5-935/3

5-935/3

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

7 APRIL 2011


Wetsontwerp houdende aanpassing van de wet van 1 februari 2011 houdende verlenging van de crisismaatregelen en uitvoering van het interprofessioneel akkoord, en tot uitvoering van het compromis van de regering met betrekking tot het ontwerp van interprofessioneel akkoord


Evocatieprocedure


VERSLAG NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW LIJNEN


I. INLEIDING

Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 53-1322/001).

Het werd op 7 april 2011 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers met 72 bij 59 onthoudingen, en op diezelfde dag overgezonden aan de Senaat. Het wetsontwerp werd op 7 april 2011 geëvoceerd.

Met toepassing van artikel 27, 1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie voor de Sociale Aangelegenheden de bespreking van dit wetsontwerp aangevat vóór de eindstemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 6 en 7 april 2011 in aanwezigheid van mevrouw Milquet, ontslagnemend vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING

De heer Vansintjan, kabinetschef van mevrouw Milquet, ontslagnemend vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, verklaart dat het voorliggend wetsontwerp de juridische vertaling is van het akkoord binnen de ontslagnemende regering over de maatregelen die vervat waren in het ontwerp van interprofessioneel akkoord voor de jaren 2011-2012.

Het ontwerp van interprofessioneel akkoord werd uiteindelijk niet goedgekeurd door twee vakorganisaties. De wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen heeft ertoe geleid dat de regering enerzijds de loonnorm bij koninklijk besluit heeft vastgesteld en anderzijds de tewerkstellingsmaatregelen, vervat in het ontwerp van interprofessioneel akkoord, kan uitvoeren middels een wetsontwerp dat aan het parlement wordt voorgelegd.

Hoofdstuk 2 betreft de verlenging van twee anticrisismaatregelen tot einde 2011. Het gaat met name om de economische werkloosheid voor bedienden en om de crisispremie van 1 666 euro voor elke arbeider die ontslagen wordt. De andere twee maatregelen die in het kader van het anticrisisbeleid werden genomen worden daarentegen niét verlengd omdat is gebleken dat ze op het terrein weinig effect hebben gehad. Dit was ook zo voorzien in het ontwerp van interprofessioneel akkoord.

Wat de economische werkloosheid voor bedienden betreft, zijn er twee vormen : de volledige of de gedeeltelijke schorsing van de arbeidsovereenkomst. De volledige schorsing van de arbeidsovereenkomst is mogelijk voor een periode van 16 weken, de gedeeltelijke schorsing is mogelijk voor 26 weken per jaar. Dit blijft onveranderd ten aanzien van de bestaande situatie. Ook de voorwaarde dat het slechts mogelijk is in een onderneming in moeilijkheden blijft bestaan voor 2011. De criteria worden herzien vanaf 2012.

De budgettaire impact van beide maatregelen is voorzien op 5 miljoen euro (tijdelijke werkloosheid voor bedienden) en 43 miljoen euro (crisispremie). De crisispremie voor ontslag van arbeiders blijft in de bestaande vorm van toepassing tot einde 2011. De ondernemingen die de crisismaatregelen niet toepassen, moeten derhalve zélf één derde van de globale kost dragen. Dit zal worden aangepast in 2012.

Hoofdstuk 3 van het wetsontwerp heeft betrekking op de geleidelijke harmonisering van de statuten van arbeiders en bedienden. De maatregelen die werden voorzien in het ontwerp van interprofessioneel akkoord inzake opzegtermijnen worden hier overgenomen. Er wordt een onderscheid gemaakt al naargelang men is aangeworven vóór of na 1 januari 2012. De arbeiders en bedienden die worden aangeworven na deze datum zullen onder het nieuwe stelsel inzake opzegtermijnen vallen; voor de anderen blijft de huidige reglementering van toepassing. De achterliggende idee is om de opzegtermijnen voor arbeiders geleidelijk aan te laten toegroeien naar die voor bedienden.

Dit betekent concreet dat voor de arbeiders, aangeworven na 1 januari 2012, de CAO nr. 75 als basis wordt genomen. Deze CAO voorzag reeds een verhoogde opzegtermijn voor arbeiders, maar zal voor deze groep andermaal verhoogd worden met 15 %. De beide afwijkingsmogelijkheden die in CAO nr. 75 werden voorzien — met name de mogelijkheid om bij koninklijk besluit in de paritaire comités zelf andere opzegtermijnen te bepalen en de mogelijkheid om bij CAO een opleg bij werkloosheid te voorzien — blijven evenwel behouden. De bestaande afwijkingen die in ongeveer 60 paritaire comités gelden, blijven dus bestaan en vallen niet onder het nieuwe systeem. Deze sectoren krijgen tot eind 2012 de tijd om de verhoging met 15 % eveneens toe te passen op hun eigen opzegtermijnen die in de koninklijke besluiten werden voorzien; wanneer daarover geen akkoord mogelijk blijkt, zal de verhoging met 15 % automatisch worden toegepast op de geldende opzegtermijnen. Er is dus een suppletief systeem voorzien.

