5-893/3

5-893/3

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

29 MAART 2011


Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 216bis en 216ter van het Wetboek van strafvordering en van artikel 7 van de wet van 6 juni 2010 tot invoering van het Sociaal Strafwetboek


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR

DE DAMES KHATTABI EN STEVENS


I. INLEIDING

Dit wetsvoorstel, dat onder de optioneel bicamerale procedure valt, werd in de Senaat ingediend op 23 maart 2011. Het werd op 24 maart 2011 in overweging genomen en naar de commissie voor de Justitie verzonden.

De commissie heeft het onderzocht tijdens haar vergadering van 29 maart 2011, in aanwezigheid van de minister van Justitie en de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE HEER DELPEREE, MEDE-INDIENER VAN HET WETSVOORSTEL

De heer Delpérée onderstreept dat voorliggend wetsvoorstel is ingediend na het debat over artikel 84 van het wetsvoorstel houdende diverse bepalingen (stuk Senaat nr. 5-869). Bij de hoorzittingen waren een aantal problemen aan het licht gekomen. Voorliggend wetsvoorstel strekt om aan een aantal van die opmerkingen tegemoet te komen.

De eerste wijziging behelst artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering. De hoogleraren Verstraete en Masset hebben er de aandacht op gevestigd dat in financiële zaken een aantal misdrijven gepaard gaan met valsheid in geschriften en dat ze bijgevolg als misdaden moesten worden beschouwd. Het toepassingsgebied waarin het wetsontwerp houdende diverse bepalingen voorzag, dreigde de nieuwe regeling inzake strafrechtelijke minnelijke schikking inefficiënt te maken.

Voorliggende tekst strekt bijgevolg om het toepassingsgebied van de minnelijke schikking aan te passen. Er wordt in twee voorwaarden voorzien. De procureur des Konings kan een minnelijke schikking voorstellen indien het feit niet van die aard is dat het gestraft moet worden met een hoofdstraf van meer dan twee jaar gevangenisstraf en indien het geen zware aantasting inhoudt van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.

Bovendien schond de minnelijke schikking waarin het wetsontwerp houdende diverse bepalingen voorzag het grondwettelijke beginsel van de onafhankelijkheid van de rechter. Het voorstel strekt tot « restauratie » van de bevoegdheid van de rechter via de bepaling dat hij nagaat of voldaan is aan de formele toepassingsvoorwaarden van de minnelijke schikking voor hij het verval van de strafvordering ten aanzien van de dader vaststelt.

Tevens strekt het wetsvoorstel om tegemoet te komen aan twee technische opmerkingen van de Dienst Wetsevaluatie. De eerste betrof de gevolgen van de wijziging inzake minnelijke schikking voor de regeling van de strafbemiddeling. Het wetsvoorstel verduidelijkt de zaken wat dat betreft. De tweede opmerking beoogde een betere samenhang tussen de bepalingen van het Wetboek van strafvordering en de bepalingen van de wet van 6 juni 2010 tot invoering van het Sociaal Strafwetboek.

III. ALGEMENE BESPREKING

De heer Laeremans verwondert zich over de procedurele gang van zaken. Inderdaad was spreker van oordeel dat het wetsontwerp houdende diverse bepalingen was teruggezonden naar de commissie voor de Justitie, zodanig dat dit samen met voorliggend voorstel, dat eigenlijk een soort herstelwet is, zou kunnen worden besproken. Spreker dacht zelfs dat het de bedoeling was voorliggende tekst bij wijze van amendement in te dienen op artikel 84 van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen.

De heer Mahoux antwoordt dat voorliggend wetsvoorstel en het wetsontwerp houdende diverse bepalingen (stuk Senaat nr. 5-869) elk hun weg zullen vervolgen. De stemming over het wetsontwerp houdende diverse bepalingen werd eenvoudig uitgesteld bij het onderzoek ervan in de plenaire vergadering.

Mevrouw Faes wenst reeds inhoudelijk het standpunt van haar fractie naar voor te brengen en een aantal vragen op te werpen.

Ten eerste erkent zij dat met voorliggend voorstel van reparatiewet is tegemoet gekomen aan een aantal opmerkingen van de professoren die werden gehoord in het kader van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen (zie stuk Senaat nr. 5-869/4).

Toch stelt spreekster vast dat er nog een aantal onduidelijkheden bestaan. Zo vraagt de zinsnede « geen zware aantasting van de lichamelijke integriteit », zoals voorgesteld in artikel 2, 1º, om enige detaillering en nadere verduidelijking. Waarom werd trouwens enkel gekozen voor lichamelijke integriteit, en niet eveneens voor morele en psychische integriteit ?

Spreekster meent dat het toepassingsgebied voor de minnelijke schikking best in de wet wordt beperkt door bepaalde misdrijven uitdrukkelijk uit te sluiten. Zij verwijst hiervoor naar haar amendement nr. 2 (stuk Senaat, nr. 5- 893/2).

Verder blijven enkele vragen die reeds werden gesteld naar aanleiding van de bespreking van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen nog steeds overeind.

Zo verwacht spreekster nog een antwoord met betrekking tot de vergoeding van het slachtoffer, de sociale en fiscale administratie en de hoofdelijkheid.

Het slachtoffer kan in principe slechts éénmaal voor de schade worden vergoed. De in het wetsontwerp houdende diverse bepalingen voorgestelde paragraaf 2, zesde lid, bepaalt dat de dader en het slachtoffer tot een akkoord kunnen komen in verband met de omvang en regeling van de schade. Hoe verhoudt deze bepaling zich tot paragraaf 4, die bepaalt dat de eventueel aan een ander veroorzaakte schade geheel dient te worden vergoed ? Kan het slachtoffer dan beslissen bepaalde schade niet door de dader te laten vergoeden ? Indien ja, kan het slachtoffer dan nog steeds de rest van de schade verhalen op de mededaders die geen minnelijke schikking hebben verkregen of aanvaard ?

Wat betreft het statuut van de fiscale en sociale administratie, bepaalt het wetsontwerp houdende diverse bepalingen dat de minnelijke schikking in geval van fiscale of sociale zaken slechts mogelijk is na instemming van de fiscale en sociale administraties. Dit zou kunnen neerkomen op een vorm van vetorecht van deze administraties, terwijl zij eigenlijk grondwettelijk geen vervolgingsbevoegdheid hebben. Toch zouden zij door deze bepalingen de uitkomst van de minnelijke schikking kunnen bepalen, zonder over een duidelijk statuut te beschikken. Dienen de sociale en fiscale administraties zich niet gewoon burgerlijke partij te stellen of als benadeelde te worden beschouwd, zodat zij net als het slachtoffer tot een akkoord moeten komen ?

