5-965/1 | 5-965/1 |
20 APRIL 2011
De regering onderwerpt heden aan uw instemming het op 24 juni 2009 te Parijs gedane Protocol (hierna « het Protocol » genoemd) tot wijziging van de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting naar het inkomen en naar vermogenswinsten, ondertekend te Brussel op 1 juni 1987.
Overeenkomstig de principebeslissing die werd genomen door de Interministeriële Conferentie « Buitenlands beleid » van 20 januari 2011 gaat het om een verdrag met een gemengd karakter.
Hierna vindt u een analyse van de technische bepalingen van dit Protocol, voorafgegaan door een beschrijving van de algemene context waarin het Protocol werd gesloten en van de Europese juridische context waarbinnen het kan worden gesitueerd.
A. Algemene context waarin het Protocol moet worden gezien
België is met het Verenigd Koninkrijk verbonden door een op 1 juni 1987 ondertekende Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten (hierna « de Overeenkomst »).
Beide Staten wensten opnieuw te onderhandelen over die Overeenkomst teneinde de problemen op te lossen die zich voordeden bij de toepassing van sommige bepalingen van de Overeenkomst en om rekening te houden met de evolutie in de wetgeving en in het verdragsbeleid van beide landen.
Er wordt in het bijzonder opgemerkt dat de verdragsbepaling inzake de uitwisseling van inlichtingen tussen de Belgische en de Britse belastingadministratie (artikel 26 van de Overeenkomst, gewijzigd door artikel XVIII van dit Protocol) uitdrukkelijk voorziet in de uitwisseling van bankgegevens. Voortaan neemt België in de belastingverdragen die het afsluit immers de OESO-standaard inzake uitwisseling van inlichtingen op, aldus tegemoet komend aan het beleid van transparantie dat op de samenkomst van de G20 op 2 april 2009 werd aanbevolen.
Het Protocol streeft ernaar om op zo evenwichtig mogelijke wijze de problemen inzake dubbele belasting op te lossen en om de samenwerking tussen de belastingadministraties van beide landen uit te breiden. De bepalingen van het Protocol zijn in zeer ruime mate gebaseerd op de bepalingen van het OESO-modelverdrag van belastingovereenkomst met betrekking tot inkomsten en vermogen van juli 2008 (hierna « het OESO-model »). Het kan bijdragen tot de ontwikkeling van de economische betrekkingen en van de administratieve samenwerking tussen België en het Verenigd Koninkrijk.
B. Europese juridische context
De lidstaten hebben hun fiscale bevoegdheid inzake directe belastingen behouden, zelfs indien de Europese Unie in principe over een samenlopende bevoegdheid beschikt krachtens artikel 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De Raad stelt inderdaad met eenparigheid van stemmen richtlijnen vast voor het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die rechtstreeks van invloed zijn op de instelling of de werking van de gemeenschappelijke markt. Tot nu toe werd van deze samenlopende bevoegdheid slechts op zeer beperkte wijze en op beperkt terrein gebruik gemaakt (richtlijn 77/799/EEG van 19 december 1977, gewijzigd door de richtlijn 2004/56/EG van 21 april 2004 en richtlijn 76/308/EEG van 15 maart 1976, gewijzigd door de richtlijn 2001/44/EG van 15 juni 2001 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten; richtlijn 90/434/EEG van 23 juli 1990, gewijzigd door de richtlijn 2005/19/EG van 17 februari 2005 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten; richtlijn 90/435/EEG van 23 juli 1990, gewijzigd door de richtlijn 2003/123/EG van 22 december 2003 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten; richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling; richtlijn 2003/49/EG van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake betalingen van rente en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten).
Voormelde richtlijn 77/799/EEG werd herzien. De Europese Commissie heeft op 2 februari 2009 immers een voorstel voorgelegd van een richtlijn die de huidige richtlijn zou vervangen en de OESO-standaard zou opnemen, waardoor de lidstaten zich niet langer zullen kunnen verschuilen achter hun bankgeheim om de mededeling te weigeren van de inlichtingen die hen worden gevraagd. België heeft zich meteen voorstander getoond van deze nieuwe richtlijn en op zijn vergadering van 7 december 2010 heeft de ECOFIN-Raad een politiek akkoord bereikt. Er werd voorzien dat de maatregelen die elke lidstaat moet nemen om de richtlijn om te zetten pas op 1 januari 2013 uitwerking moeten hebben.
De Europese Commissie heeft op 28 april 2009 trouwens een mededeling aangenomen waarin de maatregelen worden geïnventariseerd die de lidstaten zouden moeten nemen ter bevordering van het « goed bestuur » in belastingzaken (zijnde de transparantie en de uitwisseling van inlichtingen verbeteren en verder vooruitgaan op de weg van eerlijke concurrentie in belastingzaken). Zij verzoekt met name de lidstaten om in hun bilaterale betrekkingen te kiezen voor een aanpak die in overeenstemming is met de beginselen van goed bestuur.
In de huidige Europese juridische context behoudt België derhalve de bevoegdheid tot het sluiten van overeenkomsten die bedoeld zijn om dubbele belasting inzake belastingen naar het inkomen te vermijden en om de administratieve samenwerking in fiscale aangelegenheden te versterken. De bepalingen van het Protocol dat binnen het kader van die bevoegdheid werd gesloten, houden bovendien rekening met de verplichtingen die voor België uit voormelde Europese richtlijnen voortvloeien. De bepalingen van het Protocol zijn conform met de beginselen van goed bestuur die door de Commissie worden aanbevolen.
C. Technische bepalingen van het Protocol
Hierna volgt een korte analyse van de bepalingen van het Protocol die inhoudelijk afwijken van de bepalingen van de Overeenkomst.
ARTIKEL I : Belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is
De nieuwe bepalingen zijn in overeenstemming met artikel 2 van het OESO-model. Inhoudelijk wijken ze niet af van artikel 2 van de Overeenkomst.
ARTIKEL II : algemene bepalingen
Internationaal verkeer
De uitdrukking « internationaal verkeer » behelst eveneens de exploitatie van weg- en spoorvoertuigen in internationaal verkeer voor de belastingheffing van de beloningen van personeel dat een dienstbetrekking uitoefent aan boord van die voertuigen (zie verder ARTIKELEN IX en XIII).
Indien de plaats van de werkelijke leiding van een onderneming zich in het Verenigd Koninkrijk bevindt, is die Staat, krachtens de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk, niet noodzakelijk de woonstaat van de onderneming. Daardoor kan het Verenigd Koninkrijk de uitsluitende heffingsbevoegdheid die hem door de Overeenkomst wordt toegekend wanneer een onderneming voor internationaal vervoer haar plaats van werkelijke leiding in het Verenigd Koninkrijk heeft, in sommige gevallen niet uitoefenen en ontstaat er een risico op niet-belasting. Om dit probleem op te lossen, kent het Protocol de uitsluitende heffingsbevoegdheid toe aan de woonstaat van de onderneming voor internationaal vervoer en niet langer aan de Staat waar haar plaats van werkelijke leiding zich bevindt (zie verder ARTIKELEN IV, VIII en XIII). De definitie van « internationaal verkeer » is een afspiegeling van deze nieuwe regel.
Pensioenstelsel
De inkomsten die worden toegekend aan een « pensioenstelsel » dat is omschreven in de nieuwe subparagraaf l, l), genieten bepaalde voordelen van de Overeenkomst (zie verder ARTIKELEN V en VI).
Wat België betreft slaat de uitdrukking « pensioenstelsel » op :
— de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening zoals bedoeld in de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening;
— de instellingen voor collectieve belegging zoals bedoeld in het Koninklijk besluit van 7 december 2007 met betrekking tot institutionele instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming die als uitsluitend doel hebben de collectieve belegging in de in artikel 7, eerste lid, 2º, van de wet van 20 juli 2004 bedoelde categorie van toegelaten beleggingen;
— de beleggingsondernemingen en de verzekeringsmaatschappijen,
voor zover die entiteiten pensioenstelsels beheren, pensioenuitkeringen verstrekken of zich bezighouden met het beheren van fondsen ten behoeve van entiteiten die pensioenstelsels beheren of pensioenuitkeringen verstrekken.
Die entiteiten staan onder het toezicht van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA) of zijn geregistreerd bij de FOD Financiën.
ARTIKEL III : Woonplaats
Paragraaf 1 van artikel 4 (Woonplaats) heeft betrekking op een Belgische regeling die niet meer bestaat (ter herinnering : de keuze die aan de personenvennootschappen wordt gelaten om hun winst te onderwerpen aan de personenbelasting). In de nieuwe tekst komt deze achterhaalde vermelding niet meer voor.
Er wordt een nieuwe paragraaf 5 toegevoegd aan artikel 4 (Woonplaats) van de Overeenkomst. Die paragraaf stelt, voor zover als nodig, dat een pensioenstelsel of een organisatie zonder winstbejag die uitsluitend godsdienstige, liefdadige, wetenschappelijke, culturele en/of opvoedkundige doeleinden heeft, voor de toepassing van de Overeenkomst een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat is wanneer dat pensioenstelsel of die organisatie een inwoner van die Staat is op grond van de interne wetgeving van die Staat en dit zelfs indien het geheel of een gedeelte van de inkomsten van het pensioenstelsel of van de organisatie zonder winstbejag ingevolge de nationale wetgeving van die Staat van belasting is vrijgesteld.
Voor de toepassing van de Overeenkomst beschouwt het merendeel van de Staten, waaronder ook België, die instellingen als inwoners, zelfs wanneer specifieke bepalingen in die zin ontbreken.
ARTIKEL IV : Zeevaart en luchtvaart
Het nieuwe artikel 8 van de Overeenkomst kent de uitsluitende heffingsbevoegdheid toe aan de woonstaat van de onderneming voor internationaal vervoer en niet langer aan de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming zich bevindt (zie hierboven ARTIKEL II).
De paragraaf met betrekking tot de scheepvaart op stromen, rivieren, kanalen en meren en die van toepassing is op vervoer dat door een onderneming uit een land wordt verricht tussen twee in het andere land gelegen punten, wordt opgeheven. Voortaan is artikel 7 (Ondernemingswinst) van de Overeenkomst van toepassing op de winst die voortkomt uit de binnenscheepvaart.
ARTIKEL V : Dividenden
De tekst van artikel 10 (Dividenden) van de Overeenkomst wordt vervangen.
De nieuwe paragraaf 2 van artikel 10 behoudt het maximaal belastingtarief van 10 % voor de dividenden.
De nieuwe paragraaf 3 van artikel 10 bevestigt de regeling van vrijstelling aan de bron waarin wordt voorzien door richtlijn 90/435/EEG van 23 juli 1990, gewijzigd door de richtlijn 2003/ 123/EG van 22 december 2003 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten. Die paragraaf voorziet bovendien in een vrijstelling voor dividenden die worden toegekend aan een « pensioenstelsel » zoals dat is omschreven in de Overeenkomst, op voorwaarde dat de dividenden niet voortkomen uit de uitoefening van een bedrijf door het « pensioenstelsel » of door een afhankelijke onderneming.
De nieuwe paragraaf 4 van artikel 10 wijkt af van de vrijstelling en van het verminderd tarief van 10 % voor de dividenden die door een entiteit worden betaald uit inkomsten of meerwaarden die rechtstreeks of onrechtstreeks voortkomen uit onroerende goederen wanneer de woonstaat van die entiteit die onroerende inkomsten vrijstelt in hoofde van de entiteit en de entiteit jaarlijks meer dan 50 % van die onroerende inkomsten uitkeert. De dividenden die door zulk een entiteit, die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, worden betaald aan een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat, mogen in de bronstaat worden belast tegen een maximaal tarief van 15 %.
Paragraaf 4 betreft de dividenden die worden betaald door een Britse Real Estate Investment Trust (REIT) en die welke worden betaald door een Belgische beleggingsvennootschap met vast kapitaal (BEVAK). De dividenden die door die entiteiten worden betaald zijn evenwel vrijgesteld wanneer ze worden toegekend aan een « pensioenstelsel ».
De nieuwe paragraaf 5 van artikel 10 geeft een ruime definitie van de uitdrukking « dividenden ». De definitie slaat op elk inkomen dat door de wetgeving van de bronstaat onderworpen wordt aan dezelfde fiscale behandeling als een inkomen uit aandelen.
Wat België betreft, beoogt de uitdrukking « dividenden » de inkomsten die zijn omschreven in artikel 18 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, daaronder begrepen de interest van voorschotten zoals bedoeld in alinea 1, 4º, en alinea 2 van dat artikel.
De nieuwe paragrafen 6 en 7 van artikel 10 zijn gelijkaardig aan de paragrafen 5 en 6 die ze vervangen.
Er werd een nieuwe paragraaf 8 aan artikel 10 toegevoegd. Die bepaling strekt ertoe de vrijstellingen en de verminderingen van de bronheffingen waarin artikel 10 voorziet te weigeren wanneer het creëren of het overdragen van de aandelen uit hoofde waarvan de dividenden zijn betaald, gebeurd is met als voornaamste doelstelling die belastingverminderingen of -vrijstellingen te verkrijgen. Die bepaling is gelijkaardig aan de bepaling die in paragraaf 21.4 van de Commentaar bij artikel 1 van het OESO-model wordt voorgesteld ter bestrijding van sommige misbruiken.
Ingevolge de wetgeving die vóór 6 april 1999 in het Verenigd Koninkrijk van kracht was, was een Britse vennootschap die winst verdeelde trouwens verplicht voorafbetalingen te doen, de zogenaamde « Advance corporation tax » (ACT). Voor de aandeelhouders die inwoner waren, vennootschappen of natuurlijke personen, werd een dubbele economische belasting vermeden door een belastingkredietregeling. Op grond van artikel 10, paragraaf 3 van de Overeenkomst konden de inwoners van België, onder bepaalde voorwaarden, de voordelen van die regeling genieten. Ten gevolge van een wijziging in de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk werd dat belastingkrediet vanaf 6 april 1999 verminderd. Daardoor ging het voordeel van het belastingkrediet in de meeste gevallen verloren of werd het herleid tot een onbeduidend bedrag. Er was dus geen reden meer om een verdragsvoordeel in stand te houden waarvan de draagwijdte verwaarloosbaar was geworden en waarvoor administratieve formaliteiten vereist waren die niet in verhouding stonden tot het toegekende voordeel. De vroegere paragraaf 3, die betrekking had op deze belastingkredietregeling, werd dus opgeheven.
ARTIKEL VI : Interest
De tekst van artikel 11 (Interest) van de Overeenkomst werd vervangen.
De nieuwe paragraaf 2 van artikel 11 vervangt het maximaal belastingtarief van 15 % door een maximaal belastingtarief van 10 % voor de interest die niet is vrijgesteld ingevolge paragraaf 3.
De nieuwe paragraaf 3 van artikel 11 voorziet in een vrijstelling voor :
— interest betaald uit hoofde van een lening van welke aard ook die is toegestaan of een krediet dat is verleend door een onderneming aan een andere onderneming;
— interest betaald aan een « pensioenstelsel » zoals dat is omschreven in de Overeenkomst, op voorwaarde dat de interest niet afkomstig is uit het uitoefenen van een bedrijf door het « pensioenstelsel » of door een afhankelijke onderneming;
— interest betaald aan de andere overeenkomstsluitende Staat, aan één van de staatkundige onderdelen of plaatselijke gemeenschappen daarvan of aan een openbare entiteit.
De nieuwe paragrafen 4, 5, 6 en 7 hebben een gelijkaardige draagwijdte als de paragrafen 3, 4, 5 en 6 die ze vervangen.