Voor bedienden zal een coëfficient van 0,97 % worden toegepast op de opzegtermijnen van 1 maand per jaar anciënniteit. Het gaat dus om kleine inperking van de opzegtermijnen. Weliswaar zal er voor de bedienden met een jaarlijks brutoloon van maximum 30 535 euro niets veranderen. Voor diegenen die meer verdienen dan dit bedrag, wordt de coëfficient van 0,97 % toegepast voor de jaren 2012 en 2013. Voor 2014 zal de coëfficient 0,94 % bedragen, behalve indien de sociale partners in de Nationale Arbeidsraad een CAO zullen hebben afgesloten die daarvan afwijkt. Voor de nieuwe bedienden, aangeworven vanaf 1 januari 2012, wordt de opzegtermijn dus enigszins afgebouwd.

Het grote verschil met het ontwerp van interprofessioneel akkoord is dat de voorziene derde coëfficient van 0,90 % is verdwenen in het thans besproken wetsontwerp. Ook voor de lagere bedienden zullen de maatregelen die waren vervat in het ontwerp van interprofessioneel akkoord — de toepassing van de coëfficient van 0,97 % — niet worden toegepast.

Vervolgens is er de problematiek van de economische werkloosheid, die voor bedienden zal worden verlengd voor onbepaalde duur vanaf 2012. Weliswaar blijft voor deze groep de voorwaarde overeind dat het slechts mogelijk is wanneer het gaat om een onderneming in moeilijkheden. De criteria zullen wel worden versoepeld, in die zin dat de vereiste van vermindering van omzet met 20 % wordt aangepast naar 10 %.

Voor de economische werkloosheid voor arbeiders wordt de maatregel ingevoerd dat de werkgever verplicht wordt om, per dag economische werkloosheid, een toeslag te betalen van minstens 2 euro. Dit is vandaag geen wettelijke verplichting, hoewel de meeste sectoren een dergelijke toeslag uitbetalen via de Fondsen voor Bestaanszekerheid. Voor de bedienden zal men minstens dezelfde toeslag moeten betalen als voor de arbeiders; het bestaande parallellisme blijft derhalve behouden.

Hoofdstuk 4 van het ontwerp handelt over het loonplafond voor de vergoedingen inzake arbeidsongevallen. Het betreft een technische bepaling die vereist is om de verhogingen te kunnen doorvoeren van sommige uitkeringen die zijn afgesproken in het kader van de zogenaamde « welvaartsenveloppe » die werd overeengekomen in het ontwerp van interprofessioneel akkoord.

Het wetsontwerp voorziet verder dat men bij de berekening van de opzegtermijn zal rekening houden met de anciënniteit die werd opgebouwd als uitzendkracht. Men mag vanaf 1 januari 2012 maximaal één jaar anciënniteit, verworven in dezelfde functie en in dezelfde onderneming, in rekening brengen voor de berekening van de opzegtermijn in geval van ontslag. Periodes van onderbreking van maximaal 7 dagen worden gelijkgesteld met gewerkte dagen. Op deze wijze tracht de regering tegen te gaan dat werknemers telkens worden aangeworven van maandag tot vrijdag, en dit voor achtereenvolgende weken. De neutralisering van de periodes van 7 dagen of minder moet ertoe leiden dat die interne tewerkstelling toch meetelt.

De crisispremie van 1 666 euro zal vanaf 2012 worden opgezet in een ontslaguitkering. Een onderscheid wordt gemaakt tussen de arbeiders aangeworven vóór 1 januari 2012 — waarvoor het bedrag van 1 666 euro wordt gemoduleerd (1 250 euro, 2 500 euro, 3 570 euro) — en na deze datum. Voor deze laatste groep wordt, in geval van ontslag, een premie van 1 250 euro voorzien die volledig ten laste zal zijn van de RVA. De budgettaire impact wordt geschat op 43 miljoen euro.

Het laatste element van het wetsontwerp ten slotte heeft betrekking op het conventioneel brugpensioen. Een aantal maatregelen die een einde namen op 31 december 2010 wordt verlengd. Het gaat om de maatregelen inzake brugpensioen op 56 jaar in geval van 40 jaar beroepsverleden en in geval van 33 jaar anciënniteit gecombineerd met nacht- en ploegenarbeid of arbeidsongeschiktheid in de bouwsector. Vandaag maken deze regelingen het voorwerp uit van de CAO's nrs. 96 en 97 en zal een wettelijke basis worden voorzien.

III. ALGEMENE BESPREKING

Mevrouw Thibaut stelt vast dat het overleg tussen de sociale partners eigen is aan ons sociaal bestel maar dat zij er niet in geslaagd zijn om een finaal akkoord te bereiken. De regering heeft vervolgens tal van maatregelen besproken en deze worden vandaag voorgesteld aan het parlement. De rol van het parlement is om na te gaan in welke mate men kan komen tot een evenwichtige reeks van maatregelen.