Een derde punt betreft de kwestie van de hoofdelijkheid. Volgens de lezing van de tekst is de dader die instemt met de minnelijke schikking hoofdelijk aansprakelijk voor de vergoeding van de geleden schade aan de slachtoffers. Wat zijn de gevolgen in fiscale zaken ? Is de dader die instemt ook hoofdelijk gehouden voor de belastingschuld van mededaders ? Dit zou logisch kunnen zijn als de dader die instemt ook zijn deel in die schuld heeft, maar wat met de medeplichtige die bijvoorbeeld een minnelijke schikking afsluit ? Is die ook hoofdelijk gehouden tot de betaling van de belastingschuld van de daders ? Moet hij dus de belastingschuld die niet de zijne is mede betalen ? Een dader die instemt is hoofdelijk gehouden. Spreekster vermoedt dat hij via de burgerlijke weg zijn aandeel bij de mededaders zal moeten vorderen. Normaal gezien kan hij dat door zich burgerlijke partij te stellen, éénmaal zijn strafvordering is vervallen, of door zich bijvoorbeeld tot de burgerlijke rechter te wenden. De minnelijke schikking kan echter worden ingesteld om te voorkomen dat personen hun straf zouden ontlopen door verjaring. Maar wat bijvoorbeeld als een aantal daders niet hebben ingestemd met de minnelijke schikking ? Zij zullen dan niet gestraft worden. Hoe kan de dader die heeft ingestemd met de minnelijke schikking het aandeel van de mededaders terugvorderen, zonder dat er een rechterlijke uitspraak is ?

Spreekster heeft vervolgens ook vastgesteld dat er in het wetsontwerp houdende diverse bepalingen in is voorzien dat de procedure voor het afsluiten van de minnelijke schikking en de beslissing tot verlenging ervan de strafvordering zullen stuiten. Is dat niet in strijd met de rechtspraak van het Hof van Cassatie die stelt dat het verval van strafvordering door de betaling van een geldsom niet kan beschouwd worden als een daad van vervolging door de procureur ? Dit is vergaand, want dit zou betekenen dat in de praktijk de verjaringstermijn voor alle zaken waarvoor de minnelijke schikking mogelijk is, zou kunnen verdubbelen. De wetgever kan uiteraard bepalen dat de verjaring zal worden gestuit. In dat geval wil spreekster graag de specifieke redenen kennen van het ingaan tegen de rechtspraak van het Hof van cassatie, rekening houdend met het risico dat de verjaringstermijnen langer worden.

Een laatste vraag betreft het inzagerecht van het strafdossier. Het wetsontwerp houdende diverse bepalingen voorziet in § 2, derde lid, van artikel 216bis, dat de verdachte en hun advocaten inzage hebben in het strafdossier met het oog op het afsluiten van een minnelijke schikking. Hoewel dit noodzakelijk blijkt, rijst de vraag of dit in verhouding is met de gemeenrechtelijke regels van artikel 61ter van het Wetboek van strafvordering. Wat doet men met andere verdachten of mededaders die niet voor een minnelijke schikking gaan ? Brengt dit dan de geheimhouding van het opsporings- of gerechtelijk onderzoek niet in gevaar ? Wat immers als de persoon die inzagerecht krijgt de mededaders gaat informeren ?

Mevrouw Khattabi denkt dat uit het indienen van een voorstel van herstelwet blijkt dat de inhoudelijke opmerkingen bij het debat over artikel 84 van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen hout sneden. De indieners van voorliggende tekst hebben zich verantwoordelijk opgesteld, terwijl de regering de tekst er brutaal wou doordrukken. Ze stelt vast dat het voorstel van herstelwet de strafrechtelijke minnelijke schikking op een aantal punten verbetert. Ze betreurt echter dat de tekst niet verder gaat. Ze herinnert aan het fundamentele bezwaar van professor Masset, die verbaasd was dat een maatregel die ons strafprocesrecht zo fundamenteel verandert, wordt opgenomen in een wetsontwerp houdende diverse bepalingen. De uitbreiding van de strafrechtelijke minnelijke schikking impliceert een debat over de globale hervorming van ons systeem van strafvervolging. Waarschijnlijk zou professor Masset kritisch blijven over voorliggend wetsvoorstel.

Wat de rol van de feitenrechter betreft, wijst mevrouw Khattabi erop dat hij er slechts toe zal komen het verval van de strafvordering vast te stellen wanneer de procureur des Konings hem daarom verzoekt. De controle van de bevoegde rechter zal louter formeel zijn en niet over de inhoud van het dossier gaan. Zelfs wanneer de feitenrechter weigert het verval van de strafvordering vast te stellen, kan de procureur des Konings de straf vorderen die hij aanvankelijk had overwogen toen hij de minnelijke schikking voorstelde.

Spreekster denkt dat we voorliggend wetsvoorstel moeten beschouwen als een bijna wanhopige poging om de kromme regeling inzake minnelijke schikking waarin het wetsontwerp houdende diverse bepalingen voorzag, recht te trekken. De wil om de zaak te verbeteren is positief, maar het risico blijft bestaan dat de nieuwe regeling inzake minnelijke schikking het adagium schendt dat alle burgers gelijk zijn voor de wet.

Mevrouw Turan dankt de ontslagnemende meerderheid omwille van haar bereidheid om een voorstel van reparatiewet in te dienen, teneinde tegemoet te komen aan enkele opmerkingen die werden geuit tijdens de bespreking van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen. Waar een wil is, is een weg.

Spreekster had vooral bedenkingen over het feit dat de misdrijven die een zware aanval op de fysieke integriteit inhouden, niet werden uitgesloten en dat er geen garanties waren voor extra bescherming van het slachtoffer tegen dwang of zware druk. Dit wordt nu rechtgezet, door de zware aantasting van de lichamelijke integriteit uit te sluiten. Spreekster is erg verheugd over deze verbetering, aangezien onze maatschappij zeker niet wil evolueren naar Amerikaanse « Michael Jackson » toestanden, waarbij de wet een mogelijkheid laat bepaald misbruik te regelen via minnelijke schikking. Spreekster meent wel dat er verduidelijkt moet worden wat men verstaat onder zware aantasting van de integriteit, welke misdrijven daar zeker moeten onder vallen.

Spreekster verwijst naar het amendement nr. 2 dat zij had ingediend op het wetsontwerp houdende diverse bepalingen (stuk Senaat, nr. 5-869/2), waarbij zij titel VIIbis, aanranding van de eerbaarheid en verkrachting, bederf van jeugd en prostitutie, openbare zedenschennis, familieverlating en dubbel huwelijk, uitdrukkelijk wilde uitsluiten van het toepassingsgebied. De vraag rijst hoever men juist wil gaan in de uitsluiting van de mogelijkheid tot minnelijke schikking en wat men al dan niet onder zware aantasting van de fysieke integriteit verstaat. Verduidelijking is nodig, hetzij in het verslag, hetzij via amendement.

Spreekster meent te begrijpen dat de bepalingen van artikel 84 van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen, waaraan huidig voorstel tot reparatie niet raakt, verder van toepassing blijven. Zo bijvoorbeeld § 2, tweede lid, met betrekking tot de strikte termijnen.

Spreekster is van oordeel dat de in artikel 2, 1º, § 1, voorgestelde mogelijkheid voor de procureur des Konings de dader te verzoeken een bepaalde geldsom te storten, een verbetering kan zijn van de werkzaamheden van het parket om bepaalde dossiers, zeker in fiscale en sociale zaken, sneller af te handelen.

Ten slotte vraagt spreekster hoe de minnelijke schikking vandaag in concreto in zijn werk gaat. Kan er door het parket rekening worden gehouden met verzachtende omstandigheden ?

De heer Delpérée beklemtoont dat de commissie het wetsontwerp houdende diverse bepalingen (stuk Senaat nr. 5-869/1) niet meer behandelt. Het was mogelijk geweest het wetsontwerp houdende diverse bepalingen te amenderen. Men heeft de voorkeur gegeven aan een andere techniek, met een afzonderlijk wetsvoorstel. Die oplossing heeft het voordeel dat ze duidelijk is over het doel van de voorgestelde wijzigingen.

