli 2009 tot einde januari 2011.
De bepaling die jullie wordt voorgelegd heeft tot doel om deze maatregel duurzaam te maken, wat een vraag was van een aantal leden van de commissie.
2. Hoofdstuk 2 : Veralgemening van de elektronische aangifte van de tijdelijke werkloosheid
In het kader van de wetgeving tijdelijke werkloosheid voor bedienden was voorzien dat de aangifte verplicht op elektronische wijze moest gebeuren. Bij de toepassing daarvan, stelde RVA vele voordelen van deze procedure vast : tijdwinst bij de codering, meer juridische zekerheid, minder kans op fouten, grotere controlecapaciteit, ... Bovendien bleek deze procedure geen problemen te stellen bij de betrokken — grote en kleine — ondernemingen. Dat is de reden waarom wordt voorgesteld om deze procedure te veralgemenen voor het volledige stelsel van tijdelijke werkloosheid.
Op dit ogenblik wordt ongeveer 50 % van de aangiften op elektronische wijze ingediend. Het nieuwe regime zal van toepassing worden per 1 oktober 2011. RVA zal niettemin een soepele houding aannemen ten overstaan van de ondernemingen en de sociale secretariaten en dit tot het begin van 2012.
Het beheerscomité van de RVA gaf op 1 oktober 2010 een gunstig advies over deze maatregel.
3. Hoofdstuk 3 : verslag betreffende de risicogroepen
De wet houdende diverse bepalingen van 27 december 2006 voorziet dat de werkgevers een inspanning van 0,10 % van de loonmassa moeten leveren om de tewerkstelling te ondersteunen van personen, die behoren tot een risicogroep, vastgelegd bij collectieve arbeidsovereenkomst.
De wet voorziet eveneens dat de partijen, die de overeenkomst tekenden, elk jaar een evaluatieverslag en een financieel overzicht over de uitvoering van deze maatregel moeten neerleggen.
Helaas wordt deze verplichting slechts door een minderheid nageleefd. Voor de jaren 2005 tot 2008 was slechts 31 % van de sectoren in orde voor wat de neerlegging van dit verslag betreft. Het is dus duidelijk dat er hieromtrent meer direct moet opgetreden worden.
De voorgestelde bepaling wil dus deze wet aanvullen en een sanctie voorzien in die gevallen waar het verslag niet door de betrokken sector of door de onderneming werd ingediend of waar dit verslag onvolledig werd ingevuld. De voorziene sanctie is trouwens coherent met de bepalingen op de administratieve geldboeten in het Sociaal Strafwetboek. Zij zal gemoduleerd worden in functie van de aard van de inbreuk en van de grootte van de onderneming of de sector. Dit wordt bepaald in een koninklijk uitvoeringsbesluit.
4. Hoofdstuk 4 : strijd tegen de fraude bij dienstencheques
De bepalingen van dit hoofdstuk vertalen de wil van de regering om beter te strijden tegen mogelijke misbruiken in de sector van de dienstencheques.
Dit hoofdstuk bestaat uit verschillende bepalingen die de wet betreffende de dienstencheques wijzigen.
Een eerste maatregel bestaat uit het versterken van de erkenningsvoorwaarden.
Om een erkenning te bekomen, zullen de ondernemingen voortaan verplicht worden om deel te nemen aan een informatiesessie van RVA.
Bovendien zullen de ondernemingen die een erkenning vragen, niet langer bestuurders, zaakvoerders of lasthebbers mogen hebben die betrokken waren bij een faillissement of liquidatie gedurende de 3 jaren voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning.
De tweede maatregel in dit hoofdstuk wil de gebruikers sanctioneren die opzettelijk hebben deelgenomen aan een inbreuk die gepleegd werd door de onderneming. Zij kunnen niet alleen niet langer dienstencheques bestellen of gebruiken, maar RVA kan ook de terugbetaling vragen van de federale tegemoetkoming van de dienstencheques.