Twee vakorganisaties hebben het ontwerp van inteprofessioneel akkoord niet goedgekeurd en aldus verhinderd dat er een slecht akkoord zou worden uitgevoerd. Dit geeft het parlement de taak om een evenwichtige regeling uit te werken voor de harmonisering van de statuten van arbeiders en bedienden. Spreekster kondigt dan ook de indiening aan van verschillende amendementen die betrekking hebben op de opzegtermijnen van bedienden, op minimuminkomens en op de carensdag. De sociale en politieke context van vandaag overtuigt de werkgevers noch de werknemers. Het economisch bestuur dat vandaag op Europees vlak tot stand komt zal verhinderen dat er op het Belgische niveau nog over loonvorming kan worden gesproken en brengt het stelsel van de indexering van lonen en weddes in gevaar. Waakzaamheid is dan ook meer dan ooit geboden, ook ten aanzien van het voorliggend wetsontwerp.

Mevrouw Thibaut betreurt de afspraken rond de loonnorm en de maximale stijging van de lonen met 0,3 %, die niet in het ontwerp staat maar bij koninklijk besluit wordt vastgelegd. De parlementsleden worden op deze wijze buitenspel gezet.

De toenadering tussen de statuten van arbeiders en bedienden wordt volgens mevrouw Thibaut veel te laat gerealiseerd. De regeling die vervat is in het ontwerp van de regering zal bovendien verhinderen dat gekwalificeerde arbeiders worden aangeworven vermits het statuut dat wordt voorgesteld precair is. Een verdere harmonisering dringt zich dan ook op.

De regering stelt een verlenging van de economische werkloosheid voor bedienden voor, maar zonder hieruit de gevolgtrekking van de volledige harmonisering van de statuten van arbeiders en bedienden te trekken. Spreekster is zeer bezorgd over de voorgestelde vermindering van de opzegtermijnen voor bedienden.

De beide functies van de opzegtermijn, met name het behoud van koopkracht tijdens een zekere periode en de bescherming tegen ontslag, zijn zeer belangrijk. Omdat de premies die hieraan verbonden zijn ten laste worden genomen door de gemeenschap, wordt de tweede functie evenwel uitgehold. De voorgestelde maatregelen zullen het de ondernemingen dan ook makkelijker maken om over te gaan tot ontslag van hun werknemers.

Mevrouw Thibaut verzet zich niet tegen maatregelen die de ondernemingen helpen in deze moeilijke financieel-economische periode, maar stelt vast dat de regering enkel de lonen aanpakt terwijl de afhankelijkheid van ons land op het vlak van energie onaangetast blijft. Nochtans heeft de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven duidelijk aangetoond dat ook de energie-afhankelijkheid een belangrijke oorzaak is voor de moeilijkheden die de Belgische bedrijven vandaag ondervinden. Er moet dan ook een beleid worden uitgestippeld dat de bedrijven aanmoedigt om minder afhankelijk te worden op het vlak van energie.

De heer Miller onderstreept het belang van de tussenkomst van de regering, nu is gebleken dat de sociale partners niet in staat waren om een interprofessioneel akkoord af te sluiten. Men kan allerhande maatregelen bekritiseren, maar het voorliggend wetsontwerp biedt antwoorden, garanties en oplossingen die een evenwicht nastreven tussen enerzijds de competetiviteit van de ondernemingen en de koopkracht van de werknemers. Dit zijn maatregelen die niet zonder belang zijn in het licht van de economische en sociale context en gegeven de politieke context waarin men zich bevint.

Spreker somt enkele elementen op die voor zijn fractie van belang zijn, zoals het behoud van de koppeling van de lonen aan de index, een groeinorm van 0,3 % bovenop deze indexatie, een netto verhoging van de laagste inkomens en belangrijke stappen in de harmonisering van de statuten tussen arbeiders en bedienden. Het klopt dat ons land een achterstand heeft op dit laatste vlak ten aanzien van de andere Europese landen, maar hier worden significante stappen gezet in de goede richting.

De verlenging van sommige crisismaatregelen, zoals bijvoorbeeld de economische werkloosheid voor bedienden, is eveneens een positieve bijdrage in de toenadering tussen de verschillende statuten, die achterhaald zijn door de feiten hoewel ze lange tijd de grondslag hebben gevormd voor onze arbeidswetgeving.

De heer du Bus de Warnaffe is eveneens van mening dat, hoewel vele voorgestelde maatregelen technisch van aard zijn, het wetsontwerp belangrijke politieke keuzes maakt, en dit ondanks het ontbreken van een interprofessioneel akkoord en tegen een specifieke politieke achtergrond. Ondanks de vele politieke verklaringen die werden gedaan inzake de koppeling van de lonen aan de index, ook op het Europese niveau, maakt de regering hier een duideljke keuze voor het behoud ervan. Dit is een uitstekende optie. Het wetsontwerp heeft ook belangrijke gevolgen voor de netto verhoging van de laagste inkomens en ook dit is een goede maatregel.

