5-685/1

5-685/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

2 MAART 2011


De gevolgen van het arrest Salduz


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW KHATTABI EN DE HEER VANLOUWE


INHOUD

  • I. INLEIDING
  • II. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
  • II.1. Algemene situering van de problematiek
  • II.2. Voorstel : Gefaseerde pragmatische aanpak
  • II.3. Een proeve van wetswijziging
  • III. AUDITIONS
  • III.1. Audition de M. Marc Timperman, avocat général près la Cour de cassation
  • III.2. Hoorzitting met de heren Yves Liégeois en Frank Schuermans, vertegenwoordigers van het College van procureurs-generaal
  • III.3. Hoorzitting met vertegenwoordigers van de vereniging van onderzoeksrechters
  • III.4. Hoorzitting met vertegenwoordigers van de balies
  • III.5. Hoorzitting met de heer Sabbe, Voorzitter van de Raad van procureurs des Konings
  • III.6. Hoorzitting met vertegenwoordigers van de politie
  • III.7. Hoorzitting met de Hoge Raad voor de justitie
  • III.8. Hoorzitting met de Liga voor de rechten van de mens
  • III.9. Hoorzitting met de heer Damien Vandermeersch, Hoogleraar
  • III.10. Hoorzitting met de Liga voor Mensenrechten
  • III.11. Hoorzitting met vertegenwoordigers van de vakbonden
  • IV. NOTA VAN MEVROUW MARIE-AUDE BEERNAERT, HOOGLERAAR UCL
  • V. STEMMING

  • I. INLEIDING

    De Commissie heeft de gevolgen van het arrest Saldez besproken tijdens haar vergaderingen van 6, 13 en 20 oktober, 9 en 17 november 2010, in aanwezigheid van de minister van justitie.

    II. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE


    II.1. Algemene situering van de problematiek

    De Grote Kamer van het Europese Hof voor de rechten van de mens (afgekort EHRM) heeft op 27 november 2008 uitspraak gedaan in de zaak van Salduz tegen Turkije (1) , ongetwijfeld een van de meest ophefmakende arresten van de laatste jaren.

    Talrijke andere EHRM-beslissingen (2) volgden op deze uitspraak.

    De kern van de Salduz-rechtspraak is een verschuiving in de rechtspraak van het EHRM gaande van een (ruimere) analyse van de noodzaak aan bijstand van de advocaat in het kader van de procedure in zijn geheel naar een (striktere) bepaling van bijstand van de advocaat bij het eerste verhoor.

    Waar bovendien de bijstand van een advocaat vroeger een actieve houding veronderstelde van de verdachte, die zelf diende te verzoeken om te worden bijgestaan en waarbij er schending was van artikel 6 EVRM wanneer de overheid dit niet had toegekend, kiest het EHRM nu voor een actievere houding van de overheid inzake het waarborgen van de rechten van verdediging.

    Het Hof stelt dat het recht van elke verdachte om daadwerkelijk toegang te hebben tot een advocaat vanaf het eerste politieverhoor, tot de fundamentele elementen van een eerlijk proces behoort, conform artikel 6 EVRM.

    Nochtans is het « Salduz-principe » geen absoluut principe aangezien er dwingende redenen kunnen zijn die een afwijking rechtvaardigen, die evenwel geen afbreuk mogen doen aan het eerlijk verloop van het proces.

    Sindsdien is er al heel wat inkt gevloeid over de juiste draagwijdte en interpretatie van deze arresten tussen de verschillende actoren van justitie, zowel in de rechtsleer als in de rechtspraak, hetgeen aanleiding heeft gegeven tot de zogenaamde minimalistische en maximalistische strekking.

    Tot op de dag van vandaag woedt de discussie voort over de juiste invulling van de Salduz-rechtspraak : veronderstelt dit enkel een recht op contact met een advocaat (zogenaamd consultatierecht) of ook het recht op bijstand van een advocaat tijdens de verhoren (de fysieke aanwezigheid, actief of passief) ?, geldt dit enkel voor het eerste verhoor of voor alle verhoren ?, voor alle verhoorden ongeacht hun hoedanigheid of enkel voor verdachten die van hun vrijheid beroofd zijn ?, welke rechten gelden voor welke zaken en tenlasteleggingen ?, dient hieraan al dan niet de toegang tot het dossier in een vroeger stadium van de procedure te worden gekoppeld ?, enz.

    Het debat kan gedijen omdat het EVRM binnen zijn bevoegdheidsgrenzen moet blijven en niet op een algemene en wetgevende wijze uitspraak kan doen.

    De werkwijze van het EVRM wordt dan ook bekritiseerd in zover dit Hof enerzijds een ruime rechtspraak heeft uitgewerkt die zeer duidelijk het « recht op bijstand'van een advocaat stelt bij de initiële verhoren door de politiediensten, maar anderzijds stelt zelf niet bevoegd te zijn om de draagwijdte van dit niet « absoluut » recht precies in te vullen (3) .

    Het komt aan de individuele lidstaten toe te kiezen op welke wijze zij de concrete invulling van dit niet-absolute recht willen garanderen binnen hun eigen juridische systeem. Het Verdrag zelf preciseert de voorwaarden van de uitoefening van dit recht niet (4) .

    België heeft geen wettelijke bepaling die deze bijstand vanaf het eerste verhoor voorziet.

    De Salduz-rechtspraak kan bijgevolg enkel ondervangen en geïmplementeerd worden door een wetgevend optreden, gezien de wetgever als enige de bevoegdheid heeft om de noodzakelijke keuzes te bepalen waaraan de bijstand door een advocaat dient te voldoen en de concrete modaliteiten ervan vast te leggen.

    Het ontslag van de regering heeft echter verhinderd dat dit noodzakelijk wetgevend initiatief werd genomen.

    Dit alles heeft tot gevolg dat er momenteel een heuse patstelling heerst : De huidige wetgeving is niet in overeenstemming met de Salduz-rechtspraak doch nieuwe eenvormige rechtsregels ontbreken vooralsnog. Anderzijds is de Salduz-rechtspraak een feit en dringt zij zich aan ons op.

    België is weliswaar nog niet veroordeeld doch kreeg een waarschuwing in het arrest Bouglame van 2 maart 2010 (5) . Nochtans is ook hier niet iedereen het eens over de weerslag hiervan op de Belgische strafrechtspleging.

    De Ordes van balies wijzen op de directe werking van artikel 6 EVRM, dat als internationaalrechtelijke norm primeert op het interne recht en het interpretatief gezag van gewijsde van de arresten van het EHRM, die de Belgische rechtscolleges nu reeds verplichten de principes toe te passen en tegenstrijdig nationaal recht buiten beschouwing te laten (6) .

    Gelet op dit standpunt is het te voorzien dat talrijke procedures zullen worden ingesteld bij het Europese Hof.

    Uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie blijkt dat het Hof deze problematiek zeer voorzichtig benadert en wellicht bekommerd is om lopende strafonderzoeken en lopende strafgedingen niet zonder meer op de helling te zetten.

    Het middel, geput uit (onder andere) de schending van artikel 6.1 en/of 6.3.c EVRM op grond van de afwezigheid van de bijstand van een advocaat tijdens het verhoor door de politiediensten en/of de onderzoeksrechter, werd voor het Hof opgeworpen zowel in zaken van voorlopige hechtenis als in zaken waarin door de feitenrechter ten gronde uitspraak werd gedaan over de strafvordering (7) .

    Ook langs de kant van de magistratuur groeit steeds meer de drang om tegemoet te komen aan de gevolgen van de rechtspraak van het Europese Hof.

    Zo heeft de Vereniging voor Onderzoeksrechters op 25 juni 2010 een eigen voorstel van handelen neergeschreven, bedoeld als voorlopig experiment en geenszins bindend voor de individuele onderzoeksrechters gelet op hun onafhankelijkheid.

    De volgende elementen worden hierin opgenomen, die enkel gelden voor de dossiers waarmee de onderzoeksrechter gelast is en dus enkel voor de misdrijven waarvoor een aanhoudingsmandaat kan worden afgeleverd (strafbaar met 1 jaar gevangenisstraf) : de melding van het zwijgrecht en het voorafgaandelijk consultatierecht door een advocaat (wachttijd 2uur, 30 min. consult) doch de advocaat mag niet aanwezig zijn bij politieverhoor zelf. De aanwezigheid van de advocaat tijdens het verhoor bij de onderzoeksrechter wordt overgelaten aan de individuele appreciatie van elke onderzoeksrechter.

    In de praktijk blijkt dat het vrijblijvende voorstel van de Vereniging van Onderzoeksrechters geen veralgemeende toepassing kent en een aantal onderzoeksrechters de in het voorstel vermelde elementen niet toepassen of op een andere wijze toepassen (8) .

    Het College van procureurs-generaal heeft voorlopige richtlijnen opgesteld (9) , waarbij het College uitdrukkelijk opmerkt dat zij zich niet in de plaats kan stellen van de wetgever. Het College probeert dan ook de rechten van verdediging beter te omkaderen binnen het bestaande wettelijke kader, zonder echter de daadwerkelijke omzetting van de Europese rechtspraak te realiseren.

    De omzendbrief voorziet onder meer in het invoeren van het zwijgrecht (elke verhoorde persoon wordt uitdrukkelijk geïnformeerd over het feit dat hij niet op elke vraag moet antwoorden), en in de vraag de verhoorde in kennis te stellen van het feit dat hij een nieuw verhoor kan aanvragen nadat hij overleg heeft gehad met zijn raadsman en bij samenvattend verhoor kan vragen dat zijn advocaat aanwezig is. Verder wijst de omzendbrief op het belang van de vaststellingen ter plaatse en de beveiliging van sporen en materiële bewijzen en legt de audiovisuele opname op van het eerste verhoor van verdachte die van zijn vrijheid is beroofd bij ernstige misdrijven (levensbeëindigende misdaden en niet correctionaliseerbare misdaden).

    De politiediensten dienen dus afhankelijk van het arrondissement telkens andere regels toe te passen en de instructies van diverse instanties met elkaar te combineren (in eenzelfde zaak naleving van de instructies van de onderzoeksrechter voor het dossier en de omzendbrief College).

    De liberale vakbond (VSOA) dreigt met stakingsaanzegging en wil dat de omzendbrief van het College wordt ingetrokken wat betreft de audiovisuele opname van de verhoren.

    Algemeen wijst de politie op de organisatorische moeilijkheden om alles rond te krijgen binnen de uiterst korte termijn van 24u. en dat zij meer mensen en middelen nodig zal hebben.

    Het gebrek aan een wetgevend kader heeft er dus toe geleid dat iedere beroepsgroep binnen zijn eigen organisatie en rekeninghoudend met de eigen inzichten, poogt om een regeling uit te werken die tegemoet komt aan de Europese rechtspraak, hetgeen echter heeft geleid tot diverse en niet altijd met elkaar overeenstemmende en convergerende initiatieven, waarvan sommigen bovendien strijdig zijn met de hoger vermelde rechtspraak van het Hof van Cassatie.

    Op het werkveld heerst dan ook momenteel de complete chaos en rechtsonzekerheid.

    Een dringend wetgevend ingrijpen is dan ook noodzakelijk om een einde te maken aan alle initiatieven en de uniformiteit te laten weerkeren.

    Gezien deze problematiek zich stelt in vrijwel elk opsporing- gerechtelijk onderzoek (in elk onderzoek wordt een verdachte eerst verhoord) is het zeer acuut.

    Hoewel er dus dringend nood is aan een wetgevend optreden en aan precieze rechtsregels, zullen een wet en rechtsregels niet volstaan. Zij zullen daarnaast ook reeds een oplossing moeten bevatten voor alle organisatorische en praktische problemen (infrastructuur en middelen) bij de verschillende actoren van justitie.

    Degelijk wetgevend werk veronderstelt immers ook dat de vraag wordt gesteld of de wet in de praktijk kan worden uitgevoerd en gehandhaafd.

    De wet moet effectiviteit en efficiëntie nastreven en ze moet rekening houden met proportionaliteit. De kosten-batenanalyse moet in acht genomen worden (10) .

    Deze problematiek is met andere woorden helemaal niet opgelost met het louter op papier toekennen van de meest verregaande rechten; de organisatorische en budgettaire invulling zijn minstens even belangrijk en bovendien zal het ene onvermijdelijk invloed hebben op het andere.

    De bijstand van een advocaat binnen de termijn van de eerste 24 uren vrijheidsbeneming betekent een fundamentele hervorming van onze strafprocedure en een fundamentele omwenteling in de dagelijkse werking van het gerecht in al zijn geledingen.

    Een dergelijke omwenteling vereist een grondige voorbereiding, niet alleen bij de verschillende actoren van justitie maar ook de garantie dat de Staat de invulling ervan kan bekostigen en organiseren.

    Wanneer de effectiviteit van de toegekende rechten niet gegarandeerd is en in de praktijk leidt tot de niet-toepassing wegens gebrek aan personele en budgettaire omkadering, wordt evenmin tegemoet gekomen aan de rechtspraak van het EHRM en zal dit ook tot een veroordeling kunnen leiden.

    De uittekening van het recht op bijstand zal dus noodzakelijk moeten gekoppeld worden aan de haalbaarheid ervan, waarbij het best stapsgewijze wordt gehandeld.

    Dit is ook de wijze waarop in onze buurlanden is tewerk gegaan.

    Verwezen kan worden naar Nederland, waar in de Staatscourant een aanwijzing werd gepubliceerd op 16 maart 2010. Deze aanwijzing beoogt een aanpassing in afwachting van een formele wetgeving (11) .

    Ook in Frankrijk is men geleidelijk te werk gegaan. Voorgaande wetgeving (12) voerde de cautieplicht in en het recht om een vertrouwelijk onderhoud te hebben met een advocaat bij het begin of op het moment van de verlenging van de « garde à vue » en de mogelijkheid van audio-visuele registratie van de verhoren.

    Het nieuwe wetsontwerp tot wijziging van de « garde à vue », na het arrest van de Conseil constitutionel, wil nu ruimere rechten toekennen.

    Samenvattend vergt de omzetting van de Salduz-rechtspraak in de Belgische wetgeving en rechtspraktijk van meet af aan het nauwkeurig in kaart brengen van de organisatorische en budgettaire gevolgen en de goedkeuring van de nodige budgetten door de Ministerraad.

    Idealiter wordt dit item reeds mee opgenomen wordt in het kader van de regeringsbesprekingen over de opmaak van de begroting 2011 en de geplande besparingen.

    De minister van justitie heeft hieromtrent reeds op 26 juli een schrijven gericht aan gewezen informateur Bart De Wever en preformateur Elio Di Rupo.

    Een dergelijke belangrijke wet dient dan ook goed te worden voorbereid, hetgeen haaks staat op het dringende karakter van de problematiek, zoals deze zich momenteel stelt op het werkterrein.

    Om al deze objectieven met elkaar te verzoenen, pleit de minister voor een gefaseerde pragmatische aanpak.


    II.2. Voorstel : Gefaseerde pragmatische aanpak

    In het standaard-woordenboek wordt PRAGMATISCH als volgt omschreven : 1) leerzaam door dadelijke toepassing op de praktijk 2) niet uitgaande van starre leerstellingen, maar inspelend op de gegevens, feiten zoals deze zich voordoen.

    Deze aanpak opteert ervoor om in eerste instantie een werkbare oplossing uit te werken, die onmiddellijk op het werkterrein kan worden toegepast, in plaats van ons eerst te verliezen in een langdurig principieel debat omtrent een al dan niet minimalistische of maximalistische invulling.

    Immers, wat ook de interpretatie is die men aanhangt, uit de arresten van het EHRM blijkt ontegensprekelijk dat de toegang tot een advocaat, onder de vorm van een overleg voorafgaand aan het eerste verhoor, zeker gegarandeerd moet worden om te kunnen spreken van een eerlijk proces (Cfr. Verbruggen, F., Magerman, K. en De Decker, S., Mensenrechten voor de Belgische strafrechtspraktijk : van sneeuwbal naar lawine, p. 21, nr. 26).

    Bedoeling is om in EEN EERSTE FASE bij hoogdringendheid een wet voor te bereiden en te laten goedkeuren die alvast tegemoet komt aan de vereisten die het EHRM stelt en waarover geen betwisting bestaat.

    Op deze manier kan aan de rechtsonzekerheid en onduidelijkheid op het werkveld tegemoet gekomen worden en kunnen onnodige veroordelingen door het EHRM vermeden worden.

    Het gaat om een DRINGENDE VOORLOPIGE EN TIJDELIJKE WET.

    Buiten het brengen van rechtszekerheid en duidelijkheid, heeft de methode om gefaseerd te werken nog andere voordelen :

    — Het laat al de actoren van justitie toe om zich geleidelijk aan te passen aan de totale nieuwe wijze van handelen, werken en denken die het Europese Hof oplegt.

    De consequenties op organisatorisch en budgettair vlak van deze eerste invulling van de nieuwe EHRM-rechtspraak, zullen toelaten met meer kennis van zaken te oordelen over nog meer verdergaande hervormingen.

    Ook de maximalisten zijn zich trouwens bewust dat een en ander niet onmiddellijk zal kunnen gerealiseerd worden, en dat de verschillende actoren van justitie (politie, balie,..) hierop onvoldoende voorbereid zijn, en een EVOLUTIEVE AANPAK meer aangewezen lijkt.

    — Ook wetgevend-technisch heeft dit voordelen : een dergelijke omwenteling zal in de praktische toepassing altijd zorgen voor moeilijkheden en discussies. In de definitieve wet kan hiermede rekening gehouden worden en waar nodig de wettelijke bepalingen beter omschreven worden of aangevuld.

    Volledigheidshalve dient opgemerkt dat ook op het niveau van de Europese Unie de procedurele rechten momenteel een belangrijke evolutie doormaken.

    Deze evolutie werd ingeleid in 2009 met de Beslissing van de Raad van de Europese Unie voor een routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures. Deze routekaart omvat vijf maatregelen die chronologisch zullen leiden tot voorstellen voor richtlijnen die zullen worden onderhandeld. Deze vijf maatregelen zijn : 1) recht op vertaling en vertolking, 2) recht op informatie in strafprocedures, 3) juridisch advies en rechtsbijstand, 4) communicatie met familie, werkgever en consulaire autoriteiten en 5) bijzondere waarborgen voor kwetsbare verdachten of beklaagden.

    De eerste maatregel is reeds onderhandeld en de richtlijn betreffende de rechten op tolk- en vertaaldiensten zal het voorwerp uitmaken van een goedkeuring op de eerstvolgende JBZ-Raad in oktober.

    De onderhandelingen over de tweede maatregel — recht op informatie in strafprocedures — zijn aangevat onder Belgisch voorzitterschap.

    Deze evolutie en de aan de gang zijnde onderhandelingen zullen vanzelfsprekend ook van belang zijn voor verdere aanpassingen aan onze nationale wetgeving.

    In EEN TWEEDE FASE kan dan nagedacht worden over een DEFINITIEVE EN GLOBALE HERVORMING, na een grondig debat en voorbereiding.

    Het zal er op aan komen een wijze te vinden om alle aan de gang zijnde evoluties, zowel nationaal als op niveau van de Europese Unie als in de rechtspraak van het EHRM, op een efficiënte manier te stroomlijnen.

    In deze fase moet het debat aangegaan kunnen worden over een meer grondige herziening van ons strafrechtssysteem.

    Volgende items zullen hierbij zeker aan bod moeten komen :

    1. De discussie over de toekenning van ruimere rechten zoals de aanwezigheid van een advocaat bij het verhoor.

    De vraag of deze aanwezigheid actief of passief moet zijn, voor welke verhoren en misdrijven, hoe een en ander praktisch georganiseerd kan worden op een budgettair haalbare wijze.

    2. Het debat of het eerste verhoor door de onderzoeksrechter op een andere wijze dient te worden ingevuld. Er zijn voorstellen om het debat in twee fases te doen, namelijk een ondervraging door de onderzoeksrechter van de verdachte in aanwezigheid van de advocaat en vervolgens een tegensprekelijk debat over de noodzaak van een bevel tot aanhouding, waarbij ook de procureur aanwezig kan zijn.

    3. De discussie of het opportuun is om de verhoren of bepaalde verhoren audiovisueel op te nemen, en hoe dit precies geregeld kan worden (vergelijking met artikel 112ter Sv.) maar ook hoe de nodige garanties ingebouwd kunnen worden voor de privacy van de politiemensen.

    Dit vereist ook dat de politiediensten en de magistratuur een gedegen opleiding krijgen in het ondervragen van personen en de toepassing van niet-suggestieve onderzoekstechnieken.

    4. Het toekennen van rechten zoals de rechten tijdens de bestuurlijke aanhouding : het recht om een naaste in te lichten inzake de aanhouding en het recht op medisch onderzoek.

    5. Het toekennen van bijkomende rechten zal onvermijdelijk ook leiden tot een debat over het al dan niet uitbreiden van de grondwettelijk vastgelegde arrestatietermijn van 24u.

    De beslissing zal genomen moeten worden of al dan niet wordt overgegaan tot een grondwetswijziging.

    6. Last but not least zal dit ook inhouden dat de regelgeving inzake de juridische tweedelijnsbijstand in zijn geheel wordt herbekeken en desgevallend opengetrokken naar nieuwe denkpistes.


    II.3. EEN PROEVE VAN WETSWIJZIGING

    A. Voorstel van wetswijziging

    1. Wijziging artikel 47bis Wetboek van strafvordering.

    § 1. Bij het verhoren van personen, ongeacht in welke hoedanigheid zij worden verhoord, worden ten minste de volgende regels in acht genomen.

    1º. Ieder verhoor begint met de mededeling aan de ondervraagde persoon dat :

    a) hij kan vragen dat alle vragen die hem worden gesteld en alle antwoorden die hij geeft, worden genoteerd in de gebruikte bewoordingen;

    b) hij kan vragen dat een bepaalde opsporingshandeling wordt verricht of een bepaald verhoor wordt afgenomen;

    c) zijn verklaringen als bewijs in rechte kunnen worden gebruikt

    . Eenieder die ondervraagd wordt, mag gebruik maken van de documenten in zijn bezit, zonder dat daardoor het verhoor wordt uitgesteld. Hij mag, tijdens de ondervraging of later, eisen dat deze documenten bij het proces-verbaal van het verhoor worden gevoegd of ter griffie worden neergelegd.

    3º. Het proces-verbaal vermeldt nauwkeurig het tijdstip waarop het verhoor wordt aangevat, eventueel onderbroken en hervat, alsook beëindigd. Het vermeldt nauwkeurig de identiteit van de personen die in het verhoor, of in een gedeelte daarvan, tussenkomen, en het tijdstip van hun aankomst en vertrek. Het vermeldt ook de bijzondere omstandigheden en alles wat op de verklaring of de omstandigheden waarin zij is afgelegd, een bijzonder licht kan werpen.

    4º. Aan het einde van het verhoor geeft men de ondervraagde persoon het proces-verbaal van zijn verhoor te lezen, tenzij hij vraagt dat het hem wordt voorgelezen. Er wordt hem gevraagd of hij zijn verklaringen wil verbeteren of daaraan iets wil toevoegen.

    5º. Indien de ondervraagde persoon zich in een andere taal dan die van de procedure wenst uit te drukken, wordt ofwel een beroep gedaan op een beëdigd tolk, ofwel worden zijn verklaringen genoteerd in zijn taal, ofwel wordt hem gevraagd zelf zijn verklaring te noteren. Indien het verhoor met behulp van een tolk wordt afgenomen, worden diens identiteit en hoedanigheid vermeld.

    Bij het verhoren van personen, ongeacht in welke hoedanigheid zij worden verhoord, worden ten minste de volgende regels in acht genomen.

    § 2. Vooraleer over te gaan tot het verhoor van een persoon aangaande misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd, wordt hem meegedeeld dat :

    1º hij het recht heeft te weigeren te antwoorden op de gestelde vragen en zichzelf te beschuldigen;

    2º hij het recht heeft beknopt in kennis te worden gesteld van de aard van de feiten waarover hij verhoord zal worden.

    3º hij het recht heeft om voor het eerste verhoor overleg te plegen met een advocaat naar keuze of een hem toegewezen advocaat, tenzij hij van dit recht vrijwillig en weloverwogen afstand doet.

    Al deze elementen worden voor aanvang van het verhoor ter kennis gebracht, desgevallend al in de uitnodiging voor verhoor die in dat geval in kopie gevoegd moet worden aan het dossier.

    Tevens dienen al deze elementen voor aanvang van het verhoor nauwkeurig opgenomen in een proces-verbaal.

    2. Invoegen nieuw artikel 2bis wet voorlopige hechtenis

    « Art. 2bis. § 1. Eenieder die overeenkomstig artikel 1 en 2 van zijn vrijheid is beroofd, heeft vanaf dat ogenblik en voorafgaandelijk aan het eerste verhoor door de politie, of bij gebreke hieraan door de procureur des Konings of onderzoeksrechter, het recht om een vertrouwelijk overleg te hebben met een advocaat naar keuze. Indien hij geen advocaat gekozen heeft of deze verhinderd is, wordt contact genomen met de permanentiedienst bij de Orde van Advocaten, die onmiddellijk een advocaat aanstelt. In voorkomend geval kan de verdachte een beroep doen op de kosteloze juridische bijstand zoals bepaald in de artikelen 508/13 tot en met 508/18 van het Gerechtelijk Wetboek.

    § 2. Indien de betrokken persoon meerderjarig is, kan hij het bovenvermeld recht op voorafgaand overleg met een advocaat weigeren en wordt die weigering opgenomen in het proces-verbaal van verhoor.

    § 3. Vanaf het contact met de gekozen advocaat of de bovenvermelde permanentiedienst, dient het overleg met de advocaat binnen de twee uren plaats te vinden, bij gebreke waaraan het verhoor kan aanvangen.

    Het onderhoud duurt maximaal dertig minuten.

    § 4. Bij gemotiveerde beslissing van de procureur des Konings of van de belaste onderzoeksrechter kan wanneer bijzondere omstandigheden eigen aan de zaak of aan de persoon aanwezig zijn, om dringende redenen worden afgeweken van het hoger vermelde recht tot overleg.

    § 5. Indien wegens bijzondere omstandigheden eigen aan de zaak of aan zijn persoon, deze persoon niet heeft kunnen genieten van het in § 1 bedoeld overleg met zijn advocaat of niet zal kunnen verhoord worden binnen de bij artikel 1, 1º, of artikel 2 van deze wet voorziene termijn, kan de procureur des Konings in overeenstemming met artikel 28septies, § 2, van het Wetboek van strafvordering, de onderzoeksrechter eenmalig vorderen een binnen deze termijn aan betrokkene te betekenen bevel uit te vaardigen waarbij de voormelde termijn met 24 uren wordt hernieuwd.

    De bijzondere omstandigheden eigen aan de zaak of aan de persoon worden in het bevel omschreven.

    3. Wijziging van artikel 28septies Wetboek van strafvordering

    § 1. De procureur des Konings kan de onderzoeksrechter vorderen een onderzoekshandeling te verrichten waarvoor alleen de onderzoeksrechter bevoegd is, met uitzondering van het bevel tot aanhouding bedoeld in artikel 16 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, de volledig anonieme getuigenis zoals bedoeld in artikel 86bis, de bewakingsmaatregel bedoeld in artikel 90ter, de onderzoekshandelingen als bedoeld in de artikelen 56bis, tweede lid, en 89ter en de huiszoeking, zonder dat een gerechtelijk onderzoek wordt ingesteld. Na de uitvoering van de door de onderzoeksrechter verrichte onderzoekshandeling beslist deze of hij het dossier terugzendt aan de procureur des Konings die instaat voor de voortzetting van het opsporingsonderzoek, dan wel of hij het gehele onderzoek zelf voortzet, in welk geval er verder wordt gehandeld overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VI van dit Boek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

    § 2. De procureur des Konings kan de onderzoeksrechter vorderen het bevel bedoeld in artikel 2bis, 5º, van de wet betreffende de voorlopige hechtenis, uit te vaardigen. De bijzondere omstandigheden eigen aan de zaak of aan de persoon worden in de vordering omschreven. In afwijking van § 1 zendt de onderzoeksrechter na zijn beslissing hierover te hebben genomen, het dossier terug aan de procureur des Konings die instaat voor de voorzetting van het opsporingsonderzoek.

    B. Toelichting bij de verschillende artikelen

    1. Invoeren van zwijgrecht (→ wijziging van artikel 47bis, § 2, 1º Sv.)

    Het zwijgrecht is expressis verbis voorzien in artikel 14.3.g) van het Internationaal Verdrag inzake de Burgerrechten en Politieke rechten :

    « 3. Toute personne accusée d'une infraction pénale a droit, en pleine égalité, au moins aux garanties suivantes :

    g) à ne pas être forcée de témoigner contre elle-même ou de s'avouer coupable. »

    Het zwijgrecht is niet expliciet voorzien in artikel 6 van het EVRM, maar volgt uit een constante rechtspraak van het EHRM.

    Het zwijgrecht kan dan ook beschouwd worden als een algemeen rechtsbeginsel dat ook in België geldt (cfr. rechtspraak Hof van Cassatie).

    Het zwijgrecht betreft enkel de verklaringsvrijheid van de verdachte, maar sluit niet uit dat de verdachte wordt verplicht mee te werken met het gerecht en dat dwangmaatregelen worden gebruikt (bijvoorbeeld afname DNA).

    Buiten de vermelding in artikel 47bis Sv. dat « zijn verklaringen als bewijs in rechte kunnen worden gebruikt », wordt het zwijgrecht niet expliciet opgenomen in de Belgische wetgeving.

    Tevens wordt nergens voorzien dat de verdachte van dit recht moet worden op de hoogte gesteld door de politiediensten (zogenaamde cautieplicht).

    Niemand betwist dat een wettelijk bepaald zwijgrecht zich opdringt.

    In de omzendbrief COL 7/2010 van het College PG's en in de werkwijze voorgesteld door de Vereniging van Onderzoeksrechters is het principe van het zwijgrecht ook opgenomen en kan het aldus in de praktijk al worden toegepast.

    In het wetsvoorstel ingediend door senator Martine Taelman (13) wordt dit recht toegevoegd aan artikel 47bis, punt 1 van het Wetboek van strafvordering.

    Artikel 47bis Sv. betreft echter een algemeen artikel dat geldt voor elk verhoor, wat ook de hoedanigheid is waarin men wordt verhoord (dus ook voor aangevers, getuigen, slachtoffers, ...)

    De opname van deze standaardvermelding is echter weinig zinvol bij klagers, aangevers, getuigen en slachtoffers (14) .

    Men kan bovendien moeilijk het zwijgrecht toekennen aan personen die wettelijk gehouden zijn om een verklaring af te leggen, zoals bijvoorbeeld de getuigenverklaringen, al dan niet onder eed.

    « In tegenstelling tot de verdachte heeft de getuige geen zwijgrecht. Hij is verplicht de vragen van de onderzoeksrechter te beantwoorden. Indien de getuige verschijnt, de eed aflegt, maar dan weigert een verklaring af te leggen, wordt hij gelijkgesteld met degene die heeft geweigerd te verschijnen. Hij kan dus de strafsanctie oplopen omschreven in artikel 80 Sv. » (15)

    De Europese rechtspraak en regelgeving spreekt over het zwijgrecht van de verdachte.

    Ook in Nederland (16) en in Frankrijk (17) wordt dit recht enkel voorzien voor de verdachte.

    Er wordt derhalve voorgesteld om een aparte paragraaf (§ 2) te voegen in artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering, waarin de bijkomende rechten voor verdachten, ingevolge de Salduz-rechtspraak, op een overzichtelijke en duidelijke wijze worden weergegeven.

    Indien tijdens een verhoor van een niet-gecautioneerde persoon zou blijken dat diens betrokkenheid bij het plegen van een misdrijf aan het licht zou komen, stopt men eenvoudigweg het verhoor en begint men, na het verrichten van de nodige mededelingen, een nieuw verhoor waarbij de verhoorde dan de hoedanigheid van verdachte heeft, en waarbij het voorgestelde artikel 47bis, § 2 Sv. van toepassing is.

    2. Invoeren van het recht van overleg met een advocaat voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie (voorafgaand consultatierecht)

    • Verdachte is niet van zijn vrijheid beroofd (→ wijziging artikel 47bis, § 2, 3º Sv.)

    Gezien volgens de Salduz-rechtspraak het overleg met de advocaat in de eerste plaats tot doel heeft om het zwijgrecht van de verdachte effectief te maken en te garanderen zodat de betrokkene met kennis van zaken en op grond van objectieve informatie de beslissing kan nemen om al dan niet een verklaring af te leggen, wordt dit recht ook opgenomen in het algemene artikel 47bis, § 2 Strafvordering.

    In artikel 47bis Strafvordering wordt het recht op overleg voorafgaand aan het eerste verhoor op algemene wijze ingeschreven : de bepalingen hierin opgenomen, gelden dus voor alle verdachten.

    In de praktijk zal dit niet voor veel moeilijkheden zorgen. Het is aangewezen om voortaan bij elke uitnodiging tot verhoor te wijzen op het zwijgrecht en het recht voorafgaandelijk overleg te plegen met een advocaat. De betrokkene zal dus normaliter zelf de nodige stappen moeten hebben gezet alvorens zich aan te bieden voor verhoor.

    In dit geval dient de kopie van de uitnodiging gevoegd te worden aan het dossier en deze verplichting wordt expliciet opgenomen in de wet.

    Indien betrokkene toch niet het nodige heeft gedaan, kan het verhoor uitzonderlijk nog worden uitgesteld.

    Hetzelfde geldt voor een verhoor dat niet op uitnodiging geschiedt doch waarvoor betrokkene niet werd aangehouden. Gezien betrokkene beschikt over vrijheid van komen en gaan, kan het verhoor desgevallend uitgesteld worden of kan worden gewacht op de komst van de advocaat. Het opnemen van dwingende bepalingen inzake uren komt dan ook niet noodzakelijk voor.

    Het EHRM aanvaardt dat afstand kan worden gedaan van dit recht op voorafgaand overleg met een advocaat.

    Conform de Europese rechtspraak moet echter wel duidelijk zijn dat dit vrijwillig en weloverwogen gebeurt. De mogelijkheid om afstand te doen kan gelet op de rechtspraak van het EHRM niet zonder meer geschieden aan de hand van een formulier : betrokkene moet de volle draagwijdte van die rechten terdege begrijpen (hij moet weten waarvan hij afstand doet) en bij impliciete afstand ingevolge de attitude van de verdachte zal moeten aangetoond worden dat de verdachte redelijkerwijze kon voorzien wat de gevolgen van die houding zijn (18) .

    De verschillende arresten van de zogenaamde Salduz-rechtspraak richten zich vooral op het eerste verhoor gelet op de precaire situatie waarin de verhoorde zich dan bevindt gezien hij voor het eerst in contact komt met de politionele en gerechtelijke autoriteiten.

    Het Europees Hof beklemtoont dat de beginfase van het onderzoek doorslaggevend kan zijn wat betreft het verzamelen van bewijzen en in die zin de rest van de procedure en het proces zelf kan beïnvloeden. Dit maakt dat de verdachte zich in een bijzondere kwetsbare positie bevindt, kwetsbaarheid die enkel kan opgevangen worden door de bijstand van een advocaat die voornamelijk moet toezien op het recht van betrokkene om zichzelf niet te beschuldigen.

    Bij een navolgend verhoor is de situatie enigszins anders. Het komt aan de betrokkene toe om regelmatig contact te houden met zijn advocaat.

    Indien betrokkene niet is aangehouden, beschikt hij over vrijheid van komen en gaan en kan hij alle schikkingen treffen om zijn advocaat te zien.

    Indien betrokkene wel is aangehouden voorziet de wet op de voorlopige hechtenis dat vanaf het bevel tot aanhouding (binnen de 24u.) betrokkene de bijstand van een advocaat krijgt (artikel 16 § 4 WVH) en hiermee vrij verkeer kan hebben en een opsecreetstelling voor de advocaat niet mogelijk is (artikel 20 WVH).

    Het kan niet de bedoeling zijn dat de politiediensten voor elk navolgend verhoor een voorafgaandelijk consultatierecht moeten garanderen.

    De verdachte heeft wel het recht om een nieuw verhoor te vragen na overleg met zijn advocaat. Dit kan al op basis van de huidige wetgeving, namelijk art. 47bis 1, b) Sv. en in het kader van een gerechtelijk onderzoek onder artikel 61 quinquies Sv.

    • Verdachte is van zijn vrijheid beroofd (→ artikel 2bis, § 1 tot en met 4 WVH)

    Het is evident dat voor een verdachte die van zijn vrijheid beroofd is specifiekere regels noodzakelijk zijn, alleen al omwille van de uiterst korte geldende arrestatietermijn van 24u.

    De specifieke regels die bijkomend gelden voor personen die aangehouden zijn, worden opgenomen in de wet op de voorlopige hechtenis.

