5-935/2

5-935/2

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

7 APRIL 2011


Wetsontwerp houdende aanpassing van de wet van 1 februari 2011 houdende verlenging van de crisismaatregelen en uitvoering van het interprofessioneel akkoord, en tot uitvoering van het compromis van de regering met betrekking tot het ontwerp van interprofessioneel akkoord


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN MEVROUW THIBAUT

Art. 25

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Ten opzichte van het dossier arbeiders-bedienden is het in de eerste plaats de bedoeling het statuut van de arbeiders te verbeteren, zonder evenwel dat van de bedienden te ondergraven. Men moet de arbeiders beter verdedigen — want de Belgische werknemers behoren tot de minst beschermde werknemers van Europa —, maar zonder dat die verbetering ten koste gaat van de verworven rechten van de bedienden. Met name op het vlak van de opzeggingstermijnen is er geen enkele reden om terzake een systeem van communicerende vaten toe te passen. De duur van de opzeggingstermijn (en dus de kosten) moet een rem op de ontslagen vormen en een maatregel zijn om de werkgelegenheid te bestendigen. De ondernemingen een ontslagverbod opleggen kan moeilijk (te meer als ontslag van een aantal werknemers de enige manier is om het voortbestaan van de onderneming te waarborgen), maar toch is het belangrijk dat de ondernemingen de negatieve gevolgen van dergelijke beslissingen deels intern opvangen.

Het advies van de Raad van State over dit wetsontwerp gaat trouwens in de zin van een weglating van deze artikelen : « [...], dient erop te worden gewezen dat artikel 23 van de Grondwet, dat onder meer het recht op billijke arbeidsvoorwaarden garandeert, er zich in beginsel tegen verzet dat normen worden aangenomen waarbij de graad van bescherming van de rechten, die erdoor worden erkend, aanzienlijk zou worden verminderd ten opzichte van het beschermingsniveau in de wetgeving die van toepassing was de dag waarop dat grondwetsartikel in werking is getreden. Volgens het Grondwettelijk Hof impliceert artikel 23 van de Grondwet een standstill-verplichting « die eraan in de weg staat dat de bevoegde wetgever het beschermingsniveau dat wordt geboden door de van toepassing zijnde wetgeving in aanzienlijke mate vermindert, zonder dat daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang ». [...] behoudens indien daartoe redenen bestaan die verband houden met het algemeen belang, artikel 23 van de Grondwet er in elk geval aan in de weg staat dat het globaal beschermingsniveau op arbeids- en sociaalrechtelijk vlak zou verminderen. »

Nr. 2 VAN MEVROUW THIBAUT

Art. 26

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording van amendement nr. 1.

Nr. 3 VAN MEVROUW THIBAUT

Art. 27

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording van amendement nr. 1.

Nr. 4 VAN MEVROUW THIBAUT

Art. 28

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording van amendement nr. 1.

Nr. 5 VAN MEVROUW THIBAUT

Art. 29

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording van amendement nr. 1.

Nr. 6 VAN MEVROUW THIBAUT

Art. 30

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording van amendement nr. 1.

Nr. 7 VAN MEVROUW THIBAUT

Art. 31

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording van amendement nr. 1.

Nr. 8 VAN MEVROUW THIBAUT

Art. 25/1 (nieuw)

Een artikel 25/1 invoegen, luidende :

« Art. 25/1. In titel III, hoofdstuk 3, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt een artikel 81/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 81/1. Voor dit hoofdstuk komt elke vroegere periode van tewerkstelling die een bediende als uitzendkracht heeft verricht bij zijn werkgever in de hoedanigheid van gebruiker in aanmerking voor de berekening van de anciënniteit, op voorwaarde dat de functie die werd uitgeoefend bij de werkgever dezelfde is als die welke als uitzendkracht werd uitgeoefend. »

Verantwoording

Dit artikel beoogt dat alle periodes die men heeft gewerkt als uitzendkracht in aanmerking worden genomen voor de berekening van de anciënniteit van de werknemer. In een algemene context van toegenomen flexibilisering van de arbeidsmarkt lijkt het thans essentieel dat met die periodes die men heeft gewerkt als uitzendkracht rekening wordt gehouden. Vandaag werken immers meer dan 90 000 mensen dagelijks met een overeenkomst van uitzendkracht.