Inzake de toenadering tussen de statuten van arbeiders en bedienden worden eveneens stappen gezet, die mogelijk te voorzichtig zijn maar alleszins in de goede richting gaan. De coëfficienten die worden voorgesteld worden bovendien afhankelijk gemaakt van het sluiten van CAO's binnen de Nationale Arbeidsraad.

Spreker juicht eveneens de verlenging van een aantal crisismaatregelen toe. Dit gebeurt bovendien op een verstandige wijze vermits een aantal maatregelen niet wordt verlengd omdat is gebleken dat zij geen effect hebben gehad op het terrein of voorbijgestreefd zijn en derhalve niet langer verantwoord kunnen worden.

Verder is de welvaartsvastheid van een aantal uitkeringen, die wordt verankerd in het wetsontwerp, eveneens behartenswaardig.

De heer du Bus de Warnaffe zal in de toekomst aandachtig waken over de verdere harmonisering van de statuten van arbeiders en bedienden in opwaartse zin. Ten slotte meent hij dat het belangrijk is dat de sociale partners zich ertoe verbinden om hun beloften inzake vorming en opleiding na te komen.

Volgens mevrouw Winckel is de moeilijke context waarin dit akkoord is gesloten, bekend. Er zijn echter een aantal positieve punten in deze tekst :

— een proces « naar boven » (nog zeer bescheiden, maar toch aanwezig) over de opzegtermijnen voor arbeiders;

— periodes van uitzendarbeid worden opgenomen in het eerste jaar anciënniteit;

— er komt een responsabiliseringsmechanisme bij misbruik van tijdelijke werkloosheid;

— de ontslagvergoeding van 1 666 euro wordt aangepast en verhoogd volgens de anciënniteit van de arbeider (al geldt dit spijtig genoeg niet voor contracten die zijn beginnen lopen voor 1 januari 2012).

Bovendien heeft de regering een aantal verbeteringen aangebracht, waaronder de bevestiging van de automatische indexering van de lonen (zonder rechtstreekse of onrechtstreekse verwijzing dat dit opnieuw ter discussie zou staan) en heeft zij nieuwe maatregelen getroffen om de koopkracht te verhogen (verhoging van het nettoloon door de werkbonus of een gelijkwaardige fiscale verlaging).

De PS-fractie zal parlementaire initiatieven blijven nemen om het statuut van de werknemers nog te verbeteren en behoudt de mogelijkheid om bij de artikelsgewijze bespreking nog preciezere opmerkingen te maken bij bepaalde artikelen van het dispositief.

Zij acht het ook essentieel om er tijdens de algemene bespreking op te wijzen dat er nog steeds sociaal overleg moet worden gepleegd en interprofessionele akkoorden moeten worden gesloten.

De heer De Bruyn betreurt dat een technisch probleem met de wagen van de minister haar belet om op tijd in de commissie aanwezig te zijn.

De heer De Bruyn stelt dat de N-VA aanvankelijk tevreden was toen vanuit het overleg met de sociale partners het bericht kwam dat er eensgezindheid gevonden was over een nieuw IPA. Het overleg was niet eenvoudig geweest. Jammer genoeg werd de eensgezindheid die in de vergadering van 10 werd bereikt, niet bereikt bij de achterban van enkele vakbonden. De regering heeft vervolgens het initiatief genomen, heeft onderhandeld en enkele wijzigingen voorgesteld, die jammer genoeg ook niet op eensgezindheid bij de sociale partners konden rekenen. Daardoor vindt de N-VA in het voorliggende IPA niet het precaire evenwicht terug dat initieel werd bereikt. Senator De Bruyn betreurt dat ten zeerste. Enkele collega's hebben er reeds op gewezen dat niet alles in dit ontwerp terug te vinden is, omdat bepaalde zaken bij koninklijk besluit geregeld worden, maar hij zal toch kort ingaan op enkele probleempunten.

Een eerste punt betreft de loonmatiging, waar de regering vasthoudt aan een ongewijzigd systeem van indexering zoals het nu bestaat, en daarbovenop 0,3 % vrije loonmarge. Dit betekent in de praktijk in 2011-2012 een loonsverhoging van minstens 4,2 %. Uiteraard is dit aan iedereen gegund, maar dit is niet gunstig voor de internationale concurrentiekracht. Iemand die beweert dat dit geen impact heeft op de concurrentiepositie van onze bedrijven en onze economie in globo vergist zich schromelijk. Senator De Bruyn wil in dit verband aan de minister vragen of zij in de uitvoering van dit IPA een maximum loonstijging zal opleggen.