De derde bepaling laat RVA toe om het bedrag van de aanschafprijs van de dienstencheques te recupereren boven de federale tegemoetkoming bij de erkende onderneming indien deze laatste de wettelijke en reglementaire voorwaarden niet heeft nageleefd. Ondanks het feit dat de onderneming een inbreuk pleegt, kan de RVA op dit ogenblik in feite alleen de federale tegemoetkoming recupereren, niet het deel betaald door de gebruiker.
5. Hoofdstuk 5 : PWA-reserves
Tijdens de budgetbesprekingen had de regering een discussie over een opmerking van het Rekenhof over de mogelijkheid van de Koning om deze maatregel uit te voeren. De wet voorzag dat deze reserves tijdens het eerste kwartaal 2011aan de RSZ terugbetaald dienden te worden. Zoals men weet heeft de Koning deze maatregel nog niet kunnen uitvoeren, enerzijds omwille van de lopende zaken, maar anderzijds ook omwille van het hangende beroep over deze materie bij het Grondwettelijk Hof.
Om de juridische zekerheid van deze maatregel te waarborgen, heeft de regering besloten om deze precisering in de wet te schrappen. Daarbij wordt de budgettaire situatie van de sociale zekerheid allerminst gewijzigd.
De gewijzigde bepaling biedt alle juridische zekerheid om deze maatregel in de loop van 2011uit te voeren.
B. Inleidende uiteenzetting van de ontslagnemende vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie
Mevrouw Onkelinx, ontslagnemend vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, verklaart dat titel III van het voorliggend wetsontwerp een aantal bepalingen bundelt die betrekking hebben op de sector van de gezondheidszorgen en een bepaling over de aard van de arbeidsrelatie.
Het eerste hoofdstuk voert één van de maatregelen uit van het programma « Back to work » dat de vrijwillige terugkeer van de uitkeringsgerechtigden naar de arbeidsmarkt wenst te bevorderen dat de regering op mijn voorstel heeft goedgekeurd.
De maatregel voorziet in een vereenvoudiging van de procedure voor vrijwillige beroepshervatting door het voorafgaande karakter van de toelating van de adviserend geneesheer te vervangen door een toelating a posteriori.
Naast deze maatregel bevat het programma « Back to work » nog de volgende initiatieven die de (gedeeltelijke) werkhervatting moeten stimuleren :
1. een aanpassing van de inhouding op de uitkering in geval van deeltijdse werkhervatting zodat het interessanter wordt om opnieuw een professionele activiteit uit te oefenen. In concreto wordt de inhoudingsschijf van 75 % afgeschaft, en wordt de schijf van 50 % tijdens de eerste 6 maanden van de werkhervatting geneutraliseerd.
2. een verbetering van het systeem van beroepsherinschakeling door de uitkering per opleidingsuur te verhogen van 1 naar 5 euro en de premie bij het succesvol beëindigen van de opleiding op te trekken van 250 naar 500 euro
3. het aanwerven van 15 disability case managers om de uitkeringsgerechtigden waarvan de medische toestand het toelaat in hun vrijwillige terugkeer te begeleiden.
4. het verbeteren van de kwaliteit en de samenhang van de medische evaluatie van de arbeidsongeschiktheid. Te dien einde heeft de regering het RIZIV gemandateerd om de voorstellen van de taskforce arbeidsongeschiktheid uit te voeren.
Het tweede hoofdstuk heeft als doel de bestaande tegemoetkoming vanuit de sociale zekerheid aan de representatieve werkgeversorganisatie van de non-profitsector voortaan rechtsreeks aan hen te storten. Tot op heden moet de represtentatieve werkgeversorganisatie bij de ziekenhuizen aankloppen, die op hun beurt hiervoor gefinancierd worden vanuit het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen, om deze tegemoetkoming te krijgen. De voorgestelde rechtstreekse financiering zorgt dus voor een aanzienlijke administratieve vereenvoudiging, zowel bij de ziekenhuizen, die vandaag als postbus optreden, als bij de representatieve organisatie die alles in het werk moet stellen om deze tegemoetkoming bij de ziekenhuizen te kunnen innen.