De heer Laeremans is het absoluut oneens met de voorgaande spreker. Het is steeds mogelijk voor de Commissie in dergelijke omstandigheden het debat te heropenen. Men zal nu over hetzelfde onderwerp tegelijkertijd twee teksten stemmen die elkaar gedeeltelijk opheffen en tegenspreken. Waarom artikel 84 niet uit het wetsontwerp houdende diverse bepalingen lichten en een samenhangend geheel voor te stellen ? Spreker betreurt de gevolgde werkwijze, waarbij men toegeeft dat een goedgekeurde tekst slecht en ongrondwettig is. Dit is beschamend voor het parlement.

Ook inhoudelijk heeft spreker nog een aantal bemerkingen. Men heeft tijdens de bespreking van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen verwezen naar de conclusies van de fraudecommissie en naar de werkzaamheden van de parlementaire onderzoekscommissie naar de grote fiscale fraudedossiers. Spreker heeft deze documenten nagetrokken en vastgesteld dat er wel sprake was van een uitbreiding van de minnelijke schikking, maar zeker niet tot voorbij de dagvaarding. Minnelijke schikkingen tot op het ogenblik dat er al een vonnis is geveld komen hier dus zeker niet aan bod.

Spreker verwijst ook naar het document van de werkgroep « Una Via », dat werd voorgelegd aan de verenigde commissies Justitie en Financiën van de Kamer van volksvertegenwoordigers, waarbij vooral werd aangedrongen op het willen vermijden van een soort dubbele bestraffing, door enerzijds de fiscale administratie, en anderzijds ook nog door het parket. Men wilde het non bis in idem principe veilig stellen en vermijden dat er nog veel zou worden bemiddeld door het parket. Men zag dit vooral als een taak van de fiscale administratie. Het parket zou dan vooral vervolgen als de onderhandelingen met de administratie niet tot een goed einde konden worden gebracht. In de nota staat dus helemaal niet dat men moet kunnen onderhandelen tot op het allerlaatste moment, tot bij de rechtbank of tot voorbij het vonnis. Men heeft deze commissie dus heel wat op de mouw gespeld.

Wat betreft artikel 2, vreest spreker dat dit er zal toe leiden dat het van de individuele appreciatie van de procureur zal afhangen of er al dan niet een minnelijke schikking komt. De bewoordingen « een feit dat niet van aard schijnt te zijn » leiden daartoe. Deze bewoordingen zijn vaag, passen niet in een wetboek van strafvordering en zullen tot heel wat discussie aanleiding geven. Deze bepaling is een omzeiling van artikel 80 van het Strafwetboek, waarbij wordt bepaald dat minstens een maand gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Is het gevolg hiervan dat het toepassingsveld van de minnelijke schikking in de praktijk nog ruimer wordt dan wat is voorzien in het wetsontwerp houdende diverse bepalingen ? Het kan hier gaan om zeer ernstige feiten, namelijk heel wat gecorrectionaliseerde misdaden. Dit wordt ook bevestigd door de inperking dat het niet mag gaan om een zware aantasting van de lichamelijke integriteit. Spreker had begrepen bij de bespreking van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen dat dergelijke misdrijven sowieso niet onder het toepassingsgebied konden vallen. Het zou eventueel wel kunnen gaan om diefstal met braak, valse sleutels, enz, maar nooit om misdrijven gepaard gaande met aantasting van de fysieke integriteit. Criminele feiten zonder aantasting van de lichamelijke integriteit kunnen in elk geval wel worden afgekocht. Spreker haalt het voorbeeld aan van drugtransacties, of van een ramkraak, waarbij iemand in de etalage rijdt en de hele zaak leeg rooft. Dit is heel vergaand en de intenties van de uitbreiding van het toepassingsveld worden best verduidelijkt.

Artikel 4 betreft de maximale bedragen. Tot op heden werd hier zeer vaag over gedaan; men zei dat dit zou worden gepreciseerd in de omzendbrief van het College van procureurs-generaal en dat het niet de bedoeling was de bedragen vooraf kenbaar te maken, om te vermijden dat zou worden gespeculeerd. Spreker is er steeds van uitgegaan dat de bedragen van de transacties zeer hoog zouden zijn. Hier blijkt echter dat de te storten geldsom zeer sterk wordt beperkt. De geboden vork is zeer klein, aangezien men stelt dat het bedrag niet hoger mag zijn dan het maximum van de in de wet bepaalde geldboete en niet lager dan 40 % ervan. Spreker krijgt hierover graag enige verduidelijking.

Antwoorden van de regering en reacties van de leden

Artikel 216bis, § 1, eerste lid, wordt inderdaad anders geformuleerd. In de aanvankelijke tekst stond dat « de procureur, indien hij meent, voor een overtreding, een wanbedrijf of een misdaad die bij de toepassing van artikel 1 en 2 van de wet op de verzachtende omstandigheden, vatbaar is voor correctionalisering, enkel een geldboete of enkel een geldboete met verbeurdverklaring te moeten vorderen, de verdachte kan verzoeken een bepaalde geldsom... ». De woorden « te vorderen » zorgden hier voor een probleem, gezien artikel 80 met betrekking tot de verzachtende omstandigheden.

Spreker verwijst naar de opmerkingen van de professoren Verstraete en Masset op dat vlak. Aldus werd de bepaling herschreven en werden dezelfde bewoordingen gebruikt als in artikel 216ter. Artikel 216bis, zoals nu geformuleerd, verwijst naar een objectieve strafmaat. Artikel 216ter houdt daarentegen een in concreto beoordeling in.

Spreker verwijst naar de toelichting bij het wetsvoorstel inzake de strafbemiddeling, die de achterliggende redenering verduidelijkt. De procureur oordeelt in functie van wat hij zou vorderen, indien hij de zaak voor de rechtbank zou brengen. In voorliggend geval zou hij dus nooit meer dan twee jaar gevangenisstraf en verbeurdverklaring vorderen. Dan kan hij een minnelijke schikking voorstellen. Dergelijke bepaling « in concreto » is niet nieuw en is bijvoorbeeld ook reeds gebruikt, voor artikel 216ter, inzake de strafbemiddeling. Dit betekent dat van zodra de concrete omstandigheden van een zaak van die aard zijn dat de parketmagistraat, welke ook de abstracte kwalificatie is van het gepleegde feit, van oordeel is dat geen zwaardere straf dan twee jaar zou moeten gevorderd worden indien hij tot vervolging zou overgaan, de procedure van bemiddeling kan worden aangewend. Deze termijn van twee jaar bindt derhalve de parketmagistraat die geen zwaardere straf zal mogen vorderen indien na een mislukte bemiddeling, toch beslist wordt de vervolging in te stellen. De termijn van twee jaar werd genomen omdat dit de bij de wet opgelegde minimumbestraffing is voor een aantal feiten die onder een zwaardere abstracte kwalificatie worden omschreven, maar in de concrete realiteit eerder banaal kunnen voorkomen. Onder zware kwalificaties kunnen eenvoudige feiten schuilgaan.