Een tweede punt betreft het ongewijzigd behouden van het automatisch indexeringsmechanisme. Men had in het sociaal overleg een historisch akkoord bereikt om een aantal elementen van het systeem te bestuderen. Niet meer dan dat. Ook deze studie sneuvelt jammer genoeg.

Senator De Bruyn stelt tevens vast dat het IPA een aantal vormen van vervroegd brugpensioen verlengt. Tot zijn spijt wordt een voorziene evaluatie in dit verband en een advies dat hieromtrent aan de NAR zou gevraagd worden, niet weerhouden. Hij stelt vast dat het verlengen van de brugpensioenmaatregelen in beide gevallen ingaat tegen wat Europa in algemene termen stimuleert, namelijk dat meer mensen langer aan het werk moeten blijven.

De zeer trage harmonisering van de statuten van arbeiders en bedienden leent zich ook tot het stellen van vragen. Het evenwicht dat was bereikt in het oorspronkelijke IPA lijkt ook hier gedeeltelijk onderuit gehaald. Hij betreurt ten gronde dat in de voorliggende tekst geen enkele aanzet tot een ander loopbaanmodel voorzien is, alhoewel dit naar zijn mening essentieel is. De discussie over de harmonisering tussen beide statuten had het uitgangspunt moeten zijn om een fundamenteel ander loopbaanmodel te creëren, waarbij veel sterker actief ingegaan werd tegen uitkeringsafhankelijkheid. De discussie kan natuurlijk nog op een later moment gevoerd worden, en dat zal zeker gebeuren, maar had hier al van start kunnen gaan.

In meer algemene termen vindt de N-VA dat het IPA zoals het thans voorligt de kans mist om flexibiliteit en zekerheid te combineren. Er wordt nogal eenzijdig de nadruk gelegd op het verhogen van een aantal sociale beschermingsmaatregelen en naar zijn mening wat te weinig op flexibiliteit. Er moet in dat opzicht komaf gemaakt worden met het fabeltje dat dit enkel de werkgevers ten goede zou komen. Niemand pleit voor een asociale of anti-sociale politiek, wel integendeel.

De heer Anciaux vindt dat het wetsontwerp, zoals het vandaag aan de commissie wordt voorgelegd, niet geheel kan overtuigen. Hij is er echter van overtuigd dat het, mits enkele wijzigingen, wel zou kunnen voldoen. Met de moed der wanhoop zal hij daarom enkele eenvoudige amendementen indienen.

Spreker meent dat de loonnorm, die gering uitvalt, aanvaardbaar zou zijn indien ook een matiging wordt toegepast op de dividenden die de ondernemingen uitkeren aan de aandeelhouders of de bonussen die worden uitgekeerd aan de bedrijfsleiders. Voorts meent hij dat de carensdag voor arbeiders dient te worden afgeschaft en kondigt de indiening van een amendement terzake aan dat een sociale correctie aanbrengt aan het ontwerp dat door de regering wordt voorgelegd.

Ten slotte meent de heer Anciaux dat, wat de opzeggingstermijnen betreft, de voorziene herwaardering met 0,15 % voor alle arbeiders zou moeten gelden en dat het door het wetsontwerp gecreëerde onderscheid tussen de sectoren moet worden opgeheven. Ook over deze aangelegenheid zal hij een amendement indienen.

De heer Anciaux meent dat deze elementen geen financiële meerkost met zich meebrengen voor de overheid, maar wel onrechtvaardigheden wegwerken. Het zou in het belang van iedereen zijn om de amendementen die hij zal indienen aan te nemen.

A. Antwoorden van de minister

De heer Vansintjan, kabinetschef van mevrouw Milquet, ontslagnemend vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, antwoordt dat de loonnorm bij koninklijk besluit werd vastgesteld omdat de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen zulks voorziet voor het geval er geen interprofessioneel akkoord kan worden afgesloten. De regering heeft dus de wettelijke procedure gevolgd en heeft geenszins de intentie om het parlement buitenspel te willen zetten. De loonnorm — een stijgingspercentage van 0 % voor 2011 en 0,3 % voor het jaar 2012 — werd vastgelegd in het koninklijk besluit van 28 maart 2011 « tot uitvoering van artikel 7, § 1, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen » en werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 1 april 2011. Dit is een zeer belangrijk gegeven voor de onderhandelingen in de diverse sectoren vermits de wet van 1996 ook sancties voorziet.

Wat de harmonisering betreft van de statuten van arbeiders en bedienden merkt hij op dat, voor het eerst in de sociale geschiedenis van ons land, de opzegtermijnen voor arbeiders fors worden opgetrokken. Zelfs al gaat het om een eerste stap, die nog niet helemaal volstaat voor een volledige harmonisering, toch mag men het belang van deze inspanning, die wordt vastgelegd in een wet, niet minimaliseren. Er zijn nog andere stappen die moeten worden gezet (bij CAO), zoals bijvoorbeeld de gelijkschakeling inzake de jaarlijkse vakantie, het schrappen van de carensdag voor arbeiders en volledige gelijkschakeling op het vlak van de opzegtermijnen. De sociale partners dragen hier een grote verantwoordelijkheid voor de toekomst.