Daarnaast voert dit wetsontwerp nog een afspraak uit van het sociaal akkoord non-profitsector dat werd gesloten tussen de sociale partners en de regering : de VZW Instituut Functieclassificatie wordt ondersteund door de toekenning van een tegemoetkoming van 275 000 euro om 5 voltijdse equivalenten bij het Instituut verder te kunnen uitbetalen.
Het derde hoofdstuk beoogt de bijkomende subsidiëring die in 2010 werd toegekend aan de representatieve patiëntenkoepels, om hen te ondersteunen in het kader van het programma « Voorrang aan chronisch zieken ! », te verlengen voor 2011. ook de subsidiëring die in 2010 werd toegekend aan de VZW « Rare Diseases Organisation Belgium » (Belgische Alliantie voor Zeldzame Ziekten) wordt verlengd voor 2011.
Het laatste hoofdstuk heeft tot doel de datum van inwerkingtreding van de bepalingen over de Commissie tot regeling van de aard van de arbeidsrelatie uit te stellen.
Deze commissie is samengesteld uit een normatieve afdeling, die voor bepaalde sectoren of beroepen specifieke criteria kan vastleggen, en een administratieve afdeling die moet oordelen over vragen van contractspartijen over de aard van hun arbeidsrelatie.
De wet voorziet dat de partijen van een bestaande arbeidsrelatie na de inwerkingtreding van deze commissie een termijn van 1 jaar hebben om de administratieve afdeling te vatten. Aangezien de inwerkingtreding werd vastgesteld op 1 januari 2010, maar de bedoelde commissie tot op vandaag nog niet operationeel is, is het noodzakelijk om de inwerkingtreding uit te stellen tot 1 januari 2012. Zo niet zou de voorziene termijn geen zin hebben. Het zou immers paradoxaal zijn dat deze termijn om de administratieve afdeling te vatten, met het oog op de vaststelling van de aard van een arbeidsrelatie, verlopen zou zijn voordat de Commissie daadwerkelijk werd opgericht.
III. ALGEMENE BESPREKING
Mevrouw Saïdi is verheugd over de wijziging van de erkenningsvoorwaarden voor de dienstenchequebedrijven. Het gaat hier immers om de kwaliteit van de dienstverlening aan zowel de gebruikers als aan de burgers. Zij verwijst naar het nieuwe punt g) dat in artikel 2, § 2, eerste lid, van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van de buurtdiensten en -banen zal worden ingevoegd, waarin de betrokken onderneming de verplichting wordt opgelegd om te hebben deelgenomen aan de door de RVA georganiseerde informatiesessie over de dienstencheques. Zou het niet beter zijn om, in plaats van « informatiesessies », echte vormingssessies te organiseren ? Het gaat immers om een zeer complexe materie waarin verschillende elementen, zoals onder meer bedrijfsbeheer, aan bod komen. Een vormingssessie met een daaraan gekoppeld certificaat zou zinvoller zijn.
Anderzijds mag men ook het kind niet met het badwater weggooien en zomaar alle betrokken bedrijven stigmatiseren. Er zijn immers vele excellente bedrijven die op een waarachtige manier hun rol vervullen in de sociale economie, de herinschakeling van kwetsbare werknemers beogen en voor duurzame werkgelegenheid zorgen.
Mevrouw Saïdi onderstreept ook dat aandacht moet worden besteed aan de aanbevelingen die jaarlijks door de evaluatoren worden opgesteld omtrent de dienstencheques en die pleiten voor een verbetering van de reglementering. Dit element moet vroeg of laat toch eens aan bod komen. Vandaag wordt de controle op de dienstenchequebedrijven immers uitsluitend georganiseerd door de RVA.
Ten slotte wil spreekster vernemen hoe het komt het dat PWA's reserves konden opbouwen.