Er werd een nieuwe paragraaf 8 aan artikel 11 toegevoegd. Die bepaling strekt ertoe de vrijstellingen en de verminderingen van de bronheffingen waarin artikel 11 voorziet te weigeren wanneer het creëren of het overdragen van de schuldvorderingen uit hoofde waarvan de interest is betaald, gebeurd is met als voornaamste doelstelling die belastingverminderingen of -vrijstellingen te verkrijgen. Die bepaling is gelijkaardig aan de bepaling die in paragraaf 21.4 van de Commentaar bij artikel 1 van het OESO-model wordt voorgesteld ter bestrijding van sommige misbruiken.
Interest die door een dochteronderneming die inwoner is van een lidstaat van de Unie wordt betaald aan haar moedermaatschappij mag ingevolge de wetgeving van de Europese Unie door die Staat niet anders worden behandeld naargelang de moedermaatschappij inwoner is van die Staat of van een andere lidstaat van de Unie. De bepalingen van paragraaf 7 die dergelijke discriminatie toelaten werden dus opgeheven.
ARTIKEL VII : Royalty's
Paragraaf 1 van artikel 12 van de Overeenkomst werd vervangen door een tekst die overeenstemt met paragraaf 1 van artikel 12 van het OESO-model. Artikel 12 van de Overeenkomst handelt voortaan enkel nog over royalty's die afkomstig zijn uit een overeenkomstsluitende Staat en waarvan een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat de uiteindelijk gerechtigde is. De bepalingen van die paragraaf zijn niet langer van toepassing op royalty's die afkomstig zijn uit een derde Staat.
Deze wijziging maakt een einde aan een onsamenhangendheid in de Overeenkomst die de overeenkomstsluitende Staat waarin een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat een nijverheids- of handelsbedrijf uitoefent met behulp van een vaste inrichting of vaste basis, kon beletten om conform artikel 7 (Ondernemingswinst) of artikel 14 (Zelfstandige beroepen) belasting te heffen van de uit een derde Staat afkomstige royalty's die verbonden waren met de vaste inrichting of de vaste basis. Enerzijds is het immers zo dat paragraaf 3 van artikel 12 enkel van toepassing is wanneer de vaste inrichting of de vaste basis gevestigd is in de overeenkomstsluitende Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn en anderzijds is het zo dat, wanneer de uit derde Staten afkomstige royalty's beoogd worden door paragraaf 1 van artikel 12, ze niet onder artikel 22 (Andere inkomsten) vallen en dus niet overeenkomstig paragraaf 2 van dat artikel belast mogen worden in de overeenkomstsluitende Staat waar de vaste inrichting of de vaste basis gevestigd is.
In een nieuwe paragraaf 5 wordt de bron van de royalty's gedefinieerd in overeenstemming met de Belgische verdragspraktijk.
Er werd een nieuwe paragraaf 6 aan artikel 12 toegevoegd. Die bepaling strekt ertoe de vrijstelling van de bronheffing waarin artikel 12 voorziet te weigeren wanneer het creëren of het overdragen van de rechten uit hoofde waarvan de royalty's zijn betaald, gebeurd is met als voornaamste doelstelling die belastingvrijstelling te verkrijgen. Die bepaling is gelijkaardig aan de bepaling die in paragraaf 21.4 van de Commentaar bij artikel 1 van het OESO-model wordt voorgesteld ter bestrijding van sommige misbruiken.
ARTIKEL VIII : Vermogenswinst
De nieuwe paragraaf 3 van artikel 13 van de Overeenkomst kent de uitsluitende heffingsbevoegdheid ter zake van voordelen die verbonden zijn aan de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer toe aan de woonstaat van de vervoersonderneming (zie hoger ARTIKEL II).
De voordelen die verbonden zijn aan de scheepvaart op stromen, rivieren, kanalen en meren zijn belastbaar overeenkomstig artikel 7 (Ondernemingswinst).
ARTIKEL IX : Niet-zelfstandige beroepen
Ingevolge de nieuwe paragraaf 3 van artikel 15 van de Overeenkomst zijn beloningen die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat verkrijgt ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip, een luchtvaartuig of een spoor- of wegvoertuig slechts belastbaar in de woonstaat van die inwoner.
Het doel van deze bepaling is :
— enerzijds een einde maken aan de vroegere dubbele vrijstelling die het resultaat was van een combinatie van :
* de vroegere verdragsbepaling volgens dewelke beloningen uit een dienstbetrekking uitsluitend mochten worden belast in de Staat waar de plaats van werkelijke leiding van de werkgever zich bevond; en
* de belastingwetgeving van het Verenigd Koninkrijk die de beloningen van een niet-inwoner slechts belast wanneer die inkomsten verbonden zijn met een in het Verenigd Koninkrijk uitgeoefende activiteit;
— anderzijds dezelfde regel toepassen voor de inkomsten uit een dienstbetrekking die in internationaal verkeer wordt uitgeoefend aan boord van spoor- of wegvoertuigen als voor de inkomsten uit een dienstbetrekking die in internationaal verkeer wordt uitgeoefend aan boord van schepen of luchtvaartuigen.
Er werd een nieuwe paragraaf 4 aan artikel 15 toegevoegd. Die paragraaf bevestigt uitdrukkelijk de Commentaar bij artikel 15 van het OESO-model betreffende de criteria die het mogelijk maken om vast te stellen in welke Staat een dienstbetrekking uitgeoefend wordt. Een dienstbetrekking wordt uitgeoefend op de plaats waar de werknemer fysiek aanwezig is wanneer hij de diensten verleent waarvoor hij beloond wordt.
ARTIKEL X : Tantièmes
Het nieuwe artikel 16 van de Overeenkomst bevat bepalingen die gelijkaardig zijn aan die welke gewoonlijk voorkomen in de door België gesloten overeenkomsten. Uit die bepaling volgt dat :
— de beloningen die door een mandataris zoals bedoeld in artikel 16 worden verkregen ter zake van de uitoefening van dagelijkse werkzaamheden van leidinggevende of technische aard, mogen worden belast overeenkomstig de regels waarin artikel 15 (Niet-zelfstandige beroepen) voorziet; de regels van artikel 15 worden toegepast als ware de mandataris een gewone werknemer die met de vennootschap verbonden is door een band van ondergeschiktheid;
— de beloningen die door een vennoot van een vennootschap die inwoner is van België worden verkregen ter zake van de uitoefening van dagelijkse werkzaamheden eveneens belast mogen worden overeenkomstig de regels waarin artikel 15 (Niet-zelfstandige beroepen) voorziet; de regels van artikel 15 worden toegepast als ware de vennoot een gewone werknemer die met de vennootschap verbonden is door een band van ondergeschiktheid.
ARTIKEL XI : Pensioenen
De tekst van artikel 18 (Pensioenen) van de Overeenkomst werd vervangen.
Ingevolge het nieuwe artikel 18 zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen (met inbegrip van de niet-periodieke uitkeringen) die afkomstig zijn uit een overeenkomstsluitende Staat in principe slechts in die Staat belastbaar.
In overeenstemming met de intentie van de Belgische en Britse onderhandelaars over het Protocol zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen afkomstig uit een overeenkomstsluitende Staat wanneer die inkomsten betaald worden door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan of door een inwoner van die Staat (daaronder begrepen een pensioenstelsel zoals omschreven in artikel 3 van de Overeenkomst, dat in die Staat gevestigd is).
Met uitzondering van de overheidspensioenen zoals bedoeld in artikel 19 (Overheidsfuncties), beoogt paragraaf 1 alle pensioenen en andere soortgelijke beloningen met inbegrip van die welke niet worden betaald ter zake van een vroegere dienstbetrekking (bijvoorbeeld pensioenen van zelfstandige werknemers of een lijfrente die de gerechtigde rechtstreeks zou hebben aangelegd middels een kapitaal dat werd bijeengebracht buiten een pensioenstelsel dat verbonden is aan een betrekking).
De belastingheffing van pensioenen en andere soortgelijke beloningen is dus gewijzigd. Hetzij ingevolge artikel 18, hetzij ingevolge artikel 22 (Andere inkomsten), mogen pensioenen en andere soortgelijke beloningen momenteel immers uitsluitend worden belast in de woonstaat van de gerechtigde. Om te vermijden dat de belastingregeling wordt gewijzigd van personen die vóór de inwerkingtreding van dit Protocol met pensioen zijn gegaan, blijven de pensioenen en andere soortgelijke beloningen die aan die personen worden betaald verder belast worden in hun woonstaat.
ARTIKEL XII : Overheidsfuncties
De tekst van artikel 19 werd vervangen door de tekst van artikel 19 van het OESO-model. Er werd evenwel rekening gehouden met de verworvenheden van de permanente inwoners en de uitzondering waarin subparagraaf 1, b), (ii), van de OESO-tekst voorziet werd hier niet opgenomen. De overheidsbeloningen die worden betaald aan een permanente inwoner blijven dus verder belastbaar in de overeenkomstsluitende Staat die zijn diensten beloont. Met permanente inwoner wordt bedoeld : een inwoner van de Staat waar de diensten werden bewezen die geen onderdaan van die Staat is en die niet uitsluitend met het oog op het bewijzen van de diensten aan de Staat die hem beloont inwoner van die Staat is geworden.
ARTIKEL XIII : Werkzaamheden buitengaats
Paragraaf 1 van artikel 21 van de Overeenkomst werd lichtjes gewijzigd opdat hij ook de exploitatie zou bestrijken van natuurlijke rijkdommen zoals de wind, die geen natuurlijke rijkdommen zijn die uit de zeebodem of uit de ondergrond daarvan komen. In de praktijk beoogt deze bepaling de windmolenparken in de Noordzee. Door die bepaling kan een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat die in de andere overeenkomstsluitende Staat buitengaatse onderhoudswerkzaamheden uitoefent ten behoeve van de onderneming die de windmolens exploiteert, geacht worden een vaste inrichting in die andere overeenkomstsluitende Staat te hebben.
De uitsluitende heffingsbevoegdheid ter zake van de winst die verband houdt met het vervoer dat door een schip of luchtvaartuig wordt verricht in het kader van buitengaatse werkzaamheden of ter zake van de winst die voortkomt uit de exploitatie van sleepboten, duwboten of kettingsleepboten in verband met die werkzaamheden, wordt door de nieuwe paragraaf 3 van artikel 21 van de Overeenkomst toegekend aan de woonstaat van de onderneming dewelke die vervoermiddelen exploiteert en niet langer aan de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen (zie hoger ARTIKEL II).
De uitsluitende heffingsbevoegdheid ter zake van beloningen die verband houden met een dienstbetrekking die in het kader van buitengaatse werkzaamheden wordt uitgeoefend aan boord van een schip, een luchtvaartuig of van een sleepboot, een duwboot of een kettingsleepboot, wordt door de nieuwe paragraaf 5, (b), van artikel 21 van de Overeenkomst toegekend aan de woonstaat van de gerechtigde tot de beloningen (zie hoger ARTIKEL IX).
ARTIKEL XIV : Andere inkomsten
Een nieuwe paragraaf 3 stelt de Staat waaruit de inkomsten afkomstig zijn in de mogelijkheid om die inkomsten te belasten wanneer de woonstaat, die in principe over de uitsluitende heffingsbevoegdheid beschikt, ze niet daadwerkelijk belast. Een inkomen wordt beschouwd als zijnde daadwerkelijk belast wanneer het begrepen is in de bruto belastbare grondslag waarop de belasting berekend wordt. Zodra een inkomen in die bruto belastbare grondslag begrepen is, wordt het beschouwd als zijnde daadwerkelijk belast, zelfs wanneer er uiteindelijk geen enkele belasting verschuldigd is, meer bepaald omdat het inkomen opgeslorpt is door belastingvrije sommen, belastingverminderingen of vorige verliezen.
Het Verenigd Koninkrijk heeft moeilijkheden ondervonden met betrekking tot inkomsten die voortkwamen uit bepaalde niet-traditionele financiële instrumenten wanneer er sprake was van een bijzondere verhouding tussen de partijen. Een nieuwe paragraaf 4 heeft tot doel een regeling te treffen voor die problemen door beide overeenkomstsluitende Staten toe te laten om, conform hun nationale wetgeving, belastingen te heffen van dat gedeelte van het inkomen dat uitgaat boven het inkomen dat zou zijn overeengekomen tussen onafhankelijke partijen.
Een nieuwe paragraaf 5 strekt ertoe de vrijstelling van de bronheffing waarin artikel 21 voorziet te weigeren wanneer het creëren of het overdragen van de rechten uit hoofde waarvan de inkomsten zijn betaald, gebeurd is met als voornaamste doelstelling die belastingvrijstelling te verkrijgen. Die bepaling is gelijkaardig aan de bepaling die in paragraaf 21.4 van de Commentaar bij artikel 1 van het OESO-model wordt voorgesteld ter bestrijding van sommige misbruiken.
ARTIKEL XV : Vermijden van dubbele belasting
Paragraaf 2 van artikel 23 van de Overeenkomst, die de manier vastlegt waarop België dubbele belasting vermijdt, wordt vervangen. De nieuwe paragraaf 2 herneemt de verschillende methodes die België voortaan toepast, met name :
— subparagraaf (a) : vrijstelling met progressievoorbehoud voor de inkomsten, niet zijnde dividenden, interest en royalty's (zoals deze uitdrukkingen omschreven zijn door de interne Belgische wetgeving), die in het Verenigd Koninkrijk belast zijn;
— subparagraaf (b) : in de lijn van verscheidene beslissingen van de Dienst Voorafgaande Beslissingen (DVB), wordt een entiteit die in het Verenigd Koninkrijk als fiscaal transparant wordt behandeld en die rechtspersoonlijkheid heeft of opgericht is in een gelijkaardige rechtsvorm als die van een vennootschap naar Belgisch recht, principieel door de Belgische belastingadministratie behandeld als een fiscaal transparante entiteit voor de toepassing van de verdragsbepalingen Voor die entiteiten voorziet subparagraaf 2, (b) in een vrijstelling van de « dividenden » die door een inwoner van België worden behaald wanneer die inwoner in het Verenigd Koninkrijk belast is naar rata van zijn deelneming in de winst van de entiteit waaruit de dividenden zijn betaald;
— subparagraaf (c) : omschrijving van de uitdrukking « belast » zoals die is gebruikt in de subparagrafen (a) en (b). Die omschrijving houdt rekening met de beslissing van het Hof van Cassatie in de zaak Sidro (Cass., 15.9 1970, Bull. 489, p. 1618). Overeenkomstig deze rechtspraak zijn inkomsten belast in het Verenigd Koninkrijk wanneer ze aldaar onderworpen geweest zijn aan het belastingstelsel dat normaal gezien ingevolge de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk op zulke inkomsten van toepassing is (met inbegrip van de vrijstelling);
— subparagraaf (d) : België mag de aanvullende gemeentebelasting en de aanvullende agglomeratiebelasting berekenen op de beroepsinkomsten die uit het Verenigd Koninkrijk afkomstig zijn en die in België conform de Overeenkomst vrijgesteld zijn. Die belastingen worden berekend alsof de beroepsinkomsten uit Britse bron inkomsten uit Belgische bron waren;
— subparagraaf (e) : voor de interest en de royalty's die in het Verenigd Koninkrijk belast zijn in overeenstemming met de artikelen 11 en 12 van de Overeenkomst wordt het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting verrekend volgens de regels die zijn bepaald door de artikelen 285 tot 289 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
— subparagraaf (f) : vrijstelling voor de dividenden van belangrijke deelnemingen op de voorwaarden en binnen de grenzen die in de artikelen 202 tot 205 en 290 tot 295 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zijn bepaald (DBI-stelsel);
— subparagraaf (g) : verrekening van de in het Verenigd Koninkrijk geheven belasting voor de dividenden die zijn verkregen door een vennootschap die inwoner is van België wanneer de vrijstelling waarin subparagraaf (f) voorziet niet van toepassing is. De belasting die mag verrekend worden met de Belgische belasting die betrekking heeft op die dividenden, is de belasting die in het Verenigd Koninkrijk conform artikel 10 van de Overeenkomst werd geheven, alsmede de belasting die in het Verenigd Koninkrijk werd geheven van de winst waaruit die dividenden werden betaald;
— subparagraaf (h) : voorkomen van dubbele aftrek van verliezen.