Spreker herinnert eraan dat de minister van Werk, nog vóór het totstandkomen van het interprofessioneel akkoord, heeft voorgesteld om de crisispremie te incorporeren in de opzegvergoedingen. Hiervoor kon evenwel geen politieke consensus worden gevonden en ook de sociale partners hebben zover niet willen gaan. Mocht dit werkelijkheid zijn geworden, zou dit evenwel een grotere impact hebben gehad voor de arbeiders dan de verlenging van de crisispremie die thans worden voorgesteld in het wetsontwerp, die werd overgenomen uit het ontwerp van interprofessioneel akkoord.

Verder wijst de heer Vansintjan erop dat twee maatregelen door de regering worden voorgesteld, maar weliswaar niet het voorwerp uitmaken van het thans besproken wetsontwerp. Het gaat met name om de verhoging van de werkbonus voor de werknemers die aan het minimumloon werken, die als alternatief voor het verhogen van het minimumloon kan worden beschouwd. Een andere maatregel betreft de vrijstelling van belasting van een deel van de opzegvergoeding voor arbeiders, met name voor een bedrag van 600 euro voor de jaren 2012 en 2013 en 1 200 euro vanaf 2014. Dit geeft voor de betrokkenen een aanzienlijk netto voordeel van verschillende honderden euros. De regering zal aan het parlement andere wetsontwerpen voorleggen om deze maatregelen een juridische basis te geven.

Mevrouw Milquet, ontslagnemend vice-eersteminister en minister van Werk, antwoordt de heer Anciaux dat zij voorstander is van omvangrijkere maatregelen om de dividenden en bonussen voor directieleden te beperken. Met dit wetsontwerp in combinatie met andere wetsvoorstellen over bonussen, kunnen echter wel bepaalde resultaten geboekt worden.

Inzake de carensdag erkent de minister dat de afschaffing ervan pas in de derde fase van het interprofessioneel akkoord was voorzien. Daarom staat deze maatregel ook niet in dit ontwerp. Zij wijst er wel op dat deze maatregel in heel wat sectoren al niet meer bestaat.

Inzake het optrekken van de opzegvergoedingen en -termijnen in de verschillende uitzonderingsgevallen is het voorstel uit het ontwerp van interprofessioneel akkoord overgenomen. Sommige vakbonden hebben andere voorstellen gedaan, maar de minister kan die niet volgen. Momenteel bestaat er binnen de regering geen consensus om andere dingen te doen dan wat er in het ontwerp van interprofessioneel akkoord staat.

B. Replieken van de leden

De heer Anciaux heeft begrip voor de positie van de minister, zeker rekening houdend met het feit dat de regering zich in lopende zaken bevindt. In het parlement is dat echter anders. Het is niet abnormaal dat parlementsleden amendementen indienen en niets weerhoudt hen om dit te doen. Hij roept zijn collega's op hun verantwoordelijkheid op te nemen en te beoordelen of de inhoud van de amendementen die hij zal indienen hun ondersteuning verdient. Hij is ervan overtuigd dat de minister niet ongelukkig zou zijn indien deze amendementen zouden aanvaard worden.

De heer Torfs dankt de heer Anciaux voor zijn bekommernis om het geluk van de minister.

De heer Ide deelt mee dat hij zijn stemgedrag zal verklaren in de plenaire vergadering.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 9/1 (nieuw)

Amendement nr. 10

Mevrouw Thibaut dient amendement nr. 10 in (stuk Senaat, nr. 5-935/2), dat ertoe strekt een artikel 9/1 (nieuw) in te voegen, luidend als volgt :

« Art. 9/1. In artikel 52, § 1, van dezelfde wet, worden het tweede tot het derde lid opgeheven. »

Amendement nr. 10 wordt verworpen met 11 stemmen tegen 1 stem bij 3 onthoudingen

Artikel 13

Amendement nr. 15

De heer Anciaux dient amendement nr. 15 in (stuk Senaat, nr. 5-935/2), dat ertoe strekt om in dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

1º Paragraaf 2 vervangen door wat volgt : « § 2. De paritaire comités en de paritaire subcomités, bevoegd voor de werkgevers en de werklieden waarop een koninklijk besluit van toepassing is dat krachtens artikel 61 de opzeggingstermijnen bepaalt of waar collectieve akkoorden werden gesloten die voorzien in een eigen stelsel van verruimde stabiliteit van werkgelegenheid of inkomen via aanvullende bestaanzekerheidsregelingen of via equivalente regelingen die hen uitsluiten van de toepassing van een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in de Nationale arbeidsraad en die in werking getreden zijn voor 1 januari 2012, onderzoeken vóór 1 januari 2013 of deze opzeggingstermijnen niet moeten aangepast worden in dezelfde verhouding als deze die gebruikt werd voor artikel 65/2.