    Toegang tot een advocaat moet voorzien worden vanaf het moment van het voorarrest of voorlopige hechtenis, namelijk wanneer betrokkene een beperking van zijn vrijheid van handelen wordt opgelegd, en onafhankelijk of hij daadwerkelijk ondervraagd wordt of niet (19) .

    Het betreft meer bepaald :

    — de termijn waarbinnen het overleg met de advocaat dient plaats te vinden, namelijk binnen de 2uur

    — de duur van het onderhoud : max. 30 min.

    — het vertrouwelijk aspect van het onderhoud (houdt in buiten de aanwezigheid van de politiediensten)

    — algemene uitzondering : geen recht op overleg (bijvoorbeeld collusiegevaar — terroristische dossiers, ...).

    De rechtspraak van het EHRM stelt immers dat het recht op toegang tot een advocaat gewaarborgd moet worden vanaf het eerste politieverhoor, tenzij kan worden aangetoond dat er in het licht van de bijzondere omstandigheden van de zaak dwingende redenen zijn om dit recht te beperken.

    Deze bijzondere omstandigheden en de dringende redenen moeten omschreven worden in de gemotiveerde beslissing van de procureur.

    De optie wordt dus genomen om deze uitzonderingen niet op algemene wijze te omschrijven in de wet (bijvoorbeeld uitzondering voor terroristische dossiers,..) maar per dossier in concreto te motiveren, waarbij de bewoordingen van de Europese rechtspraak gebruikt worden.

    Dit houdt wel in dat het EHRM a posteriori zal kunnen beoordelen of er in concreto inderdaad bijzondere dwingende redenen voorhanden waren en het recht op een eerlijk proces al dan niet werd geschonden.

    — de regeling met de balie (permanentiedienst) en tweedelijns juridische bijstand

    — de manier waarop afstand kan worden gedaan van het recht op consultatiebijstand (afstandsregeling).

    Wat dit laatste betreft werd de vraag gesteld of er geen striktere eisen dienen te worden gesteld om afstand te kunnen doen gelet op de vrijheidsberoving en ernst van de feiten van dergelijke dossiers.

    Het Europese Hof stelt immers dat naarmate het feit waarop de verdenking betrekking heeft ernstiger is of de persoon van de verdachte kwetsbaarder, zwaardere eisen dienen te worden gesteld aan de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het recht op bijstand.

    Uiteindelijk wordt ervoor geopteerd om bij een arrestatie/aanhouding sowieso het recht te geven om voorafgaandelijk een overleg te hebben met een advocaat.

    Een afstandsregeling wordt niet wenselijk geacht.

    Het recht op bijstand wordt door het EHRM zodanig gepromoot en het feit dat de afstand weloverwogen moet zijn, is later zodanig vatbaar voor betwisting dat het beter is over een recht te spreken dat sowieso wordt gegeven wanneer de betrokkene zich in de precaire toestand van arrestatie/aanhouding bevindt.

    Het recht wordt dus automatisch gegeven, tenzij betrokkene weigert bijgestaan te worden. Dit geldt echter enkel voor een meerderjarige; een minderjarige kan niet weigeren bijgestaan te worden.

    De weigering dient expliciet opgenomen in het proces-verbaal en omvat impliciet de notie van weloverwogenheid, na geïnformeerd te zijn.

    Er wordt voorkeur gegeven aan een dergelijke algemene regeling boven een regeling die uitgaat van een kwalificatie van de feiten (indeling volgens zwaarte) omdat de politiediensten feiten dikwijls anders kwalificeren dan de procureur op een later tijdstip. Het afstemmen van rechten op voorlopige kwalificaties houdt risico's in en het werken met alweer nieuwe lijsten van misdrijven lijkt ook niet aangewezen.

    Opmerkingen :

    a) Consultatiebijstand houdt het recht in voor een verdachte om een overleg te hebben met een raadsman voorafgaandelijk aan het eerste verhoor van de verdachte door de politie.

    Uitzonderlijk kan het gebeuren dat de verdachte, door omstandigheden, niet verhoord kon worden door de politiediensten. Wanneer in dat geval het eerste verhoor gebeurt door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter, dient het voorafgaandelijke consultatierecht vanzelfsprekend ook gewaarborgd.

    Of nog in het uitzonderlijke geval van artikel 59 Sv. waarbij de onderzoeksrechter kan optreden bij heterdaad.

    b) Bovendien gaat het om een verhoor aangaande misdrijven die ten laste kunnen worden gelegd : het gaat dus niet om het verhoor betreffende bijvoorbeeld de identiteit, inlichtingen of de teruggave van overtuigingsstukken maar om een inhoudelijk verhoor inzake een ten laste gelegd misdrijf (verzamelen van bewijselementen, ...)

    c) Het recht op overleg houdt in dat de gelegenheid moet worden geboden om met een raadsman te overleggen omtrent de draagwijdte van het zwijgrecht, informatie van de procedure en zijn rechten in het algemeen, bespreking van de zaak en organisatie van de verdediging, zoeken naar ontlastende bewijzen, voorbereiding van de ondervraging, morele ondersteuning, controle van de voorwaarden van de hechtenis (20) .

    d) De wijze waarop het overleg dient georganiseerd, telefonisch of ter plaatse, wordt voorlopig zoveel mogelijk open gelaten om de praktijk de mogelijkheid te geven dit op een zo efficiënt mogelijke wijze in te vullen.

    e) Het recht op overleg houdt dus niet het recht in om aanwezig zijn bij de verhoren bij de politiediensten.

    Evenmin kan de advocaat aanwezig zijn bij het eerste verhoor bij de onderzoeksrechter.

    Binnen de korte arrestatietermijn van 24u. zal het immers al heel wat organisatie vragen om het recht op overleg voorafgaand aan het eerste politieverhoor te garanderen.

    Het systematisch bijkomend — binnen dezelfde termijn — voorzien en organiseren dat de advocaat aanwezig kan zijn bij het verhoor door de onderzoeksrechter zal organisatorisch vaak onhaalbaar zijn en wordt ook niet onmiddellijk geviseerd door de nieuwe Europese rechtspraak.

    f) Regeling van kosten verbonden aan de organisatie van permanentiedienst en vergoeding voor prestaties van de advocaten

    Zolang de regering in lopende zaken is geldt het principe van de budgettaire behoedzaamheid en discipline ten aanzien van nieuwe uitgaven (Omzendbrief van de eerste minister van 26 april 2010 en beslissing van de Ministerraad van 7 mei 2010).

    Dit betekent ook dat voorlopig enkel binnen het bestaande wettelijke kader kan gewerkt worden, namelijk artikel 508 Gerechtelijk Wetboek, KB van 18 december 2003 en Belgisch Staatsblad van 5 juni 2008. Eens het consultatierecht bij wet is voorzien, kunnen deze prestaties wel bijkomend voorzien worden in het Belgisch Staatsblad

    g) Er zijn nog tal van andere zaken die geregeld moeten worden.

    Bijvoorbeeld :

    — Mag een advocaat meerdere verdachten in eenzelfde zaak bijstaan ?

    — Hoe moet de veiligheid gewaarborgd worden en welke maatregelen mogen ten aanzien van een advocaat genomen worden ?

    — Het beroepsgeheim van de advocaat en contacten met de pers

    De genomen optie is om dit voorlopig over te laten aan de balie zelf als vallend onder de deontologische regels (21) .

    3. Invoering van het recht om ingelicht te worden over de feiten waarover men verhoord wordt (→ wijziging artikel 47bis, § 2, 2º Sv.)

    Een voorafgaandelijk consultatierecht, zoals nader beschreven in het arrest Dayanan, heeft enkel zin of kan slechts ten volle worden uitgeoefend wanneer de verhoorde personen ook weten waarover zij verhoord zullen worden.

    De Europese rechtspraak vereist trouwens dat de toegekende rechten « practical and effective » moeten zijn en niet louter « theoretical and illusory ».

    In artikel 47bis wordt derhalve de verplichting ingevoerd voor de verbalisanten om de te verhoren verdachte beknopt in te lichten over de aard van de feiten waarover hij zal verhoord worden.

    Het kan vanzelfsprekend niet de bedoeling zijn dat de politiediensten voorafgaand aan het eerste verhoor reeds een uitgebreide toelichting moeten geven bij de materialiteit van feiten.

    Trouwens, de feiten staan in dit stadium van de procedure meestal nog niet vast maar het eerste verhoor heeft vaak juist nog tot doel de feiten te reconstrueren, de puzzelstukken bij elkaar te leggen en de waarheid aan het licht te brengen.

    De beknopte toelichting over de aard van de feiten heeft enkel tot doel dat de verhoorde in kennis wordt gesteld van het soort dossier waarover hij zal worden ondervraagd (bijvoorbeeld diefstal, slagen en verwondingen, verkrachting, ...) waarbij het natuurlijk gaat om een voorlopige juridische omschrijving/kwalificatie.

    Overigens dient opgemerkt dat wanneer betrokkene onder aanhoudingsmandaat wordt geplaatst door de onderzoeksrechter de wet op de voorlopige hechtenis reeds voorziet dat in het bevel tot aanhouding, dat aan betrokkene binnen de 24 uren dient te worden betekend, volgende elementen worden opgenomen : opgave van het feit waarvoor het bevel wordt verleend, de wetsbepaling die bepaalt dat het feit een misdaad of wanbedrijf is en de ernstige aanwijzigen van schuld (art. 20 § 5 WVH).

    4. Voorlopige oplossing voor de problematiek van de korte arrestatietermijn van vierentwintig uren binnen de grenzen van artikel 12 van de Grondwet (→ Artikel 2bis, § 5 WVH en artikel 28 septies, § 2 Sv.)

    4.1. Situering van de achtergrond en noodzaak

    Artikel 12 van de Grondwet bepaalt dat niemand kan worden aangehouden dan krachtens een met redenen omkleed bevel van de rechter, dat moet worden betekend bij de aanhouding of uiterlijk binnen de vierentwintig uren

    Reeds lang wordt door de verschillende actoren van justitie de uiterst korte termijn van 24u. aangekaart (22) .

    De Salduz-rechtspraak legt nu nog bijkomende verplichtingen op, die binnen deze termijn moeten uitgevoerd worden.

    Bij grote onderzoeken (bijvoorbeeld onderzoeken waarbij een criminele bende wordt opgerold en tientallen personen zijn aangehouden) zal het halen van de termijn van 24 uren vaak problematisch worden, temeer daar eenzelfde advocaat moeilijk bijstand kan verlenen aan verschillende aangehoudenen in eenzelfde dossier.

    Dergelijke belangrijke dossiers lopen met andere woorden het risico om met een sisser af te lopen wegens schending van het recht op een eerlijk proces. Vandaar dat het belangrijk is om dit reeds op één of andere manier te ondervangen om problemen en publieke verontwaardiging te vermijden en dergelijke dossiers veilig te stellen.

    In Frankrijk is een bijzonder regime voorzien voor dergelijke zware dossiers (terrorisme, georganiseerde criminaliteit, drugshandel), onder meer verlenging van de termijn van « garde à vue » tot 72 uren. Deze bepalingen zijn behouden in het nieuwe wetsontwerp, gezien zij niet vernietigd werden door le Conseil Constitutionnel in zijn arrest van 30 juli 2010.

    Een dergelijke oplossing is in België echter niet mogelijk zonder grondwetswijziging.

    Hieronder wordt een oplossing naar voren gebracht, die compatibel is met de huidige omschrijving van artikel 12 van de Grondwet, dit in afwachting van het grondige debat over een eventuele wijziging van de grondwet.

    Artikel 12 van de Grondwet is immers intussen opgenomen in de lijst van voor herziening vatbare artikelen.

    4.2. Voorstel

    De raad van procureurs des Konings reikte in haar advies aan de minister van Justitie inzake de Salduz-problematiek een voorstel aan (23) , dat als volgt verder werd uitgewerkt.

    — In het nieuwe artikel 2bis van de wet op de voorlopige hechtenis, dat de nieuwe Salduz-rechten voor aangehoudenen regelt, wordt een vijfde paragraaf gevoegd, luidende als volgt :

    « § 5. Indien wegens bijzondere omstandigheden eigen aan de zaak of aan zijn persoon, deze persoon niet heeft kunnen genieten van het in § 1 bedoeld overleg met zijn advocaat of niet zal kunnen verhoord worden binnen de bij artikel 1, 1º, of artikel 2 van deze wet voorziene termijn, kan de procureur des Konings in overeenstemming met artikel 28septies, § 2, van het Wetboek van strafvordering, de onderzoeksrechter eenmalig vorderen een binnen deze termijn aan betrokkene te betekenen bevel uit te vaardigen waarbij de voormelde termijn met 24 uren wordt hernieuwd.

    De bijzondere omstandigheden eigen aan de zaak of aan de persoon worden in het bevel omschreven. »

    Dit artikel beoogt het geval dat een aangehouden persoon niet heeft kunnen genieten van een voorafgaand overleg met zijn advocaat of het geval dat dit slechts zeer laattijdig is kunnen doorgaan waardoor het verhoor niet heeft kunnen plaatsvinden binnen de wettelijk bepaalde termijn van 24 uren.

    Door omstandigheden heeft deze persoon dus eigenlijk niet kunnen genieten van de rechten die het Europese Hof noodzakelijk acht om te kunnen spreken van een eerlijk proces.

    Een dergelijk gegeven plaatst iedereen in een moeilijke positie : de gerechtelijke autoriteiten worden geconfronteerd met een dossier waarin de rechten niet zijn nageleefd met alle risico's hieraan verbonden voor de verdere rechtsgang; de publieke opinie zal in bepaalde dossiers verontwaardigd reageren op de eventuele vrijlating van bijvoorbeeld een georganiseerde drugsbende omdat niet alle wettelijke verplichtingen binnen de termijn van 24 uren. konden worden uitgevoerd en voor de betrokkene zelf betekent dit een inbreuk op zijn rechten van verdediging.

    Het is in dergelijke gevallen dan ook verantwoord dat de procureur aan de onderzoeksrechter kan vragen om de termijn van 24u. te hernieuwen.

    In het artikel zijn volgende garanties opgenomen :

    — De termijn kan uitsluitend worden hernieuwd omwille van bijzondere omstandigheden eigen aan de zaak of aan de persoon.

    — Deze bijzondere omstandigheden moeten nauwkeurig beschreven worden in de gemotiveerde vordering van de procureur. De procureur is niet verplicht een dergelijke vordering te nemen maar oordeelt in alle onafhankelijkheid of in het concrete geval wel degelijk sprake is van bijzondere omstandigheden.

    — De bijzondere omstandigheden moeten ook nauwkeurig omschreven zijn in de gemotiveerde beschikking van de onderzoeksrechter. Als onafhankelijke rechter oordeelt de onderzoeksrechter soeverein of hij al dan niet ingaat op de vordering van de procureur. In het negatieve geval moet de betrokkene in vrijheid worden gesteld.

    — De procureur des Konings kan slechts eenmalig een dergelijke vordering in een dossier nemen.

    — Een vordering van de procureur des Konings aan de onderzoeksrechter houdt doorgaans in dat een gerechtelijk onderzoek wordt ingesteld en de onderzoeksrechter het onderzoek dient verder te zetten.

    Dit zou echter met zich meebrengen dat het aantal gerechtelijke onderzoeken opnieuw gevoelig zou kunnen stijgen — dikwijls in dossiers waar uiteindelijk misschien niet dient te worden overgegaan tot een aanhouding of tot verdere dwangmaatregelen die alleen door de onderzoeksrechter kunnen worden bevolen.

    Meer gerechtelijke onderzoeken betekent ook meer regelingen rechtspleging, dus bijkomende zittingen raadkamer met beroepsmogelijkheden bij de Kamer van Inbeschuldigingstelling, enz. kortom, de gerechtelijke keten en doorlooptijden zullen opnieuw gevoelig worden verlengd.

    Vandaar dat geopteerd wordt om te werken via de mini-instructie.

    Door de wet van 12 maart 1998 werd artikel 28septies betreffende de zogenaamde mini-instructie ingevoerd in het Wetboek van strafvordering.

    Dit artikel voorziet dat de procureur des Konings kan vorderen dat de onderzoeksrechter bepaalde onderzoekshandelingen laat verrichten, waarvoor hij alleen bevoegd is, zonder dat dit noodzakelijk leidt tot de instelling van een gerechtelijk onderzoek.

    Artikel 28septies geeft een opsomming van alle handelingen die niet in het kader van een mini-instructie kunnen worden gevorderd (bijvoorbeeld bevel tot aanhouding, huiszoeking, tap). Voor alle andere onderzoeksverrichtingen kan artikel 28septies Sv. dus wel gebruik worden.

    Zolang de onderzoeksrechter geen beslissing heeft genomen over de tot hem gerichte vordering, blijft de toestand van opsporingsonderzoek voortduren. Wanneer de onderzoeksrechter de gevraagde onderzoekshandeling uitvoert kan hij het dossier terugzenden aan de procureur des Koning die dan instaat voor de voorzetting van het aan de gang zijnde opsporingsonderzoek of kan hij zelf als onderzoeksrechter het gehele onderzoek voortzetten (zogenaamde facultatieve evocatierecht van de onderzoeksrechter).

    In het voorstel wordt het feit dat het bevel tot aanhouding uitgesloten is van mini-instructie behouden als algemeen principe.

    Op dat principe wordt een uitzondering voorgesteld wat betreft « een eenmalige hernieuwing van de arrestatietermijn met 24 uur in het geval waar de persoon, die van zijn vrijheid is beroofd, wegens uitzonderlijke omstandigheden eigen aan de zaak of aan de persoon, niet heeft kunnen genieten van het in artikel 2bis bedoelde overleg met zijn raadsman of binnen de arrestatietermijn is kunnen verhoord worden ».

    Dit wordt als volgt opgenomen in een tweede paragraaf aan artikel 28septies Sv. :

    « § 2. De procureur des Konings kan de onderzoeksrechter vorderen het bevel bedoeld in artikel 2bis, 5º, van de wet betreffende de voorlopige hechtenis, uit te vaardigen. De bijzondere omstandigheden eigen aan de zaak of aan de persoon worden in de vordering omschreven. In afwijking van § 1 zendt de onderzoeksrechter na zijn beslissing hierover te hebben genomen, het dossier terug aan de procureur des Konings die instaat voor de voorzetting van het opsporingsonderzoek. »

    Naast de duidelijkheid en overzichtelijkheid is voor een aparte paragraaf geopteerd om redenen van het evocatierecht.

    Het voorzien van een evocatierecht van de onderzoeksrechter komt voor dit geval immers minder aangewezen voor.

    Normaliter beslist de onderzoeksrechter om zijn evocatierecht al dan niet te gebruiken nadat de gevraagde onderzoekshandeling werd uitgevoerd (dus na het voorafgaandelijk overleg met de advocaat en het verhoor van de aangehoudene).

    Dit zou echter betekenen dat de procureur des Konings de betrokkene intussen niet zou kunnen vrijlaten, ook als de verdere arrestatie niet meer nodig is.

    Het evocatierecht van de onderzoeksrechter voorzien in een vroeger stadium (onmiddellijk na de vordering van de procureur) leidt er dan weer toe dat de onderzoeksrechter een zaak zou evoceren waar de rechten van verdediging niet werden nageleefd wegens tijdsgebrek. Het is onwaarschijnlijk dat een onderzoeksrechter ooit zou overwegen van dit recht gebruik te maken in deze omstandigheden.

    — Deze regeling is in overeenstemming met de Grondwet.

    In dit voorstel wordt geen afbreuk gedaan aan het principe van artikel 12 van de Grondwet, namelijk geen aanhouding langer dan 24 uur zonder tussenkomst van een met redenen omkleed bevel van de rechter.

    Het betreft geen algemene uitbreiding van de arrestatietermijn, maar een uitzonderlijke mogelijkheid tot eenmalige hernieuwing met 24 uur in limitatief bepaalde gevallen, die onder de toetsing van een rechter (de onderzoeksrechter) ressorteren.

    Deze situatie is trouwens niet verschillend met de situatie van het « bevel tot medebrenging » (24) , waar de termijn ook 48 uren. beloopt wanneer de gearresteerde nog niet ter beschikking van de onderzoeksrechter kon worden gesteld. Dit bestaande artikel wordt in overeenstemming geacht met de grondwet. Inderdaad spreekt artikel 12 van de Grondwet enkel over een met redenen omkleed bevel van de rechter (zonder specificatie) dat uiterlijk binnen de 24 uren dient betekend te worden.

    Opmerking

    Er zijn nog andere oplossingen gesuggereerd.

    — Sommige (25) stellen voor om in bepaalde gevallen de termijn van 24 uren vrijheidsberoving te schorsen

    * gedurende maximum drie uren indien de verdachte te kennen heeft gegeven de bijstand van een advocaat te wensen en de komst van zijn advocaat afwacht

    * gedurende de duur van het onderhoud tussen de advocaat en de verdachte.

    Deze oplossing kan echter niet ingevoerd worden zonder de Grondwet aan te passen.

    — Een ander voorstel is om te werken via aanpassing van het bevel tot medebrenging (26) . Dit voorstel is wel in overeenstemming met de Grondwet doch zal ook leiden tot een toename van gerechtelijke onderzoeken waar dit niet altijd noodzakelijk is.

    5. In overeenstemming brengen met andere wetsartikelen

    Bijvoorbeeld :

    — Art. 16 WVH

    Schrappen § 4 ?

    — Art. 20 § 1 WVH

    Onverminderd het overleg bedoeld in artikel 2bis kan de verdachte onmiddellijk na het eerste verhoor door de onderzoeksrechter vrij verkeer hebben met zijn advocaat.

    Het doel van dit artikel is dat een opsecreetstelling niet kan worden gelast ten aanzien van de advocaat van een verdachte.

    — Art. 216quater & 1 2e alinea Sv.

    Schrappen recht heeft advocaat te kiezen en verwittiging stafhouder ?

    — Artikel 62 Sociaal Strafwetboek

    Dit artikel is gelijkluidend met artikel 47bis Sv.

    Artikel 47bis Sv


    III. HOORZITTINGEN

    De Commissie heeft hoorzittingen gehouden met :

    — vertegenwoordigers van het Hof van Cassatie,

    — vertegenwoordigers van het College van procureurs-generaal,

    — vertegenwoordigers van de Vereniging van onderzoeksrechters,

    — vertegenwoordigers van de Ordre des barreaux francophones et germanophone,

    — vertegenwoordigers van de Orde van Vlaamse balies,

    — vertegenwoordigers van de Raad van procureurs des Konings,

    — vertegenwoordigers van de federale politie,

    — vertegenwoordigers van de lokale politie,

    — vertegenwoordigers van Hoge Raad voor de Justitie,

    — vertegenwoordigers van de Ligue des droits de l'Homme,

    — Dhr. Damien Vandermeersch, hoogleraar strafprocesrecht (UCL en FUSL),

    — vertegenwoordigers van de Liga voor Mensenrechten,

    — vertegenwoordigers van het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt — Politie (VSOA-politie),

    — vertegenwoordigers van het Nationaal Syndicaat voor Politie- en Veiligheidspersoneel (NSPV),

    — vertegenwoordigers van de Christelijke Centrale voor Openbare Diensten (CCOD),

    — vertegenwoordigers van de algemene Centrale voor Overheidsdiensten (ACOD).

    Deze hoorzittingen vonden plaats op ...


    III.1. HOORZITTING MET DHR. MARC TIMPERMAN, ADVOCAAT-GENERAAL BIJ HET HOF VAN CASSATIE

    A. Uiteenzetting van dhr. Marc Timperman

    Spreker verklaart dat het parket van het Hof van Cassatie, als korps in zijn geheel, net als het Hof zelf overigens, geen standpunt in abstracto inneemt over de rechtsleer die uit het Salduz-arrest is ontstaan. Het beperkt er zich toe adviezen te geven in individuele dossiers bij het onderzoek over de middelen die worden aangevoerd tegen een bestreden arrest en dat kan van magistraat tot magistraat verschillen.

    Tot dusver heeft het Hof de problematiek heel voorzichtig aangepakt. De middelen waarmee het geconfronteerd werd, waren meestal afgeleid uit de schending van de artikelen 5 en 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, en werden steeds verworpen. De bezwaren hadden steeds betrekking op het ontbreken van bijstand door een advocaat, hetzij bij het moment van de vrijheidsbeneming of nog voor het eerste politieverhoor, hetzij tijdens het verhoor door de politie en/of de onderzoeksrechter.

    In één enkel geval werd ook opgeworpen dat de verdachte niet voor het politieverhoor was geïnformeerd over zijn recht om het stilzwijgen te bewaren.

    Het Hof meent — wat dat betreft krijgt het felle kritiek van de rechtsleer — dat de bepalingen van intern recht op zich het recht op een eerlijk proces niet schaden, dat het ontbreken van bijstand door een advocaat geen onherstelbare schending is van het recht op een eerlijk proces en dat concreet en in het licht van de gehele rechtspleging moet worden nagegaan of dat in het bezwaar aangehaalde gebrek de rechtspleging ongeldig heeft gemaakt.

    Dat belet niet dat het Hof, toen het met het probleem werd geconfronteerd, in verscheidene arresten op eensluidende conclusies van het openbaar ministerie heeft gesuggereerd dat de wetgever dringend moet handelen.

    Het Hof onderstreept bijvoorbeeld dat de organisatie van de bijstand van de verdachte door een advocaat tijdens de periode van de vrijheidsbeneming, zoals bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Grondwet, een fundamentele hervorming vergt van de regels van rechtspleging en dat artikel 5 van het Verdrag niet met zich brengt dat het Hof, zelfs in het licht van artikel 16 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, zich in de plaats van de wetgever kan stellen en zelfs kan beslissen of en hoe de advocat moet optreden tijdens de eerste periode van vrijheidsbeneming van 24 uren.

    Het is niet aan het parket van het Hof om aan de wetgever concrete voorstellen te formuleren in verband met wetgeving die tot stand moet worden gebracht. Dat belet het Hof evenwel niet enkele bedenkingen te formuleren die nuttig kunnen zijn bij het wetgevend werk.

    Het is in elk geval niet evident een kant en klaar antwoord te geven op de rechtspraak van het Europees Hof en een wettelijke reglementering voor de verplichte bijstand door een advocaat van bij het eerste verhoor is dat evenmin.

    Een wetswijziging is niet zo evident omdat de Salduz-rechtspraak consequenties heeft die veel verder gaan dan een louter technische aanpassing. Spreker maakt volgende vergelijking

    In de oudheid stelde men de kosmos voor als een grote gesloten doos met de aarde onbeweeglijk in het midden. Alle andere planeten en sterren bewogen, dat stelde men empirisch vast, en gelet op het theoretische uitgangspunt, moesten die noodgedwongen wel rond die aarde draaien. Het prototype van de beweging was de eenparig cirkelvormige beweging. Wat de astronomen in hun observaties vaststelden, klopte echter niet met hun theoretisch uitgangspunt, met hun model. Ze bedachten dus wiskundige formules om de vaststellingen wel te doen kloppen. Zoals bekend werd het model aan diggelen geslagen door Copernicus en Kepler en door Newton en Einstein vervangen door het model van een kwantitatieve kosmos waarbij het universum oneindig uitgestrekt is, de eenparig rechtlijnige beweging het prototype van verandering is en de aarde slechts een kleine planeet die zelf rond de zon draait. De overgang van het ene paradigma naar het andere verliep niet zonder slag of stoot, maar zoals bekend via pijnbanken, brandstapels en folterkamers. De wetmatigheden en de inzichten van de fysica en de wiskunde die in het ene systeem als objectief werden beschouwd, konden niet of niet zonder meer naar het andere worden getransponeerd.

    Met betrekking tot het vooronderzoek in strafzaken onderscheidt men het inquisitoir en het accusatoir model. Wij kennen het inquisitoir model, gecorrigeerd bijvoorbeeld door de rechten die de wet van 12 maart 1998 aan verdachten en inverdenkinggestelden toekent. Het Europees Hof voor de rechten van de mens echter redeneert bij zijn interpretaties van de bepalingen van het Verdrag echter steevast vanuit een louter accusatoir model. Wanneer het door zijn interpretaties de wetgever dwingt om de interne wet conform die interpretaties aan te passen, en de wetgever daarbij zeer weinig speelruimte laat, dan worden elementen en wetmatigheden uit een accusatoir systeem in een inquisitoir systeem opgedrongen. Dat zal het vooronderzoek, dat door de evolutie van de afgelopen jaren reeds enorm bezwaard is, nog zwaarder maken. Op middellange termijn is dat dan ook niet houdbaar en zal er tabula rasa moeten worden gemaakt om dan over te stappen naar een volledig accusatoir model.

    Voortgaande op de rechtspraak van Straatsburg dient een toekomstige wetgeving alleszins rond bepaalde scharnierpunten te worden opgebouwd. De te verhoren persoon moet op de hoogte worden gebracht van zijn zwijgrecht en van zijn recht op bijstand van een advocaat, wat geen enkel probleem kan zijn. Het doel van de bijstand van de advocaat kent opnieuw drie richtpunten : controle op de omstandigheden van de detentie, dus bescherming tegen de druk van de overheid, de mogelijkheid tot het ontwikkelen van een verdedigingsstrategie en het verhinderen van zelfincriminatie.

    Die drie richtpunten zijn wel rekbare begrippen. Wat is zelfincriminatie ? Is dat het wetens en willens afleggen van een verklaring waarin bekentenissen worden afgelegd ? Of is dat, zoals sommigen zeggen, het afleggen van een om het even welke verklaring waaruit de rechter nadien een bepaald element kan putten dat iemand ten laste kan worden gelegd ?

    Spreker wil waarschuwen voor het gevaar van het inbrengen van een vreemd element in een bestaand systeem en dringt aan op voorzichtigheid.

    Het is dus blijkbaar wenselijk dat de wetgever in fasen handelt. Nadat hij de consultatiebijstand heeft tot stand gebracht — dat wil zeggen dat een advocaat wordt geconsulteerd vóór het verhoor waarbij hij niet aanwezig is — kan men overstappen naar een systeem van verhoorbijstand, wat betekent dat de advocaat bij het verhoor aanwezig is. Die verhoorbijstand kan in een eerste fase aan een soort proportionaliteitsbeginsel worden gekoppeld, waardoor de aanwezigheid van de advocaat wordt beperkt tot bepaalde zware misdrijven of tot de gevallen waarin de druk van de overheid op het individu als het sterkst wordt beschouwd.

    Op die manier kan de wetgever snel een eerste initiatief nemen zonder al te veel budgettaire gevolgen, zodat sereen kan worden nagedacht over de juiste inhoud en over de gevolgen voor de rechtspleging.

    Dat zal de actoren in het systeem van strafrechtspleging de kans geven zich geleidelijk aan te passen aan de nieuwe vereisten, aan de veranderingen van cultuur en aan de veranderingen van paradigma die er langzaam maar zeker aankomen. Dat zal ook de grondslag versterken van de interpretatie die het Europees Hof momenteel aan artikel 6 van het Verdrag geeft.

    Over de ingediende voorstellen kan of wil spreker rebus sic standibus weinig meedelen. Hij ziet geen probleem omtrent de te verruimen plicht tot informatie. Wat de invulling van het recht op bijstand van een advocaat betreft, lijkt de tekst evenwel te algemeen.

    De proeve van wetswijziging in de inleidende tekst van de minister lijkt daarentegen een solide, maar slechts een eerste stap om tegemoet te komen aan de eisen van het EHRM in Straatsburg.

    Bij de uitwerking van een systeem conform artikel 6 EVRM was er tot oktober 2008 omtrent de toegepaste regels en de gehanteerde praktijken, geen vuiltje aan de lucht. In oktober 2008 is dat van de ene op de andere dag veranderd. Ons systeem blijkt niet bestand tegen de interpretatie van Straatsburg. Een van de grote hindernissen bij de uitwerking van een nieuw systeem dat voldoet aan de eisen van Straatsburg, lijkt de beperkte termijn van de « garde à vue ». Andere sprekers zullen dat wellicht nog aantonen.

    B. Gedachtewisseling

    De heer Delpérée merkt op dat spreker het over het proportionaliteitsbeginsel had en over de mogelijkheid om het toe te passen op het probleem van de bijstand door een advocaat van bij de eerste ondervraging. Hij overwoog de toepassing van een verschillende regeling al naargelang de misdrijven licht of ernstig waren. Spreker wil hem vragen die redenering uit te werken en na te gaan wat de limieten ervan zijn.

    De heer Timperman verklaart zich te hebben gebaseerd op de praktijk die momenteel in Nederland ingang vindt in uitvoering van het arrest-Salduz. Zoals in Nederland maakt hij daarbij een onderscheid tussen consultatiebijstand, assistance de consultation, en verhoorbijstand, assistance à l'audition.

    In Nederland doet men bepaalde tegemoetkomingen bij wat men noemt de bloedmisdrijven. Spreker denkt dat de bijstand kan worden gekoppeld aan bepaalde kwalificaties. En omdat in het arrest ook een bezorgdheid blijkt voor de druk van de overheid op de verdachte of de te verhoren persoon, zou men ook misdrijven kunnen opnemen die behoren tot de prioriteiten in het vervolgingsbeleid van de overheid. Spreker verwijst bijvoorbeeld naar de hormonencriminaliteit, waarop de overheid gedurende een vijftal jaren heel intensief jacht heeft gemaakt. Als iemand uit een bepaald circuit wordt verhoord, kan de druk van de overheid soms min of meer verpletterend zijn. Dat bedoelt spreker met proportionaliteit. Dat probleem moet wel zo objectief mogelijk worden vastgelegd. Men kan in de wet eventueel ook opnemen dat de procureur des Konings bijstand kan toestaan of dat de partijen die kunnen vragen, ook als zij daar volgens een objectieve drempel geen recht op hebben. De bijstand zou dan nog altijd kunnen worden geweigerd met een bepaalde motivering.

    De heer Delpérée leidt daaruit af dat het veeleer de keuzes inzake vervolgingsbeleid zijn die bepalen hoe een verhoor plaatsvindt en niet de kwalificaties in het Strafwetboek, bijvoorbeeld.

    De heer Timperman antwoordt dat er in ieder geval een objectieve drempel moet zijn. Hij verwijst naar de kwalificatie van het Strafwetboek. Daarnaast kan men onderzoeken hoe men de prioriteiten van het vervolgingsbeleid objectief kan maken. Dat is een opdracht voor de wetgever, l'imagination au pouvoir.

    De heer Torfs stelt vast dat de heer Timperman bij het begin van zijn uiteenzetting heeft gewezen op de noodzaak om geleidelijk over te schakelen naar een accusatoir systeem. Kunnen we daar echt niet buiten ? Normaal gezien heeft elk land toch een grote appreciatiemarge en is het niet de taak van het Europees Hof om alle landen voor eenzelfde systeem te doen kiezen. Moeten we echt vrezen dat we op lange termijn die uniformiteit niet kunnen vermijden, die toch niet strookt met de geest van het EVRM ?

    Mevrouw Defraigne maakt een bedenking die aansluit bij de woorden van de heer Delpérée over het proportionaliteitsbeginsel. De heer advocaat-generaal heeft gezegd te zoeken naar « een objectieve drempel tussen zware en lichte misdrijven ».

    De uitnodiging voor een ondervraging kan echter steeds een onverwachte uitkomst hebben. Een onderzoek kan met een gering vergrijp aanvangen, om uit te monden in een belangrijker zaak. Het lijkt dus risicovol het onderscheid te maken waarvoor hij pleit.

    De heer Timperman meent dat doorvoor te vrezen is.

    In tegenstelling tot wat de heer Torfs zegt, heeft de interne wetgever met betrekking tot het arrest-Salduz nog maar weinig manoeuvreerruimte. Die wetgever moet dansen op een erg slappe koord. Dat was in het verleden ook al zo.

    Spreker geeft het voorbeeld van de wijze waarop het Europees Hof inhoud geeft aan de noties « tegenspraak » en « recht van verdediging ». In ons systeem worden de rechten van de verdachte, inverdenkinggestelde enzovoort gerespecteerd vanaf het ogenblik dat die tegenspraak kan voeren over een verklaring van een getuige à charge, die via een regelmatig proces-verbaal is neergelegd en zich in het dossier bevindt.

    Maar de rechters in Straatsburg vinden dat niet voldoende. Volgens het Europees Hof moet de verdachte niet alleen tegenspraak kunnen voeren over de verklaring van de getuige à charge, hij moet die getuige of de deskundige ook zelf vragen kunnen stellen. Hij moet er als het ware bij zijn. Die vereiste wordt door onze feitenrechters bijna systematisch onder de mat geveegd en het Hof van Cassatie is het daarmee eens. Ze erkennen wel dat er, in het licht van de rechtspraak van Straatsburg, voor die punten een klein deficiet is in ons rechtssysteem, maar argumenteren anderzijds dat dit door andere dingen in ruime mate wordt gecompenseerd en dat men het geheel van de procedure moet bekijken om te weten of de rechten van verdediging zijn geschonden of niet, waarbij ze zelfs verwijzen naar het Europees Hof.