Nr. 9 VAN MEVROUW THIBAUT

Art. 55/1 (nieuw)

Onder een hoofdstuk 7/1 met als opschrift « Minimummaandinkomen », een artikel 55/1 invoegen, luidende :

« Art. 55/1. Dit artikel is van toepassing op de werknemers van 18 jaar of ouder die krachtens een arbeidsovereenkomst normale voltijdse arbeidsprestaties verrichten, alsmede op hun werkgevers.

Dit artikel is niet van toepassing op de personen die in een familieonderneming werken waar gewoonlijk alleen, onder het uitsluitend gezag van hun vader, moeder of voogd, bloedverwanten, aanverwanten of pleegkinderen werken.

Het is evenmin van toepassing op de werknemers die gewoonlijk werken gedurende periodes van minder dan een kalendermaand.

Een gemiddeld minimummaandinkomen van 1 407,49 euro wordt gewaarborgd aan de in het eerste lid bedoelde werknemers.

In afwijking van het vierde lid wordt een gemiddeld minimummaandinkomen van 1 444,31 euro gewaarborgd aan de werknemers die ten minste 18 jaar oud zijn en ten minste 6 maanden anciënniteit hebben in de onderneming die hen in dienst heeft.

In afwijking van het vierde en het vijfde lid wordt een gemiddeld minimummaandinkomen van 1 460,67 euro gewaarborgd aan de werknemers die ten minste 18 jaar oud zijn en ten minste 12 maanden anciënniteit hebben in de onderneming die hen in dienst heeft.

Het gemiddeld minimummaandinkomen dat ingevolge het vierde, vijfde en zesde lid wordt gewaarborgd, is gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen dat op 1 september 2008 van kracht is (indexcijfer augustus 2008). Het volgt de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen.

De paritaire comités kunnen in hun overeenkomsten, rekening houdend met de aan elke bedrijfstak eigen regels, de volgende aspecten preciseren :

— de inhoud van het gemiddeld minimummaandinkomen;

— het systeem van koppeling van het gemiddeld minimummaandinkomen aan het indexcijfer der consumptieprijzen.

Bij ontstentenis van een in een paritair comité gesloten andersluidende collectieve arbeidsovereenkomst heeft het in het vierde lid bepaalde gemiddeld minimummaandinkomen betrekking op alle elementen van het loon die verband houden met de normale arbeidsprestaties waarop de werknemer rechtstreeks of onrechtstreeks ten laste van zijn werkgever recht heeft. Die elementen omvatten onder meer het vast of veranderlijk loon in geld of in natura, alsmede de premies en voordelen waarop de werknemer uit hoofde van zijn normale arbeidsprestaties recht heeft ten laste van de werkgever, met andere woorden de prestaties die in de arbeidswet en in de collectieve arbeidsovereenkomsten worden vermeld en per onderneming in het arbeidsreglement worden gepreciseerd.

Zij omvatten onder meer niet de overlonen voor overwerk, noch de voordelen bedoeld in artikel 19, § 2, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 ter uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; zij omvatten evenmin de sociale uitkeringen die worden toegekend naar aanleiding van periodes van schorsing van de arbeidsovereenkomst, noch de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen bedoeld in de wet betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008, hoofdstuk II — Niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen, ten belope van het grensbedrag bepaald bij artikel 38, § 3nonies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.