De woorden « en geen zware aantasting inhoudt van de lichamelijke integriteit » werden toegevoegd. Er is doelbewust gekozen voor lichamelijke integriteit en niet voor morele integriteit, omdat de minnelijke schikking momenteel bijvoorbeeld wel al gebruikt wordt voor smaad. Zoals nu geformuleerd, en mede dankzij de analogie met artikel 216ter, meent spreker dat het niet nodig is een lijst op te maken van de uit te sluiten misdrijven. Bovendien is dit zeer moeilijk, aangezien men binnen elke kwalificatie zowel lichte als zware feiten kan hebben. Het goed hanteren van voorliggende bepaling moet volstaan, mede gelet op de uitsluiting van de zware aantasting van de lichamelijke integriteit. De voorgestelde formulering is wettelijk, praktisch toepasbaar op het terrein en komt tegemoet aan alle verzuchtingen. Ook nu heeft artikel 216bis trouwens een algemeen toepassingsgebied.

Wat artikel 4 betreft, stipt de minister aan dat, in fiscale zaken, de schade aan de fiscus dient te worden vergoed. Tevens is er ook een inbreuk gepleegd op het Strafwetboek. De minnelijke schikking beoogt hetgeen men aan de maatschappij dient te betalen, niet aan het slachtoffer of de fiscus. De geldsom die de procureur mag vorderen mag dus niet hoger zijn dan het maximum van de geldboete die in de wet is bepaald. Daarnaast komt dat men eventueel zijn fiscale schulden moet hebben vereffend, dat men eventueel afstand moet doen van goederen, verbeurdverklaring, enz. Het geheel kan wel hoog oplopen.

De heer Laeremans verwijst naar de nota van de werkgroep « Una via » waaruit blijkt dat de fiscale administratie akkoorden kan sluiten voor veel hogere bedragen dan hetgeen kan worden gevorderd door het openbaar ministerie. Spreker vindt de strafrechtelijke boetes niet zo hoog in vergelijking met de fiscale administratieve boeten en verhogingen, die kunnen oplopen tot 200 % van de ontweken taksen of belastingen. De strafrechtelijke boete is daarentegen beperkt tot 125 000 euro. De administratie kan dus veel interessantere transacties sluiten dan het openbaar ministerie, terwijl het openbaar ministerie eigenlijk de stok achter de deur moet zijn voor de administratie. Spreker begrijpt de achterliggende logica niet.

Staatssecretaris Devlies bevestigt dat de fiscale administratie hogere boetes kan opleggen dan Justitie met betrekking tot fiscale fraude. Binnen de nota « Una via » die in de gezamenlijke commissies Justitie en Financiën van de Kamer werd voorgelegd, werd ook een maatregel opgenomen waarbij de fiscale penale boetes verhoogd dienen te worden, zodat bij de toepassing van « Una via », wanneer er voor geopteerd wordt dat een fiscaal dossier volledig door Justitie wordt behandeld, de fiscale penale boeten hoger zijn en ook een hogere strafmaat kan worden opgelegd dan momenteel in voege. « Una via » is uiteraard een globale nota, waarbij de minnelijke schikking slechts één aspect vormt. Deze nota zal verder worden besproken in de verenigde commissies, op 26 april 2011. In een andere constellatie dan een regering « lopende zaken » zou er hierover reeds een wetsontwerp zijn ingediend. Nu is men aangewezen op wetsvoorstellen.

De heer Laeremans werpt op dat de betreffende nota geen enkele rechtskracht heeft. De actieradius van het openbaar ministerie wordt beperkt en het openbare ministerie kan in de huidige wettelijke omstandigheden veel lagere transacties afsluiten dan de fiscale administratie. Dit is niet de juiste methode om extra druk te zetten op fraudeurs. De mogelijkheden voor het openbaar ministerie moeten veel ruimer zijn en hun transacties moeten veel hoger kunnen zijn. Indien de onderhandelingen met de fiscale administratie niet lukken, zou deze moeten kunnen dreigen met een voortzetting door het openbaar ministerie waarbij de bedragen hoger zijn.

De staatssecretaris wijst erop dat het, in de redenering van « Una via », niet de fiscus is die zal dreigen met een vervolging door het openbaar ministerie. Via overleg zal voor een bepaald dossier worden beslist alleen via justitie te vervolgen. Ook nu is het zo dat, als Justitie vervolgt, alleen lagere boetes kunnen worden opgelegd. Het behoort tot de autonomie van het openbaar ministerie te vervolgen en de strafmaat, waarbij ook gevangenisstraf, op te eisen. De goedkeuring om de nota « Una via » uit te werken is wel reeds verleend door het ministerieel comité van de ministers bevoegd voor de vervolging op sociaal en fiscaal vlak. Het gaat dus niet om een nota in het ijle. De experts betrokken bij deze nota zijn de heer Philipsen (BBI), de heer de Nolf (federale gerechtelijke politie), de heer Dewolf (expertisenet Ecofin) en mevrouw Franquinet (expert sociaal strafrecht).

De heer Laeremans vraagt zich af waarom de boetes niet werden verhoogd in het wetsontwerp houdende diverse bepalingen, als er dan toch een akkoord bestaat, en des te meer daar de voorliggende bepaling kadert in een budgettair verhaal.

Mevrouw Turan vraagt of er een onderscheid wordt gemaakt tussen zware georganiseerde fraude, met eventueel internationale procedés, en andere fraude. Heeft spreekster goed begrepen dat georganiseerde fraude a priori niet wordt uitgesloten ?

De minister verwijst naar de ingebouwde drempel, namelijk dat de procureur van oordeel moet zijn dat er slechts twee jaar gevangenisstraf moet worden gevorderd. Voor zeer zware fraude zal de gevorderde straf hoger zijn Het is een in concreto beoordeling. Er wordt hier geen indeling gemaakt.

Wat betreft de hoofdelijkheid, verduidelijkt de minister dat een dader die een minnelijke schikking aangaat, het slachtoffer volledig moet vergoeden. Dan kan hij zich eventueel tot de andere daders richten. De hoofdelijkheid brengt met zich mee dat men ieder voor het geheel kan aanspreken en dat de betrokken aangesproken dader van de andere moet terugvorderen. Betekent dit dat men de fiscale schuld van de andere dader moet betalen ? De procureur zal de kwalificatie zodanig uitzuiveren naar datum en plaats zodat men enkel zijn eigen fiscale schuld moet voldoen. Er wordt in voorzien dat de datum en plaats in de minnelijke schikking moeten worden gespecifieerd.

Wat betreft de keuze voor de stuiting van de verjaring, stipt de minister aan dat de concrete aanleiding voor voorliggende bepaling de vaststelling is dat in zware fiscale misdrijven vaak verjaring dreigt. Men wil door de stuiting deze verjaring verhinderen. De stuiting is eenmalig.

De procureur zal zich bewust moeten zijn van het feit dat een dader inzage kan vragen in het dossier. Hij moet het risico inschatten van eventueel misbruik van de informatie dat de dader daardoor krijgt. De procureur is niet verplicht om in te gaan op een minnelijke schikking en aldus inzage te verlenen. Dit zal in concreto moeten worden ingeschat en kan moeilijk in de wet worden geregeld. Sowieso heeft de procureur, in het kader van de geheimhouding van het onderzoek, het prerogatief inzage te verlenen in het dossier. Er is dus geen schending van het geheim van het onderzoek.

De heer Courtois veronderstelt dat de minnelijke schikking zoals zij wordt voorgesteld, inhoudt dat de dader bekent.

Mevrouw Defraigne bevestigt dat. Bij de minnelijke schikking wordt schuld bekend en vervalt de strafvordering.

De heer Courtois vraagt wat er gebeurt als een persoon een minnelijke schikking aanvaardt en nieuwe feiten pleegt. Is er dan sprake van recidive ?