    In antwoord op de vraag van mevrouw Defraigne verwijst spreker naar het voorbeeld van een verhoor in verband met een warenhuisdiefstal waaruit blijkt dat de feiten in aanmerking komen voor de aanklacht « gewapende overval ». In een geobjectiveerd systeem is het evident dat de formule van de bijstand dan in werking treedt. Maar een prul mag niet als smoes worden gebruikt om een verhoor over andere feiten te voeren.


    III.2. HOORZITTING MET DE HEREN YVES LIÉGEOIS EN FRANK SCHUERMANS

    A. Hoorzitting met de heer Yves Liégeois, vertegenwoordiger van het College van procureurs-generaal, advocaat-generaal in Antwerpen, voorzitter van het expertisenetwerk strafrechtspleging

    De heer Liégeois sluit onmiddellijk aan bij de vorige spreker, met wie hij weliswaar niet altijd op dezelfde golflengte zit, maar hun standpunten liggen toch dicht bij elkaar.

    Spreker begint met enkele aandachtspunten in verband met de evolutie van de Belgische praktijk op het terrein. Het expertisenetwerk strafrechtspleging van het College van procureurs-generaal heeft lang gezocht naar de manier waarop de bijstand door een advocaat moet worden ingevuld. Heel vlug is gebleken dat de visies van de verschillende actoren op het veld sterk uiteenliepen. De standpunten van de politie en de balie stonden diametraal tegenover elkaar.

    De controversen waren zo groot dat een pretoriaanse invulling door het openbaar ministerie onmogelijk bleek. Bovendien bleken de organisatorische en budgettaire implicaties voor de diverse actoren van bij het begin, vorig jaar, te groot om ze op korte termijn te kunnen invullen.

    Ook over de inhoud van het begrip bijstand door een advocaat bestond geen eensgezindheid tussen de diverse actoren.

    Dan volgde de rechtspraak van het Hof van Cassatie. Het Hof stelde in diverse arresten dat het verstoken blijven van de bijstand van een advocaat bij het eerste verhoor niet voldoende is om automatisch te besluiten dat het recht op een eerlijk proces is geschonden, of dat de rechten op onherstelbare wijze zijn geschonden. Het Hof ging terug naar de beoordeling van het eerlijke proces aan de hand van de globale strafprocedure. Bovendien stelde het Hof van Cassatie in haar arresten zeer scherp dat het de rechter niet toekomt zich in de plaats van de wetgever te stellen en dat de bijstand van een advocaat te veel diepgaande organisatorische en andere implicaties heeft zodat de wetgever zelf moet optreden. In sommige arresten werd bovendien gewaarschuwd voor de schending van het geheim van het onderzoek, mocht er bijstand worden georganiseerd. Dat standpunt begrijpt spreker niet goed. Het staat trouwens onder druk van de voortschrijdende rechtspraak van het EHRM.

    De richtlijnen van het College van procureurs-generaal beperkten zich bijgevolg tot pogingen tot verbetering van de rechten van de verdediging aan de hand van de bestaande bepalingen. Zo werd bijvoorbeeld het zwijgrecht beter omschreven of werd gevraagd zo snel mogelijk een nieuw verhoor af te nemen van een verdachte nadat hij overleg heeft kunnen plegen met een advocaat.

    De onderzoeksrechters hebben ondertussen zelf ook initiatieven genomen om invulling te geven aan die bijstand van de advocaat, eerst globaal, maar nadien bleek ook dat talloze onderzoeksrechters daarover een uiteenlopend standpunt hebben. We kregen dus een zeer eigenaardig veld waarin iedereen mekaar tegenspreekt. Bovendien hebben ook de richtlijnen van het College op tegenstand gestuit, want wanneer bijvoorbeeld werd verzocht om zo snel mogelijk en na overleg met een advocaat een nieuw verhoor te mogen doen, dus na de 24 uur, werd dat op sommige plaatsen geweigerd en op andere plaatsen toegestaan. Wanneer werd verzocht een verhoor op te nemen met audiovisuele middelen resulteerde dit in een stakingsaanzegging van de lokale politie, die vindt dat haar privacy wordt geschonden wanneer ze in beeld komt, maar niet die van de verdachte. Begrijpe wie begrijpen kan.

    Die situatie heeft geleid tot een enorme rechtsonzekerheid en een onvoorstelbare verwarring op het terrein wegens een leemte in het gezag van de wetgever.

    Wat is het standpunt van het College de lege ferenda over de norm die het Europees Hof wil opleggen voor talloze arresten die al geveld zijn ? De rechtspraak van het Europees Hof heeft betrekking op een verdachte die zich in een precaire situatie bevindt, namelijk een verdachte die aangehouden wordt en dus binnen de eerste uren na de feiten aan een eerste politieverhoor wordt onderworpen, en daar belastende verklaringen aflegt, die uiteraard zijn hele verdediging kunnen bepalen tot het einde van het proces. Toch zijn er een aantal algemeen geldende rechten waarmee rekening moet worden gehouden en die niet in de wet staan, bijvoorbeeld de expliciete mededeling van het zwijgrecht. De verplichting om aan een persoon aan wie misdrijven ten laste kunnen worden gelegd mede te delen dat hij zwijgrecht heeft, dat hij niet moet antwoorden op alle vragen, dat hij zichzelf niet moet beschuldigen, staat niet in onze wet. Het werd wel via een richtlijn ingevoerd, maar eigenlijk zou dat recht wettelijk moeten worden vastgelegd.

    Zo is de kennisgeving van de aard van de feiten evenmin wettelijk bepaald. Het ligt voor de hand dat een verdachte vooraleer hij verhoord wordt in kennis wordt gesteld, zij het beknopt, van de aard van de feiten. Dat is van fundamenteel belang voor zijn verdediging. In dat verband verwijst spreker naar een voorstel van richtlijn van het Europees Parlement.

    Wat het recht op voorafgaand overleg met de advocaat betreft, blijkt uit de Europese rechtspraak heel duidelijk dat dit recht moet gelden voor de aangehouden persoon. Spreker meent dat dat recht, de lege ferenda, aan elke verdachte moet worden gewaarborgd vooraleer hij aan een eerste politieverhoor wordt onderworpen. Wanneer de verdachte vrij is, heeft hij uiteraard meer ruimte en mogelijkheden om een advocaat te raadplegen. Dan moet het ook mogelijk zijn dat die verdachte vrijwillig en wel overwogen afstand doet van dat recht. In geval van een aanhouding vindt spreker echter wel dat de rechten scherper moeten zijn dan dat. Hij wil nog even verwijzen naar de letter of rights. Het college van procureurs-generaal vindt dat het, gelet op het onvoorstelbaar ingewikkeld karakter van onze procedure, geen overbodige luxe meer zou zijn dat aan elke verdachte bij zijn eerste verhoor een brochure wordt bezorgd waarin zijn rechten klaar en duidelijk worden uitgelegd in een taal die hij kan begrijpen. Ook hiervoor verwijst spreker naar het voorstel van richtlijn van het Europees Parlement. Het College van procureurs-generaal heeft dit reeds georganiseerd voor de rechten van bij verstek veroordeelden, voor wie zij zelf een dergelijke brochure hebben gemaakt en waarmee de aanzet werd gegeven voor de verbetering van artikel 187.

    Dit moet dus absoluut voor iedereen kunnen gelden.

    Verder is er de aanhouding. Het is duidelijk dat een arrestatie een persoon in een zeer precaire situatie brengt. Het EHRM heeft in tientallen arresten de bijstand van de advocaat zo scherp gesteld en daaraan dergelijke scherpe procedurele gevolgen verbonden dat het nog heel moeilijk aanvaardbaar lijkt dat een aangehouden persoon van dit recht afstand zou kunnen doen. Wanneer men niet meer vrij is om te komen en te gaan, zou men volgens het Europees Hof, wel nog overwogen afstand kunnen doen van dit recht. Het College van procureurs-generaal is het daar niet mee eens. Wanneer bijstand noodzakelijk wordt geacht voor iemand die aangehouden is, en rekening houdend met de gevolgen daarvan, kan men geen afstand doen van dit recht. Afstand, zelfs via een formulier waarop wordt bevestigd dat die overwogen is, zal in de loop van de procedure altijd aanleiding geven tot bekritiseerbare toestanden.

    Het College is van mening dat het voor de wetgever aan te bevelen is om voor de aangehoudene in de wet een automatisch recht op een vertrouwelijk overleg met een advocaat te installeren, tenzij de betrokkene die bijstand weigert. Het is natuurlijk ieders recht om te zeggen dat hij geen advocaat wil zien. In dat geval zal dat zeker overwogen zijn. Het voorstel van het Europees Hof komt volgens het College neer op een automatisch recht op bijstand als men aangehouden wordt. De bijstand kan worden geweigerd, maar het College van oordeel dat dit niet mogelijk is voor minderjarigen of zwakbegaafde personen.

    Voor het College mag een recht van een aangehoudene niet afhangen van een voorlopige kwalificatie. Er is al terecht opgemerkt dat bij het begin van een opsporingsonderzoek alle mogelijkheden open zijn. Men begint met een bepaalde inschatting en de ervaring leert ons dat wat de politie op papier zet achteraf verkeerd blijkt te zijn. Ofwel begint men bijvoorbeeld met een heel zwaar feit en eindigt men met iets dat veel minder zwaar is, of omgekeerd. Het gaat dan bijvoorbeeld om de winkeldief die met zijn karretje inrijdt op een inspecteur en wordt aangehouden voor diefstal en geweldpleging. Wanneer hij zonder de bijstand van een advocaat is gehoord, belt Colruyt op om te zeggen dat de tweede inspecteur in het vriesvak is gevonden nadat hij was neergestoken met een mes. Het betreft hier uiteindelijk dus een roofmoord. Men kan dus niets doen met lijstjes van misdrijven. Best is een automatisch recht te geven aan iedere aangehoudene en dat niet laten afhangen van voorlopige kwalificaties.

    Wat de duur van het wachten op een advocaat of van het overleg betreft, zal de wet ook minimumnormen moeten bevatten. Dit kan niet meer bij richtlijn, want iedereen in België spreekt dit tegen. De wetgever zal minimumnormen in de wetgeving moeten bepalen zodat daar geen betwisting meer over kan bestaan. Bovendien stelde het Europees Hof dat het voorafgaande overleg met een advocaat geen absoluut recht is. Men moet daar kunnen van afwijken. Een wettekst moet dus ook voorzien in de mogelijkheid dat de parketmagistraat of de gevatte onderzoeksrechter beslist dat, wegens bijzondere omstandigheden eigen aan de zaak of dringende redenen eigen aan de persoon, daar van afgeweken kan worden en dat het overleg niet mogelijk is. Dat moet zeer scherp gemotiveerd worden omdat het zal worden afgewogen tegen de rechten van verdediging. Een duidelijk voorbeeld is dat van terrorisme, waar het gevaar voor andere personen zo groot kan zijn dat het onderzoek moet voortgaan en dat men niet kan wachten. Dat moet dan later getoetst kunnen worden. Dat komt voor in tientallen arresten van het Europees Hof.

    Een volgend punt dat spreker wil benadrukken, is de termijn van 24 uur. Uit internationale studies, waarvan de refertes in de documentatie van het College zijn opgenomen, is gebleken dat de termijn van 24 uur nu al te kort is om een degelijk vooronderzoek te doen en daardoor aanleiding geeft tot een vermenigvuldiging van de voorlopige hechtenis. Als men het vooronderzoek niet rond krijgt, is het gemakkelijker een mandaat te vragen.

    In een eenvoudige zaak, een winkeldief bijvoorbeeld, zal het niet zo moeilijk zijn tijdig een advocaat te krijgen en overleg mogelijk te maken. In zeer complexe, zwaarwichtige zaken, zoals bij georganiseerde criminaliteit, zaken met vele verdachten waar tolken nodig zijn en meerdere advocaten moeten komen, zal de termijn van 24 uur echter niet haalbaar zijn. We moeten dus zeer voorzichtig zijn. Als we in België geen eenmalige verlenging van de termijn van 24 uur mogelijk maken, zullen precies in de meest zwaarwichtige zaken de rechten wegens tijdsgebrek worden geschonden, met de zeer ernstige gevolgen die het EHRM eraan verbindt, namelijk de vernietiging.

    Artikel 12 van de Grondwet kan worden gewijzigd, maar het Parlement lijkt daar niet voor te vinden. De beste oplossing zou er echter in bestaan in dat artikel een opening te creëren zodat de termijn kan worden verlengd. De balie stelt een schorsing voor, maar dat kan alleen door een wijziging van de Grondwet.

    Er bestaat een mogelijke alternatieve weg. Artikel 3 van de wet op de voorlopige hechtenis geeft de onderzoeksrechter de mogelijkheid een bevel tot medebrenging uit te vaardigen wanneer de persoon die hij wil verhoren, gearresteerd is in een ander arrondissement. Die persoon staat dus niet ter beschikking van de onderzoeksrechter. Hij levert een bevel tot medebrenging binnen de 24 uur, dat dan aanleiding zal geven tot de opening van een nieuwe termijn van 24 uur. Binnen die termijn moet de onderzoeksrechter de persoon verhoren en desnoods zijn aanhoudingsmandaat verlenen en betekenen. Dat is een bestaande Belgische wet.

    Zonder grondwetswijziging kan men dus, naar analogie van het bevel tot medebrenging, een systeem uitdenken waarbij de procureur des Konings de onderzoeksrechter zou vorderen de termijn van 24 uur bijvoorbeeld maximaal eenmalig te verlengen wegens bijzondere omstandigheden eigen aan de zaak of aan de persoon, omdat die persoon wegens omstandigheden niet kan genieten van overleg met en bijstand van een advocaat binnen de 24 uur, en dus niet kan worden verhoord zoals het EHRM voorschrijft. Het zou gaan om een zeer beperkte uitbreiding : bijzondere omstandigheden die door de wetgever worden gedefinieerd en moeten worden gepreciseerd bij de zaak, die getoetst kunnen worden en het mogelijk moeten maken een degelijk opsporingsonderzoek af te leveren. Dat is in de eerste plaats in het voordeel van de gearresteerde. Hoe beter het opsporingsonderzoek, hoe meer kans dat er geen aanhouding volgt.

    De invoering van alle nieuwe rechten zonder de mogelijkheid van een eenmalige verlenging van de termijn van 24 uur, zal tot procedurele fiasco's leiden in de meest zwaarwichtige en complexe zaken die de publieke opinie beroeren. De wetgever moet zijn verantwoordelijkheid opnemen.

    Wat de rechtspraak van het EHRM betreft, wenst spreker te wijzen op de ernst van de situatie. Het EHRM heeft gezegd dat er schending van het recht op een eerlijk proces is zodra een wet systematisch verhindert dat een verdachte die van zijn vrijheid is beroofd de bijstand zou genieten van een raadsman, zelfs indien die persoon zich volledig op zijn zwijgrecht beroept.

    Systematische verhindering komt neer op een schending van het Europees Verdrag.

    In de zaak Bouglame tegen België werd reeds gewag gemaakt van het feit dat de Belgische wetgeving een dergelijke systematische verhindering van de bijstand van een advocaat bevat. Als het Belgische strafprocesrecht dus niet vlug wordt gewijzigd, stevent België af op een fiasco waarbij ons land de ene veroordeling na de andere zal oplopen. De wetgever moet dus zeer dringend optreden.

    De invoering van een voorafgaand overleg met de advocaat bij het politieverhoor — zoals voorzien in de tekst van de beleidscel — zal vast en zeker een gedeeltelijke oplossing zijn en kan de systematische veroordelingen voorkomen.

    Wat betreft de bijstand van een advocaat bij een verhoor en de eventuele opname ervan, is er reeds meerdere keren verwezen naar het arrest-Shabelnik. Docent Joachim Meese heeft in zijn publicatie in CBR aangegeven dat het niet is uitgesloten dat een wettelijke regeling die zich tot een minimalistische invulling zou beperken in een later stadium onvoldoende zal blijken.

    Het EHRM gaat daar niet uitdrukkelijk op in. Uit de rechtspraak van het Hof blijkt dat de advocaat niet alleen de verdedigingsstrategie mee moet bepalen en zijn cliënt moet inlichten over zijn rechten, maar ook moet toezien op de eerbiediging van het zwijgrecht en op de aanwending van ongeoorloofde druk of dwang en van de wijze waarop de betrokkene door de politie wordt behandeld.

    Het College van procureurs-generaal heeft in zijn advies van 19 maart 2010 reeds voorgesteld om de bijstand van de advocaat te concipiëren als een passief volgen van het verhoor — in een aangrenzende ruimte of achter een scherm — met weliswaar de mogelijkheid om te interveniëren als het zwijgrecht wordt miskend of als de politieoverheid ongeoorloofde druk of dwang uitoefent.

    Vanzelfsprekend moet de procureur des Konings kunnen vragen het initiële politieverhoor audiovisueel op te nemen, louter ter controle. Spreker vraagt ook uitdrukkelijk om niet de verplichting op te nemen om het verhoor volledig te doen uitschrijven. Het vergt immers acht uur om een verhoor van één uur uit te schrijven. Dat is waanzinnig, te meer daar iedereen in onze moderne maatschappij de cd kan bekijken.

    Spreker weet dat de lokale politie, die een stakingsaanzegging heeft ingediend, zal opmerken dat de privacy van de politieagenten aldus wordt geschonden. De parlementsleden zullen moeten oordelen of dat het geval is. Wat er ook van zij, de wetgever moet hoogdringend een regeling uitwerken voor het voorafgaande overleg.

    Een volgend punt is de sanctie die moet worden opgelegd voor het gebrek aan bijstand van een advocaat bij een verhoor. Heel veel juristen hebben gesteld dat die sanctie zou moeten bestaan in de nietigheid van dat verhoor. Die stelling is volstrekt onjuist. Er bestaat weliswaar een zwijgrecht, maar er bestaat geen spreekverbod of een zwijgplicht. Elke aangehoudene heeft met andere woorden het recht om in zijn eerste verklaring — zelfs zonder advocaat — elementen à décharge aan te voeren. Soms is het noodzakelijk dat hij dringend iets aanbrengt dat zijn onschuld kan bewijzen.

    Hij heeft het recht, en zal dat altijd hebben, om terug te vallen op die verklaring om de elementen à décharge eruit te halen, net zoals verdachten het recht hebben om in de loop van de procedure op die verklaring terug te vallen om hun onschuld te bewijzen aan de hand van die elementen à décharge. Nietigheid is dus niet mogelijk. Men moet ervoor waken niet in die juridische valstrik te vallen. Het Europees Hof heeft alleen duidelijk bepaald dat die verklaring niet kan worden aangewend ter staving van een veroordeling en bijgevolg in rechte niet à charge kan worden gebruikt. Verder dan dat moeten we niet gaan of er ontstaan waanzinnige juridische problemen.

    De heer Liégeois besluit dat het College wel randvoorwaarden heeft bij een wetswijziging.

    En wil er evenwel nogmaals op hameren dat het College een wetswijziging met richtlijnen zal begeleiden en op alle mogelijke wijzen zal omkaderen. Om ze tot een goed einde te brengen, moet echter de mogelijkheid bestaan tot een eenmalige verlenging, een hernieuwing van de termijn van 24 uur. Anders zullen er in zwaarwichtige zaken immers procedurele problemen en fiasco's ontstaan. Dat is niet de bedoeling van het Parlement, noch van het College. Zo'n beslissing zal de rechten van de betrokkenen niet schaden, zeker niet als ze door scherpe richtlijnen wordt begeleid.

    Men mag dus nooit uit het oog verliezen dat binnen de 24 uur een volledig opsporingsonderzoek moet gebeuren, alsook het verhoor van verdachten en getuigen, confrontaties, het opstellen van processen-verbaal, het vaststellen van sporen, het verhoor door de onderzoeksrechter, het desnoods verlenen en betekenen van een aanhoudingsmandaat, met alle mogelijke rechten die worden meegedeeld. Die termijn staat nu al onder spanning. Men moet ervoor zorgen dat de wetswijziging ons niet van de regen in de drop terecht doet komen.

    De conclusie van spreker is dus heel eenvoudig. De invulling van Salduz is noodzakelijk. Voorafgaand overleg is dat eveneens, absoluut en dringend. Salduz maakt echter ook duidelijk dat een hervorming van het volledige strafprocesrecht in België aan de orde is. Het inquisitoriale systeem is onder enorm grote spanning gekomen. Volgens spreker is het zelfs op sterven na dood. Het zal dus moeten worden bijgespijkerd. Als we almaar nieuwe elementen blijven toevoegen aan een oubollig systeem, dat daarenboven nu ook al moeilijk functioneert, dan komen we tot een implosie.

    Het College van procureurs-generaal herhaalt zijn bezorgdheid, onderstreept de absolute nood aan een dringende wetswijziging en verklaart deze in de praktijk op de best mogelijke wijze te zullen begeleiden. Spreker roept alle actoren van de strafketen op om op de meest positieve wijze samen te werken om de implementatie van de wetswijziging ook op het terrein te doen lukken. De procureurs-generaal zijn daar alleszins toe bereid.

    B. Hoorzitting met de heer Frank Schuermans, professor aan de VUB, advocaat-generaal te Gent

    De heer Schuermans verklaart bondig te zullen zijn, het debat te verruimen en slechts twee bedenkingen te formuleren.

    Het EHRM gaat de jongste decennia erg ver. Misschien is de Senaat een geschikt forum om dieper na te denken over de mate waarin ons systeem moet inspelen op de rechtspraak van het EHRM. Spreker verwijst hiervoor naar een analyse van de voorzitter van het Grondwettelijk Hof over het asiel- en immigratierecht, waarvoor een gelijkaardige problematiek rijst.

    Spreker verwijst ook graag naar de zeer interessante bijdrage van Lord Hoffman van het Engelse House of Lords en haalt er één citaat over het Hof van Straatsburg uit : « It has been unable to resist the temptation to aggrandize it's jurisdiction and to impose uniform rules on Member States. It considers itself the equivalent of the Supreme Court of the United States laying down a federal law of Europe. » Spreker vindt dit een fundamentele bedenking.

    We moeten goed voor ogen houden dat de Salduz-rechtspraak beleidsmatig absoluut niet neutraal is. Wie heeft het meeste belang bij de aanwezigheid van een advocaat vanaf het prille begin van het onderzoek : de winkeldief of de doorgewinterde witteboordcrimineel ? In welk soort zaken denkt men dat bijstand van een advocaat ook in een goed voorbereid politieverhoor essentieel is vanuit het standpunt van de verdachte ? Gaat het dan over de kleine criminaliteit of over de zware zaken ? Op die elementen moet men op beleidsniveau toch eens dieper ingaan.

    Hetzelfde geldt voor de rol van de nationale parlementen. Op dit ogenblik kunnen we moeilijk anders dan vaststellen dat een nationaal parlement « aan het handje moet lopen » van de rechters van Straatsburg.

    Spreker denkt ook dat we aan het einde zitten van ons systeem en is verheugd dat het Hof van Cassatie dat bevestigt. Onze huidige strafrechtprocedure is een moeras geworden van procedures en procedures binnen de procedures waarbij, om het met de woorden van emeritus afdelingsvoorzitter Luc Huybrechts te zeggen, de strafprocedure « een spielerei » is geworden die ver afstaat van de oorspronkelijke bedoelingen. We zitten op het ogenblik met een lelijke kruising van een inquisitoir en een accusatoir systeem. Volgens het inzicht van het College van procureurs-generaal is het arrest-Salduz echt het ultieme argument om dat systeem definitief te verlaten en, zoals de overgrote meerderheid van de 27 EU-lidstaten, naar een accusatoir systeem over te gaan, waarbij de opsporing in handen komt van het openbaar ministerie en een rechter van het onderzoek de grondrechten aftoetst.

    Net zoals Nederland, Italië, Duitsland, Engeland en bijna alle voormalige Oostbloklanden moeten we af van bepaalde instanties : de onderzoeksrechter, de onderzoeksgerechten, de raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling. De actualiteit toont opnieuw aan welke procedures binnen de procedures worden gevoerd op het niveau van de onderzoeksgerechten, allemaal nog vóór een zaak voor de bodemrechter komt.

    Dat is het bredere kader waarover het parlement zich dringend moet beraden. Een nieuw kader kan bijzonder capaciteitsbesparend werken en zorgen voor veel meer efficiëntie en meer budgettaire verantwoordelijkheid. Het kan ervoor zorgen dat criminelen met zware misdaden op hun kerfstok binnen een redelijke en liefst ook korte termijn voor de rechter komen. Uiteraard is de actuele 24-urenregel niet meer aangepast. België is een van de weinige landen die dat systeem nog kennen.

    Uiteraard gaat het niet alleen over de strafprocedure. Ook ons gerechtelijk systeem moet grondig worden hervormd.

    Tot slot denkt spreker dat overstappen op een rechtssysteem dat gangbaar is in de meeste van de 27 EU-lidstaten ook aansluit bij de wens en de beleidsvisie van de EU om veel meer te komen tot wederzijdse erkenning van elkaars beslissingen en een verder doorgedreven samenwerking bij transnationale criminaliteit. En dat de criminaliteit meer en meer internationaal wordt, is wel duidelijk. Uiteindelijk zal een vorm van accusatoir systeem meer rechten geven aan een verdachte dan nu het geval is. Dan is zo'n systeem ook niet meer echt een probleem. Dan kan men een aantal tegensprekelijke zaken introduceren.

    C. Gedachtewisseling

    De heer Torfs vraagt of een eenmalige verlenging met vierentwintig uur tot achtenveertig uur zal volstaan. De heer Liégeois zei daarnet dat naarmate de zaken ingewikkelder worden, het moeilijker wordt om binnen de vierentwintig uur tot een resultaat te komen.

    Als de procureur om een verlenging van vierentwintig uur vraagt, kan de onderzoeksrechter op dat moment dan de zaak helemaal naar zich toetrekken, met eventueel bevelen van aanhouding en bijzondere opsporingsmethoden ?

    De heer Laeremans heeft enkele vragen aan de heer Liégeois. Volgens hem kan geen afstand worden gedaan van het recht op een advocaat, maar kan het wel worden geweigerd.

    Dat flinterdun onderscheid zou moeten worden verduidelijkt.

    De invoering van een aangrenzende locatie voor verhoren is een vrij ingrijpende wijziging. Spreker kan zich voorstellen dat er momenteel nog altijd heel wat verhoren plaatsvinden zonder dat men vanuit een aangrenzende kamer met een blind venster mee kan volgen wat zich in de verhoorkamer afspeelt. Zou dat voor alle mogelijke verhoren gelden ? Moet er in de toekomst bij elk verhoor een advocaat aanwezig zijn ? Nu halen speurders om allerlei redenen op onmogelijke uren een verdachte uit de cel. Zal dat in de toekomst niet meer kunnen omdat er geen advocaat ter beschikking is ? Of geldt dat alleen voor het eerste verhoor ?

    Het College van procureurs-generaal zou in de mogelijkheid willen voorzien dat de procureur het initieel verhoor audiovisueel laat opnemen. Bestaat die mogelijkheid nu niet of is het verboden ? Is het de bedoeling dat dit de regel wordt voor zwaardere zaken of voor alle zaken ? Zoiets vergt een enorme infrastructuuraanpassing. Er zullen in alle politiecommissariaten camera's moeten worden geïnstalleerd en er zal personeel moeten worden opgeleid. De financiële impact zal enorm zijn. Ziet de heer Liègois dat langzaam evolueren of wil hij dat voor bepaalde categorieën van misdrijven onmiddellijk invoeren ?

    De heer Mahoux wenst niet terug te komen op het debat over de « Grote Franchimont ». Er is over dat voorstel uitgebreid gedebatteerd in de Senaat, waarna hij er bijna eenparig over heeft gestemd en vervolgens is het in de Kamer van tafel geveegd wegens bezwaren die kennelijk met het parket te maken hadden.

    Het verbaast spreker echter dat de aanpassing van de rechten van de verdediging sinds het Salduz-arrest tot uiting komt in een verlenging van de looptijd van de inverzekeringstelling de « garde à vue ». Hij heeft geen enkel argument gehoord dat hem ervan kan overtuigen dat die maatregel nodig is.

    Mevrouw Faes vraagt of het College van procureurs-generaal al een officieel standpunt heeft ingenomen over de tekst voorgesteld door de minister van Justitie met betrekking tot deze problematiek.

    De heer Liégeois verduidelijkt dat het College de mogelijkheid tot verlenging met 24 uur vraagt en niet meer. Is dat voldoende ? De internationale studies waarnaar spreker in zijn tekst verwijst en die zijn opgenomen in het advies van het College van procureurs-generaal van 29 maart, besluiten dat we zelfs gemakkelijk naar 72 uur kunnen gaan. Spreker beseft echter dat het bijzonder moeilijk is om in een keer naar veel grotere verlengingen over te schakelen, ook al bestaat dit in tal van landen. Daarom wil het College voorzichtig tewerk gaan en met dwingende richtlijnen van het College van procureurs-generaal iedereen in de pas doen lopen. Hij wil zoveel mogelijk doen op zo kort mogelijke tijd. Dat betekent niet dat hij sowieso naar 48 uur wil gaan, wel dat hij geen ongevallen wil zien gebeuren ten gevolge van die te korte termijn van 24 uur. Met een zekere zin voor realisme voor wat er in het parlement hieromtrent mogelijk is, vraagt het College alleen een verlengingsmogelijkheid uit te werken die beperkt en gemotiveerd zal worden en die zal worden begeleid om te garanderen dat ze ook zo beperkt mogelijk in praktijk zal worden omgezet. Dat zal al moeilijk genoeg zijn.

    Op de vraag of 24 of 48 uur voldoende is, is het antwoord evident : hoe meer tijd, hoe beter, maar dat kan geen uitgangspunt zijn. Met iemand die is aangehouden moet snel verder gewerkt worden en het gaat niet op om de termijn altijd maar te verlengen. Alleen zal dikwijl en vooral in de zwaarste zaken, die termijn van 24 uur niet kunnen worden gerespecteerd, en zullen aldus de rechten van verdediging niet worden gerespecteerd. Daardoor kunnen terroristen en zware criminelen in feite meteen terug naar huis worden gestuurd, omdat men de termijnen niet kan respecteren. Ze zullen vlugger thuis zijn dan de politie. Als de Senaat dat wil, moet hij daarvoor stemmen ...

    Een onderzoeksrechter aantrekken en evocatie inroepen wanneer de termijn moet worden verlengd, lijkt geen goed idee, omdat de onderzoeksrechter dan een zaak in handen moet nemen die niet in orde is. Het is net de bedoeling hem een opsporingsonderzoek te geven met alle mogelijkheden van bijstand van een advocaat, met een procedure die loopt volgens de « nieuwe » rechtspraak van het EHRM, zodat de onderzoeksrechter zich niet meer druk moet maken dat hij binnen de 24 uur een mandaat moet afleveren en tegelijk ervoor moet zorgen dat al die rechten worden gewaarborgd. Het College kiest voor een nieuwe regeling met een mogelijkheid tot verlenging die gemotiveerd wordt en onder toezicht verloopt, en dit alleen in bijzondere omstandigheden, eigen aan de zaak of aan de persoon. De onderzoeksrechter werkt zo snel mogelijk, maar met respect voor de rechten van de verdediging.

    Evocatie heeft geen zin, omdat men een zaak die niet regelmatig is verlopen, bezwaarlijk kan evoceren.

    Verder verduidelijkt spreker wat hij verstaat onder de begrippen « weigering en afstand doen ». De kloof tussen afstand doen en weigering is niet flinterdun, maar oneindig. In het opsporingsonderzoek kan een onderzoeksrechter, om sneller te kunnen werken, de verdachte vragen of hij echt bijstand van een advocaat wil. Die kan dan een document tekenen waarin hij verklaart dat hij weloverwogen afstand van rechtsbijstand heeft gedaan. Als hij later toch een advocaat raadpleegt, kan die hem zeggen dat hij dat nooit had mogen doen.

    Het eerlijk proces wordt nu als een fundamenteel recht beschouwd. In de meest recente arresten van het EHRM wordt gesteld dat het recht op een eerlijk proces is geschonden enkel door het feit dat de verdachte geen overleg heeft kunnen plegen met een advocaat. Het EHRM gaat ervan uit dat iemand die wordt aangehouden geïntimideerd is. Hij staat immers onder druk, hij staat tegenover de politie. Hij kan echter weloverwogen afstand doen van bijstand van een advocaat. Hoe kunnen we echter bewijzen dat iemand weloverwogen afstand van bijstand heeft gedaan ? Dat wordt des te moeilijker als de zaak bijvoorbeeld na twee jaar voor het hof van assisen komt. Spreker gelooft niet in die mogelijkheid. Bovendien zorgt die regel in de praktijk voor moeilijkheden.

    Het College stelt het omgekeerde voor : aan de aangehouden persoon wordt niet gezegd dat hij afstand kan doen van bijstand van een advocaat, maar wel dat hij automatisch recht op bijstand heeft en dat er een advocaat wordt bijgeroepen, via de balie. Als de aangehouden persoon zegt geen advocaat te willen, zal hij dat moeten weigeren. Hij krijgt dus automatisch recht op bijstand. Daarover bestaat geen discussie. Een minderjarige of zwakbegaafde kan bovendien het recht op bijstand niet weigeren. Er is dus een hemelsbreed verschil tussen afstand doen en weigering. Het standpunt van het College gaat veel verder dan dat van het EHRM, omdat het College meent dat een weloverwogen afstand niet mogelijk is.

    De « aangrenzende locatie » werd door het College van procureurs-generaal voorgesteld als een mogelijkheid, indien nu al wordt gekozen voor bijstand bij het verhoor. Het is duidelijk dat niet de advocaat wordt verhoord, maar wel de verdachte. De verdachte zal de antwoorden moeten geven, maar de verdachte heeft wel overleg kunnen plegen met zijn advocaat. Het probleem is dat de lokale en de federale politie niet op alle plaatsen over de nodige infrastructuur voor een aangrenzende locatie beschikken. Het is uiteraard altijd mogelijk iemand een stoel aan te bieden aan de deur, zodat hij het verhoor kan volgen.

    Onlangs heeft spreker de inhuldiging bijgewoond van een centrum voor audiovisueel verhoor in Genk. Dat centrum loop tien jaar vooruit op de meeste politiediensten in België. Er zijn mooie lokalen en op een televisiescherm buiten het lokaal kan alles worden gevolgd. Zo een lokaal is schitterend voor de advocaat die de verdachte bijstaat. Die infrastructuur kan echter onmogelijk op korte termijn overal worden geleverd.

    Moet altijd in een dergelijke infrastructuur worden voorzien ? In de arresten van het EHRM gaat het in alle gevallen over het prille begin van een opsporingsonderzoek, dus over de eerste verhoren door de politie. In die verhoren wordt de verdachte, in een zwakke positie, geconfronteerd met rechercheurs die soms heel indringend zijn. Het College is dus momenteel voorstander van een beperking tot het eerste verhoor.

    Is dat de toekomstvisie voor de wetgeving ? Neen. Spreker verwijst naar zijn artikel in het liber amicorum van Luc Huybrechts : « De wet voorbij », waarin hij stelt dat ons systeem zodanig zwaar is geworden dat het niet meer werkbaar is. Hij doet daarin een voorstel voor een nieuw systeem.

    Een nieuw systeem moet rechten altijd automatisch genereren. Er mag geen sprake zijn van rechten die men door duizend procedures, met ook nog beroep en cassatie, moet krijgen en waar men na honderdduizend maal toch een negatief antwoord krijgt. Een voorbeeld daarvan is het dossier-Franchimont, dat ook geen oplossing biedt. Spreker haalt het voorbeeld aan van een zitting met een enorm dossier, met een vraag om bijkomend onderzoek. Het antwoord was altijd neen, ook na hoger beroep, ook nadat alle rechtsmiddelen waren aangewend. Wanneer de zaak uiteindelijk bij de bodemrechter komt, die het dossier van het onderzoek neemt, dat een klein dossier is, zegt hij dat wat de betrokkene vanaf het begin gevraagd heeft, moet worden gedaan. Intussen is men dan een jaar verder, maar eigenlijk is er niets anders gebeurd dan rechten geven die niet effectief zijn. Men moet in België van het dwangbeeld af dat men effectieve rechten geeft door procedures. Effectieve rechten worden gegeven door de mensen rond de tafel te brengen en te vragen wat ze van het onderzoek vinden en wat ze willen dat wordt gedaan. Dan zal er een gesprek ontstaan en kunnen we over effectieve rechten spreken zodat er geen procedure meer nodig is. Dat systeem hebben we echter nog niet, het Parlement zal daarover de komende jaren moeten oordelen. Spreker gelooft dus niet in wetboeken die ontelbare procedures en rechtsmiddelen bevatten maar uiteindelijk nooit een effectief recht hebben gecreëerd. Dat is wel zo op papier, maar niet in de realiteit.