De heer Vandenbroucke verheugt zich erover dat de minister op een actieve wijze de fraude in het dienstenchequecircuit wil bestrijden en hiervoor naar middelen zoekt. Hij deelt evenwel de consternatie die is ontstaan naar aanleiding van de inhouding van de reserves van de PWA's en kondigt de indiening van een amendement terzake aan.
Mevrouw Milquet, ontslagnemend vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, is het eens met de tussenkomst van mevrouw Saïdi : het gaat wat de dienstencheques betreft in wezen om vormingssessies, eerder dan om informatiesessies, die vooral bedoeld zijn voor de bedrijfsleiders van de betrokken ondernemingen. Ze worden ook in verschillende modules gegeven, met telkens andere thema's, zoals boekhouding, reglementering en dergelijke. Zij stelt vast dat sommige bedrijven op een uitstekende wijze functioneren, maar zij hoopt dat een streng en volgehouden beleid op het stuk van de fraudebestrijding zijn vruchten afwerpt. Maatregelen die in het verleden in die zin werden genomen hebben daadwerkelijk resultaten opgeleverd, zonder dat de werking van de bonafide ondernemingen in het gedrang is gekomen. Het tegendeel is eerder waar gebleken.
De minister is van oordeel dat de gebruiker hoe dan ook moet betrokken worden in een beleid inzake fraudebestrijding. De mogelijkheden van de federale overheid om, via de RVA, controles uit te voeren op de werking van de dienstenchequebedrijven is beperkt. Zeker op het vlak van sensibilisering kan de overheid een rol spelen. Een totaalbeleid inzake fraudebestrijding moet helpen bij het behoud en verdere ontwikkeling van het systeem van dienstenchequebedrijven.
IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING
A. Bespreking van de amendementen nrs. 1, 2, 4 en 5
Artikel 4/1
Amendementen nrs. 1 en 2
Mevrouw Temmerman c.s. dienen de amendementen nrs. 1 en 2 in (stuk Senaat, nr. 5-1098/2), die ertoe strekken om in titel II een hoofdstuk 1/1 (nieuw) in te voegen, met als opschrift :
« Hoofdstuk 1/1 : Toewijzing van de reserves van de PWA's aan lokale tewerkstellingsinitiatieven »
Dit nieuwe hoofdstuk omvat een artikel 4/1 (nieuw), luidende :
« Art. 4/1. — Met het oog op de naleving, door de Plaatselijke Werkgelegenheidsagentschappen, opgericht overeenkomstig artikel 8 van de besluitwet van 28 december 1944, van de bepaling inzake de aanwending van de eigen middelen van, zoals vermeld in het artikel 79, § 9 van het koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering van 25 november 1991, zal ieder Agentschap tijdens het derde kwartaal van 2011 met het kantoor van de Gewestelijke Dienst voor arbeidsbemiddeling van het Arrondissement waaronder het Agentschap ressorteert bepalen welke werkzoekenden prioritair kunnen ingeschakeld worden in een lokaal tewerkstellingsinitiatief. Tijdens het vierde kwartaal van 2011 sluiten de Agentschappen een akkoord af met voormelde kantoren over de ter beschikkingstelling vanwege elk agentschap van maximaal 60 % van de financiële reserves die per 1 juli 2011 ter beschikking waren in het betrokken agentschap en over de besteding van deze middelen ten behoeve van lokale tewerkstellingsinitiatieven. Het betreft zowel de reserves verworven uit de traditionele activiteiten als deze opgebouwd door de oprichting van een sui-generis-afdeling overeenkomstig artikel 8bis van dezelfde besluitwet en artikel 2, § 2, van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen. Deze akkoorden dienen uiterlijk op 31 december 2011 voor akkoord te worden voorgelegd aan het Hoofdbestuur van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening en het Hoofdbestuur van de betrokken Gewestelijke Dienst voor arbeidsbemiddeling. »
Artikel 14
Amendement nr. 4
De heer De Bruyn c.s. dienen amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 5-1098/2) dat ertoe strekt om artikel 14 te doen vervallen.