Volgens mevrouw Defraigne niet.

De heer Mahoux vraagt meer details over de schadevergoeding voor het slachtoffer. De dader moet ermee instemmen het slachtoffer te vergoeden. Hij erkent daarmee zijn burgerlijke aansprakelijkheid. Hoe en wanneer wordt het bedrag van de schade bepaald ? Gebeurt dat vóór de minnelijke schikking en door de burgerlijke rechtbanken ?

De minister antwoordt dat de minnelijke schikking, na vergoeding van het slachtoffer en eventuele verbeurdverklaring, het verval van de strafvervolging met zich meebrengt voor het betreffende feit. De minnelijke schikking wordt niet vermeld op het strafregister, maar er wordt wel melding van gemaakt op het inlichtingsbulletin ter beschikking van de gerechtelijke overheden. Indien er een tweede analoog feit wordt gepleegd door de dader, zal het openbaar ministerie dus niet geneigd zijn terug een minnelijke schikking af te sluiten.

Mevrouw Turan wijst erop dat, bij recidive, een andere strafmaat wordt toegepast door de rechter. Zal de rechter geen rekening houdt met het feit dat er reeds een minnelijke schikking is afgesloten ? En zo ja, zal dit niet worden aangevochten door de dader, die zich zal beroepen op het verval van de strafvordering ? Spreekster verwijst naar de opschorting, die ook maar eenmalig wordt toegekend. Als men de voorwaarden voor de opschorting gedurende een bepaalde termijn naleeft, komt er geen strafvervolging en wordt de straf niet op het strafblad vermeld. Misschien moet men ook bij de minnelijke schikking een bepaalde termijn verbinden aan het verval van de strafvervolging, bijvoorbeeld één jaar.

Volgens de heer Courtois moet een onderscheid worden gemaakt tussen de minnelijke schikking en de opschorting.

Daarnaast moet worden opgemerkt dat de politierechtbanken die via de inlichtingsbulletins kennis hebben van minnelijke schikkingen inzake verkeersovertredingen, dagelijks straffen uitspreken zonder dat er sprake is van recidive. De inlichtingsbulletins zijn voor de magistraat een aspect van zijn beoordeling.

Als aan de minnelijke schikking een soort proeftijd wordt verbonden, moet men beseffen dat dossiers inzake fraudebestrijding vaak internationale vertakkingen hebben. Hoe zit het dan met eventuele veroordelingen in het buitenland ?

De heer Delpérée benadrukt dat recidive niet alleen gebaseerd is op een herhaling van de feiten. Recidive impliceert niet alleen strafbare feiten maar ook bestrafte feien die binnen een bepaalde termijn opnieuw gepleegd worden. Als er geen straf is uitgesproken omdat de strafvordering vervallen is doordat een minnelijke schikking werd getroffen, kan er in de wettelijke zin van het woord geen sprake zijn van recidive.

Volgens mevrouw Khattabi blijkt hieruit duidelijk dat een grondig debat moet worden gevoerd over de gevolgen van de minnelijke schikking.

De heer Mahoux komt terug op de schadevergoeding voor het slachtoffer. Moet over de schadevergoeding en het bedrag een akkoord worden bereikt vóór de minnelijke schikking, of kan dat daarna gebeuren, via de burgerlijke rechtbanken ?

Mevrouw Faes vraagt of het slachtoffer de schade kan splitsen ? Kan hij bijvoorbeeld een deel van de schade laten vergoeden door één dader, en het andere gedeelte verhalen op een andere dader ?

Hoe kan de dader die een minnelijke schikking heeft gesloten een deel terugvorderen van de mededaders, als deze niet ingestemd hebben met de minnelijke schikking en niet gestraft worden, bijvoorbeeld wegens de verjaring,

De minister antwoordt dat dit een risico is. Indien men een minnelijke schikking afsluit, moet het slachtoffer volledig worden vergoed. Het slachtoffer kan zijn eis halen waar hij wil. Hij kan de helft bij de ene dader halen, en de andere helft bij een andere dader. Hij moet vergoed worden, op welke wijze ook.

Indien de mededader wordt vrijgesproken of indien er verjaring optreedt, is dat pech voor de dader die de minnelijke schikking heeft afgesloten.

Mevrouw Turan komt terug op de problematiek betreffende de recidive en meent dat er bij een minnelijke schikking ook een soort veroordeling is, in die zin dat de dader een boete moet betalen. Er is een aanvaarding van de feiten, een schuldbekentenis en een boete met schadeloosstelling. Dit zou moeten kunnen worden in aanmerking worden genomen voor recidive.

Spreekster heeft in dat verband ook bezwaar tegen de formulering van artikel 2, 1, § 1 die laat uitschijnen dat de procureur een straf kan opleggen. Misschien is het beter te stellen dat de procureur van oordeel is dat hij niet meer dan twee jaar moet vorderen.

Volgens de heer Delpérée houdt het geen steek te stellen dat de procureur des Konings een welbepaalde straf zal vorderen en de straf zal beoordelen wetende dat de procureur des Konings een minnelijke schikking zal voorstellen. De dader zal dan niet veroordeeld worden.

De minister voegt eraan toe dat dezelfde formulering als in artikel 216ter wordt gehanteerd. Een andere formulering zou verwarring geven.

Bij een minnelijke schikking legt de procureur geen straf op en ze komt dus ook niet op het strafregister. Het strafregister is bepalend voor de staat van wettelijke herhaling, overeenkomstig artikel 56 van het Strafwetboek. In de volksmond wordt recidive gebruikt als men tweemaal dezelfde feiten pleegt, maar juridisch moet worden voldaan aan de bepaling gesteld in het Strafwetboek. Opschorting kan niet worden vergeleken, aangezien opschorting een straf uitgesproken door de rechter is. De minnelijke schikking is ook een consensuele procedure; men aanvaardt zijn aansprakelijkheid en het is een onweerlegbaar vermoeden van schuld ten aanzien van het slachtoffer; men erkent dus zijn schuld en vergoedt het slachtoffer. Het gaat om een consensuele procedure, waarbij de drie partijen akkoord gaan. Het gaat niet om afkopen. Het is een buitengerechtelijke procedure, waarbij men de vrije keuze heeft de minnelijke schikking al dan niet te aanvaarden.

De heer Laeremans wenst nog enige verduidelijking. Spreker meent dat de minnelijke schikking vertrouwelijk is. Zij kan aldus geen precedentwaarde hebben voor de rechter. Het gaat om een zuiver individueel akkoord waarvan de inzage niet kan worden geëist. Klopt dit ?

De minister bevestigt dat de minnelijke schikking niet kan worden beschouwd als een vonnis en dus niet openbaar is en ook niet in aanmerking komt voor wettelijke herhaling.

IV. BESPREKING VAN DE ARTIKELEN

Artikel 1

Dit artikel geeft geen aanleiding tot opmerkingen.

Artikel 2

Amendement nr. 1

De dames Faes en Stevens dienen amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 5-893/2) dat ertoe strekt, in het 1º, in het voorgestelde § 1, eerste lid, de woorden « en dat geen zware aantasting inhoudt van de lichamelijke integriteit » te doen vervallen.