    Waarom moet de procureur de mogelijkheid hebben om een verhoor te laten opnemen, en bestaat die mogelijkheid nu dan niet ? Die bestaat natuurlijk wel, want volgens artikel 112ter van het Wetboek van strafvordering kan de procureur des Konings vragen dat het verhoor audiovisueel wordt opgenomen. Op dat ogenblik ontstaat een ander soort proces-verbaal, dat in de wet beschreven wordt. Het is geen normaal pv en verhoor, het is beperkt tot een aantal syntheses daarvan en er is een diskette beschikbaar. Het verhoor zelf kan op vraag van iedereen worden overgeschreven. Als zoiets wordt gedaan binnen de 24 uur nadat iemand werd aangehouden, zullen we misschien wel twee dagen nodig hebben om dat visueel verhoor, dat een paar uur geduurd heeft, te kunnen overschrijven en dan wordt die 24 uur gegarandeerd overschreden. Zo is de Belgische wet. Het College heeft om een reparatiewet gevraagd, die er overigens niet gekomen is, gewoon om te verkrijgen dat de diskette kan worden bekeken zodat het verhoor niet moet worden overgeschreven. Wanneer een aangehoudene binnen de 24 uur voor de onderzoeksrechter wordt gebracht, heeft hij graag een document om te lezen, en dus wordt er een gewoon proces-verbaal opgesteld. Met het Belgische recht zitten wij dus eigenlijk in no man's land. Artikel 112ter lost dit probleem helemaal niet op, het staat haaks op wat spreker wil, namelijk een gewoon verhoor opnemen met een gewoon proces-verbaal, dat ter controle wordt opgenomen en ingediend, zodat iedereen die bij de zaak betrokken is daarvan kennis kan nemen.

    Wat de infrastructuur voor de audiovisuele middelen betreft, is de impasse heel eenvoudig. De lokale en de federale politie werden onmiddellijk betrokken bij het expertisenetwerk, die inroepen dat ze geen middelen hebben, aangezien er geen parabole camera beschikbaar is in elk arrondissement. De nodige infrastructuur vergt een hele investering. De lokale en de federale politie hebben niet voldoende middelen en het zal minstens achttien maanden, volgens spreker wel achttien jaar, duren voor iedereen de infrastructuur zal hebben. Het is dus duidelijk welke organisatorische moeilijkheden de procureurs-generaal ondervinden wanneer zij een richtlijn willen opstellen. Spreker heeft iedereen gevraagd die richtlijn te incorporeren in hun denkpatroon, maar de middelen zijn er niet en zullen de eerstkomende jaren ook niet volledig aanwezig zijn. We zitten dus in een impasse.

    Wat de vraag van de heer Mahoux betreft, wil spreker het niet hebben over de grote Franchimont. Hij heeft daarover 1600 bladzijden geschreven waarin alle kritieken te vinden zijn die hij ooit ten aanzien van dat Wetboek kon maken. Spreker heeft daar gedurende jaren dag en nacht aan gewerkt. In de laatste zes maanden van de commissie strafprocesrecht werd spreker trouwens door het College gemandateerd om samen met Jean-Baptiste Andries nog een aantal verbeteringen aan het ontwerp toe te voegen. Alle kritieken die spreker vanaf de eerste dag heeft gegeven, zijn als een bom gebarsten gedurende de eerste hoorzittingen en debatten in de Kamer. Dat heeft heel het Wetboek laten ontsporen. Jaren later moeten we nu vaststellen dat dat Wetboek het probleem-Salduz niet oplost. Spreker wees de heer Franchimont reeds op het feit dat, met betrekking tot de voorgestelde bijstand van de advocaat, de artikelen in strijd waren met elkaar; het artikel in verband met het gewoon verhoor strookt niet helemaal met dat over de voorlopige hechtenis. Het betrof een ander systeem en het ene was niet verzoenbaar met het andere.

    Als men nu deze voorstellen op tafel zou leggen, zullen ze door het EHRM worden vernietigd, omdat hier niet tegemoet wordt gekomen aan wat het Hof vraagt. Rekening houdend met de evolutie van ons recht is dat wetboek niet langer aangepast. Zowel wat de vermenigvuldiging van het onmiddellijk cassatieberoep betreft, of de BOM-saga, of cassatie op cassatie, past dat Wetboek totaal niet meer in een moderne staat.

    Wat de periode van 24 uur betreft, is de vraag of dat iets te maken heeft met de rechtspraak van het EHRM en het verlenen van meer rechten. Wie een struisvogelpolitiek voert, kan natuurlijk zeggen dat het verlenen van meer rechten niets te maken heeft met het uurwerk. Op het eerste gezicht lijkt dat immers niet zo. Maar 24 uur volstaan ook nu nog niet om een degelijk opsporingsonderzoek te doen. Dat leidt tot meer voorlopige hechtenis omdat men, bij twijfel, aan de alarmbel zal trekken en aan de onderzoeksrechter een mandaat zal vragen om de bijkomende onderzoeksdaden te kunnen verrichten die men nog niet heeft kunnen doen. De uitbreiding van de periode van 24 uur is dus gelijk aan minder voorlopige hechtenis. Wil men minder mensen in de gevangenis, dan moet die termijn worden uitgebreid. Wil men er meer, dan moet die termijn worden verkort.

    Vierentwintig uur is een vast begrip, maar hoe meer men in die 24 uur wil doen, hoe korter die termijn wordt. De termijn volstaat nu al niet om een degelijk opsporingsonderzoek te doen. Men haast zich dus omdat men naar de onderzoeksrechter wil gaan. Het zal niet de eerste keer zijn dat de onderzoeksrechter zijn dossier krijgt op het 23e uur en hij het nog snel moet lezen om zwaarwichtige zaken in onderzoek te kunnen stellen. Laten we dus met beide voeten op de grond blijven en geen zaken zeggen die geen realiteitswaarde hebben.

    De invoering van bijstand bij het eerste verhoor heeft wel degelijk gevolgen. Spreker neemt het voorbeeld van een zwaarwichtige zaak van georganiseerde criminaliteit : vijf zware kerels afkomstig uit Oost-Europa die betrokken zijn in verschillende zaken waaronder mensenhandel en die elk met een tolk moeten worden verhoord. De politie beschikt spijtig genoeg niet over oneindige middelen. Al die personen moeten niet alleen afzonderlijk worden verhoord, maar moeten ook afzonderlijk kunnen overleggen met een advocaat. De advocaat heeft ook een goede tolk nodig. Wat zal er gebeuren als onderzoekers worden geconfronteerd met een reeks verdachten in een moeilijke zaak die stelselmatig elk met hun eigen advocaat afzonderlijk moeten kunnen overleggen ? De termijn van 24 uur zal niet worden gehaald en de betrokkenen zullen moeten worden vrijgelaten. Overeenkomstig het EHRM moet men stellen dat het eerlijk proces is geschonden, omdat er geen bijstand was door een advocaat. Het is zeer de vraag of dat nog kan worden rechtgetrokken. In de zaak Bouglame wordt gezegd dat dit recht op bijstand in ons land stelselmatig wordt geschonden.

    Als de termijn van 24 uur niet kan worden verlengd, zal dat ertoe leiden dat we zware misdadigers naar huis moeten sturen.

    Als dat de visie van het Parlement is, dan zij het zo. Als magistraat kan spreker alleen maar getuigen over de realiteit. Hij hoopt dat men beseft dat, wanneer de procureur-generaal uit zijn hart spreekt, hij niet de bedoeling heeft spelletjes te spelen. Spreker is niet naar hier gekomen om de armzalige gearresteerde nog eens 24 uur vast te houden. Het gaat hier over de rechtsstaat, over rechten die wij willen en zullen geven en die we zullen begeleiden.

    Spreker wil alle rondzendbrieven op tafel leggen, en zal alle wetswijzigingen op een ordentelijke manier begeleiden. Dat heeft het College ook gedaan met de kleine Franchimont, die anders op een catastrofe zou zijn uitgedraaid.

    Is dit het officiële standpunt van het College over de tekst van de minister ? Het College is bijzonder verheugd dat de minister van Justitie in een periode van lopende zaken, de verantwoordelijkheid neemt om een tekst op te stellen.

    Als het Parlement die tekst goedkeurt, zou België al verlost zijn van de problemen die het Salduz-arrest met zich meebrengt. Het College zal de wetgever alle mogelijke hulp aanreiken om naar een ander systeem te gaan, maar dit punt moet absoluut dringend worden opgelost. Zij juichen het initiatief van de minister dan ook toe. Spreker zou de tekst goedkeuren, maar dat is de taak van de parlementsleden.


    III.3. HOORZITTING MET VERTEGENWOORDIGERS VAN DE VERENIGING VAN ONDERZOEKSRECHTERS

    A. Hoorzitting met de heer Van Cauwenberghe, onderzoeksrechter te Antwerpen

    De heer Van Cauwenberghe vindt het zeer belangrijk dat de onderzoeksrechters worden gehoord als in het Parlement belangrijke wetswijzigingen op stapel staan. De vorige sprekers hebben het debat al opengetrokken tot thema's die verder gaan dan het voorstel van de minister met betrekking tot de gevolgen van het Salduz-arrest.

    Spreker heeft reeds opmerkingen gehoord over de toename van accusatoire elementen in het inquisitoir systeem. Dat verheugt hem, want meer dan een jaar geleden heeft hij geschreven dat we ons ervoor moeten hoeden om overmatig accusatoire elementen in het inquisitoir systeem in te voeren, met het risico dat het inquisitoir systeem explodeert. Er zijn reeds verschillende accusatoire elementen ingevoerd, zoals de tegenspraak bij het deskundigenonderzoek en tijdens het gerechtelijk onderzoek.

    Spreker wil zijn uiteenzetting beperken tot enkele praktische overwegingen met betrekking tot het voorstel. De onderzoeksrechters hebben aanvankelijk de boot willen afhouden omdat de vereisten van het EVRM na de eerste arresten niet helemaal duidelijk waren. Geleidelijk aan bleek uit de opeenvolgende arresten dat dringend maatregelen moeten worden genomen.

    De onderzoeksrechters hebben in samenwerking met het Instituut voor gerechtelijke opleiding in juni 2010 een specifieke opleiding georganiseerd, waarop ook collega's uit Frankrijk en Nederland waren uitgenodigd. Daar werd vastgesteld dat er wel degelijk een probleem is en dat de praktijken dringend moeten worden aangepast. De onderzoeksrechters hebben een voorstel uitgewerkt om in de praktijk, in de mate van het mogelijke, tegemoet te komen aan de vereisten van het EHRM. In kleinere arrondissementen zijn zij erin geslaagd een nieuw systeem te implementeren. Om praktische redenen is het in de grotere arrondissementen nog niet gelukt. De onderzoeksrechters hebben pogingen gedaan om samen met de parketten en de balies praktische regelingen uit te werken op basis van de duidelijke Europese rechtspraak, maar zonder dat in België een wetswijziging is doorgevoerd.

    In Antwerpen werd dit verzoek jammer genoeg onmiddellijk afgewezen; in andere arrondissementen is men erin geslaagd de bijstand van advocaten bij een eerste verhoor te organiseren. Zo heeft een onderzoeksrechter uit het arrondissement Oudenaarde dit toegestaan in het dossier van een verdachte die ervan werd verdacht zijn eigen baby te hebben omgebracht. Die man werd verhoord na bijstand van een advocaat. Hij heeft volledige bekentenissen afgelegd. De-onderzoeksrechter was verheugd : er waren geen materiële elementen, maar hij beschikte wel over een degelijke verklaring van het verhoor na een voorafgaande raadpleging van een advocaat. We mogen dus aannemen dat het verhoor in de verdere procedure de wettelijkheidscontrole zal doorstaan.

    Spreker wil het verder hebben over de concrete voorstellen. Hij meent dat de aanpassing van artikel 47bis geen enkel probleem vormt als wordt toegevoegd dat een persoon het recht heeft te weigeren om te antwoorden op de gestelde vragen en zichzelf te beschuldigen.

    Het enige probleem in de praktijk is dat het niet altijd duidelijk is dat men een verdachte verhoort. Er zijn gevallen bekend waarbij men aanvankelijk een getuige verhoorde en in de loop van het verhoor duidelijk werd dat die persoon iets te verbergen had en dus een andere status kreeg, namelijk die van verdachte. Men moet er dus rekening mee houden dat op dat ogenblik, wanneer men in een ander systeem terechtkomt, aan die verdachte bijkomende rechten moeten worden toegekend. Misschien kan dit worden opgevangen middels de omkadering en de richtlijnen.

    In het tweede en derde lid van de voorgestelde paragraaf 2 van artikel 47bis wordt bepaald dat de verdachte het recht heeft beknopt in kennis te worden gesteld van de aard van de feiten en het recht heeft om voor het eerste verhoor overleg met een advocaat te plegen. Deze formulering is volgens spreker onduidelijk. Gelet op de Europese rechtspraak, zou dit een verplichting moeten zijn en moet dit in de wetgeving allicht als dusdanig worden ingeschreven. Het is een kleine tekstuele aanpassing, maar spreker acht ze wel van belang.

    De termijn van 24 uur lijkt zeker voor de onderzoeksrechter bijzonder problematisch. Na twaalf jaar praktijk als onderzoeksrechter kan hij honderden voorbeelden geven. Het gebeurt geregeld tijdens een permanentie dat een dossier pas tijdens het drieëntwintigste uur bij de onderzoeksrechter belandt. In de overblijvende korte periode moet de onderzoeksrechter dan het dossier lezen, de persoon verhoren, al dan niet met tolk, en aan de hand van de bijzonder beperkte verhoren beslissen over een arrestatiebevel. Als beslist wordt een arrestatiebevel uit te vaardigen, moet dat nog worden gemotiveerd, afgedrukt en betekend. Men begrijpt dat dit in de huidige stand van zaken al bijzonder problematisch is.

    Het vlotte verloop is de verantwoordelijkheid van eenieder in de strafrechtelijke keten : van de politie, die overgaat tot arrestatie, tot het parket, dat de arrestatie bevestigt en overgaat tot voorleiding en beslist die persoon zo snel mogelijk over te brengen na verhoor. Wanneer nu iemand rond de middag op heterdaad wordt betrapt en gearresteerd, wordt het parket gecontacteerd, dat de arrestatie bevestigt, en gaat men over tot verhoor. In het beste geval worden de dag zelf nog getuigen verhoord. Tijdens de nacht zit de betrokkene in de cel en doet niemand iets. 's Anderendaags wordt hij dan voorgeleid. Hij wordt om 9 uur overgebracht naar het gerechtshof, maar sommige overbrengingen zijn ook al problematisch. Dan moet het parket het dossier verwerken en ervoor zorgen dat het op het bureau van de onderzoeksrechter terechtkomt. Daartegen zijn die 24 uur dus bijna verstreken. Als er meerdere verdachten zijn, wordt de termijn helemaal problematisch en dat is helemaal het geval als er tolken moeten worden ingeschakeld. Een tolk voor Engels en Frans is snel te vinden, een tolk Arabisch vindt men in Antwerpen ook bijzonder snel, maar voor een iets minder voorkomende taal kan het vrij lang duren.

    Is 24 uur voldoende ? Ondanks de vele moeilijkheden slagen de onderzoeksrechters er nog altijd in om, indien nodig, inderdaad binnen 24 uur toch een arrestatiebevel uit te vaardigen. Is dat kwalitatief hoogstaand werk ? Nee, dat is het niet en daar zijn de onderzoeksrechters zich ten volle van bewust, maar zij proberen te roeien met de riemen die ze hebben.

    Maakt het Salduz-arrest het noodzakelijk die termijn te verlengen ? Dat is een andere kwestie. We mogen deze termijn van 24 uur niet zomaar verlengen om de voorafgaande bijstand van een advocaat mogelijk te maken. We moeten dat zeer grondig bekijken en afwegen. Praktisch gezien kunnen we kiezen voor een verlenging tot 48 uur, maar dan is spreker er voorstander van dat de termijn van 24 uur, die eigenlijk in de Grondwet gebetonneerd zit, ook met een grondwetsherziening wordt aangepast. Het huidige voorstel om in artikel 28septies van het Wetboek van strafvordering, de zogenaamde mini-instructie, op te nemen dat de onderzoeksrechter een verlenging van die 24 uur moet bevelen, lijkt omslachtig en in grote parketten niet realiseerbaar te zijn. Het zal leiden tot een over en weer gaan van dossiers, wat administratief niet haalbaar is. Er zal nog meer tijd verloren gaan omdat men de onderzoeksrechter moet vorderen, die dan moet bekijken of een verlenging verantwoord en noodzakelijk is en zijn beslissing dan ook weer moet motiveren.

    Spreker begrijpt de pragmatische invalshoek, maar het lijkt hem niet conform de Grondwet te zijn en ook niet conform het opzet van artikel 28septies. Dat artikel vloeit namelijk voort uit de « kleine Franchimont » en bepaalt expliciet dat een onderzoeksrechter moet worden gevorderd voor bepaalde onderzoekshandelingen behalve voor het uitvaardigen van een arrestatiebevel, het afleveren van een huiszoekingsbevel en van een bevel tot telefoontap. Die drie zaken zijn toen uitdrukkelijk uitgesloten en hij begrijpt dan ook niet goed hoe men aan dit artikel kan toevoegen dat in het kader van een mini-instructie aan een onderzoeksrechter wel een verlenging van een mandaat kan worden gevraagd. Die constructie lijkt niet goed en zal in de praktijk tot heel wat problemen leiden.

    Over deze concrete dingen moeten we het toch eens zijn. Het moet ook duidelijk zijn dat de onderzoeksrechters volledig akkoord gaan met een voorafgaande raadpleging van een advocaat vóór het eerste verhoor bij de politie na arrestatie. Daar bestaat geen enkele onduidelijkheid over. Die oplossing is essentieel, moet er zeer snel komen en moet in een wetgevend kader worden goedgekeurd. Dat vergt waarschijnljik niet veel werk. De praktische toepassing zal misschien nog heel wat met zich meebrengen en moet vooraf ook goed bekeken worden. Spreker denkt dan vooral aan de balies. Hoe moeten zij zich organiseren om aan deze vereiste tegemoet te komen en snel ter plaatse te komen ? Spreker denkt dat men daar volop mee bezig is en dat het wel realiseerbaar is.

    Al de rest waarover nu gesproken wordt, vergt een veel grondigere hervorming. Spreker verwijst naar de tussenkomst waarbij werd gesproken over de definitieve afschaffing van de onderzoeksrechter. Dat spook doemt geregeld op, te pas en te onpas, bij wijzigingen in onze strafprocedure. Spreker weet dat hij voor zijn eigen winkel spreekt, maar de onderzoeksrechters mogen fier zijn dat ze het systeem van onderzoeksrechters nog altijd in stand kunnen houden. Wil men dat wijzigen, dan staat men voor een grondige hervorming van de hele procedure, die veel meer tijd en reflectie vergt.

    De onderzoeksrechters zijn het volledig eens met de voorafgaande raadpleging. Zij willen er in de mate van het mogelijke in meegaan, binnen het systeem van de 24 uur. Lijkt dit niet realiseerbaar, dan kan alleen een grondwetswijziging het probleem oplossen. Hoe meer tijd men echter heeft, hoe meer tijd men zal verliezen. In 24 uur kan er heel wat gebeuren.

    Men mag ook niet verwachten dat binnen de eerste vierentwintig uur het hele opsporingsonderzoek afgerond is. Een onderzoeksrechter die moet oordelen over het uitvaardigen van een arrestatiebevel moet over zo veel mogelijk gegevens beschikken. Om iemand onder voorlopige hechtenis te plaatsen, zijn ernstige aanwijzigingen van schuld nodig.

    Spreker las daarnet dat de onderzoeksrechter bij twijfel snel een arrestatiebevel zou moeten uitvaardigen, zodat het onderzoek kan worden voortgezet. Hij denkt niet dat de hedendaagse onderzoeksrechter zo wil te werk gaan.

    Tot daar de praktische invalshoek. Spreker verleent het woord aan zijn collega's uit Brussel die daar vanuit hun praktijk nog iets kunnen aan toevoegen.

    B. Hoorzitting met de heer Hervé Louveaux

    De heer Louveaux zegt dat de Nationale vereniging van onderzoeksrechters pas enkele dagen geleden kennis genomen heeft van de tekst van de minister. Het is dan ook moeilijk om nu al een gedetailleerde en gefundeerde mening te geven over de verschillende voorstellen. Voorzichtigheid is geboden.

    De onderzoeksrechters denken al een jaar na over deze aangelegenheid. Ze hebben gaandeweg hun mentaliteit aangepast en hebben zich erbij neergelegd dat de bijstand van een advocaat verplicht en dringend is. Zoals procureur-generaal Liégeois heeft gezegd, loopt ons land een risico als het nog lang wacht om de werkwijze van de politieagenten en de onderzoeksrechters aan te passen aan de internationale vereisten. De onderzoeksrechters zijn zich daarvan bewust geworden, en na overleg binnen de vereniging hebben sommigen hun werkwijze veranderd. Sedert enkele maanden verhoren zij de verdachten die van hun vrijheid werden beroofd in aanwezigheid van hun advocaat en na voorafgaande raadpleging van de advocaat.

    De tekst van de minister van Justitie stelt een hervorming voor in twee stadia.

    Spreker wenst vooreerst te wijzen op, enerzijds, het recht om vooraf een advocaat te raadplegen en, anderzijds, het recht om tijdens een verhoor of een ondervraging te worden bijgestaan door een advocaat. Bij een vrijheidsbeneming, en verhoor door de politie en ondervraging door de onderzoeksrechter, zijn er verschillende gevallen mogelijk.

    Eerste geval : de dossiers komen bij de onderzoeksrechter, die vooraf niet weet wat er zal gebeuren, namelijk dat het dossier wordt onderbouwd en de vrijheidsbeneming door de procureur des Konings wordt uitgesproken zonder tussenkomst van een onderzoeksrechter. Het dossier wordt dus volledig afgerond afgeleverd; de onderzoeksrechter moet het dan, dikwijls zeer snel, lezen. De heer Van Cauwenberghe wees erop dat een dossier dikwijls in het 23e uur van de termijn van 24 uur van vrijheidsbeneming arriveert. De onderzoeksrechter heeft dan amper de mogelijkheid om onderzoeksdaden te starten of de waarheid te achterhalen alvorens hij een standpunt inneemt over de inbeschuldigingstelling en de vrijheidsbeneming. Het enige wat hij kan en moet doen, is de verdachte ondervragen, wat hem dikwijls in staat stelt vooruitgang te boeken.

    Tweede geval : de vrijheidsbeneming in het kader van bestaande onderzoeken, waarbij de onderzoeksrechter meestal « operaties » heeft bevolen, zoals huiszoekingen en, in ieder geval, het ondervragen van verdachten. Dat is het geval wanneer de onderzoeksrechter zelf het dossier heeft geleid, wat dus een heel ander geval is.

    In dit tweede geval kan de onderzoeksrechter instructies geven aan de politieagenten en hen vragen hem op een bepaald ogenblik een bepaalde verdachte voor te leiden, terwijl de operatie al sedert enkele dagen gepland kan zijn. Hij heeft dan voldoende tijd om hem te ondervragen en zelfs bijkomende onderzoeksdaden te bevelen.

    Het ontwerp van de minister heeft het voordeel dat het wijst op de dringendheid van de situatie, dat het de onderzoeksrechter, die de persoon op grond van een aanhoudingsbevel binnen 24 uur van zijn vrijheid zal moeten beroven, de mogelijkheid biedt de bijstand van de advocaat te regelen binnen de termijnen die lijken overeen te stemmen met wat de onderzoeksrechters zelf sinds juni 2010 als werkwijze hebben aanbevolen.

    Los daarvan wordt het verhoor door de politie geregeld. Dat is uiteraard een paradoxale situatie, want uit de lezing van het Salduz-arrest blijkt dat die rechten moeten worden toegekend bij het eerste verhoor na de vrijheidsbeneming.

    De wetgever zal een standpunt moeten innemen, maar ook blijk moeten geven van enig realisme. Dat heeft de minister alleszins gedaan toen hij zei dat niet onmiddellijk pools van advocaten kunnen worden ingericht die aanwezig zullen zijn in alle politiecommissariaten van het Rijk, waar zowel 's nachts als overdag en zowel in de week als tijdens het weekend mensen worden binnengebracht, die moeten worden ingelicht over hun recht om te worden gehoord voor of tijdens hun vrijheidsbeneming.

    Dat overstijgt de onderzoeksrechters en hun ervaring, ook al worden uitgerekend zij geconfronteerd met dossiers die aanleiding hebben gegeven tot verhoren, met of zonder bijstand van een advocaat en die, na de procureur des Konings, die bewijzen moeten beoordelen : een bekentenis, verklaringen die een verdachte zonder bijstand van een advocaat heeft afgelegd in een politiecommissariaat...

    De onderzoeksrechters worden er dus, ondanks alles, bij betrokken en op basis van hun ervaringen kunnen zij een advies uitbrengen over deze aangelegenheid.

    Volgens de logica van het ontwerp van de minister wordt niet voorzien in de bijstand van een advocaat bij het politieverhoor, maar in het recht van een voorafgaande raadpleging. In de tekst wordt niet gepreciseerd of die raadpleging telefonisch dient te geschieden dan wel of de advocaat naar het politiecommissariaat moet komen, en ook niet binnen welke termijn. In welke mate moet de termijn voorafgaand aan het verhoor door de politiediensten worden verlengd om die voorafgaande raadpleging mogelijk te maken ? Het principe bestaat erin dat alleen dit recht op een voorafgaande raadpleging in dit stadium plaats heeft, en niet het recht op bijstand van een advocaat tijdens het politieverhoor.

    Daarnaast rijst ook het probleem van de opname van het politieverhoor, waarnaar in het ontwerp ook wordt verwezen, en de opleiding die de politiediensten en de magistraten zouden moeten krijgen om mensen beter te ondervragen. Bij het lezen van het ontwerp krijgt men de indruk dat de huidige werkwijze niet aanvaardbaar zou zijn en dat, indien men de verhoren wil opnemen, de ondervragers moeten worden opgeleid. Hopelijk verloopt alles in de huidige omstandigheden correct, zodat een opname geen problemen doet rijzen.

    Het lijkt een uitstekend idee de politiemensen en de magistraten op te leiden. Ze moeten plots een onderzoek voeren, terwijl ze daarvoor niet zijn opgeleid. Hun opleiding is dus zeker wenselijk, maar dat is een andere zaak.

    Na de voorafgaande raadpleging in het commissariaat, na het verhoor, wordt de verdachte voorgeleid. Hij wordt niet altijd voor de onderzoeksrechter gebracht. Hij verschijnt eerst voor de procureur des Konings, die de verdachte kan horen. De tekst lijkt niet te preciseren wat de procureur des Konings moet doen. Het zou misschien wenselijk zijn ook aandacht te schenken aan dit aspect en te preciseren dat, als de procureur des Konings beslist de van zijn vrijheid beroofde verdachte te verhoren, deze laatste ook recht heeft op bijstand van een advocaat of op een voorafgaande raadpleging.

    Bij de onderzoeksrechter worden die rechten althans erkend in het ontwerp. Dat komt overeen met de verzuchtingen van de onderzoeksrechters, die de minister gewezen hebben op de hoogdringendheid van deze kwestie.

    De uitoefening van die twee rechten door de onderzoeksrechter, en zelfs door de procureur des Konings, legt een aantal verplichtingen op die best snel worden geregeld. In de eerste plaats moet rekening worden gehouden met de vereisten inzake de lokalen : het voorafgaand onderhoud tussen een advocaat en zijn cliënt kan niet snel worden geregeld in een gang tussen twee politieagenten : de veiligheid moet in acht worden genomen.

    In Brussel evalueren de onderzoeksrechters, samen met de procureur des Konings, de mogelijkheid om deze rechten uit te oefenen zonder te wachten op een tekst, omdat ze zich beroepen op de rechtstreekse toepassing van de Salduz-rechtspraak en andere arresten van het Europese Hof voor de rechten van de mens, maar daar rijst toch de vraag waar die voorafgaande raadpleging kan worden georganiseerd. Er zullen veranderingen moeten worden aangebracht.

    Er rijst ook een probleem inzake vertalingen. Heel wat personen die van hun vrijheid worden beroofd, spreken geen van de landstalen. Voor de procedures moet verplicht een beroep worden gedaan op vertalers, waarschijnlijk dezelfde voor het onderhoud met een advocaat als voor de ondervraging van verdachten. Sommige problemen houden verband met de pool van advocaten die in de gerechtshoven aanwezig zullen moeten zijn.

    In Brussel, waar elke dag een aantal personen van hun vrijheid worden beroofd, rijst ook nog de vraag hoeveel advocaten nodig zullen zijn. Er werd gewezen op een aantal onverenigbaarheden : het is niet toegelaten X en Y te verdedigen, die mekaar beschuldigen in hetzelfde dossier, ook al gaat het alleen maar om de bijstand bij de ondervraging. Zal men in onze gerechtshoven voor een dossier met tien verschillende personen de aanwezigheid van tien advocaten vorderen, dikwijls 's nachts of in het weekend ? Ook over de vergoeding van de advocaten moet worden nagedacht. De ordes van advocaten zullen daar wellicht op wijzen.

    Wat de toegang tot het dossier betreft, werden op een vergadering in het ministerie van Justitie twee standpunten verdedigd. Volgens een maximalistische visie van de uitoefening van de rechten van de verdediging bij de verhoren en de ondervragingen zou de advocaat kennis hebben van de stukken van het dossier op het ogenblik van de voorafgaande raadpleging en op het ogenblik van zijn bijstand bij het verhoor of de ondervraging. Volgens de personen die het onderzoek voeren, moet dat recht van toegang tot het dossier worden geschrapt. Wanneer die taken worden uitgevoerd — verhoor, ondervraging — is het onderzoek nog steeds aan de gang. Volgens de huidige wet kan de onderzoeksrechter zich, in geval van vrijheidsbeneming, gedurende vijf dagen — eigenlijk vier, want de dag vóór het verhoor is het dossier beschikbaar voor de verdediging — beroepen op het geheim van de elementen van het onderzoek om vooruitgang te kunnen boeken, een termijn die hij echt nodig heeft, vooral in zaken van georganiseerde criminaliteit.

    Soms wordt iemand niet gearresteerd om te voorkomen dat hij binnen de vijf dagen toegang zou hebben tot het dossier. In het belang van het onderzoek wil men soms inderdaad voorkomen dat iemand kennis kan nemen van bepaalde elementen, omdat het onderzoek niet ver genoeg gevorderd is en de procedure moet worden uitgebreid tot andere verdachten. Met het oog op het onderzoek zou het een enorme vergissing zijn een inverdenkinggestelde en een verdachte toegang te geven tot een dossier vanaf het ogenblik dat een onderzoeksrechter, de procureur des Konings of de politie hem moet ontmoeten.

    De idee om de rechten van de verdediging uit te breiden is verleidelijk, maar dan zou de duur van de vrijheidsbeneming moeten worden verlengd. De onderzoeksrechters zijn zeer gehecht aan de termijn van vierentwintig uur, ook al kunnen ze die termijn soms zeer moeilijk respecteren. Het ontwerp van de minister voorziet in een bijkomende termijn van twee uur voor de voorafgaande raadpleging om de advocaat de tijd te geven zich naar het gerechtshof te begeven en de ondervraging van de inverdenkinggestelde bij te wonen, waardoor de termijn van vierentwintig uur onvermijdelijk wordt overschreden.

    Men zou kunnen denken aan de tussenkomst van de gewone magistraat, die vertrouwd is met problemen in verband met de fundamentele rechten van individuen, met enige beperking. In het wetgevend arsenaal wordt aan de onderzoeksrechter vertrouwen geschonken voor telefoontaps, huiszoekingen, vrijheidsbenemingen, enz. Tot de verlenging van de termijn van vierentwintig uur zou kunnen worden beslist via een bevel uitgevaardigd volgens de bepalingen van artikel 12 van de Grondwet. Dat is een zware beslissing. Waarom zouden we die niet gewoon voorbehouden voor de onderzoeksrechter ?

    De formule in de tekst lijkt niet zo gelukkig omdat ze een beroep op het mini-onderzoek veronderstelt. In die situatie vraagt de procureur des Konings, die meester blijft van zijn onderzoek, de onderzoeksrechter een welbepaalde handeling te verrichten, bijvoorbeeld over te gaan tot een telefoontap. Nadat hij het dossier heeft geraadpleegd om zich ervan te vergewissen dat de maatregel zinvol, logisch en redelijk is, zal de onderzoeksrechter die onderzoeksdaad uiteraard bevelen. De onderzoeksrechters leven de wet na, maar wanneer de mini-onderzoeken mekaar opvolgen, worden zij de bekrachtigingskamers van de beslissingen van de procureur des Konings, omdat ze geen zeggenschap hebben over het onderzoek, maar wel het verhoor moeten leiden. De tekst streeft naar een uitbreiding van dit schema, waarbij de onderzoeksrechter, die het onderzoek niet leidt, alleen maar gevraagd wordt de termijn van vierentwintig uur te verlengen, waarna dit opnieuw bij de procureur des Konings belandt.

    De onderzoeksrechters zijn van mening dat de mini-onderzoeken niet mogen worden uitgebreid. Er bestaat een alternatief, dat meer garanties biedt : namelijk bepalen dat de procureur des Konings, wanneer hij vaststelt dat de termijn van vierentwintig uur bijna bereikt is, het dossier doorstuurt naar de onderzoeksrechter. De garanties zouden kunnen worden versterkt door te bepalen dat de termijn, op verzoek van de procureur des Konings, wordt verlengd op bevel van de onderzoeksrechter.

    De uitdrukking « in de bijzondere omstandigheden eigen aan de zaak » staat in verschillende artikels van het ontwerp. Als we willen dat de verlenging van de termijn van vierentwintig uur echt uitzonderlijk is, moet niet alleen worden voorzien in het voorrecht van de onderzoeksrechter, maar moeten ook de gevallen worden opgesomd waarin die verlenging uitzonderlijk aanvaardbaar zal zijn. Het is niet voldoende alleen maar te verwijzen naar de bijzondere omstandigheden eigen aan de zaak. Misschien moet nauwkeuriger worden bepaald op basis van welke criteria een onderzoeksrechter kan beslissen dat de termijn mag worden verlengd.

    Wat die criteria betreft, zal volgens de tekst omwille van de uitoefening van de rechten van de verdediging en de bijstand van een advocaat een beslissing worden genomen wanneer de termijn van vierentwintig uur niet volstaat. Het lijkt niet mogelijk dit criterium los te zien van de andere aspecten van het onderzoek. Spreker verwijst naar de hypothese waarbij iemand die verdacht wordt van slagen en verwondingen, toegebracht aan een derde, ernstige feiten die geleid hebben tot arbeidsongeschiktheid, voor de rechter wordt gebracht. Het slachtoffer bevindt zich op dat ogenblik in een coma, of kan in elk geval niet worden gehoord. De onderzoeksrechter stelt een aantal feiten vast, op basis waarvan hij het slachtoffer zou moeten laten verhoren om vast te stellen dat hij de verdachte erkent als de dader. Laten we veronderstellen dat het slachtoffer op het achttiende uur ontwaakt. Dan moet hij worden ingelicht over zijn rechten, er moet worden overgegaan tot een verhoor, de verdediging van de verdachte moet worden opgeroepen, wat allemaal enige tijd in beslag neemt. Welk element zal, in een dergelijk geval, de onderzoeksrechter ervan overtuigen de termijn van vierentwintig uur te verlengen om zeker te kunnen zijn dat het slachtoffer de dader herkent ? Moet de uitoefening van het recht op verdediging worden opgelegd in alle gevallen waarin de onderzoeksrechter ervan overtuigd is dat hij bijkomende onderzoeksdaden moet vorderen teneinde meer elementen te verzamelen om de waarheid te kunnen vaststellen ?

    De noodzaak van de uitoefening van de rechten van de verdediging als verantwoording voor een extra termijn van vierentwintig uur kan niet los worden gezien van de andere aspecten van de realiteit van dat ogenblik.

    Toch zou het wenselijk zijn dat de wet de criteria bepaalt waaraan voldaan moet zijn om de termijn van vierentwintig uur te verlengen, om het uitzonderlijk karakter ervan te garanderen.

    De voorgestelde tekst doet ook vrezen dat, gelet op de uitzonderlijke en bijzondere omstandigheden eigen aan het dossier, de diensten van de onderzoeksrechter worden overstelpt met een aantal vorderingen van de procureur des Konings tot verlenging van de termijn van de vrijheidsbeneming. Op dat ogenblik moet de onderzoeksrechter meester kunnen zijn van zijn dossier.