Artikel 15
Amendement nr. 5
De heer De Bruyn c.s. dienen amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 5-1098/2) dat ertoe strekt om artikel 15 te doen vervallen.
Vermits al deze amendementen betrekking hebben op dezelfde problematiek, met name de reserves die werden opgebouwd door de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen (PWA's), besluit de commissie deze amendementen samen te bespreken.
De heer De Bruyn heeft het moeilijk met de creativiteit die de regering hier voor zichzelf aan de dag legt om alsnog zorgvuldig opgebouwde reserves van de PWA's af te romen, en dit voor een bedrag van in totaal ongeveer 60 miljoen euro. De mogelijkheid om dit te doen werd reed gecreëerd door een programmawet die eerder werd aangenomen en op zich heeft spreker hier geen principieel bezwaar tegen. De uitvoering van deze maatregel bleef echter uit : tot op heden werd nog geen euro geïnd door de federale overheid, en dit om technische redenen.
Het lijkt dan ook niet opportuun om dit alsnog mogelijk te maken via een technische bepaling in het voorliggend ontwerp. Op deze wijze worden de PWA's, die de hen ter beschikking gestelde middelen als een goed huisvader zorgvuldig hebben beheerd, bestraft. Dit is geen goed signaal en de lokale besturen uiten dan ook hun zeer groot ongenoegen over deze maatregel. Hij roept de leden van de commissie, die ook voeling hebben met de lokale besturen, op om de amendementen nrs. 4 en 5, die de schrapping van de artikelen 14 en 15 beogen, te steunen.
De heer Vandenbroucke sluit zich aan bij de argumenten van de heer De Bruyn en kondigt aan de amendementen nrs. 4 en 5 te zullen steunen, vermits de schrapping van de artikelen 14 en 15 zou verhinderen dat de reserves van de PWA's worden afgeroomd. Anderzijds begrijpt hij dat hierover discussie kan bestaan en is een meer pragmatische aanpak hier mogelijk op zijn plaats. Daarom stellen de amendementen nrs. 1 en 2 voor om een nieuw artikel in te voegen, dat het mogelijk maakt om de reserves van de PWA's toe te wijzen aan de lokale tewerkstellingsinitiatieven, met het akkoord van de regionale actoren, en via de gewestelijke diensten.
Spreker meent dat dit amendement vertolkt wat zowel bij de lokale besturen als bij een van de sociale partners, met name het ACV, leeft. In het standpunt dat het ACV hieromtrent naar voor heeft gebracht, wordt gepleit voor meer transparantie in de aanwending van de middelen van de dienstenchequebedrijven, maar dit moet ook gelden voor commerciële ondernemingen en niet enkel voor overheidsinitiatieven zoals PWA's. Anderzijds is het ACV zeer bezorgd dat de leefbaarheid van de niet-commerciële ondernemingen en bijgevolg de tewerkstelling van zeer kwetsbare personen in het gedrang komt. Ten slotte is het ACV vragende partij om, met alle betrokken partners, een kader uit te werken dat meer duidelijkheid schept en tot meer effectiviteit leidt in de besteding van de reserves. Deze moeten immers in de eerste plaats leiden tot opleidingskansen en tewerkstelling van kwetsbare groepen.
Dit is ook de teneur die tot uiting komt in de amendementen nrs. 1 en 2. Deze maken het immers mogelijk dat wordt gewerkt aan lokale akkoorden waarbij de PWA's, samen met de regionale kantoren van de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling afspraken maken op het vlak van tewerkstellingsinitiatieven en hiervoor een bepaald bedrag ter beschikking stellen. Daarbij gaat het zowel om de reserves, door de PWA's opgebouwd in de traditionele activiteitensector als in het dienstenchequecircuit.
