5-67COM | 5-67COM |
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Onlangs werden drie Roemeense meisjes op uitdrukkelijke vraag van hun moeder naar Roemenië overgebracht. De zaak beroerde vele mensen. Tal van meningen en referentiekaders werden tegen elkaar uitgespeeld. Zo had de minister zeker het `recht' aan zijn kant bij zijn beslissing tot repatriëring, vooral omdat de moeder erom verzocht en het ouderlijk gezag van doorslaggevend belang is en blijft. Tegelijkertijd klonken er stemmen die het verloop van de zaak sterk betreurden, vooral omdat het belang van de betrokken kinderen niet centraal stond en wellicht zelfs tegengesteld zou kunnen zijn aan dat van de moeder.
Het gaat hier om erg moeilijke, gevoelige en complexe beslissingen. De discussie daarover wordt best niet in het openbaar gevoerd, vooral in het belang van de direct betrokkenen, niet het minst de kinderen en, in dit geval, de moeder. Toch vormt dit schrijnende en zelfs tragische geval een belangrijke toetssteen voor de werking van ons recht. Zo veroordeelde kinderpsychiater Peter Adriaenssens het resultaat van de rechtsgang in scherpe bewoordingen. Hij wees erop dat in deze zaak de stem van de kinderen niet weerklonk en beklemtoonde dat het belang van kinderen niet automatisch samenvalt met dat van de ouders of voogden. De realiteit bewijst dat in overvloed: kinderprostitutie en andere vormen van misbruik met grote betrokkenheid van de ouders, incestdossiers, kinderarbeid en zo meer.
Zeker kleine kinderen kunnen niet zomaar voor hun eigen belang opkomen en kunnen dat soms ook niet uitdrukken, hoewel hun vaardigheden en bekwaamheden daartoe vaak worden onderschat. Ongeacht de leeftijd of de communicatieve en deliberatieve vaardigheden, rijst echter de vraag of de belangen van kinderen niet te veel worden opgeofferd aan die van de ouders of voogden.
Deelt de minister de mening dat kinderen, ook kleine kinderen, te weinig hun eigen stem kunnen laten horen en te beperkt hun eigen belangen kunnen verdedigen in de huidige organisatie van onze rechtspraak? Beaamt de minister dat in sommige gevallen de belangen van de ouders niet gelijklopen of zelfs tegengesteld zijn aan die van hun kinderen? Hoe wil de minister in die gevallen de belangenverdediging van de kinderen en hun eigen inbreng in de rechtsgang optimaliseren? Beschikt de minister hieromtrent over onderzoeksmateriaal of concrete voorstellen?
Ik heb het hier niet over de procedures voor de jeugdrechtbank, waar wel een regeling bestaat. In alle mogelijke andere rechtsprocedures is er bijzonder weinig geregeld. Ik spreek uit ervaring, want als advocaat voor kinderen heb ik vroeger honderden dossiers gepleit.
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - De vraagstelling is zeer breed. Ik beschik over een uitgebreide tekst, die ik niet helemaal zal voorlezen, maar die ik wel zal overhandigen.
Het basisartikel is artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek, waarin gezegd wordt dat in iedere procedure waarbij een minderjarige betrokken is, de minderjarige het recht heeft gehoord te worden. Dat staat overigens ook in de Grondwet. Artikel 1231, 11º, van het Burgerlijk Wetboek regelt de modaliteiten en de manier waarop minderjarigen moeten worden gehoord.
Los van deze algemene benadering, zijn er nog specifieke wetgevingen waarin telkens de tussenkomst van het kind of de minderjarige wordt bepaald.
In de adoptieprocedure bijvoorbeeld is zeer precies bepaald hoe de belangen van het kind moeten worden gewaarborgd, zowel bij internationale als bij binnenlandse adopties. Er is ook vastgelegd op welke manier een kind van twaalf jaar of ouder zijn akkoord moet geven. Voor voogdijkwesties garanderen de artikels 349 en volgende van het Burgerlijk Wetboek de rechten van het kind. Daarnaast is er de wet van 24 december 2002, die specifieke beschermingsmechanismen oplegt voor niet-begeleide minderjarigen. Ook in het kader van een echtscheiding kan de voorzitter in kort geding rekening houden met de mening van het kind krachtens artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek. Bij een echtscheiding met wederzijdse toestemming kan de rechter zelfs ambtshalve beslissen om de kinderen te horen.