Paragraaf 3 van artikel 23 wordt vervangen door een bepaling die de bron van de inkomsten op geschiktere wijze omschrijft voor de toepassing van het verrekeningsstelsel dat in het Verenigd Koninkrijk wordt toegepast op grond van paragraaf 1 van artikel 23.
Een nieuwe paragraaf 4 voegt een anti-misbruikmaatregel toe die als resultaat heeft dat de voordelen (belastingvrijstellingen en verrekening van belastingen) waarin artikel 23 voorziet, geweigerd worden wanneer een persoon, die betrokken is bij een mechanisme of een regeling ter zake waarvan die voordelen gevraagd worden, als doelstelling heeft (voornaamste doelstelling of een van de voornaamste doelstellingen) om die voordelen via dat mechanisme of die regeling te verkrijgen.
ARTIKEL XVI : Non-discriminatie
Paragraaf 5 van artikel 24 werd vervangen opdat al de gevallen zouden worden beoogd waarin een overeenkomstsluitende Staat vennootschappen die inwoner zijn en waarvan het kapitaal in het bezit is van of beheerst wordt door één of meer inwoners van de andere overeenkomstsluitende Staat, op een verschillende manier mag behandelen. Die aanpassing is een rechtstreeks gevolg van verscheidene wijzigingen die door het Protocol werden aangebracht aan de artikelen 11 (Interest), 12 (Royalty's) en 22 (Andere inkomsten).
ARTIKEL XVII : Regeling voor onderling overleg
Paragraaf 2 van artikel 25 van de Overeenkomst wordt aangevuld door de tweede zin uit paragraaf 2 van artikel 25 van het OESO-model die bepaalt dat, overeenkomstig de Belgische praktijk, een regeling die is overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten van de twee Sta-ten in elke Staat wordt uitgevoerd, ongeacht de termijnen waarin hun intern recht voorziet.
In de lijn van wat door het OESO-model is bepaald, wordt er door paragraaf 5 een arbitrage opgezet teneinde er zeker van te kunnen zijn dat de bevoegde autoriteiten tot overeenstemming zullen komen in de gevallen die hen worden voorgelegd.
Wanneer de bevoegde autoriteiten binnen een termijn van twee jaar geen overeenstemming kunnen bereiken, worden de onopgeloste punten, op verzoek van de persoon die het geval binnen het kader van de regeling voor onderling overleg heeft voorgelegd, opgelost door arbitrage. De arbitrageverzoeken moeten evenwel worden ingediend binnen een termijn van twee jaar, te rekenen vanaf de eerste dag vanaf dewelke om arbitrage kan worden verzocht. Deze aanvulling heeft tot doel het proces van conflictregeling te versnellen. Het is immers aangewezen om te vermijden dat er nog gevallen aan arbitrage worden voorgelegd vele jaren nadat voor het eerst kennis werd gegeven van de betwiste maatregel.
Om tegenstrijdige beslissingen te vermijden is beroep op arbitrage niet toegestaan in de gevallen waarvoor reeds een oplossing werd bereikt via een gerechtelijke procedure in de ene of de andere Staat. Wanneer een persoon de interne rechtsmiddelen nog niet heeft aangesproken of uitgeput voor de hoven en rechtbanken, worden die interne rechtsmiddelen bovendien opgeschort in afwachting van de uitkomst van de regeling voor onderling overleg, die ook de arbitrage omvat. Er zal een « voorlopig » onderling akkoord worden gesloten, dat rekening zal houden met de arbitragebeslissing. Dat onderling akkoord zal vervolgens worden voorgelegd aan de betrokken persoon die het ofwel kan aanvaarden − daarbij afziend van elke andere vorm van beroep voor de hoven en rechtbanken − of het kan afwijzen om zo voort te kunnen gaan met de interne rechtsmiddelen. De arbitragebeslissing zal alleen dan door de overeenkomstsluitende Staten in aanmerking genomen en toegepast worden wanneer de betrokken personen binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de kennisgeving van het « voorlopige » onderling akkoord, laten weten dat ze dat onderling akkoord aanvaarden. De toepassingsregels (met inbegrip van de hier voorafgaande) worden vastgelegd door een onderling akkoord tussen de bevoegde autoriteiten. Dat akkoord zal worden afgerond en gepubliceerd vanaf de inwerkingtreding van het Protocol.
ARTIKEL XVIII : Uitwisseling van inlichtingen
De tekst van artikel 26 van de Overeenkomst wordt vervangen door een tekst die grotendeels overeenstemt met de internationale standaard inzake uitwisseling van bankgegevens (zie artikel 26 van het OESO-Model van fiscale Overeenkomst).
Paragraaf 1 maakt het mogelijk om de inlichtingen uit te wisselen die « waarschijnlijk relevant » zullen zijn voor de toepassing van de Overeenkomst zelf en van de interne wetgeving met betrekking tot belastingen die door of ten behoeve van de twee Staten worden geheven.
Het begrip « inlichtingen die waarschijnlijk relevant zullen zijn » vervangt het begrip « inlichtingen die noodzakelijk zijn » voor de toepassing van de belastingwetgeving. De bedoeling hiervan is een zo ruim mogelijke uitwisseling van inlichtingen in belastingzaken te garanderen, daarbij duidelijk aangevend dat het de overeenkomstsluitende Staten niet vrij staat om te gaan « hengelen » naar inlichtingen of om inlichtingen te vragen waarvan het weinig waarschijnlijk is dat ze relevant zijn voor de opheldering van de belastingzaken van een welbepaalde belastingplichtige. Het feit dat de werkelijke relevantie van de inlichtingen slechts kan worden vastgesteld nadat de verzoekende partij deze heeft ontvangen is overigens geen voldoende reden om de aangezochte Staat te ontslaan van de plicht om die inlichtingen te verstrekken. Het is daarenboven ook niet nodig dat er aanwijzingen van belastingontduiking aanwezig zijn in het dossier van de persoon waarover inlichtingen worden gevraagd. Het volstaat dat er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat die inlichtingen relevant zijn voor de vaststelling, de vestiging, de toepassing of de invordering van een belasting die door dit Protocol wordt beoogd.
Paragraaf 1 behandelt bovendien de belastingen van elke soort of benaming die worden geheven door of ten behoeve van de overeenkomstsluitende Staten. Deze formulering wijkt enigszins af van die van het OESO-Model waarin verwezen wordt naar « belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de overeenkomstsluitende Staten of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke gemeenschappen daarvan ». Omwille van dit verschil was de Belgische federale regering van mening dat enkel volgende belastingen betrokken waren :
— de belastingen die door de overeenkomstsluitende Staten voor eigen rekening geheven worden; of
— de belastingen die door de overeenkomstsluitende Staten geheven worden ten behoeve van hun staatkundige onderdelen of plaatselijke gemeenschappen.
Aldus zouden de gewestbelastingen voor dewelke de Belgische federale Staat instaat voor de dienst betrokken geweest zijn. De belastingen die door de gewesten en gemeenschappen zelf worden geheven zouden daarentegen buiten de werkingssfeer van het Protocol gebleven zijn. Dit zou niet tegenstrijdig geweest zijn met de beginselen van de OESO (zie paragraaf 10.1 van de commentaar bij artikel 26 van het OESO-model). In dat opzicht behoorde het sluiten van het Protocol tot de uitsluitende bevoegdheid van de Federale Staat België.
Na goedkeuring door de Ministerraad werd het Protocol voor advies voorgelegd aan de Raad van State. De Raad van State oordeelde dat het Protocol een gemengd verdrag is, dat eveneens moet worden voorgelegd aan de parlementen van de gewesten en de gemeenschappen.
Naar aanleiding van dit advies van de Raad van State werd het Protocol voorgelegd aan de werkgroep gemengde verdragen. Deze werkgroep heeft in zijn vergadering van 26 oktober 2010 het gemengd karakter (Federale Staat/gemeenschappen/gewesten) vastgelegd. Dit voorstel van beslissing werd op 20 januari 2011 door de Interministeriële Conferentie « Buitenlands Beleid » goedgekeurd na schriftelijke procedure.
De nieuwe paragrafen 2 en 3 stemmen grotendeels overeen met de laatste twee zinnen van paragraaf 1 en met paragraaf 2 die zij vervangen.
Ingevolge de nieuwe paragraaf 4 moet de aangezochte Staat de middelen aanwenden waarover hij beschikt om inlichtingen in te zamelen, zelfs al zijn die inlichtingen uitsluitend van nut voor de andere Staat en heeft de aangezochte Staat die inlichtingen niet nodig voor zijn eigen belastingdoeleinden. Die nieuwe paragraaf brengt voor België geen nieuwe verplichtingen mee want de Belgische praktijk stemt reeds overeen met die regel, zoals dat trouwens het geval is voor de meeste OESO-lidstaten.
Paragraaf 5 maakt de uitwisseling van welbepaalde inlichtingen, meer bepaald bankgegevens, mogelijk, zelfs wanneer de belastingwetgeving of de administratieve praktijk van een overeenkomstsluitende Staat niet toestaat dat bewuste inlichtingen ingewonnen en verstrekt worden.
De tweede zin van paragraaf 5 bepaalt overigens dat de belastingadministratie van de aangezochte Staat, teneinde de gevraagde inlichtingen overeenkomstig paragraaf 5 te kunnen meedelen, de bevoegdheid heeft om inlichtingen te verkrijgen, om een onderzoek in te stellen en om derden of belastingplichtigen te verhoren, en dit niettegenstaande elke andersluidende bepaling in zijn interne belastingwetgeving. Deze rechtstreeks van toepassing zijnde bepaling heeft voorrang op artikel 318 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 dat de bevoegdheid van de Belgische belastingadministratie beperkt wanneer het gaat om het verkrijgen van inlichtingen en om het instellen van onderzoeken of verhoren bij bankinstellingen, wisselkantoren en krediet- en spaarinstellingen.
Er moet worden opgemerkt dat de Belgische belastingadministratie de bankgegevens die zij ten behoeve van het Verenigd Koninkrijk heeft verkregen niet mag gebruiken voor haar eigen doeleinden en ook geen belasting mag vestigen op basis van die inlichtingen in strijd met het intern recht. De Overeenkomst wijkt immers enkel van het intern recht af voor zover zulks nodig is voor het verwerven van inlichtingen ten behoeve van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk.
Paragraaf 5 stelt de Belgische bevoegde autoriteit eveneens in de mogelijkheid om bankinlichtingen te verkrijgen van het Verenigd Koninkrijk om een belastingplichtige aan de Belgische belasting te onderwerpen. De bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen beletten de Belgische belastingadministratie evenwel om van die inlichtingen gebruik te maken. Oorzaak daarvan is een gecombineerde lezing van de artikelen 315, 317 en 318 van voornoemd wetboek. Artikel 4 van de instemmingswet staat uitdrukkelijk toe om van dat intern recht af te wijken (zie punt D hierna).
De Raad van State heeft de aandacht gevestigd op twee taalkundige onvolkomenheden in de Nederlandse en Franse vertalingen van het nieuwe artikel 26, paragraaf 5, die hem werden voorgelegd.
De Raad van State heeft vooreerst opgemerkt dat de bewoordingen « une personne agissant en tant [que] (...) fiduciaire » in de Franse vertaling en « een persoon die werkzaam is in de hoedanigheid van (...) een zaakwaarnemer » in de Nederlandse vertaling niet volledig blijken overeen te stemmen. Dienaangaande moeten volgende opmerkingen gemaakt worden. Wat dat punt betreft neemt de Franse vertaling van het Protocol letterlijk de overeenstemmende bewoordingen over van de officiële Franse versie van het modelverdrag van de OESO. Er bestaat geen officiële Nederlandse versie van dat modelverdrag. Conform de commentaar bij artikel 26 van het OESO-model (nr. 19.12) wordt een persoon gewoonlijk geacht werkzaam te zijn « in de hoedanigheid van een zaakwaarnemer » wanneer die persoon transacties doet of fondsen of goederen beheert, niet in zijn eigen naam, noch voor zijn eigen rekening, maar voor rekening van een andere persoon, waarmee hij een band heeft die aan de ene kant vertrouwen impliceert en noodzaakt en aan de andere kant goede trouw. Daarom, en om rekening te houden met de opmerking van de Raad van State, werd de uitdrukking « zaakwaarnemer » vervangen door « vertrouwenspersoon », een uitdrukking die tevens in dezelfde context gebruikt wordt in de Nederlandse versies van de door Nederland gesloten belastingverdragen.
In dezelfde paragraaf 5 wordt in de Nederlandse vertaling de uitdrukking « eigendomsbelangen in een persoon » gebruikt terwijl in de Franse vertaling « droits de propriété d'une personne » is gebruikt. Er wordt opnieuw opgemerkt dat de Franse vertaling van de tekst overeenstemt met de officiële Franse versie van het OESO-modelverdrag. De Nederlandse vertaling is de letterlijke vertaling van de uitdrukking « ownership interests in a person » die niet alleen in de ondertekende Engelse tekst van het Protocol is gebruikt maar die ook overeenstemt met de officiële Engelse versie van het OESO-modelverdrag. Het is dus niet nodig om de Franse vertaling of de Nederlandse vertaling van het Protocol op dit punt te wijzigen. In de commentaar ter zake bij artikel 26 (nr. 19.13) van het OESO-modelverdrag wordt dienaangaande verduidelijkt dat die uitdrukking met name slaat op eigendomsbelangen in vennootschappen, partnerships, stichtingen of gelijkaardige georganiseerde structuren.
ARTIKEL XIX : Diverse bepalingen
De nieuwe paragraaf 1 van artikel 28 (Diverse bepalingen) bepaalt dat de verdragsbepalingen niet van toepassing zijn op inwoners van het Verenigd Koninkrijk die ambtshalve de Britse « remittance basis »-regeling genieten of die voor die regeling kiezen.
De Britse inwoners zijn in principe belastbaar ter zake van hun wereldwijde inkomsten. Onder bepaalde voorwaarden genieten de buitenlandse loontrekkers die tegelijkertijd beloningen uit het Verenigd Koninkrijk en uit het buitenland ontvangen evenwel een gunstige belastingregeling door de toepassing van de « remittance basis »-regel. Deze uitzondering heeft als resultaat dat de looninkomsten en de niet-looninkomsten die uitsluitend uit buitenlandse bron afkomstig zijn, vrijgesteld zijn zolang die inkomsten niet naar het Verenigd Koninkrijk zijn overgemaakt. Sommige inwoners hebben bovendien twee arbeidsovereenkomsten (« dual contract »), hetgeen hen toelaat om buiten het Verenigd Koninkrijk beloningen te ontvangen die aan elke belasting in het Verenigd Koninkrijk kunnen ontsnappen wanneer ze afkomstig zijn van offshore-vennootschappen. Zo komt het vaak voor dat zakenbankiers en traders hun bonussen in het kader van een afzonderlijke arbeidsovereenkomst naar buiten de City overmaken. Inwoners zonder woonplaats in het Verenigd Koninkrijk, die 7 van de laatste 10 jaren hebben doorgebracht op Brits grondgebied, moeten vanaf 6 april 2008 een jaarlijks recht van 30 000 pond sterling betalen om de « remittance basis »-regeling te kunnen genieten. Zij zullen dus een keuze moeten maken tussen deze heffing en de aangifte van het volledige bedrag van hun wereldwijde inkomsten.
De uitsluiting waarin paragraaf 1 voorziet, stemt overeen met de bepalingen van artikel 4 (Inwoner) volgens dewelke personen die in hun woonstaat enkel aan de belasting onderworpen zijn ter zake van inkomsten uit in die Staat gelegen bronnen, geen inwoners zijn voor de toepassing van de Overeenkomst. Dit moet het geval zijn, zelfs wanneer de inwoner belast wordt ter zake van zijn inkomsten uit buitenlandse bronnen die hij verkiest over te maken naar zijn woonstaat.