De heer Vandenbroucke meent dat dit een pragmatisch voorstel is : de middelen worden nuttig aangewend en dit op een manier waar de lokale besturen noch andere overheden geen bezwaar tegen kunnen hebben. Ook bij de sociale partners leeft de vraag naar een duidelijk kader, dat hen door de amendementen nrs. 1 en 2 wordt aangereikt. Spreker meent te begrijpen dat ook de minister niet tegen deze aanpak kan zijn : weliswaar stond zij op een bepaald ogenblik onder zware druk omwille van de budgettaire noodwendigheden, maar wanneer blijkt dat een maatregel onuitvoerbaar is kan ook zij niet anders dan deze bij te sturen.
Ten slotte verklaart de heer Vandenbroucke dat de sp.a-fractie bereid is om de uittredende meerderheid in die zin te helpen dat, na amendering, het aangepaste wetsontwerp ook snel door de Kamer van volksvertegenwoordigers kan worden besproken en goedgekeurd.
Mevrouw Thibaut zal eveneens de amendementen nrs. 4 en 5 goedkeuren om dezelfde reden die de vorige spreker heeft geciteerd, maar zij heeft de amendementen nrs. 1 en 2 mede ondertekend omdat deze een meer pragmatische, en dus meer haalbare aanpak voorstaan.
Mevrouw de Bethune is eveneens voorstander van de nuttige besteding van de reserves van de PWA's. Vandaag wil zij er zich echter vooral van vergewissen dat alle inkomsten, die de federale overheid voor 2011 en 2012 heeft voorzien bij de opmaak van de begroting, worden verzekerd. Dit is een kwestie van prioriteiten in deze budgettair moeilijke tijden. Zij verwijst daarbij onder meer naar de mogelijke negatieve « outlook » van de ratingbureaus die het gevolg zou kunnen zijn van budgettaire laksheid. Daarom is een stabiele begroting een noodzaak en zal de CD&V-fractie de amendementen nrs. 1, 2, 4 en 5 niet steunen.
Mevrouw de Bethune wenst van de minister evenwel duidelijkheid te bekomen over de bestemming van de financiële reserves van de PWA's in de toekomst. Zal de volgende regering werk maken van structurele mechanismen waarbij tenminste een deel van de financiële reserves wordt ingezet voor de lokale tewerkstellingsinitiatieven ? Zij wenst hierover een debat ten gronde te kunnen voeren. De bespreking van voorliggend wetsontwerp lijkt echter niet de juiste aanleiding te zijn voor een dergelijk debat.
De heer du Bus de Warnaffe deelt deze bezorgdheid. Hij wenst te vernemen op welke wijze deze reserves van de PWA's tot stand zijn gekomen. Wanneer de reserves in de toekomst nog zullen worden aangewend voor begrotingsdoelstellingen, zullen de PWA's een proactieve houding aannemen en niet langer reserves opbouwen en aldus hun werkelijke capaciteit zullen onderbenutten.
Mevrouw Milquet, ontslagnemend vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, wijst erop dat het doel van een PWA er niet in bestaat om reserves op te bouwen, maar wel om de financiering die werd ontvangen van de RVA te gebruiken om mensen aan het werk te helpen.
Dit neemt niet weg dat zij, als minister van Werk, perfect begrijpt dat sommige lokale besturen het moeilijk hebben met de voorgestelde afroming van de PWA-reserves. In 2010, naar aanleiding van de opmaak van de begroting voor 2011, werd echter beslist om een eenmalige operatie door te voeren. Het gaat dus om een « one shot » maatregel. De minister wijst er eveneens op dat de PWA-reserves op het einde van 2010 zijn toegenomen tot een totaal van 110 miljoen euro, wat een sterke stijging is. In de begroting van de federale regering wordt slechts een beroep gedaan op 50 % van deze reserves. Bovendien worden de afgeroomde middelen uitsluitend aangewend voor de financiering van tewerkstellingsmaatregelen, zoals bijvoorbeeld het win-winplan dat meer dan 70 000 laaggekwalificeerde jongeren, ouderen en langdurig werklozen uit de werkloosheid haalt, waarmee men in wezen dezelfde doelstelling nastreeft als de PWA's.