    De spreker heeft nog een laatste, zeer concrete bedenking. Moet een onderzoeksrechter die overweegt de termijn van de vrijheidsbeneming, al was het maar met enkele uren, te verlengen, om tot een beslissing te kunnen komen, geen gezag hebben over de politiediensten die de verhoren afnemen ? Hij moet hen toch kunnen zeggen dat ze, bijvoorbeeld, maar één uur, en geen twee uur, hebben om het slachtoffer te horen en hem de foto van de verdachte voor te leggen. Hij moet dat injunctierecht op de politiediensten kunnen hebben. Als hij dat recht niet heeft, vraagt men hem een volmacht voor die uitbreiding met vierentwintig uur. Is dat wel de rol van een onderzoeksrechter ?

    C. Hoorzitting met mevrouw Geneviève Tassin, onderzoeksrechter

    Mevrouw Geneviève Tassin voegt eraan toe dat de onderzoeksrechters verheugd zijn dat dit probleem wordt aangepakt door meteen het centrale punt van de rechten van de verdediging aan te snijden, namelijk het politieverhoor.

    Spreekster neemt thans deel aan de werkzaamheden van een soort commissie die, in Brussel, tussen de balie en de onderzoeksrechters, de voorwaarden probeert vast te leggen voor de aanwezigheid van een advocaat in de kantoren van de onderzoeksrechter.

    In de eerste plaats is het duidelijk dweilen met de kraan open wanneer het eerste politieverhoor heeft plaatsgevonden zonder de aanwezigheid van een advocaat. Vervolgens vereist deze aanpak de medewerking van alle betrokken actoren. De onderzoeksrechters worden dus met aanzienlijke praktische problemen geconfronteerd.

    In Brussel zijn de rechtbank en de balie thans voorstander van de aanwezigheid van een advocaat in de kantoren van de onderzoeksrechter, maar het parket moet ook instructies geven om dat voorafgaand overleg mogelijk te maken, liefst in een cel van het gerechtshof.

    De onderzoeksrechters hebben echter geen gezag over de politiediensten die de cellen beheren. Er zijn dan ook extra personeelsleden nodig en een detectiepoort. Er zouden ook lokalen moeten worden aangepast zodat de advocaten er hun cliënten kunnen ontvangen. De situatie is dus zeer ingewikkeld.

    Spreekster heeft twee opmerkingen over de door de minister voorgestelde tekst. Ze ziet niet goed in wat, in geval van omstandigheden eigen aan de zaak of de persoon, aanleiding zou kunnen geven tot het afzien van het recht op overleg of de verlenging van de termijn. Het zijn blijkbaar dezelfde omstandigheden die beide veronderstellingen verantwoorden. In welke omstandigheden wordt afgezien van het recht op overleg of wordt, integendeel, beslist tot een verlenging van de termijn ?

    De onderzoeksrechters hebben dezelfde mening : volgens hen kan men zich moeilijk inbeelden dat de vraag om verlenging alleen op verzoek van het parket kan worden gesteld. Bovendien negeert de aldus geredigeerde tekst de hypothese dat de onderzoeksrechter, die de operatie heeft opgezet, ook een verlenging van de termijn nodig zou hebben om de aanwezigheid van de advocaat mogelijk te maken. Het voorbeeld werd aangehaald van de enige urdu tolk van het arrondissement die tien advocaten zal moeten bijstaan bij voorafgaand overleg bij de politie. Dat is onmogelijk binnen de vierentwintig uur.

    Het eerste lid, dat voorziet in het overleg met « een advocaat naar keuze of van de permanentiedienst », doet overigens problemen rijzen. Op die moeilijkheid werd ook gewezen bij de werkzaamheden van de commissie Gerecht-Balie in Brussel. We stellen vast dat het zeer moeilijk is overleg te organiseren met een advocaat naar keuze van de cliënt. Wegens diverse praktische problemen wordt thans het systeem van de permanentie in aanmerking genomen. Die methode wordt al jarenlang toegepast bij de jeugdrechtbanken.

    D. Gedachtewisseling

    De heer Mahoux neemt nota van een zeer interessante opmerking : de verlenging zou eventueel, om bijzondere redenen, door de onderzoeksrechter kunnen worden gevraagd.

    Spreker had liever gehad dat de informatie niet beperkt was tot één voorstel, maar eerder van algemene orde zou zijn geweest. Hij zou liever een meer theoretische benadering hebben gehad, die de nadruk legt op een optimale situatie en de beperkingen ervan. Er werd verwezen naar het probleem van de lokalen. Dat is een bijkomstigheid die niet opweegt tegen een eerlijk proces.

    Zal de aanwezigheid van een advocaat, ook bij de ondervraging door de politie en uiteraard later overigens van die aard zijn dat de beoordeling van het Europese Hof van een eerlijk proces erdoor verandert ?

    Het Hof van Straatsburg zal zeggen dat de aanwezigheid van een advocaat vereist is en dat, indien dat niet het geval is, het vervolg van de procedure niet billijk is.

    We moeten uiteraard kritisch staan ten opzichte van de rechtspraak van het Hof van Straatsburg, maar we mogen niet denken dat een gedeeltelijke toepassing een voorlopige oplossing zou kunnen zijn. Als de gevonden voorlopige oplossing volgens het standpunt van het Hof van Straatsburg dezelfde gevolgen zou hebben, zou dit betekenen dat niets anders werd gedaan dan het standaardiseren van een situatie die door dat Hof als niet billijk zal worden beschouwd. Het is niet omdat het gebrek aan billijkheid wordt veralgemeend dat de zaken erop vooruitgaan. Wat is de mening van de sprekers daarover ?

    De standpunten lopen uiteen volgens de plaats waar de actoren werken. Hoe meer werk ze hebben, wat afhangt van de bevolkingsdichtheid en van het delinquentiecijfer, en dus van het aantal zaken dat moet worden behandeld, hoe meer hinderpalen er zijn en hoe moeilijker het zal zijn om de regels toe te passen. Aangezien de situatie niet overal dezelfde is, kunnen de standpunten en de antwoorden verschillend zijn, niet in rechte, maar afhankelijk van de plaats waar de problemen zich voordoen.

    We hebben altijd de neiging — en dat is een realiteit van het parket-generaal — uit te gaan van de worst case en dus, op geografisch gebied, van de plaatsen waar de grootste problemen rijzen en waar in ieder geval niets kan worden toegepast. Aan de hand daarvan hebben we de neiging regels op te stellen die overal gelden, ook op de plaatsen waar de strikte naleving van de wetgeving mogelijk is. Spreker heeft niet de indruk dat de problemen zich overal op precies dezelfde manier voordoen.

    Hebben de sprekers niet de indruk dat ze, als ze de mogelijkheid hebben de aanhoudingstermijn met vierentwintig uur te verlengen, de dossiers, hoe dan ook, systematisch pas in het drieëntwintigste uur zullen krijgen ? Dit is geen strikvraag. Toch kan feitelijk niet worden uitgesloten dat het parket het dossier bij zich houdt zolang het wettelijk mogelijk is.

    De heer Van Cauwenberghe wijst erop dat de stelling van het Europees Hof in Straatsburg niet te omzeilen valt.

    Met het Salduz-arrest was de situatie nog niet zo duidelijk. Het ging over een heel specifieke situatie : die van een minderjarige, een verklaring met bekentenissen zonder bijstand van een advocaat, die onmiddellijk nadien werd ingetrokken, en gevolgd door een veroordeling op basis van de eerste verklaring.

    De daaropvolgende arresten gingen veel verder. Met het arrest-Bouglame in maart kreeg België het signaal dat onze wet op de voorlopige hechtenis op zich al een schending is van een eerlijk proces, door het feit dat de bijstand van een advocaat bij het eerste verhoor systematisch wordt geweigerd. België kan niet anders dan rekening te houden met dat arrest.

    De voorliggende oplossing is een uitweg, al zal de praktische organisatie in grote arrondissementen moeilijker zijn dan in kleine.

    De heer Mahoux antwoordt dat sommigen de omgekeerde weg willen volgen en ervan uitgaan dat de wetgeving niet in de gewenste zin kan worden aangepast omdat dit op sommige plaatsen niet toepasbaar is. Dat is iets anders dan zeggen dat er naargelang de plaats verschillende wetgeving zal komen.

    Op de eerste vraag antwoordt de heer Louveaux dat als men niet alles doet, men eigenlijk niets gedaan heeft !

    Als niet wordt bepaald dat de verdachte vanaf het verhoor door de politiediensten alle rechten geniet, waaronder bijstand door een advocaat, impliceert de maximalistische visie volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie dat deze bijstand wordt verleend — de commissie zal daarover moeten oordelen.

    Men moet echter wel rekening houden met de gevolgen. Zonet werd gezegd dat in de politiecommissariaten dag en nacht wordt gewerkt, dat het aantal verdachten samenhangt met de conjunctuur en dat in eenzelfde commissariaat soms twintig personen tegelijk worden verhoord. Bij het bepalen van de mogelijkheden moet daar rekening mee worden gehouden.

    Als wordt gezegd dat « het systeem Salduz » deze bijstand verplicht zal maken, is dat een interpretatie van de rechtspraak. Volgens spreker moet deze interpretatie realistisch zijn. Dit aspect van het ontwerp van de minister van Justitie is lovenswaardig.

    In de politiecommissariaten is dus niet voorzien in deze bijstand. Betekent dit dat er geen voorzieningen zijn ? Spreker meent van niet.

    De advocaat is ten laatste aanwezig in het kantoor van de onderzoeksrechter. Die — of de procureur des Konings voor hem — kan op basis van het dossier vaststellen dat de betrokken persoon geen bijstand heeft gekregen van een advocaat, volledige bekentenissen heeft afgelegd die niet voldoende zijn gecontroleerd of gestaafd met ander bewijs, en besluiten dat de verklaringen geen enkele waarde hebben. Die beoordeling wordt overgelaten aan de magistraat die na de politieagenten komt.

    Het is niet omdat het verhoor bij de politie heeft plaatsgehad zonder advocaat dat achteraf moet worden geconcludeerd dat de hele procedure nietig is. De onderzoeksrechter en de procureur des Konings moeten nagaan of de procedure geldig is, ook volgens de Salduz-rechstspraak.

    De zaken kunnen op het niveau van de ondervraging worden rechtgezet. De advocaat is aanwezig, het voorafgaand onderhoud heeft plaatsgehad en de onderzoeksrechter kan nagaan of de verdachte bij zijn verklaringen blijft zoals zij door de politie zijn opgeschreven. Dit wordt nu reeds gedaan, maar zonder de aanwezigheid van een advocaat. Voortaan zal dit dus in het bijzijn van een advocaat verlopen.

    Als een aanhoudingsbevel of de vervolging wordt aangevochten omdat een persoon op het politiecommissariaat geen bijstand heeft gekregen van een advocaat, meent spreker dat dit argument wellicht van tafel wordt geveegd als het werk nadien correct is uitgevoerd.

    De heer Vanlouwe wijst erop dat en in de praktijk geregeld een uitgebreid politieverhoor plaatsvindt en dat de verdachte, wanneer hij later voor de onderzoeksrechter verschijnt, naar dat eerste verhoor verwijst. De onderzoeksrechter vraagt de verdachte dan vaak of hij zijn verklaringen bij de politie bevestigt.

    De nieuwe regeling vraagt nu alleen rechtsbijstand bij de onderzoeksrechter. De vraag is nu of de principes van het Salduz-arrest worden toegepast als de onderzoeksrechter vraagt of de verdachte bij zijn eerste verklaringen blijft.

    De heer Van Cauwenberghe antwoordt dat het belangrijkste principe van het Salduz-arrest is dat er, voor het eerste verhoor, onmiddellijk na arrestatie, een overleg moet zijn.

    Dat is ook de reden waarom de onderzoeksrechters hun praktijk hebben aangepast en men in hun verhoor nooit meer zal lezen : « Ik bevestig de verklaringen afgelegd bij de politie ». De onderzoeksrechter zal de verdachte een nieuwe verklaring laten afleggen en hem uitdrukkelijk laten toevoegen dat hij « bereid is thans een verklaring af te leggen, zonder voorafgaande raadpleging van een advocaat », dit om zo weinig mogelijk risico te lopen. Dit is een voorlopige oplossing die uiteraard niet conform is met het Salduz-arrest.


    III.4. HOORZITTING MET VERTEGENWOORDIGERS VAN DE BALIES

    A. Uiteenzetting door de heer Chevalier, voorzitter van de « Ordre des barreaux francophones et germanophone »

    De heer Chevalier benadrukt dat de OBFG bepaalde opmerkingen wenst te maken bij het tekstvoorstel van de minister van Justitie.

    Vooraf stelt de OBFG zich bewust te zijn van de problemen die de huidige toestand veroorzaakt : heel wat onderzoeksdaden kunnen misschien niet in overweging worden genomen omdat zij niet stroken met de rechtspraak van het EHRM; daarnaast vrezen advocaten, die zowel verdachten als slachtoffers verdedigen, dat die slachtoffers hun lijden en hun schade niet erkend zien door procedurefouten die samenhangen met het overtreden van de vereisten van deze rechtspraak.

    Het is niet overdreven te stellen dat slachtoffers de Staat ter verantwoording roepen omdat hij de verplichtingen inzake rechten van de verdediging en aanwezigheid van een advocaat vanaf het eerste verhoor, niet in intern recht heeft omgezet.

    1. De totstandkoming van de rechtspraak van het EHRM

    Het Salduz-arrest werd op 27 november 2008 gewezen.

    Er volgden tal van andere besluiten die verduidelijkten dat een eerlijk proces onder meer inhoudt dat een advocaat aanwezig is vanaf het eerste verhoor van de persoon die van zijn vrijheid is beroofd (art. 6.3.c. van het Verdrag).

    2. Geen ruimte voor interpretatie

    De rechtspraak van het EHRM kan niet anders worden geïnterpreteerd dan dat een advocaat aanwezig moet zijn vanaf het eerste verhoor en bij elk verhoor, of dat nu door de politie, de procureur des Konings of de onderzoeksrechter wordt afgenomen.

    Het betreft hier dus de aanwezigheid tijdens het verhoor en niet enkel een onderhoud voorafgaand aan het verhoor zonder dat de advocaat bij het verhoor aanwezig kan zijn.

    Dit is niet enkel een formele vereiste, de advocaat moet bij het verhoor aanwezig zijn maar moet vooraf ook contact gehad hebben met zijn cliënt. De advocaat moet ten minste kennis kunnen nemen van de belangrijkste elementen uit het dossier.

    Iedere bewering dat de rechtspraak van het Hof niet duidelijk is, is een ontkenning van de realiteit.

    3. Veranderende mentaliteit

    In een poging om de hiaten die door deze rechtspraak zijn ontstaan over de geldigheid van heel wat verrichte onderzoeksdaden hebben de rechtsleer en rechtspraak, en in het bijzonder die van het Hof van Cassatie, alles in het werk gesteld om aan te tonen dat de bepalingen van het Wetboek van strafvordering volstonden om te zorgen voor de naleving van de vereisten van de rechtspraak van het EHRM.

    Zo werd de noodzaak dat een advocaat aanwezig moet zijn, ondervangen.

    Deze houding van het Hof staat haaks op de houding die het Hof in andere omstandigheden heeft aangenomen, met name na het arrest-Taxquet. Het Hof heeft toen al snel de uitspraken van de assisenhoven geannuleerd wanneer die niet de volgens de rechtspraak van Straatsburg vereiste motivering hadden.

    De feitenrechters lijken meer en meer gebrand op deze beperkende interpretatie van de rechtsleer van het Europees Hof die zich, door de interpretatie, opdringt in het intern recht, op hetzelfde niveau als het Verdrag zelf.

    Zo weigeren sommigen een veroordeling op basis van belastende verklaringen die zijn verkregen zonder dat een advocaat aanwezig was (Luik, 6e Chambre, 15 septembre 2010, confirmant Correctionnelle Liège 14 avril 2010, en cause O. contre M.P).

    De rechtsleer bekijkt almaar duidelijker de vereisten die de rechtspraak van het EHRM bevat. Zoals de heer Michiels, raadsheer van het hof van beroep in Luik, stelt als besluit van zijn commentaar bij het arrest van het Hof van Cassatie van 26 mei 2010 : « ... la Cour de cassation ne peut, pour l'instant, que tenter de repousser l'échéance. Pour combien de temps encore ? Car nul n'ignore plus que la messe est dite; il faudra garantir l'accès à un avocat dès le premier interrogatoire du suspect privé de sa liberté » (zie JLMB, 2010, blz. 1274 e.v.)

    Het verheugt de OBFG dat de minister zelf tijdens de hoorzitting in de commissie Justitie van de Senaat van 6 oktober 2010 stelde « ... (la) Cour (européenne des Droits de l'Homme) a développé une vaste jurisprudence qui pose très clairement le principe du « droit à l'assistance » d'un avocat dès les premiers interrogatoires par les services de police ».

    4. De contouren van de vaststelling bepalen

    Zij worden ook duidelijk benoemd in de rechtspraak van het EHRM.

    De advocaat moet immers aanwezig zijn tijdens de verhoren en niet alleen vooraf zonder dat de verhoorde persoon tijdens het verhoor door zijn advocaat kan worden bijgestaan.

    5. In de praktijk

    De mensen uit de praktijk konden door de twee rondzendbrieven van het College van procureurs-generaal van 4 mei (7/2010) en 14 juli 2010 (15/2010) onmogelijk nog unaniem en na grondig overleg reageren. Sommigen benadrukken de chaos die ontstaat door de verschillende praktijken.

    De gerechtelijke overheden hebben initiatieven genomen en de Ordes van advocaten van de OBFG waren op de afspraak. Zij hebben wachtdiensten georganiseerd om ervoor te zorgen dat een advocaat aanwezig is bij de verhoren.

    Deze wachtdiensten worden georganiseerd binnen de Ordes van Aarlen, Charleroi, Dinant, Eupen, Marche, Bergen en Doornik, dus bij de helft van de balies van de OBFG.

    Waar het systeem bestaat, zorgt het echter ook voor ongelijkheden tussen gerechtelijke arrondissementen, of zelfs binnen sommige arrondissementen.

    In Eupen kan een advocaat zijn cliënt ontmoeten voor het eerste verhoor door de politiediensten, hij is eveneens aanwezig bij het verhoor door de onderzoeksrechter

    In Dinant kan een advocaat zijn cliënt ontmoeten voor het verhoor door de onderzoeksrechter. In de andere arrondissementen is de advocaat aanwezig bij het verhoor door de onderzoeksrechter.

    Maar zelfs binnen sommige arrondissementen zijn er ongelijkheden omdat sommige onderzoeksrechters nogal weigerachtig staan tegenover de aanwezigheid van de advocaat terwijl andere die wel accepteren. Dat is bijvoorbeeld het geval in Bergen en Doornik.

    Terwijl de gerechtelijke overheid geen enkel voorstel heeft gedaan, hebben de Ordes voortdurend aangegeven dat zij klaar waren om deze wachtdiensten te organiseren. Dat is het geval voor de balies van Huy, Namen, Nijvel, Luik en Verviers.

    De Franstalige Orde van advocaten van de balie van Brussel heeft een organisatie opgezet die de vragen van de onderzoeksrechter kan opvangen. De geplande start in oktober moest worden uitgesteld omdat het parket er tegen was.

    Deze verschillende situaties zijn juridisch en maatschappelijk niet evenwichtig. Iemand kan veel beter in Eupen dan in Charleroi worden aangehouden en veel beter in Charleroi voor de onderzoeksrechter worden geleid dan in Nijvel. De burgerlijke partijen zullen in Bergen of Marche ook minder vaak te maken krijgen met de nietigverklaring van de vervolging of het verhoor van de verdachten dan in Nijvel of Namen.

    Dat sommigen hier terughoudend tegenover staan, is onterecht zolang de spelers op het terrein tevreden zijn over deze regeling.

    6. De beperkingen van de huidige situatie

    De OBFG wenst de onaanvaardbare tekortkomingen en beperkingen van het huidige systeem te benadrukken. De door de minister van Justitie voorgestelde wetswijzigingen volstaan niet.

    — De OBFG stelt om te beginnen vast dat de omzetting in Belgisch recht van de leer van het EHRM een aanzienlijke vertraging heeft opgelopen, waarvoor de huidige politieke toestand niet als excuus kan dienen. Het Salduz-arrest dateert van 28 november 2008, terwijl het parlement pas eind april 2010 werd ontbonden.

    Uiteraard had de hervorming die de Europese rechtspraak oplegde, kunnen worden doorgevoerd, er is in ieder geval genoeg aan de alarmbel getrokken.

    — De aangeklaagde chaotische situatie leidt tot onaanvaardbare en storende ongelijkheden tussen personen die van hun vrijheid worden beroofd en door de politie of anderen worden verhoord. Uit deze situatie kan een beroep voortvloeien wegens het overtreden van door België erkende internationale instrumenten of regels van intern recht.

    — De huidige situatie toont aan dat de drie machten tekort schieten in het omgaan met deze problematiek : zowel de wetgevende macht (inzake parlementair initiatief) als de uitvoerende macht (inzake het budget voor juridische bijstand) en de rechterlijke macht (inzake een werkbaar akkoord).

    — De 14 Frans- en Duitstalige balies hebben allemaal maatregelen genomen om in te gaan op de verzoeken van de gerechtelijke overheden of om klaar te staan om erop in te kunnen gaan.

    De advocaten zijn zich bewust van het belang van de rechtspraak van het EHRM voor de rechten van de verdediging en de rechten van de slachtoffers en hebben aangetoond dat zij vragende partij zijn voor de wijzigingen.

    De balies van de OBFG benadrukken dat de wachtdiensten sedert de zomer van 2010 werken op vrijwillige basis aangezien de geleverde prestaties niet worden betaald en de minister van Justitie ook duidelijk heeft aangegeven dat zij in de huidige stand van zaken ook niet betaald kunnen worden.

    — Van bij het begin hebben de advocaten de minister van Justitie gewezen op de logische financiële gevolgen van deze nieuwe vereisten voor het budget van de juridische bijstand.

    Zij hebben toch besloten mee te werken aan de wachtdiensten, ondanks de tekortkomingen van de wetgevende en de uitvoerende macht.

    Deze situatie zal echter snel onhoudbaar worden voor de advocaten die dag en nacht beschikbaar moeten zijn, zodat de OBFG niet kan garanderen dat het op de goodwill van de advocaten gebaseerde systeem kan blijven bestaan.

    — In een mededeling van 6 oktober 2010 stelt de OBFG verheugd vast dat de minister van Justitie opmerkt dat er een systeem en bijkomende middelen voor de juridische bijstand moeten komen om de omzetting in intern recht mogelijk te maken.

    Op 4 augustus 2010 verzocht de OBFG de minister om de nodige financiële maatregelen te treffen voor het budget van de juridische bijstand.

    De OBFG heeft laten weten zelf de nodige initiatieven te nemen indien na drie maanden geen initiatief zou zijn genomen.

    7. De voorstellen van de minister

    De minister stelt voor met een wetsvoorstel de dringende en voorlopige wetgeving goed te keuren zoals geschetst in zijn nota van 6 oktober 2010.

    Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat de OBFG dit voorstel tot wetswijziging absoluut niet kan steunen. Het beantwoordt volstrekt niet aan de vaststellingen die in de ministeriële nota worden gemaakt over de analyse van de rechtspraak van het Europees Hof.

    — Artikel 57bis van het Wetboek van strafvordering.

    Deze bepaling bevat enkel een recht op « overleg » met een advocaat voorafgaand aan het eerste verhoor.

    Deze maatregel beantwoordt niet aan de vereisten van de rechtspraak van het EHRM.

    In Frankrijk, dat deze maatregel bij de inverzekeringstelling toepaste, kreeg deze bepaling kritiek van de Grondwettelijke raad in diens besluit van 30 juli 2010. De regering kreeg een jaar de tijd om een begin te maken met een hervorming van de wetgeving zodat een ondervraagde persoon effectief wordt bijgestaan door een advocaat.

    Het parket-generaal bij het Franse Hof van Cassatie gaf op 7 oktober de aanbeveling de huidige bepalingen inzake de aanwezigheid van een advocaat strijdig te verklaren met de Europese regels, ook voor wat de afwijkende regelingen betreft. Het Hof van Cassatie doet op 19 oktober uitspraak.

    — Artikel 2bis van de wet betreffende de voorlopige hechtenis

    Opnieuw bevat de tekst enkel een overleg voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie of bij gebreke hieraan door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter en dus niet de aanwezigheid bij het verhoor, wat absoluut in tegenspraak is met de rechtspraak van het EHRM.

    Bovendien zijn er termijnen vermeld (twee uren wachttijd en dertig minuten overleg) waarbij geen enkel overleg met de balies is gepleegd over de haalbaarheid daarvan.

    Er wordt ook niet bepaald dat de advocaat toegang krijgt tot de stukken uit het dossier.

    Paragraaf 4 bevat een afwijkend stelsel dat het parket-generaal van het Franse Hof van Cassatie zopas heeft veroordeeld.

    Paragraaf 5 van dit artikel 2bis biedt de onderzoeksrechter de mogelijkheid om, op vraag van het parket, de inverzekeringstelling met 24 uur te verlengen.

    De OBFG is gekant tegen de verlenging van de termijn van 24 uren. Het betreft hier de vrijheid van een persoon, een grondbeginsel van een democratische staat, dat beoordeeld moet worden in verhouding tot de oorzaken van de beperkingen die men eraan wil opleggen.

    Ongeacht de termijn moeten in de laatste uren ervan de onderzoeksdaden kunnen worden verricht die nodig zijn voor het uitvaardigen van een aanhoudingsbevel. Als een verlenging mogelijk wordt gemaakt, worden die onderzoeksdaden misschien uitgesteld tot aan het einde van de nieuwe termijn. Dan wordt er in plaats van 23 uur misschien 47 uur gewacht.

    Bovendien kan het optreden van de advocaat niet worden aangegrepen als reden voor de verlenging want dat optreden moet hoe dan ook plaatsvinden.

    Deze verlenging is trouwens ook mogelijk als de persoon niet kan worden verhoord binnen de termijn van 24 uren, zonder dat het noodzakelijke overleg met de advocaat daar de oorzaak van is.

    Het is onaanvaardbaar dat de voorgestelde tekst de mogelijkheid om de termijn van 24 uren te verlengen, uitbreidt tot andere hypothesen dan louter en alleen die welke te maken hebben met de aanwezigheid van de advocaat.

    — Wijziging van artikel 28septies van het Wetboek van strafvordering, mogelijke vernieuwing van de termijn van 24 uren

    Er wordt verwezen naar wat reeds vermeld is, aangezien het de bedoeling is het advizen van de onderzoeksrechter in ht kader van het « mini-onderzoek » de termijn van de inverzekeringstelling, uit te breiden met 24 uur.

    Conclusies

    De OBFG vraagt het parlement :

    — te weigeren een voorlopige wetgeving goed te keuren die niet alle eisen van de rechstpraak van het EHRM omzet in intern recht.

    — er integendeel voor te zorgen dat voortaan een advocaat aanwezig is bij het verhoor door zowel de politie als het parket en de onderzoeksrechter.

    — er daarbij op toe te zien dat de rechten van de verdediging kunnen worden uitgeoefend : raadpleging van de cliënt voor het verhoor, inkijken van het dossier.

    — deze wijziging snel door te voeren om een einde te maken aan de chaotische en oneerlijke huidige toestand.

    — voor deze hervorming de nodige middelen ter beschikking te stellen zodat advocaten ter beschikking kunnen zijn voor de juridische bijstand, na een effectenbeoordeling.

    B. Uiteenzetting door de heer Stevens, voorzitter van de Orde van Vlaamse balies (OVB)

    De heer Stevens verwijst naar zijn bundel — ter beschikking gesteld van de parlementsleden — met een aantal documenten, waaronder de nota Salduz of syllabus errorum. De syllabus errorum gaat in op passages uit de arresten zelf, op een aantal bestaande misverstanden die gepropageerd worden in arresten van hoven en rechtbanken. Na Salduz werden inderdaad niet minder dan 66 arresten geveld. Die arresten vormen geen kleinigheid, maar wel een vaste rechtspraak. We stellen vast dat het Europees Hof voor de rechten van de mens geregeld verwijst naar zijn eerdere arresten en dezelfde formules gebruikt die het al gebruikt heeft om te zeggen dat die rechtspraak vaststaand is en dat hij er niet op terugkomt. Wanneer men deze arresten leest, kan men moeilijk zeggen dat er nog enig probleem of enige vraag is over de betekenis van de arresten. De meeste van die arresten werden bovendien unaniem gewezen. Deze arresten kwamen overigens niet uit de lucht gevallen. Er is al een kaderbesluit van de Raad van Europa over bepaalde procedurele rechten in strafprocedures, er is een Europees Comité ter preventie van foltering en vernederende behandeling of bestraffing dat al verschillende malen naar België gekomen is om op die problematiek te wijzen, en er is ook de rechtspraak van de internationale tribunalen, zoals dat van Ex-Joegoslavië, die dezelfde vereisten stellen en waarnaar het Hof voor de rechten van de mens trouwens verwijst.

    Als we nu, bijna twee jaar na het arrest Salduz zien dat niets gedaan werd, moeten we vaststellen dat de overheid in gebreke is gebleven, omdat het eenmaal niet anders kan dan dat wij deze rechtspraak moeten toepassen.

    De Orde van Vlaamse Balies heeft al verschillende keren haar standpunt kenbaar gemaakt, trouwens onmiddellijk na het arrest Salduz, en voor het eerst in januari 2009. Ze heeft tot op heden nooit één komma aan dat standpunt moeten wijzigen. Dat betekent dat die 66 arresten die daarna gekomen zijn, bevestigd hebben wat we toen al gelezen hadden in de eerste twee arresten. Er is ook geregeld gepubliceerd om het standpunt van de Orde en van de Vlaamse advocatuur bekend te maken. Er is evenwel een hemelsbreed verschil tussen de rechtspraak en de rechtsleer, want welke rechtsleer we ook bekijken, we krijgen een smaakje van de manier waarop de rechtsleer tegen die arresten aankijkt. Spreker verwijst ook naar het laatste boek waaraan de Orde heeft meegewerkt : De advocaat bij het verhoor, Een stand van zaken. Op de omslag van dat boek staat een grap : we zien een duidelijk crimineelachtig type van verdachte aan wie de politieagent vraagt : « Wenst u een advocaat bij het eerste politieverhoor ? ». De man antwoordt : « Dat is voorlopig nog een punt van discussie in de rechtswereld ». Het blijft dus nog een punt van discussie, maar hij hoopt dat dit niet te lang meer zal duren.

    Spreker meent dat de rechtbanken en hoven van dit land tot op heden een kortzichtige en kamikazepolitiek hebben gevolgd. We hebben dat nog gezien. Er werd hier immers herinnerd aan het arrest Taxquet en de problematiek van de arresten van het assisenhof die volgens Europa moesten worden gemotiveerd. In een eerste beweging heeft het Hof van Cassatie zich daartegen verzet, maar nadien is het arresten beginnen te vernietigen. We hebben hetzelfde gezien met het arrest Lecompte, en met de arresten waarin wordt gezegd dat er waarborgen moesten worden gegeven in die tuchtzaken.

    Ook in deze zaken is er een periode geweest van vier jaar waarin het Hof van Cassatie niet heeft willen buigen voor de Europese rechtspraak. Voordien had men reeds een zelfde situatie naar aanleiding van het arrest-Marckx van het Europees Hof van 13 juni 1979 waarin België werd veroordeeld met betrekking tot het erfrecht van natuurlijke kinderen. Het duurde tot 29 november 1991, toen een nieuwe veroordeling volgde in het arrest-Vermeire, vooraleer het Hof van Cassatie de duimen heeft willen leggen en erkennen dat het zich moest voegen naar die supranationale rechtspraak.

    Nochtans is het een regel van de Belgische rechtspraak, met name van het Hof van Cassatie, dat de nationale rechter zonder tegenstribbelen en met onmiddellijke ingang de arresten van het Europees Hof in België moet nakomen en dat hij de Belgische wet niet mag toepassen. Het is dus merkwaardig te zien dat men nu van de eigen rechtspraak en van de rechtspraak van het EHRM afstapt om te beslissen dat het EHRM niet zal worden gevolgd. Men doet zijn eigen goesting in afwachting dat de wetgever daar een oplossing voor vindt.

    Een aantal dingen heeft men aanvankelijk voorgehouden en zijn achteraf door de rechtspraak van het EHRM tegengesproken. Een eerste argument was dat het arrest niet relevant was omdat het om minderjarigen gaat. Vijf van de 66 arresten gaan over minderjarigen. Het tweede argument is dat het over uitzonderingsrecht gaat, voor Turkije, voor Cyprus, voor Oekraïne, voor Polen, voor Rusland, voor Kroatië. Uiteindelijk is België op 2 maart 2010 in het arrest-Bouglame virtueel veroordeeld. Het Hof stelde dat het systeem dat in België bestaat in strijd is met de rechten van de mens. Het feit dat het een systeem in de wet is verankerd, is voldoende om telkens opnieuw te zeggen dat het strijdig is met de mensenrechten.

    Men heeft dan voorgehouden dat deze rechtspraak enkel zou gelden voor zware feiten en zware veroordelingen. Spreker stelt vast dat er minstens één zaak is, Zaichenko tegen Rusland, met betrekking tot brandstofdiefstal. Er geldt wel een evenredigheidsregel, die de omgekeerde is van de Belgische evenredigheidsregel in de Antigoon-leer, met betrekking tot de nietigheid en de uitsluiting van onwettig verkregen bewijzen. Dan moet het belang van de strafvervolging en dat van de beschuldigde tegen elkaar worden afgewogen, met dien verstande dat hoe ernstiger de feiten zijn, hoe meer de balans in de richting van de strafvervolging zal overhellen. De evenredigheidsleer van het EHRM is omgekeerd : hoe zwaarder de feiten, hoe meer garanties er moeten zijn dat de beschuldigde zijn rechten van verdediging volledig kan uitoefenen. Omdat die evenredigheidsleer bestaat, heeft de Orde van Vlaamse Balies op 30 augustus 2010 een nota bezorgd aan de minister van Justitie en aan de korpsoversten, waarin wordt gepleit voor een systeem van categorieën van misdrijven. De uitoefening van het recht op bijstand, de cautieplicht, de mogelijke afstand van rechten zijn verschillend naar gelang van het gepleegde misdrijf. Dat is verwoord in het zeer gedetailleerd Salduz-draaiboek dat de OVB eveneens op 30 augustus aan de minister en aan de korpsoversten heeft overhandigd.

    Een volgende opmerking was dat het recht op consultatie en verhoorbijstand niet absoluut is en nationaal kan worden ingeperkt. Dat is juist en blijkt uitdrukkelijk uit alle 66 arresten in de nasleep van Salduz. Er is totnogtoe echter nog nooit afgeweken van de waarborgen. Men denkt dat het bijvoorbeeld wel zou kunnen in geval van terrorisme of fysieke bedreiging.

    We komen dan tot de discussie over access/assistance of consultatiebijstand/verhoorbijstand. Men zegt nu dat we een voorlopige, kleine stap zullen doen en later zullen nagaan welke andere stappen nodig zijn. We zullen nu een soort van voorafgaande bespreking toestaan van een half uur — wat voor belangrijke zaken heel weinig is en het evenmin duidelijk is of men op dat ogenblik zal kunnen kennisnemen van het dossier — en dan later, eventueel via een nieuwe wet, beslissen dat bijstand kan worden verleend tijdens het verhoor.

    Spreker heeft in zijn nota een aantal teksten opgenomen over de problematiek consultatiebijstand/verhoorbijstand. Gaat het om een bespreking vooraf of om bijstand tijdens het verhoor zelf ? Er zijn talloze arresten waarin zeer uitdrukkelijk wordt gezegd :

    « did not have access to a lawyer during his interrogation by the police and the public prosecutor », « the absence of a lawyer during his police interrogation », « il est en principe porté une atteinte irrémédiable aux droits de la défense lorsque les déclarations incriminantes faites lors d'un interrogatoire de police subi sans l'assistance d'un avocat sont utilisées pour fonder une condamnation », « il n'a pas été assisté par un avocat lorsqu'il a effectué ses déclarations ni lorsque les actes d'enquête ont été effectués », « that his testimony has been given in the absence of a lawyer »

    Het volstaat de 66 arresten te lezen om te weten waarover het gaat, men moet er niet verder over filosoferen.

    Als er sprake is van bijstand door een advocaat, gaat het niet om bijstand in een kamertje apart met zicht op de verhoorzaal, maar wel om bijstand door een advocaat die effectief zijn rol speelt als advocaat. Dat blijkt duidelijk in de zaak Demirkaya waar de diensten die de advocaat aan zijn cliënt kan leveren, wordt opgesomd. Een advocaat zit daar niet als getuige, of om erop toe te zien dat zijn cliënt niet wordt mishandeld. Hij zit daar om zijn cliënt bij te staan.