Er wordt een nieuwe paragraaf 7 toegevoegd aan artikel 28 teneinde de bevoegde autoriteiten in de mogelijkheid te stellen om, indien nodig, het voordeel van de artikelen 10 en 11 van de Overeenkomst in onderlinge overeenstemming toe te kennen aan instellingen voor collectieve belegging die niet als dusdanig aan de belasting onderworpen zijn.
Het gaat hier vooral om Belgische gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Langs Britse zijde zijn alle instellingen voor collectieve belegging vennootschappen die aan de belasting onderworpen zijn én inwoners voor de toepassing van de Overeenkomst. Langs Belgische zijde zijn de Beveks, de Bevaks, de Privaks en de Vastgoedbevaks eveneens inwoners voor de toepassing van de Overeenkomst.
ARTIKEL XX
Artikel XX regelt de inwerkingtreding en de uitvoering van het Protocol.
Elk van de overeenkomstsluitende Staten stelt de andere overeenkomstsluitende Staat langs diplomatieke weg in kennis van de voltooiing van de procedures die door zijn wetgeving voor de inwerkingtreding van dit Protocol vereist zijn. Van Belgische kant zal die kennisgeving gebeuren zodra het Protocol bekrachtigd zal kunnen worden. Rekening houdend met het gemengd karakter van het Protocol, zal zulks de goedkeuring vereisen van het federaal Parlement en van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen.
Het Protocol zal in werking treden op de datum van de tweede van deze kennisgevingen en de bepalingen ervan zullen in België van toepassing zijn :
— met betrekking tot de bij de bron verschuldigde belastingen, op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin het Protocol in werking treedt;
— met betrekking tot de andere belastingen, op belastbare tijdperken die eindigen vanaf 31 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin het Protocol in werking treedt.
ARTIKEL XXI
Het Protocol maakt een integrerend deel uit van de Overeenkomst en blijft van kracht zolang de Overeenkomst van kracht blijft.
D. Artikelen 3 en 4 van het wetsontwerp houdende instemming met dit Protocol
Met betrekking tot het verkrijgen van inlichtingen en tot het instellen van onderzoeken of verhoren bij bankinstellingen, wisselkantoren en krediet- en spaarinstellingen, worden de onderzoeksbevoegdheden van de Belgische belastingadministratie beperkt door artikel 318 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
Artikel 3 van het ontwerp van instemmingswet staat uitdrukkelijk toe om van dat artikel 318 af te wijken. Dat artikel bepaalt dat het de belastingadministratie toegestaan is om in de rekeningen, boeken en documenten van bankinstellingen, wisselkantoren en krediet- en spaarinstellingen de inlichtingen in te winnen die door de Britse bevoegde autoriteit worden gevraagd in het kader van artikel 26, paragraaf 5 van de Overeenkomst. De Belgische belastingadministratie zal de inlichtingen die zij van Belgische banken heeft verkregen ten behoeve van de Britse autoriteiten evenwel niet mogen gebruiken voor haar eigen doeleinden. Het Protocol wijkt immers enkel van het intern recht af voor zover zulks nodig is om tegemoet te komen aan een vraag van de Britse autoriteiten.
Het Protocol stelt de Belgische bevoegde autoriteit bovendien in de mogelijkheid om bankinlichtingen van het Verenigd Koninkrijk te verkrijgen om een belastingplichtige aan de Belgische belasting te onderwerpen. Ook hier beletten de bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen de Belgische belastingadministratie evenwel om van die bankinlichtingen gebruik te maken. Oorzaak daarvan is een gecombineerde lezing van de artikelen 315, 317 en 318 van voornoemd wetboek.
Artikel 4 van het ontwerp van instemmingswet staat uitdrukkelijk toe om van die bepalingen af te wijken. Het biedt de Belgische belastingadministratie de mogelijkheid om een belasting te vestigen op grond van inlichtingen die door de Britse bevoegde autoriteit werden verstrekt in het kader van het Protocol en die door die autoriteit werden verkregen bij bankinstellingen die buiten het Belgisch grondgebied gevestigd zijn.
E. Artikel 5 van het wetsontwerp houdende instemming met dit Protocol
Uit artikel 5 van het ontwerp van instemmingswet volgt dat de administratieve en strafrechtelijke sancties waarin het intern fiscaal recht voorziet wanneer een persoon de hem gevraagde inlichtingen niet verstrekt, ook van toepassing zijn met betrekking tot de bankinlichtingen.
De regering is van mening dat het Protocol een bevredigende oplossing biedt voor de problemen inzake dubbele belasting die thans bestaan tussen België en het Verenigd Koninkrijk of die in de toekomst zouden kunnen optreden. Het Protocol is dus een instrument dat ertoe kan bijdragen om de economische betrekkingen tussen België en dat land te verbeteren.
De regering stelt u bijgevolg voor snel met dit nieuwe Protocol in te stemmen opdat het zo spoedig mogelijk in werking zou kunnen treden.
De Vice-Eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken,
Steven VANACKERE.
De Vice-Eerste minister en minister van Financiën,
Didier REYNDERS.
ALBERT II,
Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,
Onze Groet.
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en van Onze Vice-Eerste minister en minister van Financiën,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Onze Vice-Eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Onze Vice-Eerste minister en minister van Financiën, zijn ermee belast het wetsontwerp, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Senaat in te dienen :
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
Het Protocol, gedaan te Parijs op 24 juni 2009 (hierna « het Protocol » genoemd), tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten, ondertekend te Brussel op 1 juni 1987 (hierna « de Overeenkomst » genoemd), zal volkomen gevolg hebben.
Art. 3
Niettegenstaande artikel 318 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 is de administratie gemachtigd om in de rekeningen, boeken en documenten van bankinstellingen, wisselkantoren en krediet- en spaarinstellingen de inlichtingen in te winnen die in het kader van artikel 26, paragraaf 5 van de Overeenkomst, zoals gewijzigd door het Protocol, worden gevraagd door de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk die conform de Overeenkomst is aangeduid.
Art. 4
Niettegenstaande artikel 318 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 kan een belasting of een aanvullende belasting op geldige wijze worden gevestigd op basis van inlichtingen die verkregen werden in de rekeningen, boeken en documenten van bankinstellingen, wisselkantoren en krediet- en spaarinstellingen en die in het kader van artikel 26, paragraaf 5 van de Overeenkomst, zoals gewijzigd door het Protocol, verstrekt werden door de conform de Overeenkomst aangewezen bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk.
Art. 5
De administratieve en strafrechtelijke sancties waarin het intern fiscaal recht voorziet ingeval van niet-naleving van de verplichtingen die voor de overtreder voortvloeien uit de onderzoeksmacht die aan de administratie is toegekend door het intern fiscaal recht, zijn van toepassing op de persoon die de verplichtingen niet nakomt die voor hem voortkomen uit de onderzoeksmacht die aan de administratie is toegekend door artikel 26, paragraaf 5, van de Overeenkomst, zoals gewijzigd door het Protocol, en door artikel 3 van deze wet.
Gegeven te Brussel, 31 maart 2011.
ALBERT
Van Koningswege :
De Vice-Eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken,
Steven VANACKERE.
De Vice-Eerste minister en minister van Financiën,
Didier REYNDERS.
(VERTALING)
PROTOCOL
tot wijziging van de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten, ondertekend te Brussel op 1 juni 1987
DE REGERING VAN HET KONINKRIJK BELGIË
EN
DE REGERING VAN HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITANNIË EN NOORD-IERLAND,
WENSENDE de Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten, ondertekend te Brussel op 1 juni 1987 (hierna te noemen « de Overeenkomst »), te wijzigen,
ZIJN het volgende overeengekomen :
ARTIKEL I
De tekst van artikel 2 van de Overeenkomst wordt opgeheven en vervangen door de volgende tekst :
« 1. Deze Overeenkomst is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar vermogenwinsten die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een overeenkomstsluitende Staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke gemeenschappen daarvan.
2. Als belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen of naar bestanddelen van het inkomen, daaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende goederen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
3. De bestaande belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is, zijn met name :
(a) in het Verenigd Koninkrijk :
(i) de inkomstenbelasting;
(ii) de vennootschapsbelasting;
(iii) de vermogenswinstbelasting;
(iv) de belasting op inkomsten uit de winning van aardolie;
(hierna te noemen « belasting van het Verenigd Koninkrijk »);
(b) in België :
(i) de personenbelasting;
(ii) de vennootschapsbelasting;
(iii) de rechtspersonenbelasting;
(iv) de belasting van niet-inwoners;
met inbegrip van de voorheffingen en de opcentiemen op die belastingen en voorheffingen;
(hierna te noemen « Belgische belasting »).
4. De Overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van de ondertekening van de Overeenkomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten delen elkaar alle belangrijke wijzigingen mee die in hun belastingwetten zijn aangebracht. »
ARTIKEL II
1. De tekst van artikel 3, paragraaf 1, (i) van de Overeenkomst wordt opgeheven en vervangen door de volgende tekst :
« (i) betekent de uitdrukking « internationaal verkeer » elk vervoer door een schip, een luchtvaartuig of een weg- of spoorvoertuig dat door een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat wordt geëxploiteerd, behalve indien het schip, het luchtvaartuig of het weg- of spoorvoertuig slechts tussen in de andere overeenkomstsluitende Staat gelegen plaatsen wordt geëxploiteerd; »
2. De tekst van artikel 3, paragraaf 1, (j) van de Overeenkomst wordt opgeheven en vervangen door de volgende tekst :
« (j) betekent de uitdrukking « bevoegde autoriteit » :
(i) in het Verenigd Koninkrijk, de « Commissioners for Her Majesty's Revenue and Customs » of hun bevoegde vertegenwoordiger; en
(ii) in België, de minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger; »
3. De hiernavolgende subparagraaf (l) wordt opgenomen in artikel 3, paragraaf 1 van de Overeenkomst :
« (l) betekent de uitdrukking « pensioenstelsel » elk plan, stelsel, fonds, trust of andere regeling die in een overeenkomstsluitende Staat is gevestigd :
(i) voor zover het pensioenuitkeringen beheert of verschaft of inkomsten verwerft ten voordele van één of meer van dergelijke regelingen, en
(ii) op voorwaarde dat het ofwel :
A) wat België betreft, een naar Belgisch recht opgerichte entiteit is, met inbegrip van pensioenfondsen, of een pensioenstelsel dat door middel van een verzekeringsmaatschappij is geregeld, die wordt gereguleerd door de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen of die geregistreerd is bij de Belgische belastingadministratie; of
B) wat het Verenigd Koninkrijk betreft, een pensioenstelsel is (niet zijnde een socialezekerheidsstelsel) dat geregistreerd is onder Deel 4 van de « Finance Act 2004 », met inbegrip van pensioenfondsen of pensioenstelsels die geregeld zijn door middel van verzekeringsmaatschappijen en « unit trusts » wanneer de deelnemers(« unit holders ») uitsluitend pensioenstelsels zijn.
De bevoegde autoriteiten kunnen overeenkomen om onder het bovenstaande pensioenstelsels op te nemen die op economisch of wettelijk vlak identiek of in wezen gelijksoortig van aard zijn. »
ARTIKEL III
1. De tekst van artikel 4, paragraaf 1 van de Overeenkomst wordt opgeheven en vervangen door de volgende tekst :
« 1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking « inwoner van een overeenkomstsluitende Staat » iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, plaats van oprichting of enige andere soortgelijke omstandigheid. Die uitdrukking omvat echter niet personen die in een overeenkomstsluitende Staat alleen ter zake van inkomsten uit in die Staat gelegen bronnen aan belasting zijn onderworpen. »
2. De hiernavolgende paragraaf 5 wordt opgenomen in artikel 4 van de Overeenkomst :
« 5. De uitdrukking « inwoner van een overeenkomstsluitende Staat » omvat :
(a) een pensioenstelsel dat in die Staat is opgericht; en
(b) een organisatie zonder winstbejag die inwoner is van die Staat en uitsluitend voor godsdienstige, liefdadige, wetenschappelijke, culturele of opvoedkundige doeleinden (of voor meer dan één van die doeleinden) is opgericht en werkzaam is, niettegenstaande het geheel van of een gedeelte van zijn inkomsten of voordelen van belasting kan vrijgesteld zijn ingevolge de interne wetgeving van die Staat. »
ARTIKEL IV
Artikel 8 van de Overeenkomst wordt opgeheven en vervangen door de volgende tekst :
« Artikel 8
Zeevaart en luchtvaart
1. Winst van een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer is slechts in die Staat belastbaar.
2. De bepalingen van paragraaf 1 zijn ook van toepassing op winst verkregen uit de deelneming in een pool, een gemeenschappelijk bedrijf of een internationaal bedrijfslichaam. »
ARTIKEL V
De tekst van artikel 10 van de Overeenkomst wordt opgeheven en vervangen door de volgende tekst :
« 1. Dividenden betaald door een vennootschap die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat aan een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Deze dividenden mogen echter ook in de overeenkomstsluitende Staat waarvan de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting niet hoger zijn dan 10 percent van het brutobedrag van de dividenden.
3. Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 2 van dit artikel worden dividenden niet belast in de overeenkomstsluitende Staat waarvan de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden :
(a) een vennootschap is die inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat en die gedurende een ononderbroken tijdvak van ten minste twaalf maanden aandelen bezit die onmiddellijk ten minste 10 percent vertegenwoordigen van het kapitaal van de vennootschap die de dividenden betaalt;
(b) een pensioenstelsel is dat inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, op voorwaarde dat zulke dividenden niet voortkomen uit het uitoefenen van een bedrijf door het pensioenstelsel of met behulp van een afhankelijke onderneming.
4. Dividenden die worden betaald uit inkomsten (met inbegrip van voordelen) die rechtstreeks of onrechtstreeks uit onroerende goederen in de betekenis van artikel 6 van deze Overeenkomst worden behaald door een « investment vehicle » die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat van wie de inkomsten uit zulke onroerende goederen van belasting is vrijgesteld en die het grootste deel van die inkomsten jaarlijks uitkeert, mogen niettegenstaande de bepalingen van de paragrafen 2 en 3, (a) van dit artikel mogen, niettegenstaande de bepalingen van de paragrafen 2 en 3, (a) van dit artikel, eveneens in die Staat overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast.
De bepalingen van de paragrafen 2, 3 en 4 van dit artikel laten onverlet de belastingheffing van de vennootschap ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.
5. De uitdrukking « dividenden », zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten op een aandeel in de winst, met uitzondering van schuldvorderingen, alsmede alle andere bestanddelen die volgens de wetgeving van de Staat waarvan de uitkerende vennootschap inwoner is op dezelfde wijze in de belastingheffing worden betrokken als inkomsten uit aandelen.
6. De bepalingen van de paragrafen 1, 2, 3 en 4 van dit artikel zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, in de andere overeenkomstsluitende Staat waarvan de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting of een zelfstandig beroep door middel van een aldaar gevestigde vaste basis uitoefent en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, wezenlijk is verbonden met die vaste inrichting of die vaste basis. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14 van deze Overeenkomst, naar het geval, van toepassing.
7. Indien een vennootschap inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, mag de andere overeenkomstsluitende Staat geen belasting heffen van dividenden die de vennootschap betaalt aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat, noch de niet uitgedeelde winst van de vennootschap onderwerpen aan een belasting op niet uitgedeelde winst, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit winst of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn. De bepalingen van deze paragraaf beletten die andere Staat niet belasting te heffen van dividenden betaald uit hoofde van een aandelenbezit dat wezenlijk is verbonden met een vaste inrichting of een vaste basis die in die andere Staat door een inwoner van de eerstbedoelde Staat wordt geëxploiteerd.