Voor de werknemer die niet per maand wordt betaald, wordt het inkomen berekend op grond van het normale uurloon. Het normale uurloon wordt verkregen door het in het negende en het tiende lid bepaalde inkomen dat voor de normale prestaties van de betrokken maand verschuldigd is, te delen door het aantal tijdens die periode gewerkte normale uren. Dat resultaat wordt vermenigvuldigd met het aantal arbeidsuren, bepaald door de wekelijkse arbeidstijdregeling van de werknemer; door dat product te vermenigvuldigen met 52 en te delen door 12 wordt het maandinkomen verkregen.

Bij ontstentenis van een in een paritair comité gesloten andersluidende collectieve arbeidsovereenkomst wordt het gemiddeld minimummaandinkomen voor de werknemers die volledig of gedeeltelijk met een veranderlijke bezoldiging worden betaald, berekend op basis van het gemiddelde van de maandinkomens van het kalenderjaar. Voor de bepaling van het gemiddeld minimummaandinkomen wordt geen rekening gehouden met de onvolledige arbeidsmaanden. Wanneer aan de overeenkomst een einde wordt gemaakt vóór het verstrijken van het kalenderjaar, wordt het gemiddeld minimummaandinkomen berekend op basis van de maanden waarin de werknemer in dienst was.

De in het vierde, vijfde en zesde lid bepaalde bedragen van het gemiddeld minimummaandinkomen zijn gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen volgens de door het paritair comité vastgestelde nadere regels.

Bij ontstentenis van een paritair comité of van een in een paritair comité gesloten collectieve arbeidsovereenkomst tot vaststelling van de nadere regels in verband met de koppeling aan het indexcijfer van de consumptieprijzen wordt het bedrag van het gemiddeld minimummaandinkomen gekoppeld aan de ontwikkeling van het indexcijfer van de consumptieprijzen volgens de door de wet van 2 augustus 1971 vastgestelde nadere regels.

Alle beschikkingen die worden genomen ter uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 21 van 15 mei 1975 en nr. 23 van 25 juli 1975 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimummaandinkomen, blijven van kracht, voor zover ze niet door dit artikel worden gewijzigd.

Dit artikel treedt in werking op 30 juni 2011.

In afwijking van het zestiende lid treedt dit artikel niet in werking als vóór 30 juni 2011 een in de Nationale Arbeidsraad gesloten collectieve arbeidsovereenkomst die ertoe strekt het minimummaandinkomen te verhogen en de verschillen tussen het minimummaandinkomen voor de werknemers van 18 jaar en ouder en dat voor de werknemers van 21 jaar en ouder weg te werken, wordt neergelegd ter griffie van de algemene directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. »

Verantwoording

Dit amendement strekt ertoe het minimummaandinkomen met 20 euro te verhogen en tegelijk de verschillen tussen het minimummaandinkomen voor de werknemers van 18 jaar en ouder dat voor de werknemers van 21 jaar en ouder weg te werken.

Het minimumloon moet om minstens twee redenen worden verhoogd. Ten eerste wordt aldus de werkloosheidsval verkleind. Ten tweede wordt dankzij die verhoging ingewerkt op het verschijnsel van de « arme werkenden »; thans gaat het in België om 5 % van de werkende bevolking en hun aantal neemt gestaag toe.

Die verhoging van het minimummaandinkomen is des te belangrijker daar het bruto gewaarborgd gemiddeld minimummaandinkomen sinds 1993 niet meer — met uitzondering van het IPA 2007-2008 — is gestegen tot boven een bedrag dat overeenstemt met de aanpassing aan de loonindexering.

Het minimummaandinkomen wordt dan wel met 20 euro per maand verhoogd ten laste van de werkgevers, tegelijk moet worden voorzien in dezelfde verhoging voor rekening van de Rijksbegroting of de sociale zekerheid. Aldus zou de verhoging in totaal 40 euro bedragen.

Voorts strekt dit amendement ertoe het verschil tussen het minimummaandinkomen voor de werknemers van 18 jaar en ouder en dat voor de werknemers van 21 jaar en ouder weg te werken. Een dergelijk verschil is niet gerechtvaardigd aangezien het voortvloeit uit een verschil in behandeling op grond van een voorbijgestreefd criterium. Het is niet langer objectief en redelijkerwijze te rechtvaardigen die tweedeling in stand te houden.