    De Franse Conseil Constitutionnel heeft op 30 juli 2010 ongrondwettelijk geoordeeld dat de Franse wet toestaat dat een « garde à vue » verlengd wordt met 24 uur « sans que cette faculté soit réservée à des infractions présentant une certaine gravité » en dat de wet niet toestaat « à la personne ainsi interrogée, alors qu'elle est retenue contre sa volonté, de bénéficier de l'assistance effective d'un avocat ».

    Het gaat hier dus duidelijk om bijstand tijdens het verhoor. Bovendien werd in Frankrijk zeer recent een wetsontwerp ingediend « tendant à limiter et à encadrer les garde à vue », dat voorziet in zowel consultatie- als in verhoorbijstand. Artikel 73-19 van dit regeringsontwerp luidt : « La personne gardée à vue peut demander que l'avocat assiste aux auditions dont elle fait l'objet au cours de la mesure dès le début de celle-ci ». De Franse regering heeft gekozen voor een volledige toepassing van de Salduz-leer zoals die uit de verschillende arresten blijkt. Ze heeft geen lapmiddel voorgesteld, maar de volledige toepassing gevraagd. België denkt daarentegen nog steeds dat we nog wat kunnen afwachten of een opstapje kunnen maken naar een volledige toepassing later.

    Frankrijk heeft ervoor gekozen om in dergelijke omstandigheden volledig gevolg te geven aan de conclusies getrokken uit het Salduz-arrest.

    België is in de zaak Bouglame niet veroordeeld, enkel en alleen omdat het EHRM vaststelde dat de betrokkene uiteindelijk in beroep werd vrijgesproken. Het Belgische systeem waarbij bijstand van een raadsman niet wordt toegelaten, werd door het Hof in dat arrest wel degelijk uitdrukkelijk veroordeeld. Zolang de Belgische wetgeving niet wordt aangepast, zal België telkens opnieuw worden veroordeeld. In talrijke arresten wordt benadrukt dat het niet volstaat dat de verdachte in een later stadium een raadsman kan raadplegen en dat in de latere procesgang voldoende waarborgen zijn ingebouwd. Het zwakke punt bevindt zich in het begin van de procedure, wanneer de betrokkene net is aangehouden. Daar moet wetgevend worden ingegrepen.

    Een andere gehoorde opmerking is dat de rechtspraak enkel geldt voor zover bekentenissen een doorslaggevend gevolg hebben in het nationaal recht en niet kunnen worden ingetrokken. Uit talloze rechtspraak blijkt dat ook dit niet het punt is.

    Nog wordt soms beweerd dat de leer enkel van toepassing is voor zover bekentenissen zijn afgelegd. Ondertussen zijn er arresten waarin wordt benadrukt dat de regeling ook zonder bekentenissen moet worden toegepast. Ook zonder bekentenis moet de voorafgaande bijstand van een advocaat mogelijk zijn. Zonder die bijstand moet worden geconcludeerd dat is gehandeld tegen de mensenrechten en bijgevolg wordt de betrokken Staat veroordeeld.

    Ook wordt gesteld dat de rechtspraak aanleiding geeft tot veel onopgeloste vragen. Daarover bestaat sinds de quasi-veroordeling van België in de zaak Bouglame weinig twijfel meer.

    Het ontbreken van een gepaste organisatie van de balie werd zelfs als reden naar voren geschoven. De Orde van Vlaamse Balies dringt al twee jaar aan op een regeling. De procureur-generaal te Antwerpen heeft er reeds op gewezen dat België zonder een regeling alleen maar onderzoeken verzamelt waarin later een fout zal worden teruggevonden. Het gaat om een zeer belangrijke fout, namelijk een strijdigheid met de mensenrechten.

    Het Hof van Cassatie heeft in het Antigoon-arrest benadrukt dat ondanks de versoepeling van de sanctionering van onrechtmatig verkregen bewijsmiddelen een schending van de mensenrechten een onvergeeflijke fout is. In het huidige systeem worden systematisch inbreuken op de mensenrechten vastgesteld. Heel het systeem verrot en hoe langer het in stand wordt gehouden, hoe meer verrotte dossiers we zullen krijgen. In Frankrijk heeft de regering zich voorgenomen om vóór de zomer van volgend jaar de wetgeving aan te passen. Als België achterblijft, zal het alleen staan en achterblijven met een hoop dossiers waarvan het lot onzeker is.

    Spreker vraagt het parlement zeer uitdrukkelijk een wet te maken die in overeenstemming is met principes die in de verschillende arresten duidelijk naar voren worden geschoven. Er wordt de parlementsleden gevraagd om de beweegredenen van de Franse regering en het Franse parlement te onderzoeken. Frankrijk heeft een groot gewicht in het EHRM — grote landen hebben nu eenmaal meer gewicht — en België kan dan ook moeilijk aan de kant blijven staan. Niet het Belgische Hof van Cassatie, maar het EHRM zal uiteindelijk beslissen of de Belgische regelgeving voldoet aan de vereisten van het Salduz-arrest.

    We kunnen dat wel enigszins tegenhouden, maar dat heeft alleen tot gevolg dat bijkomende dossiers worden aangetast door fouten die « irrémédiable » zijn, zoals het Hof verklaart. Dat zal betekenen dat dossiers worden opgesteld die in strijd zijn met de mensenrechten. De wet zal dan ook zonder enige twijfel worden voorgelegd aan het Grondwettelijk Hof. Dat aanvaardt immers de interpretaties van het Europees Hof voor de rechten van de mens en beschouwt het EVRM en de Belgische Grondwet als één onlosmakelijk geheel. De schending van een grondrecht is ipso facto voor ons Grondwettelijk Hof een schending van het gelijkheidsbeginsel, aldus het arrest van het Grondwettelijk Hof van 22 juli 2004.

    Bepaalde dossiers waarin er een uitspraak van het Hof van Cassatie is, zijn trouwens al ingediend bij het Europees Hof voor de rechten van de mens. Steeds meer betrokkenen zullen de rechtspraak voor het Europees hof te Straatsburg aanvechten. Daarom moet dringend een oplossing worden gevonden, maar de voorgestelde minimalistische versie is dat helemaal niet.

    C. Gedachtewisseling

    De minister verklaart graag te willen weten of er op Europees vlak overleg is tussen de verschillende balies of ordes om na te gaan op welke manier Frankrijk, Nederland en Duitsland functioneren, vooral ook omdat in het kader van de « citizen rights... » een methodiek ontwikkeld wordt om op heel korte termijn ook een Europees initiatief te nemen. De Europese Commissie zal wellicht een voorstel rond deze problematiek formuleren. Dat standpunt is nog niet ingenomen, maar het is belangrijk dat het er zal komen. Spreker heeft gevraagd om een en ander te versnellen zodat disputen tussen verschillende landen zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen.

    De heer Stevens antwoordt dat de OVB geregeld overleg heeft met de Nederlandse Orde van Advocaten en met de orde in Frankrijk, en veronderstelt dat dit overleg ook wordt gevoerd door de OBFG. Daarnaast pleegt de orde overleg met The Law Society in Engeland. Daarbij gaat iedereen wel uit van zijn eigen werkwijze en verworvenheden. In Frankrijk bijvoorbeeld bestaat een soort minisysteem en in Engeland is het systeem ingebed in de normale werkwijze. In Nederland wordt tevens gebruik gemaakt van een uitgebreid minisysteem, waarop de OVB zich heeft geïnspireerd voor het uitwerken van ons stappenplan, dat op 30 augustus werd overhandigd. Met andere woorden, er is wel degelijk overleg, maar met een grote eigenheid in de concrete aanpassing van het systeem.

    De heer Vanlouwe verwijst naar de besprekingen die nu blijkbaar met de minister worden gevoerd over de vergoedingen die zullen worden toegekend. Als spreker het goed heeft begrepen, zullen heel wat mensen worden aangesteld in het kader van de tweedelijnsbijstand. Heel wat advocaten vrezen echter een daling van de waarde van de punten. Ze zijn bang dat ze voor andere onderdelen minder zullen worden vergoed. Er moet, met het oog op de permanentie voor het verhoor van arrestanten, immers in veel bijstand worden voorzien. Is er al een raming gemaakt van het budget dat daarvoor nodig is, opgemaakt op basis van de cijfers van de jongste twee jaar ?

    Mevrouw Faes heeft nog een vraag over de bijstand die momenteel wordt verleend. Spreekster heeft begrepen dat er bij wijze van proef al permanenties worden georganiseerd en zij heeft net ook kennis genomen van het initiatief van de Orde van Advocaten te Antwerpen. Deze zoekt advocaten die bereid zijn die permanentie praktisch te organiseren en, in afwachting van een definitieve financieringsregel, wordt de advocaat die bijstand heeft verleend bij het verhoor van de verdachte, dan ook als raadsman aangesteld bij de verdere afhandeling van de strafzaak in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand. Spreekster kan zich voorstellen dat de advocaten die bijstand hebben verleend bij de eerste verhoren, bij de verdere afhandeling kunnen worden opgevolgd door een betaald advocaat en dus het risico lopen geen vergoeding te krijgen. Zij had graag meer duidelijkheid over een mogelijke oplossing daarvoor.

    Mevrouw Defraigne merkt op dat de balies duidelijk hebben gekozen voor de toegang tot het dossier. De onderzoeksrechters zijn soms in het belang van het onderzoek terughoudend wat de toegang tot het dossier betreft, enerzijds omdat zij het onderzoek niet willen verknoeien en anderzijds omdat zij soms geen aanhoudingsbevelen uitvaardigen teneinde de voortzetting van het onderzoek niet te hinderen. Kan hiervoor een compromisoplossing worden gevonden ?

    Weet u iets van vorderingen tot schadevergoeding tegen de Belgische Staat of tegen andere Staten die de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens niet ten uitvoer hebben gelegd ? Dat zou bijvoorbeeld kunnen gebeuren als burgerlijke partijen zien hoe de procedures worden tenietgedaan en hoe hun rechten daardoor verdwijnen.

    Spreekster schaart zich ook achter de vragen die zijn gesteld inzake de te plannen vergoedingen en het budget voor eerstelijns juridische bijstand. Tijdens zijn uiteenzetting heeft de heer Chevalier benadrukt dat de toewijding van de advocaten die vrijwillig de wachtdienst verzekeren zou afnemen en dat dit uiteraard geen oplossing is op lange termijn.

    Mevrouw Defraigne vraagt de minister of het mogelijk is een schatting te geven van het budget dat nodig is om de juridische bijstand uit te breiden en of dit begrotingstechnisch haalbaar is.

    Vervolgens stelt zij zich vragen over de praktische organisatie van de wachtdiensten. De onderzoeksrechters hebben duidelijk gemaakt dat er binnen één dossier wel een tiental personen verhoord en administratief aangehouden kunnen worden. Een dergelijke situatie brengt uiteraard bepaalde moeilijkheden met zich mee, aangezien de belangen van de verdachten tegenstrijdig kunnen zijn en zij elkaar dan ook onderling kunnen beschuldigen. Dient men dan tien advocaten op dezelfde zaak te zetten ? Geeft dit geen problemen wat de aantallen betreft ?

    Zodra er bijstand is verleend tijdens de verhoren, kan de aangehouden persoon trouwens beslissen om een andere advocaat te raadplegen. Wat doet men dan ? Kan men een systeem ontwerpen waarbij een betaalde advocaat de pro deo advocaat opvolgt ? Dit kan veel systematischer gebeuren dan binnen het kader van de traditionele pro deo bijstand.

    Op de eerste vraag antwoordt de heer Chevalier dat hij niet van vorderingen tot schadeloosstelling weet. Het is nog veel te vroeg, maar dit is natuurlijk mogelijk. Hij schetst het voorbeeld van een burgerlijke partij die vertrouwen heeft in het strafrechtelijk verloop van haar proces en die niet voor de burgerlijke rechtbank dagvaardt binnen vijf jaar — wat de gewone verjaringstermijn is — terwijl het strafproces meer dan vijf jaar duurt. Na een termijn van zeven jaar kan er dan bijvoorbeeld in beroep een uitspraak worden gedaan die de processen-verbaal en de vervolging vernietigt en de beschuldigde vrijspreekt. De burgerlijke partij heeft dan de termijn om de zaak voor de burgerlijke rechtbank te brengen overschreden en kan dan de Belgische Staat aanklagen, aangezien de Staat de eisen van het Europees Hof niet in intern recht heeft omgezet.

    De tweede vraag gaat over de toegang tot het dossier. Voor een advocaat is het ondenkbaar iemand te verdedigen zonder te weten waarom die persoon wordt vervolgd en welke elementen er in zijn nadeel kunnen spelen. Het is dus nodig om een vorm van informatie en een vorm van toegang tot het dossier te bieden waardoor de advocaat er niet voor spek en bonen bijzit. Spreker geeft toe dat dit niet gemakkelijk te organiseren zal zijn, maar er moet wel over gepraat worden.

    Dit kan voor problemen zorgen — wat opgemerkt werd in de strafrechtcommissie van de OBFG (Orde van Franstalige en Duitstalige balies) — met betrekking tot zeer grote financiële of economische dossiers waarin de aanhoudingsbevelen soms pas geruime tijd na het begin van het onderzoek worden uitgevaardigd.

    Hier dient te worden over nagedacht en er moeten mogelijkheden worden gezocht voor de advocaat om op dezelfde manier geïnformeerd te worden als zijn gesprekspartner. Anders is de verdediging niet mogelijk. Dit is een aspect waar kritiek op kan komen van het Europees Hof.

    De derde kwestie draait rond de praktische organisatie. In zijn rondzendbrief van 4 mei jongstleden, heeft het College van procureurs-generaal gemeld dat de balies niet bereid zijn om voor de aanwezigheid van de advocaat te zorgen. De balies van de OBFG hebben het tegengestelde laten zien.

    De balie van Brussel is ertoe bereid, maar het parket is dat niet. Deze balie voorziet in zestig advocaten per week, dat zijn 240 advocaten per maand, om vrijwillig de wachtdiensten te bemannen. Dergelijke betrokkenheid gaat verder dan de advocaten die juridische bijstand bieden in het strafrecht.

    De vierde vraag ging over het veranderen van advocaat. De Commissie Strafrecht van de OBFG — in deze gevolgd door zijn algemene vergadering — is voorstander van het volgrecht. De advocaat die wordt aangewezen — omdat hij « Salduz »-wachtdienst heeft — om de eerste verhoren bij te wonen, beschikt daarna over volgrecht en kan zijn cliënt blijven volgen in de andere fasen van het onderzoek en zelfs tot het proces ten gronde. Dit is een beslissing die genomen moest worden, aangezien ze niet volledig in de lijn ligt van de gewoonten bij de balie.

    Als de zaak vervolgens wordt doorgegeven, staat het de cliënt vrij zijn advocaat te kiezen.

    Wat de kosten van de rechtsbijstand betreft, antwoordt spreker dat de OBFG van het kabinet van de minister statistieken heeft gekregen die afkomstig zijn van het parket-generaal van Antwerpen. Het is moeilijk om vanuit die statistieken te voorspellen wat er in de Franstalige arrondissementen zal gebeuren, of in het Franstalige arrondissement van Brussel.

    Op dit moment is dit nog redelijk vaag. Het zal wel veel werk vragen. In Brussel zal men 240 advocaten met wachtdienst nodig hebben om te voldoen aan de eisen van het Salduz-arrest ! Het is onmogelijk om op dit moment statistieken te geven. De minister heeft voorgesteld om de nomenclatuur van de punten en de verdeling te herzien. Deze hervormingen zijn echt heel diepgaand. De balie is klaar om aan die werkzaamheden deel te nemen. De balie heeft sedert begin augustus al aangegeven dat zij klaar is voor elke denkpiste, voor elke pro-actieve handeling in dit dossier, maar dat het nog te vroeg is om cijfers te geven.

    Met betrekking tot de budgetten antwoordt de heer Stevens dat hij vreest voor de daling in waarde van het puntensysteem van de bestaande rechtsbijstand. Zoals vorige spreker al heeft gezegd, is dat punt op het ogenblik heel onduidelijk, omdat Justitie ook geen duidelijke cijfers heeft. De eerste cijfers komen uit Antwerpen, maar er zijn geen cijfers voor het hele land beschikbaar. Men weet dus niet wat de opdracht zal zijn en het spreekt voor zich dat dit ook van het wetgevend werk afhangt.

    Evident is dat de balies ervoor zullen zorgen dat daar gecentraliseerd « boek » van wordt gehouden, zodat zij weten waar zij staan. Er zal ook voor worden gezorgd dat het puntensysteem niet in waarde zal dalen. Spreker voelt zich daarbij nogal geruggensteund door het Bundesverfassungsgericht, het voorbeeld voor alle grondwettelijke hoven in Europa. Dat heeft namelijk beslist dat in de staatsgesubsidieerde rechtsbijstand geen plotse dalingen in het puntensysteem mogen voorkomen, omdat dat indruist tegen de vrijheid van arbeid van de advocaten en de verplichte of gedeeltelijke deelname aan dat systeem. Als iemand verplicht wordt in het systeem mee te draaien, kan men niet plotseling zeggen dat het voor de helft of een derde van de prijs moet. Dat gaat in tegen de grondwettelijke rechten van de advocaten, althans in Duitsland. Het geeft moed dat men naar dit precedent kan verwijzen.

    De toegang tot het dossier moet genuanceerd worden bekeken. In het Franse regeringsontwerp zijn er op het onmiddellijke mededelen van het dossier bepaalde uitzonderingen opgenomen. Misschien kan men zich in zekere mate hierop inspireren.

    Wat betreft de verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid van de Staat, lijkt het spreker evident dat de Staat verantwoordelijkheid draagt wanneer de mensenrechten niet worden geëerbiedigd, ook wanneer een rechter de mensenrechten niet eerbiedigt. Dat is gewoon de rechtspraak van ons hoogste hof. Al op 19 december 1991 besliste het Hof van Cassatie in het Anca-arrest dat de Belgische staat verantwoordelijk is wanneer de Belgische rechters het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens niet toepassen zoals dat wordt geïnterpreteerd door het Europees Hof voor de rechten van de mens.

    Als een rechter artikel 6 niet toepast, dan heeft men een eis tegen de Belgische Staat in verantwoordelijkheid en tot betalen van schadevergoeding.

    De permanenties worden nu volop opgezet. In Brussel is de situatie nagenoeg onder controle. In Antwerpen zoekt men ook volop naar vrijwilligers om de permanenties te bemannen. Spreker is ervan overtuigd dat men daarin zal slagen, tenminste wanneer het probleem van de vergoeding wordt geklaard. Het is geen stimulans om veel mensen bij een systeem te betrekken als men nog niet kan meedelen wanneer wat zal worden vergoed. Volgens een uitspraak van het hoogste Hof en ook van de Europese rechtsinstanties zijn advocaten ondernemers en niet zomaar personen die als vrijwilligers worden ingeschakeld in allerlei systemen. Advocaten hebben een economische activiteit, dus moet men hun zeggen wat ze zullen verdienen, wanneer dat zal worden betaald en wat de voorwaarden zijn. Om het enthousiasme en de blijvende inzet van de balie in deze te verzekeren, moeten daar dringend afspraken over worden gemaakt.


    III.5. HOORZITTING MET DE HEER SABBE, VOORZITTER VAN DE RAAD VAN PROCUREURS DES KONINGS

    A. Uiteenzetting door de heer Sabbe

    De heer Sabbe meent dat de parlementsleden een bijzonder belangrijke taak wacht. Die had al kunnen worden ingezet vanaf november 2008. Vanuit de Raad van procureurs dringen we bij de parlementsleden aan op een snelle beslissing, in de ene of de andere richting. We kunnen de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens niet meer negeren. Over het zwijgrecht, het ter kennis brengen aan de verdachten van de tenlastelegging, het consultatierecht of de toegang tot een advocaat bestaat consensus. Alleen over de manier waarop dat moet worden omgezet in wetgevend werk bestaat nog discussie. De minimalistische en maximalistische houding moeten worden afgewogen tegenover de mogelijkheden tot implementatie op het terrein.

    De vraag is : wat is vandaag mogelijk en binnen welke termijn kan het worden gerealiseerd ? De voorstellen van de stafhouders zijn mooi, maar moeten realiseerbaar zijn. Onze interne wetgeving beantwoordt niet aan wat het EHRM voorhoudt en we moeten daaraan dringend remediëren. Er zullen ongetwijfeld talrijke zaken opgestart worden bij het EHRM. Elke verdachte moet zo snel mogelijk toegang krijgen tot een advocaat, maar er moeten ook middelen zijn om dit te financieren. Iedereen weet echter dat Justitie met budgettaire problemen kampt.

    Spreker volgt dan ook heel goed de minister van Justitie wanneer hij zegt dat het arrest-Salduz en alle andere die daarop volgden, in onze wetgeving moeten worden opgenomen, liever vandaag dan morgen : zwijgrecht, kennisgeving van de tenlastelegging, recht op overleg met een advocaat. De maximalistische benadering zal nog aardig wat discussie vergen en zal er ongetwijfeld ook komen, maar spreker vreest dat dit niet voor morgen of overmorgen zal zijn. Men zal daarvoor nog veel grondiger en tot in detail moeten verstaan wat er nu precies in het arrest-Salduz staat en hoever we in de realisatie daarvan moeten gaan.

    Met de voorstellen van de minister van Justitie komen wij, wat de rechten van de verdediging betreft, op het niveau van Frankrijk en Nederland, met wie we ons meestal vergelijken. Dat is goed, maar vermoedelijk niet voldoende. Er zullen verdere stappen moeten worden gezet, maar vandaag moeten we ernaar streven dat geen belangrijke, minder belangrijke of onbelangrijke onderzoeken worden opgezet waarvan men later zal zeggen dat er voorbijgegaan is aan de rechten van de verdediging.

    Al op 6 mei 2009 heeft de Raad van procureurs bij het College van procureurs-generaal en bij de minister van Justitie benadrukt dat de rechtspraak van het EHRM als internationaalrechtelijke norm primeert op het nationale recht en dat zeer spoedig moest worden opgetreden om te komen tot een toetsing van onze rechtspraak aan die van het EHRM.

    Een jaar later, op 4 mei 2010, is de COL7 van het College van procureurs-generaal er gekomen en heeft men gepoogd tegemoet te komen aan de zwaarste problemen rond het recht van verdediging. Ter zake is het belangrijk dat men goed begrijpt dat men onmogelijk kan tegemoetkomen aan de Europese rechtspraak door af te wijken van het eigen interne recht. Zowel de Raad van procureurs als het College van procureurs-generaal benadrukken dat we daarvoor een wetgevend initiatief nodig hebben.

    Elke rechter heeft wel het recht om te toetsen of het onderzoek goed en regelmatig is gevoerd en of de verdachte beschikte over zijn rechten van verdediging, maar in die materies kan of mag een politiedienst of een onderzoeksrechter niet afwijken van het nationale recht. Dat garandeert het geheim van het onderzoek en bepaalt ook in welke specifieke gevallen daarvan kan worden afgeweken. De onderzoeksrechter en de politiediensten kunnen nooit op eigen houtje, ambtshalve afwijken van dat nationale recht. Om al die redenen is dat wetgevend initiatief echt noodzakelijk.

    De COL7 ontstond op 4 mei 2010 om een reeks problemen te regelen, maar zonder af te wijken van de principes van onze nationale wetgeving. Men heeft ervoor gezorgd dat een zwijgrecht kon worden verleend via een kennisgeving, dat een meer doorgedreven onderzoek naar sporenopname zou gebeuren, dat er een opname van de verhoren zou komen om te kunnen weerleggen dat er ongeoorloofde druk of dwang is uitgeoefend en dat er bij de aanhouding zo weinig mogelijk zou rekening worden gehouden met verklaringen afgelegd zonder voorafgaand overleg met een advocaat.

    Ongetwijfeld heeft men aangevoeld dat de COL7 niet ver genoeg ging in vergelijking met de inhoud van het Salduz-arrest. Er is immers een conflict tussen de nationale wetgeving en de rechtspraak van het EHRM. Daarom worden er jammer genoeg op diverse domeinen initiatieven genomen door diverse actoren van Justitie. Zoals de stafhouder van de Franstalige balie reeds heeft gezegd, gaan de initiatieven, die veelal door de onderzoeksrechter in overleg met de balies zijn genomen, niet allemaal even ver.

    Bij de Waalse onderzoeksrechters zijn er drie systemen : sommige onderzoeksrechters vorderen de politiediensten om overleg te organiseren voorafgaand aan het eerste politioneel verhoor; andere onderzoeksrechters staan toe dat er overleg is tussen de verdachte en de advocaat vóór het verhoor door de onderzoeksrechter, en nog andere onderzoeksrechters staan toe dat er bijstand wordt verleend tijdens het verhoor door de onderzoeksrechter. Indien het Hof van Cassatie daarover in een of andere zaak zou worden bevraagd, zou het moeten vaststellen dat er inbreuk wordt gepleegd op een principieel gebod in onze wetgeving, namelijk het geheim van het onderzoek. Vandaar dringt spreker nogmaals aan op een zeer spoedig wetgevend initiatief, om zoveel mogelijk aan de inhoud van de rechtspraak van het EHRM tegemoet te komen.

    De Raad van procureurs stemt grotendeels in met de inhoud van het huidige wetsontwerp. Over het zwijgrecht en de kennisgeving van de ten laste gelegde feiten, alsook over het overleg met de advocaat voorafgaand aan het eerste politioneel verhoor kan weinig betwisting bestaan. Daarbij moet wel worden gezegd dat overleg met een advocaat, zeker als de verdachte van zijn vrijheid is beroofd, ongetwijfeld zal leiden tot implementatieproblemen op het terrein.

    Tot vandaag kan niemand langer dan 24 uur van zijn vrijheid worden beroofd, behoudens tussenkomst van een rechterlijk bevel dat binnen de termijn van 24 uur is uitgevaardigd en betekend aan de verdachte. Spreker geeft een eenvoudig voorbeeld, dat toepasselijk is voor de meeste dossiers. Een man die een diefstal pleegt in een voertuig, wordt op heterdaad betrapt door een getuige die de politie verwittigt. De politie komt ter plaatse en kan de man, die ondertussen te voet de vlucht heeft genomen, vatten en interpelleren. Dat is een voorbeeld uit de dagdagelijkse praktijk. Veronderstel dat dit geval zich voordoet om 3 uur 's nachts. Vanaf dat ogenblik, 3 uur 's nachts dus, beschikt de onderzoeksrechter over 24 uur om uiteindelijk te oordelen of die man van zijn vrijheid moet worden beroofd in het kader van de wetgeving op de voorlopige hechtenis of niet.

    Zelfs in zo een eenvoudig dossier moet er binnen de termijn van 24 uur een en ander gebeuren. De verdachte wordt van zijn vrijheid beroofd. De arrestatie moet worden bevestigd door de procureur des Konings. Er wordt een proces-verbaal opgemaakt van die arrestatie. Het labo moet ter plaatse komen om sporen op te nemen op het beroofde voertuig. Sporen opnemen kan enkel op een droog voertuig. In de winter zal het voertuig dus eerst naar een beschutte plaats moeten worden getakeld.

    Getuigen moeten worden gehoord en daarvan moet een proces-verbaal worden opgesteld. Er moeten ook een buurtonderzoek, opsporing van andere getuigen, confrontatie tussen getuigen en verdachten, identificatie van de benadeelde, verhoor van de benadeelde, eventueel een huiszoeking op de verblijfplaats van de verdachte, met toestemming, gebeuren. Van al die zaken wordt proces-verbaal opgesteld en dat wordt bezorgd aan de procureur des Konings, die kennis moet nemen van het dossier, een vordering moet nemen ten overstaan van de onderzoeksrechter en het dossier aan de onderzoeksrechter bezorgen om een aanhouding te vorderen.

    Dan moet de onderzoeksrechter opnieuw kennis nemen van het dossier, om uiteindelijk te kunnen overgaan tot het verhoor van de verdachte en te oordelen of hij al dan niet zal overgaan tot aanhouding, met een gemotiveerd aanhoudingsbevel dat binnen de 24 uur moet worden betekend. Dat betekent dat in zo'n gemakkelijk dossier eigenlijk bijzonder veel onderzoeksdaden moeten worden gesteld, en dat allemaal binnen de 24 uur.

    Voor een dossier dat veel ingewikkelder is en dikwijls aanleunt bij de georganiseerde misdaad, wanneer er dus bijvoorbeeld vier, vijf of zes verdachten zijn in eenzelfde zaak, is de termijn van 24 uur dezelfde als voor één verdachte. Dezelfde onderzoeksdaden moeten dus vier-, vijf- of zesmaal worden verricht binnen de 24 uur. De onderzoeksrechter moet bovendien ook de mogelijkheid hebben om die vier, vijf of zes verdachten te verhoren vóór die 24 uur verstreken is.

    De Raad van procureurs meent dus dat in een aantal gevallen, jammer genoeg meestal de meest ernstige en moeilijke zaken, het voor de onderzoeksrechter niet altijd mogelijk zal zijn tegemoet te komen aan de in de Grondwet vastgelegde regels, namelijk het verhoor van de verdachten binnen de 24 uur, vooral wanneer daar nog eens overleg met de advocaat bijkomt.

    Dat overleg vergt enige organisatie door dezelfde politiediensten, die ervoor moeten zorgen dat de advocaten tijdig aanwezig kunnen zijn. Als er tegenstrijdige belangen zijn, wat heel dikwijls het geval is wanneer er verschillende verdachten zijn, moeten verschillende advocaten worden opgeroepen.

    Wanneer de verdachten een andere taal spreken, moeten tolken worden opgeroepen, wat in veel gevallen niet zo evident is, want tolken Litouws of Fins bijvoorbeeld zijn in ons land moeilijk vindbaar. Daarom zal de problematiek van de terbeschikkingstelling van tolken, zowel voor de advocaten als voor de politiediensten en voor de onderzoeksrechters, in een dossier met heel veel verdachten, het ongetwijfeld moeilijk maken om die termijn van 24 uur te respecteren.

    Daarom werd reeds in het advies van de Raad van procureurs op 6 mei 2009 een voorstel gedaan om, in eerste instantie, uitdrukkelijk het principe van de 24 uur te onderschrijven, wat in 95 tot 99 % van de gevallen zal volstaan, maar toch te overwegen om in bepaalde gevallen in een vangnet te voorzien voor de realisatie van de bestaande wettelijke bepalingen. In een aantal gevallen zal het onmogelijk zijn alles te realiseren binnen 24 uur.

    Spreker geeft een voorbeeld dat afkomstig is van zijn collega Johan Delmulle : in een bepaald geval moesten er 25 huiszoekingen plaatsvinden en werden 17 personen geïnterpelleerd, die allemaal van hun vrijheid werden beroofd. Binnen de 24 uur diende de onderzoeksrechter te beoordelen of die personen al dan niet voor zijn ambt moesten worden geleid. Het ging in dit concrete voorbeeld om anderstaligen en het was heel moeilijk om tolken te vinden. Alle verdachten moesten met één of twee tolken worden verhoord door de politiediensten en later door de onderzoeksrechter.

    De regels kunnen in een aantal dossiers tot bijzonder veel complicaties leiden. Daarom dringt spreker er op aan dat in een methodiek wordt voorzien, waarbij mits tussenkomst van de onderzoeksrechter, in het kader van het mini-onderzoek, wordt overwogen om gemotiveerd en in uitzonderlijke gevallen, eigen aan de aard of de persoon van de verdachte, een eenmalige hernieuwing van de 24 uur toe te staan, ten einde overleg met de advocaat en het verhoor van de verdachte mogelijk te maken.

    Waarom spreken van een mini-onderzoek ? Het is belangrijk dat het dossier in het kader van de verschillende onderzoeken op het niveau blijft van het parket. Het moet een opsporingsonderzoek blijven : in de zeldzame gevallen waar een termijn van 48 uur wordt toegestaan, moet een diepgaand onderzoek kunnen worden gevoerd opdat het parket kan oordelen of een gerechtelijk onderzoek — een onderzoek door de onderzoeksrechter — nodig is. In veel gevallen zal het onderzoek binnen de termijn van 48 uur kunnen worden afgerond. Daarna kan worden overwogen om eventueel nog verder gerechtelijk onderzoek te voeren.

    Indien men stelselmatig zou toelaten dat de onderzoeksrechter de zaak evoceert, heeft men te maken met een andere procedure, namelijk de procedure van het gerechtelijk onderzoek, die aan een aantal voorwaarden is verbonden. Zo moet de zaak, wat de rechtspleging betreft, door de raadkamer worden geregeld en is er een beroepsmogelijkheid voor de kamer van inbeschuldigingstelling. Het is een veel zwaardere en loggere procedure dan het opsporingsonderzoek.

    Een opsporingsonderzoek laat bovendien toe dat de procureur des Konings oordeelt dat de verdachte kan beschikken binnen de 48 uur, of in de meeste gevallen zelfs binnen de 24 uur, en dat alternatieve maatregelen worden genomen. Er wordt hoe langer hoe meer gebruik gemaakt van snelrecht. In Gent gaat het dit jaar tot nu toe om ongeveer tweehonderd dossiers.

    De Raad van procureurs des Konings is van oordeel dat er zo vlug mogelijk een parlementair initiatief moet komen, en is het overwegend eens met het voorgelegde voorstel.

    B. Gedachtewisseling

    De heer Delpérée wenst een algemene opmerking te maken : de diverse sprekers hadden het over een geheel van justitiële beslissingen : die van het Europees Hof voor de rechten van de mens, van het Bundesverfassungsgericht, van het Hof van Cassatie, van de Conseil constitutionnel, van het Grondwettelijk Hof, enz.

    Moet men, om het debat vooruit te helpen de argumenten die men uit al die beslissingen haalt niet wat beter ordenen ?

    Zo had men het bijvoorbeeld over beslissing 14/22 van 30 juli 2010 van de Franse Conseil constitutionnel, een beslissing die werd genomen op een prioritaire vraag van grondwettigheid, op grond van de nieuwe procedure voor de Conseil constitutionnel. In die beslissing vermeldt men echter nergens het Europees Hof voor de rechten van de mens, noch het Salduz-arrest, noch het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en dat heeft een reden, want de Conseil constitutionnel beperkt er zich toe na te gaan of de bepalingen van een wet conform de bepalingen van de Franse Grondwet zijn.

    De heer Delpérée vindt het bijgevolg niet zinvol in deze discussie van die beslissing gebruik te maken.

    Een tweede voorbeeld : in het Bouglame-arrest van 2 maart 2010 van het Europees Hof voor de rechten van de mens, verklaart het Hof de vordering en het middel onontvankelijk.

    Men vindt er overwegingen, obiter dicta, waaruit men lessen kan proberen te trekken, maar wanneer men zich beperkt tot het geven van commentaar of een interpretatie, dan zal die beslissing niet dezelfde draagwijdte hebben als bijvoorbeeld het Salduz-arrest.

    Een derde voorbeeld ten slotte : tijdens zijn uiteenzetting had de heer Sabbe het over de vele arresten van het Europees Hof voor de rechten van de mens en over de arresten van onze interne rechtscolleges. De Raad van de procureurs des Konings had echter gelijk eraan te herinneren dat een arrest van het Hof in Straatsburg ons Belgisch recht niet automatisch wijzigt. Slechts wanneer we onze wetgeving wijzigen, zullen we de rechtspraak kunnen eerbiedigen en daarom zijn we hier.

    Sommige sprekers hebben de Salduz-zaak vandaag zo goed bepleit, dat we de indruk krijgen dat een wetgevend initiatief niet meer nodig is en dat het arrest in zekere zin onmiddellijk in het Belgisch recht toepasselijk wordt. De Raad van de procureurs des Konings had de wijsheid ons eraan te herinneren dat er dringend een wetgevend initiatief moet komen in de zin van het arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens.

    Mevrouw Faes meent vooral een pleidooi voor een verlenging van de termijn van 24 uur te hebben gehoord. Zij zal zich niet uitspreken over de opportuniteit daarvan, maar kan zich echter niet van de indruk ontdoen dat het Salduz-arrest wordt aangegrepen om voor die verlenging te pleiten.

    Als advocate beseft zij heel goed dat er tijdens die 24 uur een groot aantal onderzoeksdaden moeten worden gesteld, zeker in zeer zware dossiers met een groot aantal verdachten. Niettemin denkt spreekster dat de organisatie van de bijstand door een advocaat, dat het eigenlijke voorwerp uitmaakt van het Salduz-arrest, gelijktijdig kan gebeuren met de onderzoeksdaden. De termijn van 24 uur zal niet meer worden opgedeeld omdat een advocaat aanwezig moet zijn bij de verhoren. Ook heeft zij de indruk dat de bijstand door een advocaat wordt gebruikt als argument voor de verlenging. Het stellen van onderzoeksdaden en de bijstand door een advocaat kunnen echter perfect gelijktijdig gebeuren.