8. Er zal geen vermindering of vrijstelling op grond van dit artikel worden verleend indien het belangrijkste doel of een van de belangrijkste doelstellingen van een persoon die betrokken is bij het creëren of het overdragen van de aandelen of andere rechten uit hoofde waarvan het dividend is betaald, erin bestond voordeel te halen uit de bepalingen van dit artikel door middel van het creëren of overdragen van die aandelen of andere rechten. »
ARTIKEL VI
De tekst van artikel 11 van de Overeenkomst wordt opgeheven en vervangen door de volgende tekst :
« 1. Interest afkomstig uit een overeenkomstsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat mag in die andere Staat worden belast.
2. Deze interest mag echter ook in de overeenkomstsluitende Staat waaruit hij afkomstig is overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting niet hoger zijn dan 10 percent van het brutobedrag van de interest.
3. Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 2 is interest vrijgesteld in de overeenkomstsluitende Staat waaruit hij afkomstig is indien het gaat om :
(a) interest betaald uit hoofde van een lening van welke aard ook die is toegestaan of een krediet dat is verleend door een onderneming aan een andere onderneming;
(b) interest betaald aan een pensioenstelsel op voorwaarde dat zulke interest niet afkomstig is uit het uitoefenen van een bedrijf door het pensioenstelsel of met behulp van een afhankelijke onderneming;
(c) interest betaald aan de andere overeenkomstsluitende Staat, aan één van de staatkundige onderdelen of plaatselijke gemeenschappen daarvan of aan een openbare entiteit.
4. De uitdrukking « interest », zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet gewaarborgd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en obligaties, daaronder begrepen premies en loten op die effecten, maar de uitdrukking omvat geen boeten voor laattijdige betaling noch inkomsten die worden behandeld in artikel 10 van deze Overeenkomst.
5. De bepalingen van de paragrafen 1, 2 en 3 van dit artikel zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, in de andere overeenkomstsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is, een bedrijf met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting of een zelfstandig beroep door middel van een aldaar gevestigde vaste basis uitoefent en de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest is verschuldigd wezenlijk is verbonden met die vaste inrichting of die vaste basis. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14 van deze Overeenkomst, naar het geval, van toepassing.
6. Interest wordt geacht uit een overeenkomstsluitende Staat afkomstig te zijn indien de schuldenaar die Staat zelf is of een staatkundig onderdeel, een plaatselijke gemeenschap of een inwoner van die Staat. Indien evenwel de schuldenaar van de interest, ongeacht of hij inwoner van een overeenkomstsluitende Staat is of niet, in een overeenkomstsluitende Staat een vaste inrichting of een vaste basis heeft waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald is aangegaan, en die interest ten laste komt van die vaste inrichting of vaste basis, wordt die interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of de vaste basis gevestigd is.
7. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, om welke reden dan ook, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van de betalingen belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elke overeenkomstsluitende Staat en met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.
8. Er zal geen vermindering of vrijstelling op grond van dit artikel worden verleend indien het belangrijkste doel of een van de belangrijkste doelstellingen van een persoon die betrokken is bij het creëren of het overdragen van de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest is betaald, erin bestond voordeel te halen uit de bepalingen van dit artikel door middel van het creëren of overdragen van die schuldvordering. »
ARTIKEL VII
1. De tekst van artikel 12, paragraaf 1 van de Overeenkomst wordt opgeheven en vervangen door de volgende tekst :
« 1. Royalty's die afkomstig zijn uit een overeenkomstsluitende Staat zijn en waarvan de uiteindelijk gerechtigde een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat is, zijn slechts in die andere Staat belastbaar. »
2. De hiernavolgende paragrafen 5 en 6 worden opgenomen in artikel 12 van de Overeenkomst :
« 5. Royalty's worden geacht uit een overeenkomstsluitende Staat afkomstig te zijn indien de schuldenaar die Staat zelf is of een staatkundig onderdeel, een plaatselijke gemeenschap of een inwoner van die Staat. Indien evenwel de schuldenaar van de royalty's, ongeacht of hij inwoner van een overeenkomstsluitende Staat is of niet, in een overeenkomstsluitende Staat een vaste inrichting of een vaste basis heeft waarvoor de verbintenis uit hoofde waarvan de royalty's worden betaald is aangegaan, en die royalty's ten laste komen van die vaste inrichting of vaste basis, worden die royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of de vaste basis gevestigd is.
6. Er zal geen vermindering of vrijstelling op grond van dit artikel worden verleend indien het belangrijkste doel of een van de belangrijkste doelstellingen van een persoon die betrokken is bij het creëren of het overdragen van de rechten uit hoofde waarvan de royalty's zijn betaald, erin bestond voordeel te halen uit de bepalingen van dit artikel door middel van het creëren of overdragen van die rechten. »
ARTIKEL VIII
De tekst van artikel 13, paragraaf 3 van de Overeenkomst wordt opgeheven en vervangen door de volgende tekst :
« 3. Voordelen verkregen door een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende goederen die bij de exploitatie van die schepen of luchtvaartuigen worden gebruikt, zijn slechts in die overeenkomstsluitende Staat belastbaar. »
ARTIKEL IX
1. De tekst van artikel 15, paragraaf 3 van de Overeenkomst wordt opgeheven en vervangen door de volgende tekst :
« 3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel zijn beloningen die door een inwoner zijn verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip, een luchtvaartuig of een spoor- of wegvoertuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, slechts in die Staat belastbaar. »
2. De hiernavolgende paragraaf 4 wordt opgenomen in artikel 15 van de Overeenkomst :
« 4. Een dienstbetrekking wordt uitgeoefend in een overeenkomstsluitende Staat wanneer de werkzaamheid waarvoor de lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen worden betaald, daadwerkelijk in die Staat wordt uitgeoefend. De werkzaamheid wordt daadwerkelijk in een overeenkomstsluitende Staat uitgeoefend wanneer de werknemer fysiek in die Staat aanwezig is voor het uitoefenen van de werkzaamheid, ongeacht de plaats waar de arbeidsovereenkomst werd opgemaakt, de woonplaats van de werkgever of van de persoon die de beloningen betaalt, de plaats of het tijdstip van betaling van de beloningen, of de plaats waar de resultaten van het werk van de werknemer worden geëxploiteerd. Indien een werkzaamheid daadwerkelijk in een overeenkomstsluitende Staat wordt uitgeoefend, mag slechts het gedeelte van de beloningen dat aan die werkzaamheid kan worden toegerekend in die Staat worden belast. »
ARTIKEL X
Artikel 16 van de Overeenkomst wordt opgeheven en vervangen door de volgende tekst :
« Artikel 16
Vennootschapsleiding
1. Tantièmes, presentiegelden en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van bestuur of van toezicht of van een gelijkaardig orgaan van een vennootschap die inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast. Deze paragraaf is ook van toepassing op beloningen verkregen ter zake van de uitoefening van werkzaamheden die, volgens de wetgeving van de overeenkomstsluitende Staat waarvan de vennootschap inwoner is, worden behandeld als werkzaamheden van soortgelijke aard als die welke worden verricht door een lid van de raad van bestuur of van toezicht of van een gelijkaardig orgaan van een vennootschap.
2. Beloningen die een persoon op wie paragraaf 1 van dit artikel van toepassing is verkrijgt van een vennootschap die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat ter zake van de uitoefening van dagelijkse werkzaamheden van leidinggevende of technische aard, en beloningen die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat verkrijgt ter zake van zijn persoonlijke werkzaamheid als vennoot in een vennootschap — niet zijnde een vennootschap op aandelen — die inwoner is van België, mogen worden belast overeenkomstig de bepalingen van artikel 15 van deze Overeenkomst alsof het ging om beloningen die een werknemer ter zake van een dienstbetrekking verkrijgt en alsof de werkgever de vennootschap was. »
ARTIKEL XI
De tekst van artikel 18 van de Overeenkomst wordt opgeheven en vervangen door de volgende tekst :
« Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19,
(a) zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen die afkomstig zijn uit een overeenkomstsluitende Staat en betaald zijn aan een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat, slechts in de eerstgenoemde Staat belastbaar;
(b) indien pensioenen en andere soortgelijke beloningen in het kader van een pensioenstelsel evenwel voor het eerst werden toegekend of betaald vóór 1 januari van het kalenderjaar dat onmiddellijk volgt op dat waarin het eerste Protocol bij deze Overeenkomst in werking is getreden, zijn alle betalingen in het kader van dat stelsel slechts in die andere Staat belastbaar. »
ARTIKEL XII
De tekst van artikel 19 van de Overeenkomst wordt opgeheven en vervangen door de volgende tekst :
« 1. a) Lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen, betaald door een overeenkomstsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of aan dat onderdeel of die gemeenschap, zijn slechts in die Staat belastbaar.
b) Die lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen zijn evenwel slechts in de andere overeenkomstsluitende Staat belastbaar indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon inwoner van die Staat is die onderdaan is van die Staat.
2. a) Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 1 zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen die door een overeenkomstsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan, hetzij rechtstreeks, hetzij uit door hen in het leven geroepen fondsen, worden betaald aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of aan dat onderdeel of die gemeenschap, slechts in die Staat belastbaar.
b) Die pensioenen en andere soortgelijke beloningen zijn evenwel slechts in de andere overeenkomstsluitende Staat belastbaar indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat.
3. De bepalingen van de artikelen 15, 16, 17 en 18 zijn van toepassing op lonen, salarissen, pensioenen en andere soortgelijke beloningen, betaald ter zake van diensten bewezen in het kader van een bedrijf uitgeoefend door een overeenkomstsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan. »
ARTIKEL XIII
1. In artikel 21, paragraaf 1 van de Overeenkomst wordt het woord « hun » vóór de woorden « in die Staat gelegen natuurlijke rijkdommen » weggelaten.
2. De tekst van artikel 21, paragraaf 3 van de Overeenkomst wordt opgeheven en vervangen door de volgende tekst :
« 3. Winst die door een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat wordt behaald uit het vervoer van voorraden of personeel door een schip of luchtvaartuig naar een plaats waar werkzaamheden buitengaats worden verricht, of uit de exploitatie van sleepboten, duwboten of kettingsleepboten in verband met die werkzaamheden, is slechts in die overeenkomstsluitende Staat belastbaar. »
3. De tekst van artikel 21, paragraaf 5, (b) van de Overeenkomst wordt opgeheven en vervangen door de volgende tekst :
« (b) Onder voorbehoud van subparagraaf (c) van deze paragraaf, zijn salarissen, lonen en soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat betrokken is bij het vervoer van voorraden of personeel naar een plaats waar werkzaamheden buitengaats worden verricht, of ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een sleepboot, duwboot of kettingsleepboot in verband met deze werkzaamheden, slechts in die overeenkomstsluitende Staat belastbaar. »
ARTIKEL XIV
De volgende paragrafen 3, 4 en 5 worden opgenomen in artikel 22 van de Overeenkomst :
« 3. Niettegenstaande de bepalingen van de paragrafen 1 en 2 van dit artikel, mogen bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat niet zijnde inkomsten betaald uit trusts, die niet in de voorgaande artikelen van deze Overeenkomst worden behandeld, en die afkomstig zijn uit de andere overeenkomstsluitende Staat, eveneens in die andere Staat worden belast indien deze bestanddelen in de eerstbedoelde Staat niet effectief zijn belast. Een bestanddeel van het inkomen is effectief belast wanneer het begrepen is in de bruto belastbare grondslag waarop de belasting berekend wordt.
4. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de in paragraaf 1 bedoelde inwoner en een andere persoon of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de in die paragraaf bedoelde inkomsten hoger is dan het (eventuele) bedrag dat zonder zulk een verhouding door hen zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van de betalingen belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elke overeenkomstsluitende Staat en met inachtneming van de overige toepasselijke bepalingen van deze Overeenkomst.
5. Er zal geen vermindering of vrijstelling op grond van dit artikel worden verleend indien het belangrijkste doel of een van de belangrijkste doelstellingen van een persoon die betrokken is bij het creëren of het overdragen van de rechten uit hoofde waarvan de inkomsten zijn betaald, erin bestond voordeel te halen uit de bepalingen van dit artikel door middel van het creëren of overdragen van die rechten. »
ARTIKEL XV
1. De tekst van artikel 23, paragrafen 2 en 3 van de Overeenkomst wordt opgeheven en vervangen door de volgende tekst :
« 2. In België wordt dubbele belasting op de volgende wijze vermeden :
(a) Indien een inwoner van België inkomsten verkrijgt, niet zijnde dividenden, interest of royalty's, die ingevolge de bepalingen van deze Overeenkomst in het Verenigd Koninkrijk zijn belast, stelt België deze inkomsten vrij van belasting, maar om het bedrag van de belasting op het overige inkomen van die inwoner te berekenen, mag België het belastingtarief toepassen dat van toepassing zou zijn indien die inkomsten niet waren vrijgesteld.
(b) De vrijstelling waarin subparagraaf (a) van deze paragraaf voorziet, wordt eveneens verleend met betrekking tot inkomsten die overeenkomstig de Belgische wetgeving als dividenden worden behandeld en die door een inwoner van België worden behaald uit een deelneming in een entiteit waarvan de plaats van de werkelijke leiding gelegen is in het Verenigd Koninkrijk en die niet als dusdanig werd belast in het Verenigd Koninkrijk, op voorwaarde dat de inwoner van België, naar rata van zijn deelneming in zulke entiteit, door het Verenigd Koninkrijk is belast op de inkomsten waaruit de inkomsten die overeenkomstig de Belgische wetgeving als dividenden worden beschouwd, zijn betaald. De vrijgestelde inkomsten zijn de inkomsten die zijn verkregen na aftrek van de kosten die in België of elders zijn gemaakt en die betrekking hebben op het beheer van de deelneming in de entiteit.
(c) De in de subparagrafen (a) en (b) gebruikte uitdrukking « belast »betekent dat het bestanddeel van het inkomen onderworpen is aan het belastingstelsel dat normaalgezien van toepassing is op zulk bestanddeel overeenkomstig de belastingwetgeving van het Verenigd Koninkrijk.
(d) Niettegenstaande de bepalingen van subparagrafen (a) en (b) van deze paragraaf en van elke andere bepaling van de Overeenkomst houdt België, voor het berekenen van de aanvullende belastingen die worden geheven door de Belgische gemeenten en agglomeraties, rekening met de beroepsinkomsten die in België overeenkomstig subparagrafen (a) en (b) vrijgesteld zijn van belasting. Die aanvullende belastingen worden berekend op de belasting die in België verschuldigd zou zijn indien de desbetreffende beroepsinkomsten uit Belgische bronnen waren behaald.
(e) Onder voorbehoud van de bepalingen van de Belgische wetgeving betreffende de verrekening van in het buitenland betaalde belastingen met de Belgische belasting wordt, indien een inwoner van België inkomsten verkrijgt die deel uitmaken van zijn samengetelde inkomen dat aan de Belgische belasting is onderworpen en bestaan uit interest of royalty's, de van die inkomsten geheven belasting van het Verenigd Koninkrijk in mindering gebracht van de Belgische belasting met betrekking tot die inkomsten.
(f) Dividenden die een vennootschap die inwoner is van België verkrijgt van een vennootschap die inwoner is van het Verenigd Koninkrijk, worden in België vrijgesteld van de vennootschapsbelasting op de voorwaarden en binnen de grenzen die in de Belgische wetgeving zijn bepaald.
(g) Wanneer een vennootschap die inwoner is van België van een vennootschap die inwoner is van het Verenigd Koninkrijk dividenden verkrijgt die deel uitmaken van haar samengetelde inkomen dat aan de Belgische belasting is onderworpen en die niet vrijgesteld zijn van de vennootschapsbelasting overeenkomstig subparagraaf (f) van deze paragraaf, vermindert België de Belgische belasting met betrekking tot die dividenden met de belasting van het Verenigd Koninkrijk die overeenkomstig artikel 10 van deze Overeenkomst werd geheven van die dividenden en met de belasting van het Verenigd Koninkrijk die werd geheven van de winst waaruit die dividenden worden betaald. Dit in mindering te brengen bedrag mag het deel van de Belgische belasting dat evenredig betrekking heeft op die dividenden, niet te boven gaan.