De woorden « zware aantasting van de lichamelijke integriteit » zijn vatbaar voor vele interpretaties. Bovendien dient eveneens de vraag gesteld worden waarom dit enkel beperkt wordt tot de lichamelijke integriteit. Dient ook de morele integriteit in aanmerking te komen ? Om aan het legaliteitsbeginsel in strafzaken te voldoen, voorziet dit amendement dan ook dat deze zinsnede wordt weggelaten. Als het doel is om het toepassingsgebied van het recht, aan de procureur des Konings toegekend, te beperken, is het eerder aangewezen om dit met meer detail te bepalen.

Amendement nr. 8

De heer Laeremans dient amendement nr. 8 in (stuk Senaat, nr. 5-893/2) dat ertoe strekt in artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering de volgende wijzigingen aan te brengen :

1º § 2, eerste lid vervangen door wat volgt : « § 2. Het recht, in paragraaf 1 aan de procureur des Konings toegekend, kan ook worden uitgeoefend wanneer de onderzoeksrechter met het onderzoek is gelast indien de verdachte of de inverdenkinggestelde te kennen geeft de aan de ander veroorzaakte schade te vergoeden. Het initiatief kan ook uitgaan van de procureur des Konings. »;

2º in § 2, vierde en zesde lid, de woorden « de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde » telkens vervangen door de woorden « de verdachte of de inverdenkinggestelde »;

3º in § 2, het negende en het tiende lid doen vervallen;

4º § 3 vervangen door wat volgt : « § 3. Het in §§ 1 en 2 bepaalde recht behoort ook, ten aanzien van dezelfde feiten, aan de arbeidsauditeur en de federale procureur. »

Het ligt in de bedoeling van de indieners van het voorstel om de toepassingsmogelijkheden van de minnelijke schikking uit te breiden in de tijd, i.e. wanneer de strafvordering reeds is ingesteld. Dit betekent dat zowel tijdens de fase van het gerechtelijk onderzoek, tijdens de behandeling voor de raadkamer, als voor de correctionele rechtbank of het hof van beroep een minnelijke schikking kan worden voorgesteld. Zolang er dus geen vonnis of arrest is geveld dat kracht van gewijsde heeft gekregen, kan het tot een akkoord komen tussen de verdachte en het openbaar ministerie. De openbare aanklager kan hierdoor zelfs tijdens het proces de zaak stopzetten wanneer er een akkoord is rond een minnelijke schikking. Dit is een brug te ver, aangezien de positie van de rechtbank helemaal wordt uitgehold.

Het amendement wil de minnelijke schikking niet verder uitbreiden dan het gerechtelijk onderzoek. Het voorstel tot minnelijke schikking is dus niet meer mogelijk wanneer de zaak bij de rechtbank aanhangig is gemaakt. De indiener van het amendement laat de mogelijkheid wel open voor verdachten tegen wie een gerechtelijk onderzoek loopt.

Amendement nr. 9

Mevrouw Turan dient amendement nr. 9 in (stuk Senaat, nr. 5-893/2) dat ertoe strekt, in het 1º, de voorgestelde § 1 aan te vullen met de volgende woorden « en dat de feiten geen ernstige en georganiseerde fiscale fraude vormen waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procédés van al dan niet internationale omvang zijn aangewend. »

Voor fiscale misdrijven kan de procureur oordelen dat een minnelijke schikking de meest geschikte behandeling is, doch grote fraudezaken, waarbij verschillende bedrijven zijn benadeeld en er sprake is van georganiseerde systemen of misdaad, moeten worden uitgesloten.

De staatssecretaris herhaalt dat het om een beoordeling in concreto gaat. De ernstige en georganiseerde fiscale fraude is gedefinieerd in de witwaswet, om te vermijden dat de gewone fiscale fraude zou worden behandeld in de witwaswet. De beoordeling in concreto is overgenomen uit artikel 216ter en spreker kan zich niet voorstellen dat men bij eenn internationaal georganiseerde fraude tot een minnelijke schikking zou komen. Men zou dan ook alle benadeelde partijen tegelijkertijd moeten vergoeden.

Mevrouw Turan heeft vertrouwen in de magistratuur en meent dat de toelichting van de minister bevestigt dat haar amendement, dat niet enkel over internationale fraude gaat, wel degelijk terecht is. Ze verwijst ook naar de uitdrukkelijke uitsluiting van de aanslag op lichamelijke integriteit, na de discussies over de toepassing van minnelijke schikking bij zedendelicten.

Artikel 2/1

Amendement nr. 2

De dames Faes en Stevens dienen amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 5-893/2) dat ertoe strekt een nieuw artikel 2/1 in te voegen.

De indieners stellen voor in artikel 216bis, § 1, van het Wetboek van strafvordering, een tweede lid in te voegen, luidende :

« Het recht, in de vorige paragraaf aan de procureur des Konings toegekend, kan niet worden uitgeoefend in de volgende gevallen :

1º misdaden en wanbedrijven tegen de veiligheid van de Staat, zoals bepaald in Boek II, Titel I van het Strafwetboek;

2º ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, zoals bepaald in Boek II, Titel Ibis van het Strafwetboek;

3º terroristische misdrijven, zoals bepaald in Boek II, Titel Iter van het Strafwetboek;

4º misdaden en wanbedrijven tegen de openbare orde, gepleegd door personen die een openbaar ambt uitoefenen, zoals bepaald in Boek II, Titel IV van het Strafwetboek;

5º misdaden en wanbedrijven, andere dan de in 4 bedoelde feiten, gepleegd door personen die een openbaar ambt uitoefenen, in de uitoefening van hun ambt;

6º misdaden en wanbedrijven tegen de openbare veiligheid, zoals bepaald in Boek II, Titel VI van het Strafwetboek;

7º misdaden met betrekking tot het nemen van gijzelaars, zoals bepaald in Boek II, Titel VIbis van het Strafwetboek;

8º misdaden en wanbedrijven tegen de orde der familie en tegen de openbare zedelijkheid, zoals bepaald in Boek II, Titel VII van het Strafwetboek;

9º misdaden en wanbedrijven tegen personen, zoals bepaald in Boek II, Titel VIII van het Strafwetboek, met uitzondering van Hoofdstuk V. »

Het voorliggende wetsvoorstel voorziet een breed toepassingsgebied voor de minnelijke schikking. Voor alle misdrijven waarvoor de procureur des Konings meent dat geen correctionele straf van twee jaar of meer moet worden gevorderd, kan de minnelijke schikking worden voorgesteld. Dit houdt in dat een minnelijke schikking, althans in theorie, mogelijk is voor verschillende misdrijven waarvoor een effectieve bestraffing door een rechter maatschappelijk wenselijk is. In toepassing van de huidige wetgeving inzake de minnelijke schikking blijkt dat het college van procureurs-generaal richtlijnen heeft uitgevaardigd die een te brede toepassing van de minnelijke schikking moeten verhinderen. In deze richtlijnen zou onder andere aangegeven zijn dat voor sommige misdrijven de minnelijke schikking nooit gepast zou zijn. Deze misdrijven zijn onder meer familieverlating, schending van beroepsgeheim, bewerking van onvermogen en het in omloop brengen van vals geld. Zonder afbreuk te willen doen aan de rol van het college, lijkt het aangewezen om in de wet het toepassingsgebied voor de minnelijke schikking te beperken. Temeer daar het voorstel dat voorligt, het toepassingsgebied van de minnelijke schikking in de tijd uitbreidt, namelijk ook wanneer de onderzoeksrechter met een onderzoek is gelast of wanneer de zaak reeds aanhangig is bij de rechtbank of het hof. Met deze uitbreiding moet men beducht zijn om het principe van de onafhankelijkheid van de rechter, zoals vastgelegd in artikel 151 van de Grondwet, niet te schaden. Daarom lijkt het aangewezen om het materiële toepassingsgebied van de minnelijke schikking te beperken. Hiertoe bepaalt dit amendement dat bepaalde titels van het Strafwetboek worden uitgesloten, in het bijzonder dit titels die betrekking hebben op misdrijven begaan tegen de veiligheid van de Staat, misdrijven tegen personen (met uitzondering van laster en eerroof — hoofdstuk V, Titel VIII) en misdrijven begaan door personen die een openbaar ambt uitoefenen. Wat deze laatste categorie betreft, is de ratio van dit amendement dat het verkeerd zou zijn dat een persoon die aanzien en vertrouwen geniet, niet door een rechter zou worden gestraft ingeval van het plegen van misdrijven. Bovendien komt dit amendement ook tegemoet aan de problematiek van de zogenaamde professionele straffen.