Bij ontstentenis van een voorstel van een paritair comité of een paritair subcomité geldt voor de in het eerste lid bedoelde werkgevers en werknemers het volgende voor de ontslagen na 1 januari 2013 :

— Indien voor een bepaalde anciënniteit, berekend overeenkomstig artikel 65/4, de in dagen uitgedrukte opzeggingstermijn zoals vermeld in het toepasselijke koninklijk besluit of de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst en verhoogd met het aantal dagen dat wordt bekomen door het aantal dagen bedoeld in artikel 2 van CAO75 voor een zelfde anciënniteit te vermenigvuldigen met de factor 0,15 hoger ligt dan het in artikel 65/2, § 1, bedoeld aantal dagen, zal het aantal dagen bekomen door voormelde rekenkundige bewerking van toepassing zijn.

— Indien daarentegen voor een bepaalde anciënniteit, berekend overeenkomstig artikel 65/2, de in dagen uitgedrukte opzeggingstermijn zoals vermeld in het betreffende koninklijk besluit of de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst en verhoogd met het aantal dagen dat wordt bekomen door het aantal dagen bedoeld in artikel 2 van CAO75 voor een zelfde anciënniteit te vermenigvuldigen met de factor 0,15 lager ligt dan het in artikel 65/2, § 1, bedoeld aantal dagen, zal het aantal dagen vermeld in het artikel 65/2, § 1, van toepassing zijn. »

2º Paragraaf 3 doen vervallen.

3º Paragraaf 4 vernummeren tot § 3.

De heer Anciaux licht toe dat dit amendement ertoe strekt de opzeggingstermijn voor alle arbeiders in dezelfde mate te verlengen, met name met 15 %. Daardoor zouden de paritaire comités en subcomités zich niet meer hoeven uit te spreken over die verlenging. Dit amendement heft dus het door het wetsontwerp gecreëerde onderscheid op tussen enerzijds de sectoren die onderworpen zijn aan een CAO en anderzijds de andere sectoren waarvoor dat niet het geval is.

Amendement nr. 15 wordt verworpen met 13 tegen 4 stemmen

Artikel 25

Amendement nr. 1

Mevrouw Thibaut dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 5-935/2), dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.

Amendement nr. 1 wordt verworpen met 11 stemmen tegen 1 stem en 3 onthoudingen.

Artikel 25/1 (nieuw)

Amendement nr. 8

Mevrouw Thibaut dient amendement nr. 8 in (stuk Senaat, nr. 5-935/2), dat ertoe strekt een artikel 25/1 (nieuw) in te voegen, luidend als volgt :

« Art. 25/1. In titel III, hoofdstuk 3, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt een artikel 81/1 » ingevoegd, luidende :

« Art. 81/1. Voor dit hoofdstuk komt elke vroegere periode van tewerkstelling, die een bediende als uitzendkracht heeft verricht bij zijn werkgever in de hoedanigheid van gebruiker in aanmerking voor de berekening van de anciënniteit, op voorwaarde dat de functie die werd uitgeoefend bij de werkgever dezelfde is als die welke als uitzendkracht werd uitgeoefend. »

Amendement nr. 8 wordt verworpen met 13 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 26

Amendement nr. 2

Mevrouw Thibaut dient amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 5-935/2), dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.

Amendement nr. 2 wordt verworpen met 13 stemmen tegen 1 stem bij 3 onthoudingen.

Artikel 27

Amendement nr. 3

Mevrouw Thibaut dient amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 5-935/2), dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.

Amendement nr. 3 wordt verworpen met 13 stemmen tegen 1 stem bij 3 onthoudingen.

Artikel 28

Amendement nr. 4

Mevrouw Thibaut dient amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 5-935/2), dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.

Amendement nr. 4 wordt verworpen met 13 stemmen tegen 1 stem bij 3 onthoudingen.

Artikel 29

Amendement nr. 5

Mevrouw Thibaut dient amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 5-935/2), dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.

Amendement nr. 5 wordt verworpen met 13 stemmen tegen 1 stem bij 3 onthoudingen.

Artikel 30

Amendement nr. 6

Mevrouw Thibaut dient amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 5-935/2), dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.

Amendement nr. 6 wordt verworpen met 13 stemmen tegen 1 stem bij 3 onthoudingen.

Artikel 31

Amendement nr. 7

Mevrouw Thibaut dient amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 5-935/2), dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.

Amendement nr. 7 wordt verworpen met 13 stemmen tegen 1 stem bij 3 onthoudingen.

Hoofdstuk 3/1 (nieuw)

Amendement nr. 11

De heer Anciaux dient amendement nr. 11 in (stuk Senaat, nr. 5-935/2), dat ertoe strekt om in het ontwerp een hoofdstuk 3/1 (nieuw) in te voegen met als opschrift « Matiging van de ontwikkeling van de vergoedingen uitbetaald aan bedrijfsleiders ».