(h) Indien verliezen van een Belgische onderneming die kunnen worden toegerekend aan een in het Verenigd Koninkrijk gelegen vaste inrichting, voor de belastingheffing van die onderneming in België overeenkomstig de Belgische wetgeving werkelijk in mindering van de winst van die onderneming zijn gebracht, is de vrijstelling ingevolge subparagraaf (a) van deze paragraaf in België niet van toepassing op de winst van andere belastbare tijdperken die aan die vaste inrichting kan worden toegerekend, in zoverre als die winst ook in het Verenigd Koninkrijk van belasting is vrijgesteld door de verrekening van die verliezen.
3. Voor de toepassing van paragraaf 1 van dit artikel worden winst, inkomsten en vermogenswinsten die in het bezit zijn van een inwoner van het Verenigd Koninkrijk en die ingevolge de bepalingen van deze Overeenkomst in België mogen worden belast, geacht afkomstig te zijn uit bronnen in België.
4. Er zal geen vermindering of vrijstelling op grond van dit artikel worden verleend indien het belangrijkste doel of een van de belangrijkste doelstellingen van een persoon die betrokken is bij een stelsel of een regeling in het kader waarvan de vermindering of de vrijstelling wordt gevraagd, erin bestond voordeel te halen uit de bepalingen van dit artikel door middel van dat stelsel of die regeling. »
2. Vanaf het moment dat de wet van het Verenigd Koninkrijk die voorziet in belastingvrijstelling van bepaalde buitenlandse dividenden in werking treedt, zal het Verenigd Koninkrijk, niettegenstaande de bepalingen van artikel 23, paragraaf 1 van de Overeenkomst, de dubbele belasting op zulke dividenden in overeenstemming met die wet opheffen.
ARTIKEL XVI
De tekst van artikel 24, paragraaf 5 van de Overeenkomst wordt opgeheven en vervangen door de volgende tekst :
« 5. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, paragraaf 1, artikel 11, paragraaf 7 of 8, artikel 12, paragraaf 4 of 6, of artikel 22, paragraaf 4 of 5, van toepassing zijn, worden interest, royalty's en andere uitgaven die door een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat aan een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat worden betaald, bij het bepalen van de belastbare winst van die onderneming op dezelfde voorwaarden in mindering gebracht als wanneer zij aan een inwoner van de eerstgenoemde Staat zouden zijn betaald. »
ARTIKEL XVII
1. De volgende tweede zin wordt toegevoegd aan het einde van artikel 25, paragraaf 2 van de Overeenkomst :
« Elke overeengekomen regeling wordt uitgevoerd ongeacht de termijnen waarin het interne recht van de overeenkomstsluitende Staten voorziet. »
2. De volgende paragraaf 5 wordt opgenomen in artikel 25 van de Overeenkomst :
« 5. Wanneer,
(a) een persoon overeenkomstig paragraaf 1 van dit artikel een geval heeft voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van een overeenkomstsluitende Staat omdat de maatregelen van een overeenkomstsluitende Staat of van beide overeenkomstsluitende Staten voor hem hebben geleid tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van de Overeenkomst, en
(b) de bevoegde autoriteiten er binnen een termijn van twee jaar nadat het geval werd voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van de andere overeenkomstsluitende Staat, niet in slagen om met betrekking tot dat geval overeenstemming te bereiken ingevolge paragraaf 2
worden, indien de persoon daarom verzoekt binnen een termijn van twee jaar vanaf de eerste dag vanaf dewelke arbitrage kan worden gevraagd, alle onopgeloste punten die voortkomen uit dat geval aan arbitrage onderworpen. Die onopgeloste punten worden evenwel niet aan arbitrage onderworpen indien daaromtrent reeds een beslissing werd uitgesproken door een rechterlijke instantie of een administratieve rechtbank van de ene of de andere overeenkomstsluitende Staat. Tenzij een rechtstreeks bij het geval betrokken persoon binnen een termijn van drie maanden vanaf de mededeling van de overeengekomen regeling waardoor de beslissing na arbitrage wordt uitgevoerd, aan de bevoegde autoriteit van een overeenkomstsluitende Staat meedeelt dat hij die overeengekomen regeling niet aanvaardt, is de beslissing na arbitrage bindend voor beide overeenkomstsluitende Staten en wordt ze uitgevoerd ongeacht de termijnen waarin het interne recht van die Staten voorziet. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van deze paragraaf. »
ARTIKEL XVIII
De tekst van artikel 26 van de Overeenkomst wordt opgeheven en vervangen door de volgende tekst :
« 1. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit waarvan kan worden verwacht dat ze relevant zullen zijn voor de uitvoering van de bepalingen van deze Overeenkomst of voor de toepassing of de tenuitvoerlegging van de nationale wetgeving met betrekking tot belastingen van elke soort en benaming die worden geheven door of ten behoeve van de overeenkomstsluitende Staten, voor zover de belastingheffing waarin die nationale wetgeving voorziet niet in strijd is met de Overeenkomst. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2.
2. De door een overeenkomstsluitende Staat ingevolge paragraaf 1 verkregen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die onder de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratieve lichamen) die betrokken zijn bij de vestiging of invordering van de in paragraaf 1 bedoelde belastingen, bij de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van die belastingen, bij de beslissing in beroepszaken die betrekking hebben op die belastingen, of bij het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten gebruiken die inlichtingen slechts voor die doeleinden. Zij mogen van deze inlichtingen melding maken tijdens openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen. Niettegenstaande hetgeen voorafgaat, mogen de door een overeenkomstsluitende Staat verkregen inlichtingen voor andere doeleinden worden gebruikt indien ze overeenkomstig de wetgeving van beide Staten voor die andere doeleinden mogen worden gebruikt en indien de bevoegde autoriteit van de Staat die de inlichtingen verstrekt, de toestemming geeft voor dat gebruik.
3. In geen geval mogen de bepalingen van de paragrafen 1 en 2 aldus worden uitgelegd dat zij een overeenkomstsluitende Staat de verplichting opleggen :
(a) administratieve maatregelen te nemen die afwijken van de wetgeving en de administratieve praktijk van die of van de andere overeenkomstsluitende Staat;
(b) inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van de administratieve werkzaamheden van die of van de andere overeenkomstsluitende Staat;
(c) inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.
4. Wanneer op basis van de bepalingen van dit artikel door een overeenkomstsluitende Staat om inlichtingen is verzocht, gebruikt de andere overeenkomstsluitende Staat de middelen waarover hij beschikt om de gevraagde inlichtingen te verkrijgen, zelfs al heeft die andere Staat die inlichtingen niet nodig voor zijn eigen belastingdoeleinden. De verplichting die in de vorige zin is vervat, is onderworpen aan de beperkingen waarin paragraaf 3 van dit artikel voorziet, maar die beperkingen mogen in geen geval aldus worden uitgelegd dat ze een overeenkomstsluitende Staat toestaan het verstrekken van inlichtingen te weigeren enkel omdat die Staat geen binnenlands belang heeft bij die inlichtingen.
5. In geen geval mogen de bepalingen van paragraaf 3 van dit artikel aldus worden uitgelegd dat ze een overeenkomstsluitende Staat toestaan om het verstrekken van inlichtingen te weigeren enkel en alleen omdat de inlichtingen in het bezit zijn van een bank, een andere financiële instelling, een trust, een gevolmachtigde of een persoon die werkzaam is in de hoedanigheid van een vertegenwoordiger of een vertrouwenspersoon of omdat de inlichtingen betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon. Teneinde zulke inlichtingen te verkrijgen heeft de belastingadministratie van de aangezochte overeenkomstsluitende Staat de bevoegdheid om te vragen inlichtingen bekend te maken en om een onderzoek en verhoren in te stellen, niettegenstaande andersluidende bepalingen in de binnenlandse belastingwetgeving van die Staat. »
ARTIKEL XIX
1. De tekst van artikel 28, paragraaf 1 van de Overeenkomst wordt opgeheven en vervangen door de volgende tekst :
« 1. Niettegenstaande enige andere bepaling van deze Overeenkomst wordt de vermindering van belasting waarin de Overeenkomst voorziet, niet verleend door een overeenkomstsluitende Staat aan een natuurlijke persoon ter zake van inkomsten uit bronnen binnen die overeenkomstsluitende Staat indien de natuurlijke persoon in de andere overeenkomstsluitende Staat slechts aan belasting onderworpen is ter zake van het bedrag van zijn inkomsten dat naar die andere overeenkomstsluitende Staat is overgemaakt of aldaar is ontvangen, en niet ter zake van het volledige bedrag van zijn wereldwijde inkomsten. Indien de inkomsten van die natuurlijke persoon die niet naar die andere Staat zijn overgemaakt of aldaar zijn ontvangen evenwel minder bedragen dan 2 000 £ (of de tegenwaarde daarvan in euro) in een belastingjaar, verleent eerstgenoemde Staat de vermindering van belasting waarin de Overeenkomst voorziet met betrekking tot inkomsten die naar de andere overeenkomstsluitende Staat zijn overgemaakt of aldaar zijn ontvangen. »
2. De volgende paragraaf 7 wordt toegevoegd aan artikel 28 van de Overeenkomst :
« 7. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten kunnen in onderlinge overeenstemming de voorwaarden bepalen volgens dewelke een instelling voor collectieve belegging die in een overeenkomstsluitende Staat gevestigd is en in die Staat niet als dusdanig aan belasting onderworpen is, en die dividenden of interest verkrijgt die uit de andere overeenkomstsluitende Staat afkomstig zijn, voor de toepassing van de Overeenkomst op dergelijke inkomsten wordt behandeld als een natuurlijke persoon die inwoner is van de overeenkomstsluitende Staat waarin zij gevestigd is en als de uiteindelijk gerechtigde tot de inkomsten die zij verkrijgt. »
ARTIKEL XX
1. Elk van de overeenkomstsluitende Staten stelt de andere overeenkomstsluitende Staat langs diplomatieke weg in kennis van de voltooiing van de voor de inwerkingtreding van dit Protocol wettelijk vereiste procedures. Het Protocol zal in werking treden op de datum van de laatste van deze kennisgevingen.
2. De bepalingen van het Protocol zullen van toepassing zijn :
(a) in het Verenigd Koninkrijk :
(i) op de inkomstenbelasting en de vermogenswinstbelasting, voor elk aanslagjaar dat aanvangt op of na 6 april van het kalenderjaar dat onmiddellijk volgt op dat waarin het Protocol in werking treedt;
(ii) op de vennootschapsbelasting, voor elk financieel jaar dat aanvangt op of na 1 april van het kalenderjaar dat onmiddellijk volgt op dat waarin het Protocol in werking treedt;
(iii) op de belasting op de winst uit de winning van aardolie, voor elk belastbaar tijdperk dat aanvangt op of na 1 januari van het kalenderjaar dat onmiddellijk volgt op dat waarin het Protocol in werking treedt;
(b) in België :
(i) met betrekking tot de bij de bron verschuldigde belastingen op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld op of na 1 januari; en
(ii) met betrekking tot de andere dan bij de bron verschuldigde belastingen die worden geheven van inkomsten van elk belastbaar tijdperk dat eindigt op of na 31 december van het kalenderjaar dat onmiddellijk volgt op dat waarin het Protocol in werking treedt.;
ARTIKEL XXI
Dit Protocol, dat een integrerend deel uitmaakt van de Overeenkomst, blijft van kracht zolang de Overeenkomst van kracht blijft en is van toepassing zolang de Overeenkomst zelf van toepassing is.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gevolmachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.
GEDAAN in tweevoud te Parijs op 24 juni 2009, in de Engelse taal.
Voorontwerp van wet houdende instemming met het Protocol, gedaan te Parijs op 24 juni 2009, tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten, ondertekend te Brussel op 1 juni 1987, en houdende aanpassing van de Belgische belastingwetgeving aan sommige bepalingen van voornoemd Protocol
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
Het Protocol, gedaan te Parijs op 24 juni 2009 (hierna « het Protocol » genoemd), tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten, ondertekend te Brussel op 1 juni 1987 (hierna « de Overeenkomst » genoemd), zal volkomen gevolg hebben.
Art. 3
Niettegenstaande artikel 318 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 is de administratie gemachtigd om in de rekeningen, boeken en documenten van bankinstellingen, wisselkantoren en krediet- en spaarinstellingen de inlichtingen in te winnen die in het kader van artikel 26, paragraaf 5 van de Overeenkomst, zoals gewijzigd door het Protocol, worden gevraagd door de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk die conform de Overeenkomst is aangeduid.
Art. 4
Niettegenstaande artikel 318 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 kan een belasting of een aanvullende belasting op geldige wijze in België worden gevestigd op basis van inlichtingen die in het kader van artikel 26, paragraaf 5 van de Overeenkomst, zoals gewijzigd door het Protocol, in het Verenigd Koninkrijk werden verkregen in de rekeningen, boeken en documenten van bankinstellingen, wisselkantoren en krediet- en spaarinstellingen.
De RAAD VAN STATE, afdeling Wetgeving, eerste kamer, op 6 april 2010 door de minister van Buitenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een voorontwerp van wet « houdende instemming met het Protocol, gedaan te Parijs op 24 juni 2009, tot wijziging van de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten, ondertekend te Brussel op 1 juni 1987, en houdende aanpassing van de Belgische belastingwetgeving aan sommige bepalingen van voornoemd Protocol », heeft het volgende advies gegeven :
STREKKING VAN HET VOORONTWERP
Het om advies voorgelegde voorontwerp strekt ertoe instemming te verlenen met een protocol tot wijziging van tal van bepalingen van het dubbelbelastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk (1) (zie artikel 2 van het ontwerp), alsook te voorzien in afwijkingen van artikel 318 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : WIB 92) die samenhangen met de nieuwe verdragsbepalingen (artikelen 3 en 4).
De nieuwe bepalingen breiden onder meer de mogelijkheden tot uitwisseling van inlichtingen in belastingzaken uit. Op basis van de nieuwe regeling zal die uitwisseling voortaan bijvoorbeeld ook betrekking kunnen hebben op gegevens die berusten bij een bank (zie het nieuwe artikel 26, paragraaf 5, van het verdrag, alsook artikel 3 van het wetsontwerp).
ALGEMENE OPMERKINGEN
1. Het nieuwe artikel 26, paragraaf 1, van het dubbelbelastingverdrag luidt :
(vertaling) « De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit waarvan kan worden verwacht dat ze relevant zullen zijn voor de uitvoering van de bepalingen van deze Overeenkomst of voor de toepassing of de tenuitvoerlegging van de nationale wetgeving met betrekking tot belastingen van elke soort en benaming die worden geheven door of ten behoeve van de overeenkomstsluitende Staten, voor zover de belastingheffing waarin die nationale wetgeving voorziet niet in strijd is met de Overeenkomst. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2 ».
Artikel 1 van het verdrag omschrijft het personeel toepassingsgebied, namelijk « personen die inwoner zijn van een overeenkomstsluitende Staat of van beide overeenkomstsluitende Staten », terwijl artikel 2 de belastingen bepaalt waarop het verdrag van toepassing is. Het gaat om « belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een overeenkomstsluitende Staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke gemeenschappen daarvan » (paragraaf 1 van het artikel). De bestaande belastingen waarop het verdrag in België van toepassing is, zijn de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting en de belasting van niet-inwoners, telkens « met inbegrip van de voorheffingen en de opdeciemen op die belastingen en voorheffingen » (paragraaf 3, onderdeel b, van het artikel).
De nieuwe regeling inzake de uitwisseling van inlichtingen met het Verenigd Koninkrijk (artikel XVIII van het Protocol) is evenwel algemeen en is dus niet beperkt tot de personen bedoeld in artikel 1 van het verdrag en tot de belastingen vermeld in artikel 2 van het verdrag.