De minister vindt de voorgestelde methode contraproductief en verwijst naar de algemene bespreking.

Artikel 2/2

Amendement nr. 3

De dames Faes en Stevens dienen amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 5-893/2) dat ertoe strekt een nieuw artikel 2/2 in te voegen.

De indieners stellen voor in artikel 216bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering de volgende wijzigingen aan te brengen :

1º het eerste lid aan te vullen met de volgende zin : « Indien in het bedoelde vonnis of arrest een gevangenisstraf werd uitgesproken die zwaarder is dan de in § 1 bepaalde gevangenisstraf, vervalt het recht in § 1 aan de procureur des Konings toegekend. ».

2º in het eerste lid, tussen het woord « beklaagde » en het woord « zijn » de woorden « aan de procureur des Konings » invoegen. »

De mogelijkheid voor de procureur des Konings om een minnelijke schikking aan te bieden is beperkt tot de gevallen waarin enkel een geldboete, geldboete met verbeurdverklaring of een gevangenisstraf van maximaal twee jaar gevorderd wordt.

De vordering van het openbaar ministerie bindt de rechter echter niet. De rechter kan met andere woorden een zwaardere straf opleggen. In die omstandigheden zal de procureur des Konings in de praktijk wellicht geen gebruik maken van de mogelijkheid tot minnelijke schikking. Artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering verbiedt dit strikt genomen echter niet. Dit amendement zorgt ervoor dat in het geval een rechter een gevangenisstraf heeft uitgesproken die zwaarder is dan twee jaar, geen minnelijke schikking meer mogelijk is.

Het kan immers niet dat een fundamenteel zwaardere straf bij vonnis of arrest door middel van een minnelijke schikking ongedaan gemaakt zou worden. Dit zou ingaan tegen het onafhankelijk oordeel van de rechter, zoals vastgelegd in artikel 151 van de Grondwet. Dit amendement wil dit uitdrukkelijk wettelijk uitsluiten.

Tot slot verduidelijkt dit amendement aan wie de verdachte, inverdenkinggestelde of beklaagde zijn bereidheid moet te kennen geven, aangezien hij zich op dat ogenblik reeds in een procedure voor de onderzoeksrechter of voor de rechtbank of het hof bevindt, waardoor hierover onduidelijkheid zou kunnen bestaan.

Artikel 2/3

Amendement nr. 4

De dames Faes en Stevens dienen amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 5-893/2) dat ertoe strekt een nieuw artikel 2/3 in te voegen.

De indieners stellen voor in artikel 216bis, § 2, achtste lid, in de tweede zin tussen de woorden « noch aan de » en het woord « vorderingen » de woorden « nog openstaande » in te voegen.

Een slachtoffer kan slechts eenmaal voor alle schade vergoed worden. In de mate dat het voorgestelde akkoord tussen de verdachte en het slachtoffer alle opgelopen schade dekt, kunnen de overige daders dan ook niet meer gehouden zijn om de schade te vergoeden ten aanzien van het slachtoffer. Uiteraard beschikt de dader die ingestemd heeft met een minnelijke schikking steeds over de mogelijkheid om een vordering te stellen tegen de overige daders wat betreft hun aandeel in de uitbetaalde schadevergoeding.

Artikel 2/4

Amendement nr. 5

De dames Faes en Stevens dienen amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 5-893/2) dat ertoe strekt een nieuw artikel 2/4 in te voegen.

De indieners stellen voor in artikel 216bis, § 2, het vijfde lid aan te vullen met de volgende zin :

« In geen geval mogen de geldsom, de kosten en de goederen of vermogensvoordelen waarvan afstand of afgifte gedaan dient te worden, minder bedragen dan hetgeen reeds bij vonnis, of desgevallend arrest, werd uitgesproken. »

Het ontworpen artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering laat uitdrukkelijk toe dat de minnelijke schikking wordt voorgesteld na het uitspreken van een vonnis of arrest. Deze mogelijkheid wordt met dit amendement behouden, maar de modaliteiten worden strenger gemaakt.

Op het moment dat een vonnis of arrest werd uitgesproken, zijn reeds veel tijd en middelen opgegaan aan vooronderzoek en procedure. De minnelijke schikking is net bedoeld om de duurtijd van strafprocessen te remediëren, meer tijd mogelijk te maken voor betwiste zaken, een snelle en effectieve inning van geldsommen mogelijk te maken en ook tot een herstelgerichte justitie te komen.

Opdat de minnelijke schikking deze effecten optimaal zou bewerkstelligen, is het noodzakelijk deze zo vroeg mogelijk in de procedure te benutten. Het heeft geen zin een verdachte eerst te laten gokken op een gunstig vonnis en indien niet, op een gunstigere minnelijke schikking tijdens de beroepsprocedure. Vandaar dat de mogelijkheid tot minnelijke schikking na vonnis of arrest behouden blijft, maar dat de minnelijke schikking niet minder mag bedragen dan hetgeen de rechter reeds in vonnis of arrest oplegde.

De verdachte moet hiermee gestimuleerd worden om zo vroeg mogelijk in de procedure in te gaan op een voorstel tot minnelijke schikking.

Artikel 2/5

Amendement nr. 6

De dames Faes en Stevens dienen amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 5-893/2) dat ertoe strekt een nieuw artikel 2/5 in te voegen.

De indieners stellen voor in artikel 216bis, § 6, het tweede lid te vervangen door wat volgt : « Voor de fiscale of sociale misdrijven waarmee belastingen of sociale bijdragen konden worden omzeild, is de minnelijke schikking pas mogelijk nadat de dader van het misdrijf de door hem verschuldigde belastingen of sociale bijdragen, inclusief de intresten en eventuele boetes, heeft betaald. Hiertoe brengt de procureur des Konings de fiscale of sociale administratie op de hoogte van zijn voorstel tot minnelijke schikking. De fiscale of sociale administratie treedt op in de hoedanigheid van slachtoffer zoals bepaald in § 2. »

Paragraaf 6 zoals deze in de wet houdende diverse bepalingen wordt bepaald, vraagt de instemming van de fiscale en sociale administratie. Er stellen zich echter twee problemen met deze bepaling zoals deze er nu staat. Ten eerste voorziet de regeling van de minnelijke schikking zoals bepaald in de wet houdende diverse bepalingen niet dat de fiscale of sociale administratie zich als benadeelde of als burgerlijke partij zou stellen, waardoor een minnelijke schikking niet mogelijk zou zijn aangezien niet alle schade vergoed is. Ten tweede zou de vereiste van « instemming » door de fiscale of de sociale administratie, die niet optreedt als benadeelde of burgerlijke partij, een inbreuk zijn op de onafhankelijkheid van het openbaar ministerie, aangezien de fiscale en sociale administraties grondwettelijk geen vervolgingsbevoegdheid hebben.