Om het sociaal overleg te eerbiedigen, geeft dit artikel de sociale partners drie maanden de tijd om de in artikel 57 bedoelde aangelegenheid te regelen via een in de Nationale Arbeidsraad gesloten collectieve arbeidsovereenkomst.

Nr. 10 VAN MEVROUW THIBAUT

Art. 9/1 (nieuw)

Een artikel 9/1 invoegen, luidende :

« Art. 9/1. In artikel 52, § 1, van dezelfde wet worden het tweede, het derde en het vierde lid opgeheven. ».

Verantwoording

De opheffing van de carensdag strekt ertoe komaf te maken met een van de meest onaanvaardbare vormen van ongelijke behandeling in verband met het statuut van de arbeiders en dat van de bedienden.

Voor de arbeiders wordt, in tegenstelling tot de bedienden, de eerste ziektedag immers nog steeds niet opgenomen in het gewaarborgd loon bij arbeidsongeschiktheid.

Dit wetsontwerp voorziet niet in de opheffing van die ongelijke behandeling, ofschoon de sociale partners in hun oorspronkelijke ontwerp van centraal akkoord zulks tegen 2014 wel in uitzicht stelden.

Voorts moet worden gewezen op het advies dat de afdeling wetgeving van de Raad van State heeft uitgebracht over het onderscheid tussen het stelsel van de arbeiders en dat van de bedienden :

« 1) het criterium van de aard van het werk (manueel of intellectueel) kan het onderscheid tussen arbeiders en bedienden dat erop is gebaseerd heden nog bezwaarlijk objectief en redelijk verantwoorden;

2) de vervaging van de ongelijkheid die op grond van dit criterium is tot stand gebracht tussen arbeiders en bedienden kan slechts geleidelijk plaatsvinden en het gegeven dat heden een bepaald onderscheid, gebaseerd op dat criterium, niet zou kunnen worden verantwoord, rechtvaardigt niet de plotse afschaffing ervan;

3) bij de beoordeling van het rechtmatig karakter van een verschillende behandeling gebaseerd op dat criterium dient ook rekening te worden gehouden met de gevolgen van eventuele verschillende behandelingen in andere aangelegenheden, die eveneens op dat criterium zijn gebaseerd. »

Voorts heeft ook het Grondwettelijk Hof gewezen op het onbillijke onderscheid tussen het statuut van de arbeiders en dat van de bedienden, dat bezwaarlijk objectief en redelijk kan worden verantwoord en dat bijgevolg geleidelijk dient te verdwijnen.

Het valt evenwel op dat de in hoofdstuk 3 van dit wetsontwerp vervatte maatregelen in ruime mate zijn ingegeven door dat onderscheid tussen arbeiders en bedienden, alsook dat de gelijkschakeling van de statuten slechts betrekking heeft op twee aspecten van het arbeidsrechtelijk statuut van arbeiders en bedienden, te weten de ontslagregeling en de regeling aangaande de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst en van gedeeltelijke arbeid, terwijl tal van bestaande sociaal- en arbeidsrechtelijke verschillen in behandeling tussen beide regelingen alsnog ongemoeid worden gelaten, ofschoon die verschillen tot onaanvaardbare ongelijke behandelingen leiden.

Dit amendement beoogt derhalve een van die verschillen op te heffen.

Cécile THIBAUT.

Nr. 11 VAN DE HEER ANCIAUX

Een hoofdstuk 3/1 invoegen met als opschrift « Matiging van de ontwikkeling van de vergoedingen uitbetaald aan bedrijfsleiders ».

Verantwoording

Zie amendement nr. 12.