2. Het gewijzigde verdragsartikel 26 inzake uitwisseling van inlichtingen verzekert dat er geen interstatelijk bezwaar, gegrond op de fiscale soevereiniteit met territoriaal beperkte executiebevoegdheid, is om de fiscale executiebevoegdheid (en dan met name de onderzoeksbevoegdheden) wederzijds ook ten aanzien van het territorium van de andere staat en de erin betrokken buitenlandse ambtenaren en onderzoeksbevoegdheden uit te oefenen met eerbiediging van en binnen de beperkingen van het artikel.
De verdragsbepaling vormt dus ook de rechtsgrond om het verzoeken om inlichtingen aan de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk en het verzamelen van inlichtingen aldaar ten behoeve van Belgische belastingdoeleinden.
3.1. Anders dan in artikel 2, paragraaf 1, van het verdrag waar wordt verwezen naar « belastingen (...) die (...) worden geheven ten behoeve van een overeenkomstsluitende Staat of de staatkundige onderdelen of plaatselijke gemeenschappen daarvan » (in de authentieke Engelse versie : « taxes (...) imposed on behalf of a Contracting State or of its political subdivisions or local authorities »), is in artikel 26, paragraaf 1, van het verdrag sprake van « belastingen (...) geheven door of ten behoeve van de overeenkomstsluitende Staten » (Engelse tekst : « taxes (...) imposed by or on behalf of the Contracting States »), zonder dat melding wordt gemaakt van de staatkundige onderdelen of plaatselijke gemeenschappen.
3.2. In de memorie van toelichting wordt in verband met het nieuwe artikel 26, paragraaf 1, van het verdrag het volgende gesteld :
« Paragraaf 1 maakt het mogelijk om inlichtingen uit te wisselen voor de toepassing van de nationale wetgeving met betrekking tot belastingen van elke soort of benaming die worden geheven door of ten behoeve van de overeenkomstsluitende Staten. De inlichtingen voor de toepassing van de nationale wetgeving met betrekking tot belastingen die voor eigen rekening worden geheven door de staatkundige onderdelen of de plaatselijke gemeenschappen worden dus niet uitgewisseld. Deze uitwisseling is niet in tegenspraak met de beginselen van de OESO (zie paragraaf 10.1 van de Commentaar bij artikel 26 van het OESO-model)« (2) .
Aldus blijkt de bedoeling om de regeling voor het uitwisselen van inlichtingen slechts van toepassing te maken voor zover de federale overheid instaat voor de « dienst van de belasting », in de betekenis zoals dat begrip onder meer voorkomt in artikel 5, §§ 3 en 4, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, voor de organisatie van de verdeling — onder de federale overheid en de gewesten — van de bevoegdheden ter zake, wat betreft de gewestelijke belastingen waarvan sprake is in artikel 3 van diezelfde bijzondere wet.
Daaruit vloeit het volgende voort :
— het begrip « heffing » in het nieuwe artikel 26 van het verdrag stemt algemeen beschouwd overeen met de verrichtingen die in het interne recht « dienst van de belasting » worden genoemd;
— het criterium of een belasting onder de federale overheid ressorteert, dan wel onder de deelentiteiten, hangt in het kader van de vaststelling van de werkingssfeer van het nieuwe artikel 26 van het verdrag af van de vraag welke overheid die « heffing », die « dienst » verzorgt, doch niet van de vaststelling van de internrechtelijke bron van de belasting (een (bijzondere) wet, een decreet of een ordonnantie), noch van de heffingsbevoegdheid van de overheid, noch van de vraag welke overheid bevoegd is om de aanslagvoet ervan, de heffingsgrondslag en de desbetreffende vrijstellingen (3) te wijzigen of van de vraag ten behoeve van welk bestuursniveau die belasting geheven wordt.
3.3. Men mag echter niet uit het oog verliezen dat, zoals ook in de memorie van toelichting op verschillende plaatsen wordt bevestigd (4) , het Protocol ertoe strekt om in het voornoemde verdrag tussen België en het Verenigd Koninkrijk een dispositief in te voegen dat « grotendeels overeenstemt met de internationale standaard inzake de uitwisseling van bankgegevens » (5) , meer bepaald de informatie-uitwisselingsbepaling uit het OESO-modelverdrag 2008.
Artikel 26, paragraaf 1, van dat modelverdrag bepaalt echter :
« Les autorités compétentes des États contractants échangent les renseignements vraisemblablement pertinents pour appliquer les dispositions de la présente Convention ou pour l'administration ou l'application de la législation interne relative aux impôts de toute nature ou dénomination perçus pour le compte des États contractants, de leurs subdivisions politiques ou de leurs collectivités locales dans la mesure où l'imposition qu'elles prévoient n'est pas contraire à la Convention. L'échange de renseignements n'est pas restreint par les articles 1 et 2 » (6) .
De woorden « belastingen van elke soort en benaming, die worden geheven ten behoeve van de verdragsluitende Staten » in deze internationaalrechtelijke tekst maken geen onderscheid naargelang de belasting in de federale en de gedecentraliseerde Staten door deze of gene overheid in hun interne organisatie het voorwerp is van een dienst. De woorden « geheven ten behoeve van » betekenen kennelijk dat het belastingen betreft die gelden binnen de betrokken Staten en dat ze niet de beperkte draagwijdte vertonen die in de memorie van toelichting bij het Protocol eraan wordt gegeven, waarin wordt gesteld dat de werkingssfeer van artikel 26 beperkt moet worden op basis van de enkele heffingsverrichtingen en tot de wetgeving waarbij deze worden geregeld.
3.4. Vergeleken met artikel 26, paragraaf 1, van het OESO-modelverdrag zijn in de tekst van artikel 26, paragraaf 1, van het voornoemde verdrag tussen België en het Verenigd Koninkrijk de woorden « door of » (in de authentieke Engelse versie : « by or ») ingevoegd tussen de woorden « belastingen van elke soort en benaming die worden geheven » en de woorden « ten behoeve van de overeenkomstsluitende Staten », zoals volgt uit artikel XVIII van het Protocol.
Zoals blijkt uit de memorie van toelichting, blijken de stellers van de tekst beschouwd te hebben dat het begrip « overeenkomstsluitende Staten » niet aldus begrepen mag worden dat het ook de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan inhoudt, maar ze integendeel uitsluit, net zoals in België wat de verdeling van bevoegdheden betreft een onderscheid wordt gemaakt tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten (7) , zulks teneinde te pogen om in het kader van de vaststelling van de werkingssfeer van het nieuwe artikel 26 van het verdrag eveneens een onderscheid te maken tussen de belastingen waarvan de dienst verzorgd wordt door de federale overheid en die waarvan de dienst verzorgd wordt door de deelentiteiten (8) .
De ondertekenaars van het Protocol hebben dit laatste voornemen aldus niet omgezet in het dispositief zelf van artikel 26.
Op basis daarvan kan de tekst immers in ieder geval op twee manieren worden gelezen :
a) volgens een eerste lezing moet het woord « geheven » (in de Engelse versie : « imposed ») worden begrepen in de ruime betekenis van het OESO-modelverdrag, waarbij de belastingen bedoeld worden die binnen de drie categorieën van instellingen (verdragsluitende Staten, hun staatkundige onderdelen en hun plaatselijke publiekrechtelijke lichamen) gelden, ongeacht of ze deze belastingen « te hunnen behoeve » zelf heffen of laten heffen door een ander beleidsniveau (in casu de federale overheid); dit lijkt niet de bedoeling te zijn geweest, gelet op het feit dat in de memorie van toelichting de klemtoon wordt gelegd op de vaststelling van de werkingssfeer van artikel 26 naar gelang van de dienst van de desbetreffende belastingen;
b) volgens een tweede lezing moet het woord « geheven » in beperkte zin worden begrepen, doordat het alleen slaat op de dienst van de beschouwde belastingen, teneinde duidelijk aan te geven dat zodra een belasting in de enge zin wordt geheven « door » een beleidsniveau (bijvoorbeeld het federale niveau), ze onder de toepassing van het Protocol valt, ongeacht of ze eventueel wordt geheven « ten behoeve van » een ander beleidsniveau (bijvoorbeeld een gewest); gelet op de uitleg verstrekt in de memorie van toelichting zijn de woorden « ten behoeve van » (in de Engelse versie : « on behalf of ») in deze zin te verstaan, maar de stellers van de tekst blijken uit het oog te hebben verloren dat als gevolg van de heffing, zelfs in de enge zin, « ten behoeve van de overeenkomstsluitende Staten », alle belastingen, daaronder begrepen de gewestelijke belastingen waarvan de dienst vooralsnog door de federale overheid wordt verzorgd, binnen de werkingssfeer van het Protocol komen te vallen.
Ondanks de aanwijzingen in tegengestelde zin in de memorie van toelichting (9) , laat het zich aanzien dat de tekst van het nieuwe artikel 26, paragraaf 1, van het voormelde Verdrag tussen België en het Verenigd Koninkrijk, zoals hij voortvloeit uit artikel XVIII van het Protocol, niet anders kan worden geïnterpreteerd dan dat daarin alle in België geheven belastingen vervat zijn, ongeacht of ze « ten behoeve van » de federale overheid of, in voorkomend geval, andere beleidsniveaus worden geheven. Ook de door de deelentiteiten te hunnen behoeve geheven belastingen zijn daarin vervat.
In feite had het toevoegen van de woorden « door of » ten aanzien van de tekst van dat artikel 26 geen enkel nut, daar de woorden « die worden geheven » en « ten behoeve van » een ruime betekenis hebben (10) .
3.5. In het nieuwe artikel 26, paragraaf 1 (artikel XVIII van het Protocol) zou het eenvoudiger geweest zijn uit te gaan van de tekst van artikel 26 van het OESO-modelverdrag, zonder de woorden « door of » toe te voegen en door het werkwoord « heffen » te gebruiken in de ruime zin zoals in de laatstgenoemde tekst en niet onder verwijzing naar het bijzondere stelsel van dienst van de belastingen die een beleidsniveau verstrekt ten voordele van een ander.
De memorie van toelichting en de artikelsgewijze bespreking zullen hoe dan ook grondig moeten worden herzien om de juiste inhoud van de tekst van het Protocol beter weer te geven.
Ook zou indien mogelijk de tekst van dit protocol verduidelijkt moeten worden in het licht van de voorgaande opmerkingen. In het bijzonder met betrekking tot fiscale aangelegenheden dienen de geldende regelingen zo te worden geredigeerd dat redactionele onduidelijkheden worden beperkt en ernstige interpretatieproblemen worden voorkomen.
3.6. Er dient er op gelet te worden dat tot de « belastingen van elke soort en benaming », waarvan sprake is in het nieuwe artikel 26, paragraaf 1, ook de belastingen behoren die worden geheven door de gemeenschappen en gewesten op basis van de fiscale autonomie, hun verleend bij artikel 170, § 2, van de Grondwet (11) en dat deze entiteiten zelf zorgen voor de dienst van de laatstgenoemde belastingen.
4. Uit het voorgaande blijkt dat, aangezien de dienst van de gemeenschaps- en gewestbelastingen geraakt wordt door het voorliggende Protocol (12) , dat protocol als een gemengd verdrag moet worden aangemerkt.
Het sluiten van dergelijke verdragen is geregeld in het voormelde samenwerkingsakkoord van 8 maart 1994 (13) . Volgens dat samenwerkingsakkoord dienen in dat geval de gemeenschappen en de gewesten via de Interministeriële Conferentie voor het Buitenlands Beleid te worden betrokken (14) alsook het verdrag mede te ondertekenen (15) , wat blijkbaar niet is gebeurd. Een ander gevolg van het gemengd karakter is dat de gemeenschaps- en gewestparlementen alsnog zullen moeten instemmen met het verdrag (16) .
5. Mocht het Protocol wat de gewestelijke belastingen betreft, alleen betrekking hebben gehad op de belastingen waarvan de federale overheid nog steeds de dienst verzorgt, dan had rekening gehouden moeten worden met de volgende opmerking.
De federale Staat is bevoegd gebleven om een administratieve procedureregel te wijzigen betreffende een gewestelijke belasting in de zin van artikel 3 van de bijzondere wet van 16 januari 1989, zolang het betrokken gewest niet zelf instaat voor de dienst ervan.
Dit kan worden afgeleid uit twee bijzondere bepalingen van die bijzondere wet.
Enerzijds wordt in artikel 5, § 4, het volgende bepaald :
« De gewesten zijn bevoegd voor de vaststelling van de administratieve procedureregels met betrekking tot de in artikel 3 bedoelde belastingen met ingang van het begrotingsjaar vanaf hetwelk zij de dienst van de belastingen verzekeren ».
Anderzijds wordt in artikel 5, § 3, eerste lid, het volgende bepaald :
« Tenzij het gewest er anders over beslist, zorgt de Staat met inachtneming van de door hem vastgestelde procedureregels kosteloos voor de dienst van de in artikel 3, eerste lid, 1º tot 8º en 10º tot 12º bedoelde belastingen voor rekening van en in overleg met het betrokken gewest. Vanaf het tweede begrotingsjaar volgend op de datum van notificatie van de gewestregering aan de federale regering van de beslissing tot het zelf verzekeren van de dienst van de betrokken belastingen, zorgt het betrokken gewest voor de dienst van deze belastingen. [...] ».
Uit de combinatie van die twee bepalingen blijkt dat de federale Staat bevoegd is om de administratieve procedureregels te wijzigen met betrekking tot die gewestbelastingen waarvoor hij nog steeds zorgt voor de dienst van die belasting in de zin van artikel 5, § 3, van de voornoemde bijzondere wet van 16 januari 1989.
Volgens de parlementaire voorbereiding die voorafgegaan is aan de goedkeuring van de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten (17) omvat de dienst van de belasting
« ... de vaststelling van de belastinggrondslag, de berekening van de belasting, de controle van de belastinggrondslag en van de belasting, de daarop betrekking hebbende betwistingen (zowel administratief als gerechtelijk), de inning en de invordering van de belastingen (met inbegrip van de kosten en de intresten) » (18) .
Gelet op hetgeen voorafgaat, kan de wijziging van de huidige regeling inzake de uitwisseling van inlichtingen met het Verenigd Koninkrijk, die verband houdt met de vaststelling van de belastinggrondslag en de controle, beschouwd worden als de wijziging van een administratieve procedureregel met betrekking tot de betrokken gewestelijke belastingen, welke wijziging valt onder de bevoegdheid van de federale Staat zolang deze de dienst van de belasting blijft verzorgen.
Hoewel uit de voorgaande opmerkingen blijkt dat de federale Staat, ten aanzien van de gewesten waarvoor hij nog steeds zorgt voor de dienst van een gewestelijke belasting, de administratieve procedureregels met betrekking tot die belasting kan wijzigen, moet worden vastgesteld dat de uitoefening van die bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van een procedure van voorafgaand overleg met de gewesten.
Krachtens het reeds aangehaalde artikel 5, § 3, eerste lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 zorgt de federale Staat, tenzij het betrokken gewest er anders over beslist, met inachtneming van de door hem vastgestelde procedureregels voor de dienst van de erin vermelde belastingen voor rekening van en « in overleg met » het betrokken gewest.
Uit die bepaling vloeit voort dat over de voorgestelde wijziging van het dubbelbelastingverdrag overleg dient te worden gepleegd met de gewesten (19) . De overlegverplichting moet immers worden geacht niet alleen betrekking te hebben op de correcte uitoefening van de « dienst der belastingen », maar ook op de regelgeving betreffende die dienst, nu die regelgeving een rechtstreekse weerslag kan hebben op de correcte inning van de belastingen en op de omvang van de belastingontvangsten zelf.
Aan dat vormvereiste zal derhalve alsnog dienen te worden voldaan. Indien de aan de Raad van State voorgelegde tekst ten gevolge van het overleg nog wijzigingen zou ondergaan, moeten de gewijzigde bepalingen, ter inachtneming van het voorschrift van artikel 3, § 1, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, voor een nieuw onderzoek aan de afdeling Wetgeving worden voorgelegd.