De staatssecretaris stipt aan dat het voorstel van minnelijke schikking buitengerechtelijk is. Bovendien zijn de fiscale en sociale administraties, in het geval van fiscale en sociale fraude, automatisch slachtoffer. Er wordt ook uitdrukkelijk bepaald dat de minnelijke schikking slechts kan worden afgesloten, als de administraties zijn vergoed.

De minister voegt eraan toe dat de betrokken administraties, bij fiscale en sociale fraude, vooraf moeten akkoord gaan dat de zaak bij minnelijke schikking wordt afgehandeld, dus voor de procureur zegt dat de zaak ook strafrechtelijk wordt afgesloten. Zo niet zou de fiscus achteraf op de zaak kunnen terugkomen. Alles moet in één geheel zijn afgesloten, wat niet betekent dat het openbaar ministerie afhankelijk is; de fiscus moet akkoord gaan, maar achteraf is de procureur onafhankelijk om de minnelijke schikking af te handelen.

Artikel 3

Over dit artikel worden geen opmerkingen geformuleerd.

Artikel 4

De heer Laeremans is van oordeel dat het volledig misplaatst is de actieradius of de mogelijkheden van het openbaar ministerie te beperken tot het maximum van de in de wet voorziene geldboete. Spreker verwijst naar de algemene bespreking waarin hij zijn vrees heeft geuit dat de bedragen van de minnelijke schikkingen in de praktijk veel te laag zullen liggen. De mogelijkheden van de administraties om transacties af te sluiten zijn veel groter en kunnen hogere bedragen betreffen. Wat is de logica om deze limiet in de wet in te schrijven ? Waren er misbruiken in het verleden ? Is dit op vraag van de ene of andere instantie ? Heeft het openbaar ministerie een register waarin de bedragen van de minnelijke schikkingen zijn opgenomen en waaruit blijkt dat deze in het verleden hoger waren dan de maximum geldboete ?

De minister antwoordt dat deze bepaling niet gewijzigd werd overgenomen uit het huidige artikel 216bis. Enkel de proportionaliteit werd ingeschreven.

Artikel 5

Amendement nr. 7

De dames Faes en Stevens dienen amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 5-893/2) dat ertoe strekt een nieuw artikel 5 in te voegen met betrekking tot de inwerkingtreding van voorliggende tekst.

Het amendement bepaalt dat deze wet in werking treedt op dezelfde dag als Titel 4, Hoofdstuk 8 van de wet van ... 2011 houdende diverse bepalingen.

Ten einde verwarring te vermijden, dient deze wet in werking te treden op dezelfde dag als de bepalingen van artikel 216bis en 216ter van het Wetboek van strafvordering die door de wet houdende diverse bepalingen zullen worden gewijzigd. Mocht dit niet het geval zijn, dreigen procedurele problemen aangezien ten aanzien van gelijkaardige feiten andere procedures zouden gelden.

De heer Mahoux stelt vast dat het amendement de datum van inwerkingtreding van de voorliggende tekst wil doen samenvallen met die van artikel 84 van de wet houdende diverse bepalingen. Het is belangrijk ervoor te zorgen dat er overeenstemming is tussen de wijzigingen die artikel 84 van de wet houdende diverse bepalingen aanbrengt, in het stelsel van de minnelijke schikking en de herstelbepalingen in het voorliggende wetsvoorstel.

De minister preciseert dat het wetsontwerp houdende diverse bepalingen, dat ook andere bepalingen bevat, zal worden gepubliceerd na aanneming door de Senaat. Ook voorliggend wetsvoorstel zal zo snel mogelijk worden gestemd. Intussen zal instructie worden gegeven aan het college van PG met de toepassing van de minnelijke schikking te wachten tot ook voorliggende wijzigingswet is gepubliceerd. Dit zal trouwens een korte tussenperiode zijn.

Tekstcorrecties

De heer Laeremans verwijst naar de opmerkingen van de dienst Wetsevaluatie. De commissie beslist deze als tekstcorrectie aan te brengen, namelijk :

« Artikel 2

Voorgesteld artikel 216bis, § 1, eerste lid, de Nederlandse tekst moet luiden als volgt :

« § 1. De procureur des Konings kan, indien hij meent dat een feit niet van aard schijnt te zijn dat het gestraft moet worden met een hoofdstraf van meer dan twee jaar correctionele gevangenisstraf of een zwaardere straf, desgevallend met inbegrip van de verbeurdverklaring, en dat het geen zware aantasting inhoudt van de lichamelijke integriteit, de dader verzoeken ... »

Tekstcorrectie in 2º

« ...nageleefd en het slachtoffer ... »

Artikel 3

a) Discordantie

— § 5, eerste lid en tweede lid, in de Franse tekst de woorden « La faculté » vervangen door de woorden « Le droit ». Nederlandse tekst = « Het recht ».

b) Tekstcorrecties (tweede lid) :

— « Het in paragraaf 1 bepaalde recht »

— « aux auditeurs de travail » vervangen door « à l'auditeur du travail »

— de woorden « van het Wetboek van strafvordering » doen vervallen na de woorden « in de artikelen 479 en 483 »

— « de procureur-generaal bij (in plaats van « van ») het hof van beroep »

V. STEMMINGEN

Artikel 1 wordt aangenomen met 9 tegen 8 stemmen.

Amendement nr. 1 van de dames Faes en Stevens wordt verworpen met 9 stemmen tegen 4 bij 4 onthoudingen.

Amendement nr. 8 van de heer Laeremans wordt verworpen met 14 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.

Amendement nr. 9 van mevrouw Turan wordt verworpen met 9 tegen 3 stemmen bij 5 onthoudingen.

Artikel 2 wordt aangenomen met 9 tegen 5 stemmen bij 3 onthoudingen.

Amendementen nrs. 2, 3, 5 en 6 van de dames Faes en Stevens worden verworpen met 9 tegen 5 stemmen bij 3 onthoudingen.

Amendement nr. 4 van de dames Faes en Stevens wordt verworpen met 9 tegen 4 stemmen bij 4 onthoudingen.

De artikelen 3 en 4 worden aangenomen met 9 stemmen bij 8 onthoudingen.

Amendement nr. 7 wordt verworpen met 9 tegen 4 stemmen, bij 4 onthoudingen.

VI. EINDSTEMMING

Mevrouw Khattabi verklaart dat zij zich zal onthouden tijdens de eindstemming. Zij waardeert de inspanningen die de commissieleden hebben geleverd om het debat te heropenen en wijzigingen aan te brengen in het door de regering voorgestelde stelsel van minnelijke schikking. Zij kan echter geen steun verlenen aan de tekst omdat hij niet ver genoeg gaat.

Het wetsvoorstel in zijn geheel wordt aangenomen met 9 tegen 4 stemmen bij 3 onthoudingen.

De 17 aanwezige leden schenken eenparig vertrouwen aan de rapporteurs voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteurs, De voorzitter,
Zakia KHATTABI. Helga STEVENS. Christine DEFRAIGNE.