Nr. 12 VAN DE HEER ANCIAUX

Art. 32/1 (nieuw)

In hoofdstuk 3/1, een artikel 32/1 invoegen, luidende :

« Art. 32/1. § 1 « Een zelfde maximale marge als de maximale marge voor de loonkostontwikkeling voor de jaren 2011 en 2012 bepaald in het koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 7,§ 1, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen zal voor de betrokken jaren van toepassing zijn op de ontwikkeling van de bezoldigingen die worden toegekend aan de bedrijfsleiders van alle Belgische vennootschappen. De controle op de naleving hiervan gebeurt door de in artikel 9 van voormelde wet bedoelde ambtenaren en in het geval van inbreuken zijn de in dat artikel bepaalde sancties van toepassing. »

§ 2 De in § 1 vermelde bedrijfsleiders zijn alle natuurlijke personen bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1º en 2º van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

De in § 1 vermelde bezoldingen zijn deze die vermeld worden in artikel 32, tweede lid, 1º en 2º van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

De in § 1 vermelde bezoldingen omvatten eveneens alle dividenden en voordelen toegekend door een vennootschap aan aandelen en winstbewijzen hoe ook genaamd, uit welken hoofde en op elke wijze ook verkregen. »

Verantwoording

Dit amendement heeft tot doel om op de bezoldigingen van bedrijfsleiders dezelfde maximale marge toe te passen als de maximale loonmarge die voor de periode 2011-2012 zal gelden voor de loontrekkenden.

Het betreft alle beloningen verleend of toegekend aan een natuurlijk persoon die :

1º een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of gelijksoortige functies uitoefent;

2º in de vennootschap een leidende functie of een leidende werkzaamheid van dagelijks bestuur, van commerciële, financiële of technische aard, uitoefent buiten een arbeidsovereenkomst.

Daartoe behoren inzonderheid :

1º vaste of veranderlijke tantièmes, zitpenningen, emolumenten en alle andere sommen toegekend door vennootschappen, andere dan dividenden of terugbetalingen van eigen kosten van de vennootschap;

2º voordelen, vergoedingen en bezoldigingen die in wezen gelijkaardig zijn aan die vermeld in artikel 31, tweede lid, 2º tot 5º van het Wetboek Inkomstenbelastingen. Hieronder vallen onder meer de zogenaamde « bonussen »;

3º in afwijking van artikel 7, de huurprijs en de huurvoordelen van een gebouwd onroerend goed verhuurd door de in het eerste lid, 1º, vermelde personen aan de vennootschap waarin zij een opdracht of gelijksoortige functies uitoefenen, voor zover zij meer bedragen dan vijf derden van het kadastraal inkomen gerevaloriseerd met de in artikel 13 vermelde coëfficiënt. Van deze bezoldigingen worden de kosten in verband met het verhuurde onroerend goed niet in aftrek gebracht.

Volgens de indieners is het om redenen van billijkheid, economische efficiëntie en sociale rechtvaardigheid, aangewezen deze bezoldigingen aan een zelfde normering te onderwerpen als deze die geldt voor de loontrekkenden, wiens inkomen reeds sinds 1996 aan een maximale groeinorm is gebonden.

Nr. 13 VAN DE HEER ANCIAUX

Een hoofdstuk 7/1 invoegen met als opschrift « Afschaffing van de carensdag voor werklieden ».

Verantwoording

Zie amendement nr. 14.

Nr. 14 VAN DE HEER ANCIAUX

Art. 55/1 (nieuw)

In hoofdstuk 7/1, een artikel 55/1 invoegen, luidende :

« Artikel 55/1 — In artikel 52, § 1, van de Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten worden volgende bepalingen geschrapt : « Wanneer de arbeidsongeschiktheid geen veertien dagen duurt, is de eerste werkdag van de periode van arbeidsongeschiktheid een carensdag; de periode van gewaarborgd loon begint de volgende dag. Wanneer echter ter uitvoering van artikel 27 de werkgever het loon moet uitbetalen voor de dag waarop de arbeidsongeschiktheid een aanvang nam, is carensdag de eerste volgende werkdag terwijl de dag betaald met toepassing van artikel 27 beschouwd wordt als eerste dag van de periode van gewaarborgd loon.