6. De vraag rijst of de nieuwe regeling inzake het uitwisselen van inlichtingen tot administratiefrechtelijke of strafrechtelijke beteugeling en dwanguitvoering kan leiden wanneer geweigerd wordt mede te werken aan onderzoeksverrichtingen.
6.1. Ter vergelijking kan worden verwezen naar artikel 25, paragraaf 7, van het dubbelbelastingverdrag met de Verenigde Staten van Amerika (20) . Die paragraaf luidt :
(vertaling) « Straffen waarin de nationale wetgeving van de aangezochte Staat voorziet voor iemand die nalaat om inlichtingen te geven die belangrijk zijn voor de uitvoering van zijn binnenlandse belastingwetgeving, zijn van toepassing alsof de verplichting om inlichtingen te geven waarin de paragrafen 5 en 6 voorzien een verplichting was waarin is voorzien door de binnenlandse belastingwetgeving van de aangezochte Staat ».
Krachtens artikel 8 van de instemmingswet (21) met dit dubbelbelastingverdrag zijn de sancties bepaald in de artikelen 445 tot 459 van het WIB 92 van toepassing op wie niet voldoet aan een verplichting die hem ingevolge de bepalingen van artikel 25, paragrafen 5 en 6, van het verdrag en van de artikelen 5 en 7 van de wet is opgelegd.
In de memorie van toelichting bij het ontwerp van instemmingswet werd artikel 25, paragraaf 7, als volgt toegelicht :
« Uit paragraaf 7 volgt dat de sancties waarin de Belgische wetgeving voorziet indien een persoon de hem gevraagde inlichtingen niet verstrekt, van toepassing zijn op de inlichtingen van banken en op de overeenkomstig artikel 25 gevraagde inlichtingen die betrekking hebben op een belastbaar tijdperk waarvan de onderzoekstermijnen overschreden zijn. Voor zover als nodig bepaalt artikel 8 van de goedkeuringswet van de Overeenkomst uitdrukkelijk dat de artikelen 445 tot 459 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 van toepassing zijn telkens de Belgische belastingadministratie in het kader van artikel 25 van de Overeenkomst optreedt voor rekening van de Amerikaanse belastingautoriteiten » (22) .
6.2. Aan de gemachtigde is gevraagd waarom noch in de thans aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, om advies voorgelegde dubbelbelastingverdragen of akkoorden inzake de uitwisseling van inlichtingen, noch in de erbij horende voorontwerpen van instemmingswet de afdwingbaarheid is geregeld. Het antwoord luidt als volgt :
« Le paragraphe 7 a été inclus dans l'article 25 (Echange de renseignements et Assistance administrative) de la Convention fiscale avec les États-Unis à la demande des autorités fiscales américaines. C'était la première fois que, dans une convention fiscale, la Belgique acceptait de fournir des renseignements bancaires en matière d'impôts sur les revenus. Or, les autorités fiscales américaines avaient des doutes quant à la pleine collaboration des banques belges et de l'administration fiscale belge lorsqu'il s'agirait de leur fournir les renseignements bancaires demandés. Afin de garantir le plus largement possible une bonne collaboration, la Belgique a, dès lors, accepté d'introduire les dispositions du paragraphe 7 dans l'article 25. La Belgique a d'autant plus volontiers accepté la demande américaine que les États-Unis se sont réservé le droit, dans la Convention, de retirer l'exemption prévue par le paragraphe 3 de l'article 10 (Dividendes) pour les dividendes payés par une société résidente des États-Unis à une société résidente de Belgique au cas où la Belgique ne remplirait pas ses obligations en matière d'échange de renseignements de manière satisfaisante.
L'inclusion des dispositions du paragraphe 7 dans une convention fiscale et/ou dans la loi d'assentiment à une convention fiscale ne semble, toutefois, pas nécessaire. En effet, avec l'Australie, conformément à la seconde phrase du paragraphe 5 de l'article 26 et conformément à l'article 3 de la loi d'assentiment, il est dérogé à l'article 318 du Code des impôts sur les revenus 1992 (CIR1992) qui limite indirectement le droit de recueillir des renseignements auprès des banques sur la base des articles 322 à 324 du CIR1992 relatifs aux obligations des tiers. L'article 318 n'étant plus applicable, les dispositions des articles 322 à 324 s'appliquent pleinement lorsqu'il s'agit d'obtenir auprès des banques des renseignements demandés par les autorités fiscales australiennes conformément à l'article 26.
Lorsqu'une personne refuse de fournir un renseignement demandé par l'administration fiscale belge dans le cadre des articles 322 à 324 pour le compte de l'administration fiscale australienne, ce contribuable contrevient ce faisant à une disposition du CIR1992. Les pénalités prévues par les articles 445 et 449 en cas de contravention au CIR1992 sont, dès lors, applicables.
Si le Conseil d'État estimait, toutefois, qu'il serait nécessaire de déroger expressément aux articles 445 à 449 du CIR1992, l'article 5 suivant pourrait être ajouté à la loi d'assentiment : « Les sanctions prévues par les articles 445 à 459 du Code des impôts sur les revenus 1992 sont applicables à une personne qui contrevient à une obligation de fournir des renseignements qui sont demandés dans le cadre de l'article 26 de la Convention, tel qu'amendé par le Second Protocole, par l'autorité compétente australienne désignée conformément à la Convention ».
Par ailleurs, d'une manière générale, l'expérience montre que les personnes soumises à l'obligation de fournir des renseignements en matière fiscales, suite à la demande des autorités fiscales étrangères, s'exécutent avec diligence et bonne volonté » (23) .
6.3. Voor strafbepalingen (24) geldt het legaliteitsbeginsel, zodat een strafbaar feit duidelijk in de wet moet worden bepaald (25) .
De artikelen 445 en 449 van het WIB 92 hebben betrekking op de overtreding van de bepalingen van « dit Wetboek » of van « de ter uitvoering ervan genomen besluiten ». De artikelen 450 en 455 tot 459 WIB 92 verwijzen telkens naar bepaalde van de in de artikelen 449 tot 456 bedoelde misdrijven, terwijl de artikelen 451, 452 en 453 WIB 92 straffen stellen en daarbij verwijzen naar de door de artikelen 322, 325 en 374 toegelaten informatiegevallen of onderzoeken, of naar de schending van het bij artikel 337 bepaalde beroepsgeheim.
De artikelen 445 tot 459 van het WIB 92 zijn derhalve uit zichzelf niet toepasbaar op het overtreden van bepalingen van het dubbelbelastingverdrag of van artikel 3 van het wetsontwerp. Indien op vraag van de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk inlichtingen worden ingewonnen in de rekeningen, boeken en documenten van bankinstellingen, wisselkantoren en krediet- en spaarinstellingen, gebeurt dit op grond van de regeling opgenomen in het dubbelbelastingverdrag en artikel 3 van het wetsontwerp en niet met toepassing van de artikelen 322 tot 324 van het WIB 92. Voormeld artikel 3 voorziet immers in de mogelijkheid om inlichtingen in te winnen, los van de beperkingen opgenomen in artikel 318 WIB 92, en aan die mogelijkheid worden geen bijzondere voorwaarden gekoppeld, behoudens dat het moet gaan om inlichtingen in het kader van artikel 26, paragraaf 5, van het verdrag. Gelet op de finaliteit van de bevoegdheden die de artikelen 322 tot 324 van het WIB 92 aan de belastingadministratie toekennen, moet de term « belastingplichtige » in artikel 322 WIB 92 trouwens begrepen worden in de zin van krachtens het WIB 92 als belastingplichtigen te beschouwen personen (26) .
Gelet op wat voorafgaat en rekening houdend met de bedoeling zoals die blijkt uit de toelichting door de gemachtigde, zal het ontwerp moeten worden aangevuld met een sanctieregeling.
BIJZONDERE OPMERKINGEN
Protocol
Artikel XVIII
De Nederlandse versie en de Franse versie van het protocol — het gaat om vertalingen vermits de authentieke tekst in het Engels is gesteld — bevatten een aantal taalkundige onvolkomenheden.
In het nieuwe artikel 26, paragraaf 5, van het verdrag is in de Nederlandse tekst sprake van « een persoon die werkzaam is in de hoedanigheid van (...) een zaakwaarnemer », wat in de Franse tekst wordt weergegeven met de woorden « une personne agissant en tant [que] (...) fiduciaire ». Beide taalversies lijken daarmee niet helemaal gelijk te lopen.
Nog in dezelfde bepaling wordt in de Nederlandse vertaling de enigszins bevreemdende omschrijving « eigendomsbelangen in een persoon » gebruikt. De Franse tekstversie (« droits de propriété d'une personne ») is in elk geval duidelijker.
De kamer was samengesteld uit
De heer M. VAN DAMME, kamervoorzitter,
De heren J. BAERT en W. VAN VAERENBERGH, staatsraden,
De heer M. RIGAUX, assessor van de afdeling wetgeving,
Mevrouw A. BECKERS, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door Mevr. A. Somers, adjunct-auditeur.
De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Baert
De griffier, | De voorzitter, |
A. BECKERS. | M. VAN DAMME. |
(1) Overeenkomst tussen de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de regering van het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting naar het inkomen en naar vermogenswinsten, ondertekend te Brussel op 1 juni 1987, goedgekeurd bij wet van 27 september 1989.
(2) Memorie van toelichting, punt C, artikel XVIII.
(3) Zie artikel 4 van de voornoemde bijzondere wet van 16 januari 1989.
(4) Memorie van toelichting, punten A en C, artikel XVIII.
(5) Ibid., punt C, artikel XVIII.
(6) Zie : www.oecd.org/dataoecd/43/56/42219427.pdf.
(7) Voorbeelden : de artikelen 1, 1o, en 26, § 1, 1o, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof; de artikelen 3, § 3, en 85bis van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
(8) Het begrip « verdragsluitende Staten » in het OESO-modelverdrag slaat in werkelijkheid op het geheel van de entiteiten die een belasting kunnen heffen, daaronder begrepen de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, maar niet, zoals de stellers van de tekst van het Protocol lijken te hebben bedoeld, de federale of centrale overheid, die zich onderscheidt van de aldaar bestaande staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.
(9) Zie supra, punt 3.1.
(10) Ibid.
(11) Weliswaar is de effectiviteit van het bestaan van belastingen geheven door de Vlaamse en Franse Gemeenschap laag wegens de cumulatieve toepassing van de decreten van die publiekrechtelijke lichamen op het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en het ontbreken van een subnationaliteit bepaaldelijk op dat grondgebied, maar de mogelijkheid dat deze gemeenschappen belastingen heffen op basis van hun belastingautonomie is niet uitgesloten. Deze moeilijkheden rijzen hoe dan ook niet voor de Duitstalige Gemeenschap.
(12) Het gaat niet enkel om het nieuwe artikel 26 (zie supra, punt 3.6), vermits uit het nieuwe artikel 2, paragraaf 1, van het verdrag volgt dat de regels ervan ook gelden voor belastingen geheven ten behoeve van de staatkundige onderdelen en uit artikel 2, paragraaf 3, onderdeel b, volgt dat bijvoorbeeld ook de onroerende voorheffing, een gewestbelasting, onder het verdrag valt ook al staat de federale overheid niet meer in voor de dienst ervan wat het Vlaamse Gewest betreft.
(13) En in een tweede samenwerkingsakkoord van dezelfde datum, namelijk het samenwerkingsakkoord van 8 maart 1994 tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten en het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie over de nadere regelen voor het sluiten van gemengde verdragen.
(14) Zie de artikelen 1 tot 7 van het samenwerkingsakkoord van 8 maart 1994 tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten over de nadere regelen voor het sluiten van gemengde verdragen. Dat geldt ook voor het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, op grond van artikel 63 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen en artikel 1 van het samenwerkingsakkoord van 8 maart 1994 tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten en het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie over de nadere regelen voor het sluiten van gemengde verdragen, en voor de Franse Gemeenschapscommissie, op grond van de respectievelijke artikelen 4, eerste lid, 1(, van decreet II van 19 juli 1993 van de Franse Gemeenschap tot toekenning van de uitoefening van sommige bevoegdheden van de Franse Gemeenschap aan het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie, van decreet II van 22 juli 1993 van het Waalse Gewest betreffende de overheveling van sommige bevoegdheden van de Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie en van decreet III van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest van 22 juli 1993 tot toekenning van de uitoefening van sommige bevoegdheden van de Franse Gemeenschap aan het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie.
(15) Zie artikel 8 van het samenwerkingsakkoord van 8 maart 1994 tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten over de nadere regelen voor het sluiten van gemengde verdragen. Dat geldt ook voor de Franse Gemeenschapscommissie, op grond van de artikelen vermeld in voetnoot 14.
(16) Zie artikel 16 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, van toepassing voor alle gefedereerde collectiviteiten, en de artikelen 9 tot 11 van het samenwerkingsakkoord van 8 maart 1994 tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten over de nadere regelen voor het sluiten van gemengde verdragen. Dat geldt eveneens voor het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, op grond van artikel 2 van het samenwerkingsakkoord van 8 maart 1994 tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten en het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie over de nadere regelen voor het sluiten van gemengde verdragen, en voor de Franse Gemeenschapscommissie, op grond van de artikelen vermeld in voetnoot 14.
(17) Zie Parl. St., Kamer, DOC 50 1183/7, 160.
(18) Het gaat niet alleen om de procedureregels, doch ook om de sancties op de overtreding van die regels (Grondwettelijk Hof, nr. 72/2005, 20 april 2005, B.13.2).
(19) In dezelfde zin : advies 36.078/VR/2 van 9 december 2003 over een voorstel van wet « tot wijziging van artikel 257 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, teneinde de verminderingen van de onroerende voorheffing automatisch te maken » (Parl. St., Kamer, DOC 51 0332/002); advies 37.099/1/2/3/4 van 6 en 7 mei 2004 over een voorontwerp van « programmawet » (Parl. St., Kamer, DOC 51 1138/001, 295); advies 47.385/1 van 9 november 2009 over een voorontwerp van « programmawet » (Parl. St., Kamer, DOC 52 2278/001, 228-230).
(20) Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen, ondertekend te Brussel op 27 november 2006, goedgekeurd bij wet van 3 juni 2007.
(21) Wet van 3 juni 2007 « houdende instemming met de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen (hierna « de Overeenkomst »), ondertekend te Brussel op 27 november 2006 ».
(22) Parl. St., Senaat, 3-2344/1, 44-45.
(23) Dit antwoord heeft betrekking op een ander voorontwerp van wet waarover om advies is verzocht (wet « houdende instemming met het tweede Protocol, gedaan te Parijs op 24 juni 2009, tot wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en Australië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, ondertekend te Canberra op 13 oktober 1977, zoals gewijzigd door het Protocol, ondertekend te Canberra op 20 maart 1984, en tot aanpassing van de Belgische belastingwetgeving aan sommige bepalingen van voormeld tweede Protocol »), doch het kan evenzeer worden betrokken op het voorliggende ontwerp.
(24) Ook de administratieve geldboeten waarin artikel 445 WIB 92 voorziet hebben een strafrechtelijk karakter (Grondwettelijk Hof, nr. 91/2008, 18 juni 2008, B.8.1).
(25) Cf. de artikelen 12, tweede lid, en 14 van de Grondwet en artikel 7 van het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het Europees Hof voor de rechten van de mens heeft in het arrest Kokkinakis tegen Griekenland van 25 mei 1993 geoordeeld dat dat artikel 7 ook meer in het algemeen het beginsel huldigt dat strafbare feiten en straffen bij de wet omschreven moeten zijn, alsook het beginsel dat de strafwet niet op uitbreidende wijze ten nadele van de beklaagde, inzonderheid bij analogie, mag worden toegepast.
(26) Vgl. Antwerpen, 14 maart 2006, TFR 2006, 671, noot M. Maus.