De Kamer behandelt op het ogenblik een wetsvoorstel over de oprichting van een familierechtbank. De bedoeling is een nieuwe afdeling in het Gerechtelijk Wetboek in te voegen die bepaalt dat minderjarigen vanaf de leeftijd van twaalf jaar gehoord worden. Minderjarigen jonger dan twaalf jaar die over het vereiste onderscheidingsvermogen beschikken, kunnen eveneens gehoord worden op eigen verzoek, op verzoek van een andere partij of ambtshalve. Dat kan alleen geweigerd worden met een gemotiveerde beslissing die gegrond is op het gegeven dat de minderjarige niet over het vereiste onderscheidingsvermogen beschikt. Er zou ook een oproepingsbericht komen dat de minderjarige op een kindvriendelijke manier duidelijk maakt dat hij voor de rechtbank wordt opgeroepen, een jeugdadvocaat kan raadplegen en kan weigeren om te verschijnen. De minderjarige zal gehoord worden door de rechter of door een persoon die deze aanwijst, op een geschikte plaats en zonder andere aanwezigen, uitgezonderd de griffier, het openbaar ministerie en eventueel de advocaat van de minderjarige. Het horen van de minderjarige heeft evenwel niet tot gevolg dat hij een partij in het geding wordt. Aan de mening van de minderjarige wordt een passend belang gehecht in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit. Het debat over de familierechtbank, die een cruciale plaats zal innemen, zal ongetwijfeld ook in de Senaat gevoerd worden.
Naast artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek zijn er de artikelen 51, 52 en 56 van de wet van 1965 betreffende de jeugdbescherming. Deze artikelen regelen het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade.
Ten slotte is er de problematiek van de samenwerking tussen het federale niveau en de gemeenschappen. Om hieraan tegemoet te komen, worden er samenwerkingsprotocollen gesloten die afspraken vastleggen tussen de jeugddiensten van de gemeenschappen en justitie. Zo is er het `Protocole d'intervention entre le secteur médico-psycho-social et le secteur judiciaire', dat ondertekend werd door de minister van justitie en de ministers van de Franse en de Duitstalige gemeenschap. En op 30 maart 2010 werd er een protocol gesloten met de Vlaamse minister van Welzijn, Jo Vandeurzen.
Dat is de beste methode: vertrouwen in de partijen, met de mogelijkheid voor justitie om te interveniëren.
De wet van 28 november 2000 bepaalt dat er een audiovisuele registratie moet zijn van verhoren van minderjarigen. Die techniek is zeer belangrijk omdat zeker in de strafprocedure de persoonlijke verschijning van minderjarigen door technische middelen kan worden vervangen. Zo kan de minderjarige maximaal worden beschermd en kan bijkomende schade door opeenvolgende ondervragingen worden vermeden. Er bestaan in dit verband rondzendbrieven, die worden geëvalueerd en eventueel ook bijgesteld.
Het is dus een zeer uitgebreide materie, die zowel het strafrecht als het burgerlijk recht behelst. Ook heeft ze zowel een justitieel als een buitengerechtelijk aspect. De kern van het debat zal aan bod komen bij de discussies rond de familierechtbank, waarin de minderjarige een centrale positie krijgt toebedeeld.
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ik dank de minister voor het duidelijke antwoord, waaruit blijkt dat reeds heel wat is veranderd.
Heel wat aspecten zijn de afgelopen tien, vijftien jaar grondig en ten goede gewijzigd. In sommige procedures is het horen van kinderen echter niet echt opgenomen. Die lacunes moeten worden opgevuld en de oprichting van de familierechtbank zal hierbij inderdaad zeer belangrijk zijn.
Uiteraard moeten de advocaten die worden aangewezen om de belangen van de minderjarigen te verdedigen, de geest van de wet naleven. Het is de bedoeling dat de betrokken advocaat echt het standpunt van de minderjarige vertolkt en daaraan ook de nodige tijd besteedt. Het mag niet om een louter formele afhandeling gaan. Dat is echter eerder een zaak voor de verschillende ordes.