    De heer Mahoux wenst te wijzen op een vorm van verwarring in de argumenten. Het is alsof het arrest van het Europees Hof slechts subsidiair was bij de argumenten die al heel lang door het parket worden gebruikt. Maar noch de wetgever, noch het parket-generaal, noch de onderzoeksrechter, noch de zittende magistratuur, noch de vertegenwoordigers van de verdediging hebben ermee ingestemd. We hebben de argumenten die de heer Sabbe aanhaalt dus al gehoord. Bovendien houden ze niet echt verband met de verplichting die ons door het Europees Hof wordt opgelegd. Waarom is de nood vandaag hoger ? Ik heb gehoord dat het Salduz-arrest een bijkomend argument is voor de historische eis voor de verlenging van de inverzekeringstelling. Wat is er dan zo specifiek aan dat arrest ?

    Het moet worden omgezet in Belgisch recht. Het is een beetje zoals wanneer een Europese richtlijn moet worden toegepast.

    Bovendien stelt spreker vast dat de tegenstellingen tussen het parket, de verdediging en de onderzoeksrechter in die zaak totaal zijn. Zelfs in deze periode van lopende zaken probeert de minister een voorlopige oplossing te vinden. Spreker vraagt zich af waarom er zo dringend op heel partiële en ontoereikende wijze moet worden gereageerd op wat het arrest van het Europees Hof ons min of meer oplegt. We kunnen de tijd nemen om te reageren. Het verzet van de gerechtelijke wereld tegen noodzakelijke aanpassingen van onze wetgeving bestaat ook in de politieke wereld.

    De rol van de wetgever is een tekst te vinden waarmee men vooruit kan en die niet op het categorische en definitieve verzet stuit van een deel van hen die hem zullen moeten toepassen. Dat betekent ook dat wanneer men het standpunt van de minister volgt, men een gedeeltelijke oplossing goedkeurt die de richting van het parket uitgaat en niet die van de balies en de vertegenwoordigers van de onderzoeksrechters. Aangezien al die mensen uit het gerecht hier samen zijn, kan men nagaan of die standpunten in de rechterlijke orde verzoenbaar zijn.

    De minister wijst er nadrukkelijk op dat dringend handelen geboden is, zodat de huidige chaos niet blijft duren. We weten niet wanneer België dreigt veroordeeld te worden, noch of er procedures lopen. De voorzitter van de OVB heeft er zo-even over gesproken.

    Wat er ook van zij, op een gegeven ogenblik wordt de toestand kritiek en we moeten daarop anticiperen om de crisis te voorkomen.

    Aangezien de regering alleen de lopende zaken regelt, heeft de minister zich ter beschikking van het parlement gesteld en heeft hij geen wetsontwerp ingediend. Hij heeft een tekst voorgesteld die als een aanzet tot het debat moet worden gezien, als een « non paper ». De minister geeft toe dat er andere oplossingen zijn. Het is aan de parlementsleden om naar ieders standpunt te luisteren en na te gaan hoe die standpunten met elkaar kunnen worden verzoend.

    Spreker herhaalt dat echter het onderscheid moet worden gemaakt tussen een onmiddellijke oplossing die voldoende overeenstemt met de rechtspraak van het EHRM en een oplossing die ontstaat uit een inhoudelijk debat over het gerechtelijk systeem. In elk geval moeten we eerst een oplossing op korte termijn hebben.

    De heer Vanlouwe wijst erop dat hier heel wat juristen aanwezig zijn en de standpunten toch verschillen. Het zou trouwens erg verbazingwekkend zijn mocht het standpunt van de balies overeenstemmen met dat van de Raad van procureurs des Konings.

    Spreker stelt vast dat de discussie over het Salduz-arrest is afgegleden naar een discussie over de verlenging van de termijn waarbinnen de onderzoeksrechter een aanhoudingsmandaat moet afleveren van 24 uur naar 48 uur.

    Naast die periode van 24 of 48 uur bestaan er ook nog andere termijnen. Zo moet de verdachte binnen vijf dagen voor de raadkamer verschijnen; nadien moet dat maandelijks gebeuren. Moet ook die termijn van vijf dagen worden verlengd ? Advocaten stellen immers op de dag dat ze het dossier op de griffie van de raadkamer kunnen inzien vaak vast dat zich in dat dossier nieuwe verslagen van verhoren en nieuwe stukken bevinden.

    Spreker weet dat die vraag afwijkt van het onderwerp van deze hoorzittingen, maar er moet ook worden gesproken over de termijnen in de latere fase.

    De heer Sabbe wenst vooreerst te antwoorden op de vragen over de termijnen. Wat voegen het Salduz-arrest en de daarop volgende rechtspraak toe aan de motivering van de procureurs des Konings om de termijn van 24 uur in bepaalde, uitzonderlijke gevallen te verlengen ? We worden soms geconfronteerd met heel ernstige zaken, met meerdere verdachten, waarin een beroep moet worden gedaan op een tolk of waarin een van de verdachten geïmmobiliseerd is. Dergelijke zaken vergen sowieso een opeenvolging van onderzoeksdaden. Als daarnaast ook nog een overleg tussen de verdachte en zijn advocaat moet worden georganiseerd, zal het in bepaalde zaken moeilijk worden om alles nog binnen de termijn van 24 uur af te ronden. Zeker in zaken met meerdere verdachten of met anderstalige verdachten is dat een probleem. Op het terrein komen die problemen vaak voor. Zolang het gaat om een zaak met één verdachte is er geen probleem. Als er verschillende verdachten zijn die allemaal een beroep moeten doen op dezelfde tolk of op verschillende tolken, dan rijzen er problemen.

    De parlementsleden zullen hun verantwoordelijkheid moeten nemen. De Raad van procureurs des Konings reikt een oplossing aan waarvoor de Grondwet niet moet worden gewijzigd. Krachtens ons voorstel kan op heel uitzonderlijke basis, met tussenkomst van een rechter en met een grondige motivering op basis van de aard van de feiten en de persoonlijkheid van de verdachten een vangnet worden georganiseerd waardoor een eenmalige hernieuwing van de termijn van 24 uur mogelijk wordt. De procureurs zelf zijn geen vragende partij voor de verlenging van de termijn van 24 uur, behoudens in die uitzonderlijke gevallen waarin het onmogelijk is om de verdachten binnen 24 uur voor de onderzoeksrechter te doen verschijnen. Als de verdachte niet binnen 24 uur voor de onderzoeksrechter verschijnt, kan die laatste ook niet tot aanhouding overgaan. Hij zal dan ook in bepaalde gevallen de verdachten moeten laten beschikken.

    Een termijn van 24 uur klinkt mooi op papier, maar er moet rekening worden gehouden met de realiteit dat de onderzoeksrechter ook nog andere zaken en verhoren heeft. Hij moet ook de gelegenheid krijgen om te slapen. Als zich om 3 uur 's nachts een zaak voordoet, dan verloopt de termijn van 24 uur ook om 3 uur de nacht nadien. De onderzoeksrechter zal dan ook proberen de betrokken verdachte nog de avond voordien te verhoren. De termijn van 24 uur bedraagt dus eigenlijk nooit of zelden 24 uur. Er moet dan ook rekening worden gehouden met de zaken die in het verlengde van de rechtspraak van het Salduz-arrest een extra organisatie vergen.

    Dat er tegenspraak bestaat tussen de verschillende actoren is duidelijk. Iedereen voelt immers aan dat de procedure alsmaar logger wordt. Bijgevolg probeert iedere speler incentives te geven, teneinde die logheid zoveel mogelijk te beperken, het inquisatoire niet te veel naar het accusatoire te laten overhellen en onderzoeksdaden realiseerbaar te houden binnen de opgelegde strikte termijnen die tegemoetkomen aan de rechten van de verdediging.

    De Raad van procureurs wil geen afbreuk doen aan de rechten van de verdediging. Integendeel, de procureurs waren als eersten vragende partij voor een toetsing van de Salduz-rechtspraak met onze wetgeving. Alleen is het onze wetgeving die moet veranderen, en niet onze rechtspraak. Als uitvoerders van de wet moeten de procureurs zich immers gedragen naar de letter van de wet. Zij verzoeken de wetgever dan ook met aandrang de wetgeving te wijzigen, opdat ze kan worden getoetst aan de rechtspraak van het EHRM.


    III.6. HOORZITTING MET VERTEGENWOORDIGERS VAN DE POLITIE

    A. Uiteenzetting door de heer Van Thielen, directeur-generaal van de federale gerechtelijke politie

    De heer Van Thielen onderstreept dat dit belangrijke onderwerp leeft bij de lokale, de federale en de gerechtelijke politie, omdat het ook nu al een aanzienlijke weerslag heeft op de werking ervan.

    Alle actoren zijn het erover eens dat er nood is aan verduidelijking, het liefst middels een wetgevend initiatief. De Salduz-rechtspraak staat immers haaks op onze strafprocedure. Als we kiezen voor wat de Europese rechtspraak lijkt te zullen eisen, stoten we op problemen met de eigen procedures, zoals deze met betrekking tot het geheim van het onderzoek. Als we daarentegen voor uitvoering van de nationale wetgeving kiezen, zijn we er absoluut niet meer zeker van dat we de vereisten van het Europees Hof respecteren.

    Bepaalde actoren nemen verregaande initiatieven en eisen soms om tijdens een verhoor een advocaat aanwezig te laten zijn. Als we van visie verschillen, komen we terecht in een spanningsveld tussen actoren die nochtans geacht worden de veiligheid van onze maatschappij in partnership te waarborgen. Dat moet absoluut worden voorkomen. Vandaar dat spreker voorliggend initiatief zeer genegen is.

    Spreker wenst allereerst een algemeen misverstand uit de weg te ruimen. Hij herhaalt het driemaal, omdat de politie dat tijdens de vorming ook moet doen : het verhoor door de politie is niet gericht op bekentenis, het verhoor door de politie is niet gericht op bekentenis, het verhoor door de politie is niet gericht op bekentenis. Integendeel, het verhoor is gericht op waarheidsvinding. Er wordt geen onterechte zelfbeschuldiging gewenst.

    Sommige mensen doen evenwel zo'n onterechte zelfbeschuldiging, zoals spreker uit eigen ervaring al meermaals heeft kunnen vaststellen en zoals ook blijkt uit dossiers in het buitenland. De politie is zich daar dus van bewust en houdt er rekening mee bij haar activiteiten. Het doel is de waarheid en de zoektocht naar het bewijsmateriaal.

    Waarheidsvinding is in het voordeel van de slachtoffers, opdat gerechtigheid kan geschieden en de ware schuldige zijn gerechtigde straf wordt opgelegd.

    Uiteraard dient de zoektocht naar de waarheid te verlopen met eerbied voor de rechten van de verdediging, maar men moet beseffen dat het extreem doortrekken van de rechten van de verdediging het vinden van de waarheid kan bemoeilijken of zelfs verhinderen. In het Belgisch wetgevend antwoord op het Salduz-arrest moet dus een evenwicht worden gevonden en dat evenwicht moet gerespecteerd blijven.

    Volgens de analyse van spreker ligt de kern van de Salduz-rechtspraak in het concreet toepassen van het algemene principe van het billijk en eerlijk proces in de fase van het onderzoek en meer bepaald in het beschermen van de verdachte tijdens zijn eerste contacten met politie en justitie. Hij wijst er even op dat de politie nogal wat te maken krijgt met recidivisten, die zich echt niet in een precaire situatie bevinden als ze voor de zoveelste keer bij de politie over de vloer komen. Maar spreker kan zich voorstellen dat er geen onderscheid kan worden gemaakt tussen recidivisten en mensen die voor de allereerste keer met de politie in contact komen.

    Men kan zich wel indenken dat een arrestant bij dat eerste contact bijzonder kwetsbaar, beïnvloedbaar en gevoelig voor druk is, in die mate dat hij kan overgaan tot onterechte bekentenissen. Misschien moet daar inderdaad iets worden tegenover gesteld. Een veroordeling kan alleszins nooit enkel en alleen gebaseerd zijn op een bekentenis die in die omstandigheden wordt afgelegd, later wordt ingetrokken en waarbij er geen materieel bewijs is. Spreker daagt de commissieleden uit in de Belgische rechtspraak één zaak te vinden waarbij dat wel het geval is. Hij kent er niet één.

    Maar goed, de Europese rechtspraak is erop gericht de aangehoudene in die zeer zwakke positie te beschermen. Essentieel daarbij is dat hij met zijn raadsman over zijn verdedigingsstrategie kan overleggen. Daarnaast moet de raadsman ook de omstandigheden van gevangenneming controleren.

    Spreker wenst te benadrukken dat politiemensen geen juristen zijn. Ze hebben weliswaar een professionele vorming gekregen, maar de moeilijkheden waarmee ze op het terrein worden geconfronteerd, zijn vaak complex en divers van aard. Spreker dringt er dan ook sterk op aan de regelgeving zo eenvoudig mogelijk te houden.

    Spreker werd vooral gevraagd na te gaan welke gevolgen het ontwerp op het terrein heeft. Hij ziet daarbij vier facetten : logistiek, veiligheid, capaciteit en organisatie.

    — de logistiek

    Het overleg met de raadsman is vertrouwelijk en de politieagent mag uiteraard niet horen wat er wordt gezegd. De politieagent moet er echter wel voor zorgen dat de aangehoudene niet vlucht of de raadsman aanvalt. Het beste is dus dat hij kan zien wat er gebeurt, zonder iets te horen, en dat het onderhoud verloopt in een lokaal zonder vluchtmogelijkheid. Zo'n lokaal is niet overal voorhanden. Spreker hoopt ook dat de politie het niet te moeilijk krijgt om een advocaat met permanentie te contacteren. Politiemensen hopen op één contactpunt, één telefoonnummer, één fax, één mailadres en een schriftelijke bevestiging van het contact, het zogenaamde ACK, om nadien geen problemen te krijgen. Daarvoor moet een duidelijke en een eenduidige manier van werken worden afgesproken.

    — de veiligheid

    Moeten de politieagenten de mogelijkheid krijgen de raadsman te identificeren en te fouilleren ? Bij telefonisch contact — het lijkt goed dat dit een mogelijkheid is — is identificatie niet evident. Bij fysiek contact is het de vraag of de raadsman gefouilleerd mag worden, bijvoorbeeld om opnameapparatuur te vermijden. Eigenlijk is elke gsm een opnameapparaat. Mogen we de advocaat vragen zijn gsm buiten het lokaal te houden ? Het zou niet goed zijn dergelijke kwestie over te laten aan de deontologische regels en aan de goede of slechte gezindheid van de actoren. Men kan er beter een duidelijke en algemene regeling voor maken. Misschien hoeft dat niet met een wet, maar dan toch zeker met een uitvoeringsmaatregel.

    Het collusiegevaar lijkt spreker overigens ook reëel. Hij heeft begrepen dat in de Franse regelgeving de zwijgplicht voor de advocaat expliciet vermeld staat, met een strafbepaling bij inbreuk erop.

    — de capaciteit

    De bijkomende werklast is niet te onderschatten. In Nederland heeft men een gelijkaardig systeem uitgewerkt, met twee uur wachttijd en dertig minuten overleg. Dat leidt tot een meerkost van 105 tot 192 fulltime equivalenten. In België zal de meerkost ongeveer dezelfde zijn, want er komen nog statutaire regels bij. Bij geplande diensten mogen we, bijvoorbeeld, de agenten niet verplichten meer dan tien uur te werken. Indien het langer duurt, moeten we een vervanging inlassen. Zelfs in een simpele zaak zal een tweede ploeg moeten worden ingeschakeld om het verhoor voort te zetten.

    — de organisatie

    Het overleg met een raadsman is nog redelijk te organiseren als het over één dader gaat, maar als het over bendes gaat is het veel ingewikkelder. Nu al hebben we nauwelijks tijd genoeg om alles binnen de gestelde termijn rond te krijgen. Er werd vandaag ook al op gewezen dat sommige verhoren buiten het politiecommissariaat plaatshebben, bijvoorbeeld in het ziekenhuis. Ook dat vergt meer tijd.

    Spreker heeft vervolgens nog enkele beschouwingen en voorstellen tot vereenvoudiging bij het ontwerp van tekst van de minister. Hij pleit voor een uitbreiding van het zwijgrecht tot getuigen en slachtoffers. Het is voor een politieagent veel eenvoudiger als bij elk verhoor de formule van het zwijgrecht wordt toegepast. De formules van de wet-Franchimont zijn geprogrammeerd in de computers, in verschillende talen, zelfs het Litouws, vertaald en kunnen eenvoudig worden voorgelegd aan degene die wordt verhoord. Het is echter niet altijd duidelijk wie de dader is en dus aan wie we welke formule moeten voorleggen. De zinsnede over de verplichting om, onder ede, te spreken, geldt niet voor het politieverhoor, vermits de politie nooit onder ede verhoort.

    Spreker stelt ook voor de woorden « hij het recht heeft te weigeren te antwoorden op de gestelde vragen en zichzelf te beschuldigen » te schrappen, want dat overlapt met het algemeen zwijgrecht. Een zelfbeschuldiging is niet altijd of zelfs maar uitzonderlijk strijdig met de waarheidsvinding. Een zelfbeschuldiging is op zich niet slecht in zoverre ze overeenkomt met de realiteit. Hij heeft soms de indruk dat men, sinds de uitspraak in de zaak- Salduz, schrik krijgt als iemand bij een eerste verhoor tot een bekentenis overgaat, omdat men dan problemen op Europees niveau kan verwachten.

    Het voorstel creëert een categorie van niet-aangehouden verdachten.

    Dat maakt het voor de politie onnodig moeilijk. De mogelijkheid van overleg met een raadsman moet uiteraard alleen voor arrestanten geregeld worden. Wie niet aangehouden is, is per definitie vrij om op te staan, weg te gaan en een raadsman te raadplegen. Voor die categorie van verdachten moet het recht op overleg met een raadsman dus niet worden geëxpliciteerd en zeker niet worden georganiseerd. Zij kunnen daartoe altijd zelf het initiatief nemen. Dat kan, volgens spreker, ook gelden voor kleinere misdrijven, waarvoor de verdachte vermoedelijk niet zal worden aangehouden en waarbij de procureur van meet af aan wel een gehoor gelast, maar niet in het kader van een gerechtelijke procedure. Het is kennelijk ook niet de bedoeling van het voorstel om ook voor deze gevallen het overleg met de advocaat te organiseren.

    In het voorstel moet nog worden uitgeklaard wat er moet gebeuren indien de raadsman na het verstrijken van de termijn van twee uur opdaagt. Moet een advocaat die een kwartier te laat komt, omdat hij in de file heeft gestaan, nog worden toegelaten ?

    Ten slotte rest de vraag hoe dit voorstel zich verhoudt tot de omzendbrief van het College van procureurs-generaal, de COL 7/2010, die een schadebeperkend doel had. Blijft de politie verplicht om de verhoren bij zware feiten audiovisueel op te nemen ? Zoals men weet, maakt een van de vakbonden daar bezwaar tegen. Spreker denkt persoonlijk niet dat deze procedure het welzijn van de speurders in het gedrang brengt, op voorwaarde dat de opnames bij de griffie worden neergelegd, niet gekopieerd worden en alleen ter inzage zijn van de betrokken partijen. Op dit laatste kan een uitzondering worden gemaakt wanneer de tegenpartij contrastrategieën, bedreigingen of andere acties kan ondernemen tegen de verhoorde persoon, naar analogie van de regeling voor anonieme verbalisanten bij echt zware gevallen van georganiseerde criminaliteit en van terrorisme.

    Spreker wijst er nog op dat het audiovisueel verhoor in navolging van COL 7/2010 losstaat van het audiovisueel verhoor (met andere woorden via videoconferentie of een gesloten televisiecircuit) bepaald in artikel 112 van het Wetboek van strafvordering. Dat zijn twee totaal verschillende verhoren. In het Wetboek van strafvordering gaat het om een verhoor waarbij, bij manier van spreken, de computer aan de kant wordt geschoven en de interactie met de verhoorder intensief is. Het doel van de opname is heel nauwkeurig vast te leggen hoe de betrokkene verbaal en non-verbaal reageert, met de mogelijkheid om het verhoor volledig uit te schrijven. De video-opname op grond van COL 7/2010 heeft tot doel te kunnen bewijzen dat tijdens het verhoor geen ongeoorloofde druk werd uitgeoefend en dat alles koosjer is verlopen. De typemachine blijft dezelfde en het verhoor wordt na voorlezing van het verslag op dezelfde manier afgesloten met « Volhardt en tekent ». De betrokkene blijft zijn handtekening zetten onder het op papier uitgeschreven proces-verbaal van het verhoor.

    Spreker vat zijn pleidooi samen in vijf punten :

    — er is een wetgevend initiatief nodig;

    — keep it simple;

    —  denk aan de waarheidsvinding;

    — houd rekening met de organisatorische moeilijkheden inzake capaciteit, veiligheid, organisatie en logistiek;

    — neem nota van de amenderingsvoorstellen van de politie.

    Bij de vraag of het verdedigbaar is de raadsman passief of actief toe te staan tijdens het verhoor, heeft spreker nog enkele bedenkingen, naast de argumenten die reeds in het voorstel staan. Het resultaat van een verhoor hangt in zeer grote mate af van de intermenselijke interactie tussen de verhoorder en de verhoorde. Door de sfeer die wordt gecreëerd door het verhoor, door terugkomen op contradicties, door te letten op welke punten de verhoorde zenuwachtig wordt, kan de politie tot een betere waarheidsvinding komen. Door die interactie slagen zij er soms in een dader, die uiteraard geremd is om spontaan de waarheid te zeggen, te doen bekennen. De aanwezigheid van een raadsman zal dat proces niet ten goede komen. Het zal eerder remmend werken, al is het maar omdat de verdachte meent alle troeven in handen te moeten houden, zodat zijn raadsman zijn strategie niet moet wijzigen. Zelfs een verhoor met een tolk, waardoor de interactie via een derde verloopt, bemoeilijkt het verhoor.

    Voor de politie zal een verhoor met bijstand van een advocaat een heel andere opleiding inzake verhoortechniek vereisen. Zo wordt het onmogelijk de techniek van het vrij verhaal toe te passen. Die techniek bestaat erin een open vraag te stellen over het tijdsgebruik. Het belang van de wetenschappelijke en technische politie zal nog toenemen. Er zullen dus meer investeringen nodig zijn.

    B. Uiteenzetting door de heer Steelandt, Vaste commissie van de lokale politie

    De heer Steelandt spreekt vanuit de ervaring van de eerstelijnspolitiediensten. Zij hebben niet noodzakelijk met zwaarwichtige zaken te maken, maar met een verscheidenheid aan misdrijven van lichte aard. Voor de betrokkene is elke zaak uiteraard belangrijk.

    Spreker wil proberen het onderwerp af te bakenen. Het dossier-Salduz raakt allerlei thema's : het zwijgrecht, de audiovisuele opnames, de informatieverstrekking aan de verhoorde, de communicatie van de verhoorde met de buitenwereld, de medische hulp, en intussen worden richtlijnen voorbereid om nog meer rechten toe te kennen. Wat gaan we hiervan behouden ? In de uiteenzetting van de beide ordes heeft hij bijvoorbeeld niets gehoord over de audiovisuele opname, die nochtans in de omzendbrief van de procureurs-generaal wordt opgelegd. Zal die verplichting worden behouden of niet ? Welke middelen en technieken zullen worden gekozen ?

    Die vraag kan concrete aspecten hebben. Op het ogenblik zijn immers heel wat lokale politiediensten bezig met de planning van de aankoop van apparatuur voor, bijvoorbeeld, audiovisuele opnames. Laten we nutteloze kosten vermijden.

    Even belangrijk is de afbakening van het toepassingsgebied. De verschillende tekstvoorstellen zijn zeer algemeen geformuleerd. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen misdaden, wanbedrijven en overtredingen. Passen we de principes die we vandaag bespreken toe op alle misdrijven of zal het type misdrijf worden afgebakend ? Die vraag is zeer accuut voor de lokale politiediensten.

    We mogen niet vergeten dat enorm veel menselijke gedragingen door de wetgever strafbaar worden gesteld. Zo is een simpele verkeersovertreding in de meeste gevallen een misdrijf. Zo is een verkeersongeval meestal het gevolg van een misdrijf. Dat vraagt een maximum aan waarborgen voor letterlijk alles en de toepassing van een evenredigheidsleer. Het verhoor van een verdachte is dagelijkse praktijk voor een eerstelijnspolitiedienst. Die verhoren worden niet voorbereid, een lokale politieagent zal niet op voorhand een plan maken over de manier waarop hij het verhoor zal aanpakken en welke strategie hij zal ontwikkelen, want het moet snel gaan.

    Het verhoor zal essentieel veranderen. Door het Salduz-arrest wordt een element van tegenspraak ingevoerd in het verhoor, dat sterk zal worden geformaliseerd. Voor de politiediensten is dat een copernicaanse revolutie. Die diensten zullen tijd nodig hebben om zich aan te passen. Er zal een goede voorbereiding moeten worden georganiseerd om bij de politiemensen hetzelfde enthousiasme als bij de balie te bereiken. De wijzigingen kunnen ook beter gefaseerd worden ingevoerd. We moeten echt nagaan of we het maximum van waarborgen moeten toepassen op alle misdrijven. Als dat het geval zou zijn, zullen de politiediensten en de advocatuur geconfronteerd worden met zeer merkwaardige zaken, zoals een eenvoudige verkeersovertreding, waarbij — om het karikaturaal te stellen — de politiemensen de overtreders moeten zeggen dat ze het recht hebben een advocaat te vragen. Laten we de praktische gevolgen niet onderschatten. Als we alle regels ineens toepassen voor alle feiten, zullen we, zeker in een overgangsfase, het tegenovergestelde bereiken van wat we wensen. De praktische gevolgen zijn groot, maar niet onoverkomelijk : er moeten budgetten worden vrijgemaakt, er moeten opleidingen worden gegeven. Spreker heeft tijdens deze hoorzitting meer en meer de indruk gekregen dat er vooral een organisatorisch probleem is en daar maakt hij zich zorgen over. Hij vraagt zich immers af of het geheel van de strafrechtelijke keten wel in staat is alles op korte termijn te verwerken.

    In het verhaal dat hier werd opgehangen mist spreker wel een partij, namelijk het slachtoffer. De rechten van de verdachte worden uitgebreid, maar als politieman moet hij daarover geen oordeel geven. Als we echt streven naar een fair trial vraagt spreker zich af of het slachtoffer geen behoefte heeft aan juridisch advies.

    We moeten principieel zijn, maar ergens moeten er toch uitzonderingen mogelijk zijn, onder gerechtelijke controle of bij beslissing van een rechter. Het collusiegevaar is een realiteit. In zaken met verschillende verdachten, waar ook nog huiszoekingen moeten worden verricht en zaken in beslag worden genomen, zou een rechter toch moeten kunnen zeggen dat de toegang tot een advocaat tijdelijk wordt opgeschort, evenwel in zeer ernstige omstandigheden en goed gemotiveerd.

    Het is duidelijk dat de huidige situatie onaanvaardbaar is. Als politiemensen ergens een hekel aan hebben, dan zijn het tegenstrijdige en onduidelijke instructies. Sommige lokale politiemensen worden geconfronteerd met tegenstrijdige vorderingen van het parket en de onderzoeksrechter. Dat probleem moet zo snel mogelijk worden weggewerkt.

    De conclusie van spreker is dan ook dat het toepassingsgebied goed moet worden omschreven zodat duidelijk is welke waarborgen voor welke verdachten worden ingeschreven. Er zijn verschillende criteria mogelijk : aanhouding of niet, mogelijkheid tot aanhouding of niet. Laten we oog hebben voor de praktische gevolgen. Die kunnen allemaal praktisch worden opgelost, zij het niet binnen een periode van 24 uur. Als alle actoren in goed overleg samenwerken, moet het mogelijk zijn een regeling uit te werken die iedereen tevreden stemt.

    C. Gedachtewisseling

    De heer Mahoux begrijpt dat de politieagenten geen zin hebben om voor niets te werken en dat ze dus maximale rechtszekerheid willen. Er moet dus voor maximale preventie worden gezorgd.

    Indien het werk van de politieagenten door nietigheid wordt getroffen omdat de advocaat niet bij de ondervraging aanwezig was, dan is dat schadelijk voor de politie, maar vooral voor de slachtoffers, voor wie er geen recht wordt gesproken.

    Spreker vraagt de vertegenwoordigers van de politie of ze denken dat de toepassing van het arrest — te weten de aanwezigheid van de advocaat — een belemmering zal zijn voor de waarheidsvinding.

    De heer Torfs verklaart veel begrip te hebben voor de oproep van beide voorgaande sprekers om een eenvoudige oplossing uit te werken. Ook hun vraag of voor alle soorten misdrijven dezelfde waarborgen moeten worden geboden, is interessant. Het probleem is echter dat de inspecteur die een vaststelling doet niet altijd de nodige juridische kwalificaties heeft om uit te maken of een misdrijf een overtreding, een wanbedrijf dan wel een misdaad is. Die kwalificatie zal vaak in een later stadium gebeuren. Ook is het mogelijk dat later nog allerlei zaken aan het licht komen waardoor wat oorspronkelijk een overtreding leek, een wanbedrijf wordt. Spreker ziet niet hoe dat probleem kan worden ondervangen.

    Mevrouw Defraigne merkt op dat de vertegenwoordigers van de politie menen dat de aanwezigheid van de advocaat de waarheidsvinding zal belemmeren. Hoe zal dat gebeuren ? Hoe kan het optreden van de advocaat helemaal aan het begin van de procedure concreet het zoeken naar en het vinden van die waarheid beletten ?

    De heer Van Thielen bevestigt dat de politie niet graag nutteloos werk doet. Bij heel wat politiemensen bestaat de neiging om het eerste verhoor heel kort te houden en te wachten tot de verdachte een eerste keer zijn advocaat heeft kunnen spreken. De ellende met dit soort regelingen is dat ze een algemene procedure aanreiken voor een hele reeks verschillende scenario's. Als de regelgeving te algemeen is, wordt het moeilijk haar op alle mogelijke scenario's toe te passen.

    Er is op gewezen dat in de eerste fase voorzichtigheid is geboden. In moordzaken bijvoorbeeld zijn de eerste 24 uur echter van cruciaal belang. Men moet in die eerste 24 uur vaak dieper graven en alle hypotheses afgaan. In die eerste fase moeten cruciale ingrepen worden gedaan. Men zou dan een extra beperking opleggen. De betrokkene bevindt zich in het politiebureau en de politie wil met het verhoor beginnen, maar dat wordt onmiddellijk tweeëneenhalf uur uitgesteld omdat de betrokkene op zijn advocaat wil wachten. Ondertussen worden de politiemensen geconfronteerd met diverse informatie van getuigen en buren. Een eerste verhoor kan in dat geval al een eerste oriëntatie geven.

    Op de vraag wat de balies van het collusiespel vinden, laat sprekers de vertegenwoordigers van de balies antwoorden.

    Een andere vraag was of de aanwezigheid van de advocaat een rem is op de waarheidsvinding. Spreker kan zich scenario's inbeelden waarin dat inderdaad het geval is. Stel dat de verdachte inderdaad de dader is en dat hij met zijn advocaat mag overleggen. Men weet niet of de verdachte tegen zijn advocaat de waarheid zal spreken. Er zal daar dan een verdedigingsstrategie worden uitgewerkt. Spreker kan zich voorstellen dat de advocaat tegen de verdachte zegt dat de waarheid zijn beste vriend is omdat hij tijdens het verdere verloop van het onderzoek altijd met zijn eerste verklaringen zal worden geconfronteerd. Als de verdachte echter liegt, zal hij met zijn leugens worden geconfronteerd. Het is echter ook denkbaar dat de aanwezigheid van de advocaat een remmend effect heeft op de spontaneïteit van de cliënt.

    Wat de opmerking over de complexiteit versus de calibratie betreft, heeft spreker een simpel voorstel. Een aanhouding is een aanhouding en dan kunnen die rechten spelen. Een niet-aanhouding is geen aanhouding. Als een persoon van iets wordt verdacht en wordt verhoord, maar niet wordt aangehouden, dan moet hij zelf het initiatief nemen om een raadsman te zoeken en het verhoor te laten stoppen.

    Er zijn scenario's mogelijk waarin het niet zo eenvoudig ligt. Spreker denkt aan een kleine winkeldiefstal, vandalisme, een gezinsruzie met slagen, zaken waarvan de politieman en de procureur weten dat ze niet zullen leiden tot een gerechtelijk onderzoek, maar de procureur des Konings de instructie geeft een verhoor af te nemen en hem daarna te bellen. Moet in zo een moeilijk scenario de betrokkene de kans krijgen bijstand te zoeken ? Spreker meent van niet, want de betrokkene is niet aangehouden en is vrij te gaan en te staan waar hij wil. Aanhouding is voor de politiemensen een gemakkelijk te hanteren criterium en kan ook gemakkelijk in de wettekst worden ingeschreven.

    In antwoord op senator Torfs kan de heer Steelandt zeggen dat de voorlopige kwalificatie tegelijk een probleem en geen probleem is. In de praktijk kunnen grote categorieën relatief gemakkelijk worden herkend. Het komt erop aan het goede criterium te vinden. Er werd al één criterium voorgesteld.

    De heer Mahoux merkt uit de verklaringen van de vorige sprekers op dat zelfincriminatie niet noodzakelijk moet worden uitgesloten. Hij stelt zich veeleer vragen over de aard van de tenlastelegging en over de gevolgen die ze kan hebben ten opzichte van bekentenissen. Wanneer iemand bekent, erkent hij feiten; hij kan dat genuanceerd doen waardoor een verschillende tenlastelegging wordt vastgesteld. Die persoon erkent niet noodzakelijk een tenlastelegging. Ten opzichte van de waarheid waarnaar men zoekt, kunnen de gevolgen van bekentenissen erg verschillend zijn, zowel voor de persoon die zal worden veroordeeld als voor de slachtoffers.

    De heer Van Thielen heeft nog een praktische opmerking dat tegelijk al een advies inhoudt voor de raadslieden.

    De politie is vaak gediend met een eerste verhoor vol leugens. Dat is het beste wat haar kan overkomen. Er zijn vaak dossiers waarbij de politie heel goed het tijdsgebruik van een cliënt kent omdat de telefoon van de betrokkene wordt afgeluisterd of waarbij hij wordt geobserveerd. Hij weet echter niet wat de politie over hem weet. Als hij in het eerste verhoor van het begin tot het einde heeft gelogen, dan kan men daar in een tweede verhoor gemakkelijk op terugkomen.


    III.7. HOORZITTING VAN DE HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE

    A. Uiteenzetting van mevrouw De Vroede, voorzitter van de HRJ

    Mevrouw De Vroede herinnert eraan dat de Hoge Raad voor de Justitie, op vraag van de minister van Justitie, een advies heeft verstrekt op 24 juni 2009 over een wetsvoorstel dat ertoe strekt nieuwe rechten toe te kennen op het moment van de aanhouding. Dat advies betreft enkel de « politie »-fase en de rol van de advocaat op het moment van de aanhouding.

    Er vonden heel wat besprekingen plaats binnen de Raad en er werden verschillende standpunten gegeven over de rol van de advocaat tijdens het eerste verhoor. De Hoge Raad voor de Justitie, die bestaat uit advocaten, magistraten en vertegenwoordigers van de burgermaatschappij, heeft een consensus bereikt.

    Het Salduz-arrest en enkele arresten die daarna zijn geveld, zijn geanalyseerd. De conclusie was dat er geen twijfel mogelijk is : er moet toegang tot een advocaat zijn vanaf het eerste verhoor.

    In België is er niks bepaald inzake de bijstand van een advocaat en daarom werd er gekeken naar wat er in de buurlanden wordt gedaan.

    Er werd eerst een ambtenaar van het Nederlands ministerie van Justitie uitgenodigd. Hij heeft een proefproject voorgesteld dat in juli 2008 werd opgestart. Nederland besloot op die manier te werk te gaan alvorens dit wettelijk te regelen, na een evaluatie. Dat proefproject, dat eerst beperkt was tot twee arrondissementen, werd uitgebreid tot het hele land.

    Er wordt onmiddellijk een advocaat opgeroepen na een aanhouding. Hij heeft een onderhoud met zijn cliënt gedurende maximum een uur. Daarna woont hij het verhoor door de politiediensten bij. Tijdens het verhoor vervult hij eerder een passieve rol, behalve wanneer hij illegale praktijken vaststelt. Na het verhoor mag hij opmerkingen maken die aan het dossier van de procedure worden toegevoegd.