Bij deeltijdse arbeid is de carensdag de eerste dag van arbeidsongeschiktheid waarop de werknemer normaal zou hebben.

Voor de vaststelling van de carensdag wordt de gewone rustdag, die het gevolg is van de verdeling van de wekelijkse arbeid over vijf dagen, niet als een werkdag beschouwd ». »

Verantwoording

Dit amendement beoogt de carensdag voor werklieden af te schaffen.

De afschaffing van de carensdag is eigenlijk niet meer of niet minder dan het wegwerken van een archaïsche stigmatisering van handarbeiders.

In heel wat paritaire comités werden trouwens al CAO's afgesloten die de carensdag afschaffen of het aantal ervan beperken.

Nr. 15 VAN DE HEER ANCIAUX

Art. 13

In dit artikel, de volgende wijzigingen aanbrengen :

1º Paragraaf 2 vervangen door wat volgt : « § 2. De paritaire comités en de paritaire subcomités, bevoegd voor de werkgevers en de werklieden waarop een koninklijk besluit van toepassing is dat krachtens artikel 61 de opzeggingstermijnen bepaalt of waar collectieve akkoorden werden gesloten die voorzien in een eigen stelsel van verruimde stabiliteit van werkgelegenheid of inkomen via aanvullende bestaanzekerheidsregelingen of via equivalente regelingen die hen uitsluiten van de toepassing van een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in de Nationale arbeidsraad en die in werking getreden zijn voor 1 januari 2012, onderzoeken vóór 1 januari 2013 of deze opzeggingstermijnen niet moeten aangepast worden in dezelfde verhouding als deze die gebruikt werd voor artikel 65/2.

Bij ontstentenis van een voorstel van een paritair comité of een paritair subcomité geldt voor de in het eerste lid bedoelde werkgever en werknemers het volgende voor de ontslagen na 1 januari 2013 :

— Indien voor een bepaalde anciënniteit, berekend overeenkomstig artikel 65/4, de in dagen uitgedrukte opzeggingstermijn zoals vermeld in het toepasselijke koninklijk besluit of de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst en verhoogd met het aantal dagen dat wordt bekomen door het aantal dagen bedoeld in artikel 2 van CAO75 voor een zelfde anciënniteit te vermenigvuldigen met de factor 0,15 hoger ligt dan het in artikel 65/2,§ 1, bedoeld aantal dagen, zal het aantal dagen bekomen door voormelde rekenkundige bewerking van toepassing zijn.

— Indien daarentegen voor een bepaalde anciënniteit, berekend overeenkomstig artikel 65/2, de in dagen uitgedrukte opzeggingstermijn zoals vermeld in het betreffende koninklijk besluit of de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst en verhoogd met het aantal dagen dat wordt bekomen door het aantal dagen bedoeld in artikel 2 van CAO75 voor een zelfde anciënniteit te vermenigvuldigen met de factor 0,15 lager ligt dan het in artikel 65/2,§ 1, bedoeld aantal dagen, zal het aantal dagen vermeld in het artikel 65/2, § 1, van toepassing zijn. »

2º Paragraaf 3 doen vervallen.

3º Paragraaf 4 vernummeren tot § 3.

Verantwoording

Dit amendement heeft tot doel om de opzegtermijn voor werknemers op wie met toepassing van het artikel 61 van de arbeidsovereenkomstenwet een bij koninklijk besluit geregelde opzegtermijn die afwijkt van de wettelijke termijn of voor werknemers wiens opzegtermijn geregeld is door een sectorale CAO een gelijkwaardig aantal dagen te verhogen als deze die geldt voor de wettelijke regeling, namelijk de opzegtermijn bedoeld in CAO75 maal 0,15. Indien de nieuwe wettelijke opzegtermijn voor eenzelfde anciënniteit groter is dan de resultante van voormelde bewerking, is de (nieuwe) wettelijke termijn van toepassing.

Bert ANCIAUX.