Amendement nr. 11 wordt verworpen met 13 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 32/1 (nieuw)

Amendement nr. 12

De heer Anciaux dient amendement nr. 12 in (stuk Senaat, nr. 5-935/2), dat ertoe strekt in hoofdstuk 3/1 (nieuw), een artikel 32/1 (nieuw) in te voegen, luidende :

« Art. 32/1. § 1 « Een zelfde maximale marge als de maximale marge voor de loonkostontwikkeling voor de jaren 2011 en 2012 bepaald in het koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 7, § 1, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen zal voor de betrokken jaren van toepassing zijn op de ontwikkeling van de bezoldigingen die worden toegekend aan de bedrijfsleiders van alle Belgische vennootschappen. De controle op de naleving hiervan gebeurt door de in artikel 9 van voormelde wet bedoelde ambtenaren en in het geval van inbreuken zijn de in dat artikel bepaalde sancties van toepassing. »

§ 2. De in § 1 vermelde bedrijfsleiders zijn alle natuurlijke personen bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1 en 2 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

De in § 1 vermelde bezoldingen zijn deze die vermeld worden in artikel 32, tweede lid, 1 en 2 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

De in § 1 vermelde bezoldingen omvatten eveneens alle dividenden en voordelen toegekend door een vennootschap aan aandelen en winstbewijzen hoe ook genaamd, uit welken hoofde en op elke wijze ook verkregen. »

De heer Anciaux verklaart dat dit amendement de context van de voorziene loongroeinorm betreft. Die valt immers nogal gering uit. Dit zou aanvaardbaar zijn indien deze matiging ook van toepassing zou zijn op de dividenden die de ondernemingen uitkeren aan de aandeelhouders of de bonussen die worden uitgekeerd aan de bedrijfsleiders. Dit zou een deel van de onrechtvaardigheid wegwerken. Het amendement strekt er daarom toe de ontwikkeling van de vergoedingen uitbetaald aan bedrijfsleiders te matigen.

Amendement nr. 12 wordt verworpen met 13 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.

Hoofdstuk 7/1 (nieuw)

Amendement nr. 13

De heer Anciaux dient amendement nr. 13 in (stuk Senaat, nr. 5-935/2), dat ertoe strekt in het ontwerp een hoofdstuk 7/1 (nieuw) in te voegen met als opschrift « Afschaffing van de carensdag voor werklieden ».

Amendement nr. 13 wordt verworpen met 13 tegen 4 stemmen.

Artikel 55/1 (nieuw)

Amendement nr. 14

De heer Anciaux dient amendement nr. 14 in (stuk Senaat, nr. 5-935/2), dat ertoe strekt in hoofdstuk 7/1 (nieuw), een artikel 55/1 (nieuw) in te voegen, luidende :

« Art. 55/1. — In artikel 52, § 1, van de Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten worden volgende bepalingen geschrapt : « Wanneer de arbeidsongeschiktheid geen veertien dagen duurt, is de eerste werkdag van de periode van arbeidsongeschiktheid een carensdag; de periode van gewaarborgd loon begint de volgende dag. Wanneer echter ter uitvoering van artikel 27 de werkgever het loon moet uitbetalen voor de dag waarop de arbeidsongeschiktheid een aanvang nam, is carensdag de eerste volgende werkdag terwijl de dag betaald met toepassing van artikel 27 beschouwd wordt als eerste dag van de periode van gewaarborgd loon.

Bij deeltijdse arbeid is de carensdag de eerste dag van arbeidsongeschiktheid waarop de werknemer normaal zou hebben.

Voor de vaststelling van de carensdag wordt de gewone rustdag, die het gevolg is van de verdeling van de wekelijkse arbeid over vijf dagen, niet als een werkdag beschouwd. »

De heer Anciaux verklaart dat dit amendement beoogt de carensdag voor werklieden af te schaffen. Daarmee wordt eveneens een sociale correctie ingevoerd in het ontwerp dat door de regering wordt voorgelegd.

Amendement nr. 14 wordt verworpen met 13 tegen 4 stemmen.

Amendement nr. 9

Mevrouw Thibaut dient amendement nr. 9 in (stuk Senaat, nr. 5-935/2), dat ertoe strekt om, onder het opschrift « Maandelijks minimuminkomen » een artikel 55/1 (nieuw) in te voegen, dat ertoe strekt het minimummaandinkomen met 20 euro te verhogen en tegelijk de verschillen tussen het minimummaandinkomen voor de werknemers van 18 jaar en ouder dat voor de werknemers van 21 jaar en ouder weg te werken.

Amendement nr. 9 wordt verworpen met 13 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.

V. STEMMINGEN

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 9 stemmen bij 8 onthoudingen.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Nele LIJNEN. Rik TORFS.

De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (zie stuk Kamer, nr. 53-1322/006).