Op dit ogenblik wordt een koninklijk beluit voorbereid dat per PWA het terug te vorderen bedrag vastlegt. Daarbij wordt rekening gehouden met de schulden en met de reeds aangegane engagementen van elk PWA, zodat de financiële gezondheid van elk PWA wordt gevrijwaard. De minister is vanzelfsprekend voorstander van de principes die aan de grondslag liggen van de amendementen nrs. 1 en 2. In de toekomst moeten de middelen zeker op deze wijze worden aangewend. Dit is evenwel geen aangelegenheid waarover zomaar kan worden beslist door een regering in lopende zaken en bovendien is het lot van de PWA's ook gekoppeld aan het institutionele debat. Mogelijk kan dit debat ook leiden tot een betere harmonisering van de federale overheidsinstellingen, de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling en de lokale initiatieven.
De voorliggende maatregel kadert echter in de uitvoering van de begroting voor 2011 en binnen de regering bestaat vooralsnog geen consensus om de voorgestelde maatregel terug te schroeven. De minister had de maatregel liever niet genomen, maar onderstreept dat de financiële gezondheid van de PWA's niet wordt aangetast en dat bovendien de middelen worden ingezet voor een actief tewerkstellingsbeleid.
De heer Ide stelt voor om eerst de amendementen nrs. 4 en 5 ter stemming voor te leggen, vermits zij het meest verregaand zijn, en pas dan over te gaan tot de stemming over de amendementen nrs. 1 en 2.
De commissie stemt hiermee in.
De amendementen nrs. 4 en 5 worden verworpen met 8 tegen 7 stemmen.
De amendementen nrs. 1 en 2 worden verworpen met 8 tegen 3 stemmen bij 4 onthoudingen.
B. Bespreking van amendement nr. 3
Artikel 8
Amendement nr. 3
Mevrouw Thibaut dient amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 5-1098/2) dat ertoe strekt om artikel 8 te vervangen als volgt :
« Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2012. »
Mevrouw Thibaut verklaart dat dit artikel betrekking heeft op de inwerkingtreding van de bepaling omtrent, onder meer, de kennisgeving inzake de tijdelijke werkloosheid aan de RVA. Deze inwerkingtreding is voorzien op 1 oktober 2011, mogelijk zelfs vroeger wanneer hiervoor een koninklijk besluit wordt uitgevaardigd. Waar dergelijke kennisgeving vroeger via een aangetekende brief verliep, wordt nu meer en meer de elektronische post gebruikt. Zeker in kleinere bedrijven doet men echter vooralsnog weinig beroep op de nieuwe elektronische gegevensuitwisseling. In de grond is mevrouw Thibaut niet tegen de voorgestelde bepaling, maar zij stelt wel voor om de termijn pas te laten ingaan op 1 januari 2012 om op deze wijze de kleinere bedrijven toe te laten om zich aan de nieuwe realiteit aan te passen.
Mevrouw Milquet, ontslagnemend vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, kan zich niet voorstellen dat in 2011 een enkele onderneming, hoe klein ook, zich zou afsluiten van de moderne communicatiemiddelen en elektronische gegevensuitwisseling, waar zij zich ook bevindt. Tijdens de overgangsperiode zal de RVA zich echter soepel opstellen.
Amendement nr. 3 wordt verworpen met 14 stemmen tegen 1 stem.
V. STEMMINGEN
De artikelen verwezen naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden in hun geheel worden aangenomen met 9 stemmen bij 6 onthoudingen.
Dit verslag is goedgekeurd met eenparigheid van de 12 aanwezige leden.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Fatiha SAÏDI. | Rik TORFS. |
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (zie stuk Kamer nr. 53-1481/10 - 2010/2011).