    In Frankrijk is er momenteel een ontwerp van wijziging van het strafprocesrecht. In april 2009 stelde een advocate aan de balie van Lille het Franse systeem voor aan de leden van de HRJ. Zij lichtte toe dat de procedure goed werkt bij de politiediensten. In het begin was het moeilijk maar de samenwerking kreeg geleidelijk aan vorm.

    Uiteraard is de bijstand van de advocaat erg beperkt. Het contact vóór het verhoor duurt hooguit dertig minuten. De advocaat krijgt geen toegang tot het dossier. De politie brengt hem gewoon op de hoogte van de ten laste gelegde feiten en de datum waarop zij werden gepleegd. Het is vooral de bedoeling de omstandigheden van de aanhouding na te gaan om zich ervan te verzekeren dat de aangehoudene niet werd gemolesteerd. Als de advocaat onregelmatigheden vaststelt, vult hij een formulier in die bij dat dossier wordt gevoegd.

    De procedure is rechtsgeldig in Frankrijk zodra het proces-verbaal vermeldt dat er contact werd opgenomen met de advocaat, ook al verschijnt hij niet. Het gaat om een vrij beperkte bijstand maar de uitgenodigde spreekster meende dat het systeem werkte. Een permanentie « inverzekeringstelling » werd ingevoerd en in het algemeen is het één van de advocaten die van permanentie is die verschijnt, veeleer dan de advocaat die door de verdachte wordt aangewezen.

    De Hoge Raad voor de Justitie heeft in een tweede fase het Belgische systeem bestudeerd en in het bijzonder artikel 47bis van het Strafprocesrecht dat een aantal minimumregels bepaalt die tijdens het verhoor van zowel de verdachte als het slachtoffer en de getuige moeten worden nageleefd. De Raad heeft ook de procedure bestudeerd van artikel 28quinquies, dat de mogelijkheid biedt een kopie van het PV te verkrijgen, en heeft hier lacunes in gevonden met betrekking tot de samenwerking met andere landen. Wij werden van dit belangrijke element, dat vandaag nog niet aan bod is gekomen, op de hoogte gebracht door de onderzoeksrechters die we daarna hebben gehoord. Bij internationale rogatoire commissies eisen heel wat landen dat er een advocaat aanwezig is bij de onderzoeksrechter, wat een probleem vormt voor de Belgische onderzoeksrechters. Een andere lacune : het internationaal Strafhof eist ook dat er een advocaat aanwezig is wanneer het personen verhoort.

    De Raad heeft vervolgens mensen met praktijkervaring uitgenodigd :

    — strafpleiters en jeugdadvocaten. In de sector van laatstgenoemden is er immers sinds een aantal jaren een advocaat aanwezig in het kabinet van de rechter en dat systeem werkt heel goed;

    — een lid van de lokale politie, meer bepaald een zonechef. Het ging om de zone Schaarbeek-Sint-Joost-ten-Noode-Evere;

    — een lid van de algemene inspectie;

    — verschillende onderzoeksrechters en een advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie, voormalig onderzoeksrechter, de heer Vandermeersch;

    — twee professoren strafrecht en strafprocesrecht, de heren Masset en Paul De Hert.

    Die hoorzittingen namen enige tijd in beslag en de Raad heeft rekening gehouden met de gemaakte opmerkingen.

    Wat kan men hieruit besluiten ? Ten eerste, het onderhoud van de advocaat met de verdachte vóór het verhoor is onontbeerlijk en onvermijdelijk; hierover zijn alle actoren het eens, ook de politiediensten.

    De meeste actoren menen dat de aanwezigheid van een advocaat tijdens het verhoor geen meerwaarde vormt, dat het niet de beste manier is om een billijke procedure te waarborgen. In Nederland zou die aanwezigheid passief, stil zijn. De Hoge Raad voor de Justite meent ook dat die aanwezigheid geen meerwaarde biedt, integendeel want er kan rolverwarring ontstaan. Vervult de advocaat immers de rol van advocaat of getuige ? Loopt hij niet het risico een « alibi » te zijn ten opzichte van de politiediensten ? Die bedenkingen werden niet alleen door de leden van de Raad geformuleerd, maar ook door de gehoorde personen.

    Noch de onderzoeksrechter, noch de politiediensten zijn dus voorstanders van een advocaat tijdens het verhoor. Trouwens, als de advocaat aanwezig mag zijn tijdens het eerste verhoor, zou het logisch zijn dit ook te overwegen tijdens de volgende verhoren. Er moet worden nagedacht over de « uitvoerbaarheid » en men mag niet vergeten dat het voor de Hoge Raad voor de Justitie ook de bedoeling is de werking van justitie te verbeteren. Er moet dus op toegezien worden dat zij niet complexer en daardoor onwerkbaar wordt.

    Concreet, wat stelt de Hoge Raad voor de Justitie voor inzake de beginfase, op politieniveau ? Na elke aanhouding start men onmiddellijk een eerste, erg kort verhoor : de taal van de procedure wordt vastgesteld met de verdachte, hij wordt op de hoogte gebracht van zijn recht op bijstand van een advocaat, zijn rechten worden voorgelezen, maar er wordt niet over de grond van de zaak gesproken. Het gaat veeleer om een PV. Vervolgens wordt de door de verdachte gekozen advocaat of de advocaat die van permanentie is, verwittigd. Het verhoor kan slechts beginnen wanneer de advocaat aankomt, hiervoor is een redelijke termijn van twee uur vastgesteld, waarna het verhoor begint. De betrokkene kan afstand doen van de bijstand van een advocaat maar hier is een grote voorzichtigheid geboden want er mag geen enkele druk worden uitgeoefend; het moet om vrijwillige afstand gaan.

    De Hoge Raad stelt twee maatregelen voor : de mogelijkheid voor de betrokkene om telefonisch contact te hebben met de advocaat en/of het opstellen van een klein proces-verbaal van verhoor waarin de betrokkene op de hoogte wordt gesteld van zijn rechten en waarbij hij eventueel vrijwillig afstand kan doen van dat recht. Het proces-verbaal moet door de verhoorde worden getekend.

    De duur van het onderhoud met een advocaat is vastgesteld op dertig minuten, in een ruimte die de vertrouwelijkheid waarborgt. De politiediensten wezen er toen op dat er infrastructuurproblemen waren. Alle diensten beschikken niet over aangepaste lokalen om dat onderhoud in goede omstandigheden te laten verlopen, meer bepaald op het vlak van vertrouwelijkheid. Zonder kritiek te willen geven op de Franse procedure, meent de Raad dat men zich niet moet beperken tot een onderhoud, zoals in Frankrijk, waarbij de advocaat nagaat of de betrokkene in goede gezondheid verkeert en of de aanhouding correct is verlopen. Tijdens het onderhoud moet de betrokkene op de hoogte kunnen worden gebracht van zijn rechten, meer bepaald het recht om te zwijgen. Men moet hem aanraden het proces-verbaal te herlezen voor hij het tekent, hem de gevolgen van de procedure uitleggen. Dat onderhoud moet een meerwaarde vormen voor de betrokkene.

    Wat het verhoor door de politie betreft, meent de Hoge Raad dat een audiovisuele opname de beste oplossing zou zijn want dit beperkt de druk op de verdachte en voorkomt het soms lichtzinnig indienen van klachten tegen de politie. De transcriptie zou niet systematisch plaatsvinden. Er zou een klassiek proces-verbaal van verhoor worden opgesteld dat bewaard wordt tot aan het einde van de procedure, tot het definitieve vonnis of arrest, zowel in strafrechtelijke als burgerlijke zaken.

    Tijdens de hoorzittingen drongen bepaalde sprekers erop aan dat er sancties nodig waren wanneer er geen contact werd opgenomen met de advocaat of de wet niet werd nageleefd. Als het proces-verbaal geen redenen vermeldt waarom dat contact niet heeft plaatsgevonden, dient het nietig te worden verklaard.

    Mevrouw De Vroede geeft tot slot nog enkele algemene beschouwingen.

    Er dient uiteraard aan te worden herinnerd dat de nodige middelen moeten worden aangereikt. Alleen al voor de politiediensten moeten er middelen worden voorzien voor de opnames, de infrastructuur en een perfecte samenwerking met de balie. Dat veronderstelt, naast de aangekondigde goede wil, efficiënte piketdiensten. Zonder bijkomende middelen zou de hervorming onmogelijk zijn.

    De doelstelling van de Hoge Raad voor de Justitie is na te denken over de betere werking van justitie. De voorgestelde wijzigingen zouden het systeem iets complexer kunnen maken, maar de Raad is er echt van overtuigd dat hiermee een bijkomende waarborg aan de burger wordt gegeven. De Raad wenst bijgevolg nadrukkelijk dat die hervorming wordt uitgevoerd.

    Mevrouw De Vroede benadrukt vervolgens dat de Hoge Raad voor de Justitie in zijn advies het probleem van de bijstand door een advocaat niet heeft bestudeerd vanuit het standpunt van de onderzoeksrechter.

    Mevrouw De Vroede stelt voor om meteen al de meest dringende maatregelen te nemen om in overeenstemming te zijn met de arresten van het Europees Hof, namelijk ervoor zorgen dat er een advocaat aanwezig is tijdens het politieverhoor. Daarna kan men die aanwezigheid bij de onderzoeksrechter overwegen.

    Spreekster oppert die idee zonder te beweren dat dit de beste formule is, maar er bestaan al proefprojecten. Dat heeft voordelen maar ook nadelen, in die zin dat er verschillende praktijken bestaan in de arrondissementen, vandaar die ongelijkheid. Die initiatieven bestaan en het zou interessant zijn die te evalueren, zonder te lang te dralen. In heel wat materies heeft de wetgever immers wetten opgesteld op basis van proefprojecten die hun verdienste hadden bewezen.

    Zoals in het advies wordt benadrukt, rijzen er heel wat vragen over de aanwezigheid van een advocaat bij de onderzoeksrechter, meer bepaald of er een parketmagistraat aanwezig moet zijn. Wanneer een advocaat aanwezig is bij de onderzoeksrechter en er een hele discussie is over het aanhoudingsbevel — het klopt dat het parket dit in geschreven vorderingen heeft geëist — heeft hij de mogelijkheid niet om, volgens het beginsel van processuele gelijkheid, ook zijn argumenten te geven.

    Mevrouw De Vroede is zich er ook van bewust dat de advocaat doeltreffender kan optreden en betere argumenten kan aandragen wanneer hij vooraf kennis heeft kunnen nemen van het dossier. Hierdoor ontstaat het probleem van het beginsel van het onderzoeksgeheim. De aanwezigheid van een advocaat bij de onderzoeksrechter is een complex probleem. Het kan niet worden uitgevlakt, maar de Hoge Raad voor de Justitie is er niet verder op ingegaan. De Raad is wel bereid om een bijkomend advies te verstrekken over die fase van de procedure.

    Mevrouw De Vroede rondt af met het probleem van de termijn van de inverzekeringstelling van 24 uur. De Hoge Raad voor de Justitie is helemaal geen voorstander van een automatische verlenging van de termijn van 24 uur. De Hoge Raad voor de Justitie meent dat de aanwezigheid van een advocaat, zelfs van in het begin, in bepaalde gevallen voor een aantal problemen kan zorgen wat de termijn betreft, gelet op de eventuele wachttijd van twee uur, twee uur en half. De Raad meent vooral — maar dat valt misschien niet onder het Salduz-arrest — dat met het oog op een kwaliteitsvol onderzoek en om te voorkomen dat een aanhoudingsbevel wordt uitgevaardigd dat, indien het onderzoek goed was gevoerd, misschien niet zou zijn uitgevaardigd,die termijn uitzonderlijk en geenszins automatisch kan worden verlengd tot 48 uur. Dat zou dan gebeuren op basis van een met redenen omklede beslissing van een parketmagistraat of onderzoeksrechter. De Hoge Raad voor de Justitie is echter helemaal geen voorstander van die verlenging.

    B. Gedachtwisseling

    Mevrouw Defraigne meent dat het interessant zou zijn dat de Hoge Raad voor de Justitie bijkomend advies geeft over de aanwezigheid van een advocaat bij de onderzoeksrechter. Aangezien de Raad zich gebogen heeft over het begin van de procedure, kan hij dat werk ook voortzetten.

    De Raad kan zich in één moeite ook uitspreken over de verlenging van de termijn van de inverzekeringstelling.

    Mevrouw De Vroede benadrukt dat dit laatste reeds werd besproken in het advies van 24 juni 2009.

    Mevrouw Defraigne herinnert aan het standpunt van de onderzoeksrechters : in bepaalde uitzonderlijke gevallen kan worden overwogen om de termijn van de inverzekeringstelling van 24 uur te verlengen maar niet noodzakelijk om tot 48 uur te komen. De verlenging kan in de tijd worden beperkt...

    Mevrouw De Vroede antwoordt dat de Hoge Raad voor de Justitie zich uitsprak voor een termijn van maximum 48 uur. Maar in tegenstelling tot de Franse procedure die voor bepaalde materies automatisch is, meent de Hoge Raad dat men geval per geval moet bekijken, louter in het belang van het onderzoek, opdat het zo volledig mogelijk is. Als gevolg van het Salduz-arrest kan de termijn van 24 uur in bepaalde gevallen een beetje krap zijn om het volledig voorafgaandelijk onderzoek en het verhoor van de betrokkene te kunnen uitvoeren.

    De heer Mahoux vraagt of er kan worden overwogen om de inverzekeringstelling van 24 naar 26 uur op te trekken, aangezien de Hoge Raad voor de Justitie problemen verwacht naar aanleiding van het Salduz-arrest.

    Wat de onderzoeksfase betreft, zou het interessant zijn na te gaan hoever het staat met de aanwezigheid van een advocaat, camera's of andere opnamemiddelen.

    Komt men over de hond dan komt men over de staart, wordt beweerd. Aangezien het probleem zich voordoet bij de eerste politie-ondervraging, lijkt de in dit stadium gevolgde logica ook doorgetrokken te moeten worden naar het volgende stadium. Wat denkt de Raad hierover ?

    Mevrouw De Vroede antwoordt dat zij die vragen zal voorleggen aan de Advies- en onderzoekscommissie om zo spoedig mogelijk een antwoord te kunnen geven (de Advies- en onderzoekscommissie van de HRJ heeft op 25 november 2010 bij hoogdringendheid een bijkomend advies verstrekt omtrent de bijstand van de advocaat tijdens het verhoor bij de onderzoeksrechter (zie : www.hrj.be)).


    III.8. HOORZITTING MET DE HEER RÉGINAL DE BECO, LIGUE DES DROITS DE L'HOMME

    A. Uiteenzetting van de heer Réginald de Beco

    De heer de Beco preciseert dat hij voornamelijk in zijn persoonlijke naam spreekt. Hij is vertegenwoordiger van de Ligue des droits de l'Homme, maar het voorstel dat hij zal toelichten weerspiegelt niet noodzakelijk de standpunten van deze organisatie.

    Zijn voorstel is ingegeven door het feit dat hij de indruk heeft dat de hervormingen die hij in de loop der jaren heeft meegemaakt er eigenlijk geen zijn. Hij is getuige geweest van de hervormingen van 1973, 1990 en 2005.

    De afgelopen twee jaar komen twee onderwerpen herhaaldelijk terug : de noodzaak van een debat op tegenspraak voor de onderzoeksrechter wanneer hij moet beslissen of hij een bevel tot aanhouding verleent, en het buitensporige gebruik van de voorlopige hechtenis.

    Naast zijn activiteiten bij de Ligue des droits de l'Homme is spreker voorzitter van de toezichtcommissie van de gevangenis van Vorst-Berkendaal, waar een klein onderzoek werd verricht over de in- en uitstroom in de gevangenis. Men heeft de vrijlatingen in oktober, november en december 2007 en januari 2008 geanalyseerd. De resultaten waren opmerkelijk : 33 % van de gevangenen werd vrijgelaten binnen twee weken na de dag van aankomst; 48,23 % werd vrijgelaten binnen één maand na de dag van aankomst, 70 % werd vrijgelaten binnen een termijn van twee maanden en 90,80 % binnen zes maanden. Dat is verontrustend. Welke zin heeft een opsluiting van twee weken ? Waarom al die voorlopige hechtenissen ?

    Bij een grote hervorming in 1852 heeft men gekozen voor de woorden « ernstige en uitzonderlijke omstandigheden ». In 1990 werden ter gelegenheid van een andere grote hervorming deze vrij onduidelijke woorden vervangen door het al even onduidelijke begrip « volstrekte noodzakelijkheid ».

    Bovendien heeft de wetgever in de wet op de voorlopige hechtenis een aantal duidelijke en ondubbelzinnige voorwaarden opgenomen waarover geen discussie zou mogen bestaan. Wij moeten echter vaststellen dat deze bepalingen helemaal niet worden nageleefd. Artikel 16, § 1, bijvoorbeeld, bepaalt dat het bevel tot aanhouding niet mag worden verleend met het oog op de uitoefening van enige vorm van dwang.

    Spreker weet uit ervaring — en alle advocaten in strafzaken kunnen ervan meespreken — dat de voorlopige hechtenis vaak wordt gebruik om verdachten tot bekentenissen aan te zetten. Wanneer hij bijvoorbeeld bij de onderzoeksrechter gaat om hem te vragen zijn cliënt vrij te laten, krijgt hij soms als antwoord dat hij maar moet terugkomen wanneer de cliënt tot betere gedachten is gekomen. Dat is een heel duidelijke manier om te zeggen dat de vrijlating slechts na bekentenissen mogelijk is. Is dit niet het bewijs dat de voorlopige hechtenis een dwangmiddel is ?

    Het artikel bepaalt ook dat de voorlopige hechtenis geen onmiddellijke repressieve maatregel kan zijn. Een onderzoeksrechter zou tijdens een hoorzitting in deze commissie verklaard hebben dat men onmiddellijk moest reageren, gelet op de termijnen voor de verschijning van een verdachte voor de rechtbank om te worden berecht en eventueel veroordeeld.

    Spreker denkt ook aan een verklaring van Patricia Jaspis in de media : zij meent dat de voorlopige hechtenis wel degelijk een « coup d'arrêt » is. Wat is dit anders dan onmiddellijke repressie ? De parlementsleden moeten zich er goed van bewust zijn dat de overbevolking in de gevangenissen en het te grote aantal voorlopige hechtenissen te wijten zijn aan het feit dat de onderzoeksrechters unaniem besloten hebben — en ze komen er ook voor uit — de voorlopige hechtenis alleen te gebruiken als een vorm van onmiddellijke repressie die noodzakelijk is om de misdaad te doen stoppen.

    Wat de bijstand van een advocaat betreft, zij is absoluut onontbeerlijk. Spreker herinnert eraan dat op 2 februari 1994 een wet werd aangenomen die minderjarigen die voor de jeugdrechtbank moeten verschijnen toestaat om door een advocaat te worden bijgestaan. Dat is geen probleem. Sinds 1994 bestaat er een advocatenpermanentie die gespecialiseerd is in de verdediging van minderjarigen, en die dus ter beschikking van de jeugdrechters staat. Deze advocaten mogen eerst een onderhoud hebben met hun minderjarige klant en vervolgens ook voor de jeugdrechter optreden.

    Deze bijstand van een advocaat wekt weerstand op van de balie wat de organisatie ervan betreft, en vooral wat het budget betreft dat het bureau voor rechtsbijstand ervoor zou moeten uittrekken. Het is onontbeerlijk dat in dit budget wordt voorzien.

    Bovendien moet de verdachte kunnen spreken met zijn advocaat en zijn dossier met hem bestuderen. Spreker herinnert eraan dat vóór de wet van 1990, de Kamer eenparig een wetsvoorstel had goedgekeurd dat voorzag in de aanwezigheid van een advocaat voor de onderzoeksrechter, naast de verdachte tegen wie een bevel tot aanhouding kon worden uitgevaardigd, maar waarbij de advocaat niet met zijn cliënt mocht spreken en geen toegang had tot het dossier. Kortom, deze advocaat had geen enkel nut.

    De toenmalige minister van Justitie, Melchior Wathelet senior, had toen een wetsvoorstel ingediend dat deze bepalingen schrapte met het argument dat de mogelijkheid die de onderzoeksrechter zou krijgen om binnen vijf dagen na de verschijning voor de raadkamer de verdachte die hij pas heeft laten aanhouden weer vrij te laten, een vorm van debat op tegenspraak is. Het is evident dat het feit van aan een onderzoeksrechter te vragen een verdachte die reeds in de gevangenis zit vrij te laten, iets heel anders is dan tussen te komen voor de onderzoeksrechter vooraleer de verdachte wordt opgesloten. Het verschil is enorm.

    Spreker was verrast dat politiemensen recent gewezen hebben op het risico dat er een verstandhouding zou ontstaan tussen de advocaat en de verdachte. Reeds in 1990 was er sprake van om het verbod op communicatie met iemand buiten de gevangenis, inzonderheid de advocaat, op te heffen.

    Wanneer de onderzoeksrechter met andere woorden vóór 1990 een communicatieverbod oplegde, — opsecreetstelling genoemd — gold dat voor iedereen, ook voor de advocaat. In 1990 heeft men dat verbod voor de advocaat willen opheffen. Jean Gol en andere parlementsleden hebben zich daartegen verzet met het argument dat er een groot gevaar van verstandhouding of optreden van deze advocaat zou ontstaan. Gelukkig werden zij hierin niet gevolgd en geldt deze bepaling sinds 1990 niet meer voor de advocaat. Dat heeft nooit problemen opgeleverd, en er werd nooit een klacht wegens verstandhouding tegen een advocaat ingediend.

    De advocaat moet in alle stadia van de procedure kunnen optreden. Spreker verwijst naar § 45 van een arrest van het Europees Hof van de Rechten van de Mens, het arrest Brusco vs. Frankrijk van 14 oktober 2010, verzoekschrift nr. 1466/07 : « La Cour rappelle également que la personne placée en garde à vue a le droit d'être assistée d'un avocat dès le début de cette mesure ainsi que pendant les interrogatoires ... ». Dit is duidelijk. Vorige week werd de nadruk gelegd op mogelijke problemen, onder meer het feit dat de aanwezigheid van de advocaat niet zou kunnen tijdens de inverzekeringstelling. Deze overwegingen wegen echter niet op tegen de heel duidelijke rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens.

    Wat is het nut van deze aanwezigheid ? Spreker weet uit ervaring dat zij ook tot iets moet dienen. De advocaat moet kunnen interveniëren, anders heeft zijn aanwezigheid geen enkele zin. Voor de onderzoekscommissie-Outreau hebben de verdachten, die definitief werden vrijgesproken, met klem benadrukt dat de bijstand van een advocaat tijdens de verhoren voor de onderzoeksrechter helemaal geen nut had aangezien telkens de advocaat het woord wilde nemen, de onderzoeksrechter hem onderbrak met de woorden « meester, u krijgt het woord wanneer ik u het straks geef ».

    Het is evident dat een advocaat, zeker tijdens het verhoor, het woord moet kunnen nemen, gewoon omdat vragen suggestief kunnen zijn en antwoorden heel onduidelijk. Onlangs heeft een cliënt van Nederlandstalige oorsprong zich slecht uitgedrukt in het Frans door aan de onderzoeksrechter over een heel ernstig feit te zeggen : « j'ai commis une bêtise ». Hij dacht waarschijnlijk aan het Nederlandse woord « stommiteit ». Een advocaat had op dat ogenblik tussenbeide kunnen komen en aan de cliënt kunnen vragen wat hij daar precies mee bedoelt. Men moet er zich van bewust zijn dat dit soort woorden aan de persoon kan blijven plakken en zijn verklaringen een bepaalde kleur kunnen geven. Tijdens het assisenproces zal men zeggen dat hij voor de onderzoeksrechter niets beter wist te zeggen dan « j'ai commis une bêtise », terwijl dat niet zijn bedoeling was. Zo zijn er nog vele voorbeelden.

    Spreker haalt ook het geval aan van een vrouw die zich had opgesloten om haar aan de drank verslaafde en gewelddadige echtgenoot te beletten haar af te tuigen. Uiteindelijk heeft de man de deur opengebroken en heeft de vrouw hem vermoord om zich te verdedigen. Zij werd trouwens vrijgesproken op grond van wettelijke zelfverdediging. Voor de onderzoeksrechter had zij echter een heel ongelukkige uitdrukking gebruikt door te verklaren dat zij « er voor eens en voor altijd een einde aan wilde maken ».

    Waarop sloeg dat precies ? Op het ogenblik waarop zij schoot of op het ogenblik waarop zij zich had opgesloten ? In ieder geval heeft dat zinnetje haar zes maanden lang achtervolgd : in voorlopige hechtenis, voor de raadkamer en voor de kamer van inbeschuldigingstelling. Telkens heeft men haar erop gewezen dat zij bekend heeft haar man te doden omdat zij een einde wilde maken aan het leven dat zij leidde. Dit toont aan dat het onontbeerlijk is dat een advocaat aan zijn cliënt kan vragen om zijn gedachten duidelijker te formuleren. In het voorbeeld bedoelde de vrouw inderdaad dat zij zich had opgesloten omdat zij eens en voor altijd wilde beletten dat haar man nog in dronken toestand bij haar kwam, en dat is wat het hof trouwens in aanmerking heeft genomen om haar vrij te spreken.

    Spreker heeft onlangs nog een verhoor van een verdachte gevonden waarin sommige zaken vragen doen rijzen. De verdachte antwoordt immers aan de onderzoeksrechter : « ik kan me ook indenken dat ... », « Ik ben mij er goed van bewust dat ... », « U hebt gelijk te stellen dat ... », « Ik denk inderdaad dat ... », « Ik geef ook toe dat ... ». Wie heeft wat gezegd ? Heeft de onderzoeksrechter iets beweerd, en heeft de verdachte, in een toestand die men zich kan inbeelden — hij is op het einde van de inverzekeringstelling, en uitgeput — daarmee ingestemd ? Deze zinnen zouden door de verdachte zelf zijn uitgesproken, maar men weet heel goed, zoals hij later zelf zou uitleggen, dat hij in feite heel weinig gezegd heeft en alleen maar « ja » en « nee » heeft geantwoord. Vandaar de zinnen die de onderzoeksrechter zelf had uitgesproken.

    Zo is het ook onontbeerlijk dat sommige verhoren, vooral wanneer zij uiterst zware gevolgen kunnen hebben voor het bepalen van de schuld, opgenomen kunnen worden op een beeld- of geluidsdrager. Er moet immers niet alleen rekening worden gehouden met wat gezegd is, maar ook met de gebaren, de aarzelingen, de stiltes. Dat is heel duidelijk bij het verhoor van minderjarigen. Minderjarigen die seksueel zijn misbruikt, worden verhoord over wat zij hebben meegemaakt in bijzondere omstandigheden, met psychologische bijstand en de hulp van deskundigen. Het hele verhoor wordt gefilmd, waardoor de rechtbank heel goed kan zien wat de minderjarige gezegd heeft of heeft willen zeggen. Er zijn stiltes en gebaren die meer zeggen dan wat in een proces-verbaal wordt opgeschreven.

    De wetgever heeft in de wet-Franchimont van 1988 voorzien in de mogelijkheid voor de verhoorde persoon om te eisen dat de vragen die hem worden gesteld en de antwoorden die hij daarop geeft in de gebruikte bewoordingen worden genoteerd. Zo is men er zeker van dat de uitspraken van de verhoorde letterlijk worden opgeschreven en dat men zijn woorden niet kan vervormen. Vroeger — en helaas gebeurt dat nu nog — ging de politieambtenaar na een soms lange discussie met de verdachte achter zijn computer zitten om op te schrijven wat hij begrepen had van wat de verdachte had gezegd. Deze laatste krijgt vervolgens de geprinte verklaring. Welke verdachte vraagt om ze te lezen alvorens te tekenen ? Welke verdachte durft te zeggen dat hij niet akkoord gaat met de gebruikte bewoordingen en dat hij wil dat ze worden veranderd ?

    Over deze kwestie woedt trouwens een hevige discussie. Bovendien zijn de politieambtenaren van techniek veranderd. Vandaag maken zij steeds vaker een toevoegsel waarin staat dat de persoon vraagt om een wijziging aan te brengen. Dat wekt de indruk dat de verdachte heeft ingezien dat hij iets gezegd heeft dat hij beter niet had gezegd.

    Daarom vraagt spreker met aandrang dat er een fundamentele hervorming komt van de wet op de voorlopige hechtenis, en dat deze manier van verhoren voortaan de regel wordt.

    De Senaat en de Kamer hebben er alle belang bij om nu de wet op de voorlopige hechtenis fundamenteel te hervormen, want een heel beperkte hervorming zou een maat voor niets zijn.

    Het is onontbeerlijk om het opsporingsonderzoek en het aspect vrijheidsbeneming radicaal van elkaar te scheiden.

    Spreker begrijpt niet hoe men kan beweren dat de onderzoeksrechter de zaak ten laste en ten ontlaste behandelt en dus volledig onpartijdig moet zijn, terwijl hij in de ogen van de verdachte degene is die hem heeft laten aanhouden, die hem sinds de hervorming van 2005 elk moment kan vrijlaten zonder verzet van het parket, en bijgevolg degene die zijn vrijlating weigert als hij in de gevangenis moet blijven. Dat heeft averechtse gevolgen !

    Men moet zich in de plaats stellen van een verdachte die zijn onschuld uitschreeuwt. Hij werd aangehouden door de onderzoeksrechter, eist meermaals zijn vrijlating, en de onderzoeksrechter, die hem kan vrijlaten zonder verzet van het parket, weigert. Voor de opgesloten verdachte is deze onderzoeksrechter niet onpartijdig meer. Hij wordt een soort vijand, degene die hem in de gevangenis houdt. Men kan de zaak niet ten laste en ten ontlaste behandelen en tezelfdertijd over zo'n grote macht beschikken.

    Spreker stelt voor de twee aspecten duidelijk te scheiden door te bepalen dat het aanhoudingsbevel niet langer door de onderzoeksrechter wordt verleend, maar door een gerecht dat men « kamer der vrijheden » zou kunnen noemen.

    Deze oplossing biedt verschillende voordelen. Ten eerste wordt de inverzekeringstelling van 24 uur behouden. In dit geval kan men er immers gemakkelijk van uitgaan dat de hele fase die voorafgaat aan het verhoor door de onderzoeksrechter 24 uur duurt, zoals dat nu het geval is.

    De onderzoeksrechter zou dan binnen deze termijn van 24 uur een tenlastelegging kunnen vaststellen, en dan het dossier doorgeven aan het parket, dat op grond van deze tenlastelegging beslist of er al dan niet een bevel tot aanhouding wordt verleend.

    Vandaag is het zo dat het parket vorderingen tot het instellen van een gerechtelijk onderzoek en tot het verlenen van alle bevelen instelt, wat in feite betekent dat het de onderzoeksrechter laat beslissen of hij al dan niet een bevel tot aanhouding zal verlenen.

    Hier zou het een beslissing van de procureur des Konings worden, die de vorderingen instelt op grond van het dossier en van het verhoor van de verdachte. In ons voorstel zou de voorzitter van de « kamer der vrijheden » of een van de assessoren binnen een termijn van 24 uur een beschikking van terbeschikkingstelling verlenen. Een dergelijke beschikking binnen 24 uur is grondwettelijk, aangezien het een beslissing van een rechter betreft. De beschikking wordt louter op grond van het dossier genomen : de voorzitter van de « kamer der vrijheden » stelt alleen vast dat de procedure en het verhoor van de verdachte correct zijn verlopen. Zonder debat op tegenspraak beslist hij tot de terbeschikkingstelling van de « kamer der vrijheden », en in de daaropvolgende 24 uur wordt een debat op tegenspraak voor deze kamer gehouden, met bijstand van een advocaat en in aanwezigheid van de procureur des Konings, maar niet van de onderzoeksrechter.

    Spreker dringt aan op een grondige hervorming van de wet op de voorlopige hechtenis.

    Hij heeft buitengewone herinneringen overgehouden aan de hervorming die artikel 18 van de wet van 1990 heeft teweeggebracht door te bepalen dat bij de betekening van het bevel tot aanhouding aan de verdachte een afschrift wordt overhandigd van het proces-verbaal van zijn verhoor door de onderzoeksrechter, alsmede een afschrift van de andere stukken. Het ontwerp was in 1990 op veel tegenstand gestuit. Vele griffiers klaagden dat men hen veel tijd ging doen verliezen door hen te verplichten een onmogelijk en totaal nutteloos werk te verrichten, aangezien de meeste verdachten niets zouden doen met de stukken die hen werden overhandigd.

    De advocaten daarentegen hebben gemerkt dat bij elk bezoek aan de gevangenis, de pas aangehouden gevangene uit eigen initiatief verschijnt met de documenten die hij van de onderzoeksrechter heeft gekregen. Dat maakt een echte verdediging mogelijk. Voordien beschikten de advocaten over geen enkel stuk, en zij wisten niet welke stukken hun cliënt had en welke argumenten de onderzoeksrechter tegen hem had aangevoerd.

    Spreker heeft het al gehad over het verbod om te communiceren. Hij is echter verbaasd over het feit dat in artikel 20bis van de wet, dat handelt over het bevel tot aanhouding met het oog op een onmiddellijke verschijning, en waarvan werd afgezien vanwege een reeks nietigverklaringen door het Grondwettelijk Hof, de wetgever niettemin voorzag in het recht van de verdachte op een onderhoud met zijn advocaat vóór de verschijning voor de onderzoeksrechter, en dat de rechter een bevel tot aanhouding kon verlenen na het horen van de betrokken persoon en — tenzij hij diens bijstand had geweigerd — van de opmerkingen van zijn advocaat. Dit betekent dat de wetgever reeds in 2000 voor dit specifieke geval voorzag in deze hervorming.

    Hetzelfde geldt voor artikel 22 over de samenvattende ondervraging, waarbij de verdachte kan vragen om door de onderzoeksrechter te worden gehoord met bijstand van zijn advocaat tijdens de voorlopige hechtenis. Men vreesde toen dat dergelijke procedures de gerechten te zwaar zou belasten. Dat is niet gebeurd : deze procedure wordt vaak gebruikt zonder dat dat problemen oplevert.

    B. Gedachtewisseling

    De heer Vanlouwe vraagt zich af of het laatste voorstel tot grondige hervorming van de wet op de voorlopige hechtenis realistisch is. Praktisch gezien lijkt de termijn van 24 uur om iemand te beroven van zijn vrijheid, niet haalbaar.

    Spreker vat even samen. Iemand wordt verhoord door de politie. Dan wordt contact opgenomen met het parket en vervolgens met de onderzoeksrechter die kan beschuldigen. Nadien wordt het dossier opnieuw overgezonden aan het parket, en dan zou er binnen een termijn van vierentwintig uur nog in een rechtscollege een tegensprekelijk debat moeten plaatsvinden. Als spreker het goed begrijpt, is het de bedoeling de periode van vijf dagen waarbinnen de raadkamer haar taak — de controle op het aanhoudingsmandaat van de onderzoeksrechter — moet afronden, terug te brengen tot vierentwintig uur.

    Tijdens een vorige vergadering is hier meermaals betoogd dat de termijn van vierentwintig uur te kort was om een beslissing te nemen over het aanhoudingsmandaat. Vandaag lijkt men te zeggen dat er binnen de 24 uur een tegensprekelijk debat moet mogelijk zijn na het verhoor door de politie.

    Spreker weet wel dat er wachtregelingen zijn voor de onderzoeksrechters. De vraag is of binnen het kader van die wachtregelingen onderzoeksrechters altijd wel kunnen worden opgeroepen voor een tegensprekelijk debat binnen de vierentwintig uur, in aanwezigheid van de voorzitter van het rechtscollege, het parket en de advocaten. De voorgestelde termijn lijkt spreker praktisch niet haalbaar.

    De heer Mahoux is het eens met de interpretatie van de vele arresten van Straatsburg door de spreker. Die arresten lijken zonneklaar, ook het meest recente. Hij stelt zich echter vragen bij de twijfel die spreker blijkbaar heeft over de onpartijdigheid van de onderzoeksrechter.

    Bovendien volgt op elk aanhoudingsbevel binnen de termijn waarin de procedure voorziet een bevestiging door de raadkamer, met de mogelijkheid tot beroep voor de kamer van inbeschuldigingstelling, voor een beperkte periode. Naar verluidt heeft men invrijheidstellingen gezien die gelet op de ernst van de feiten « abnormaal » zijn, eenvoudigweg omdat de procedure niet werd gevolgd.

    De heer Mahoux heeft dus toch wat vragen bij het voorstel van spreker, dat de procedure ingewikkelder maakt, terwijl het huidige systeem toch waarborgen inhoudt.

    De spreker lijkt te zeggen dat, aangezien de onderzoeksrechter op een bepaald moment geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om de betrokken persoon in vrijheid te stellen, zijn aanpak positief is. Die insteek lijkt intellectueel betwistbaar : aangezien de onderzoeksmagistraat geen negatieve maatregel treft ten opzichte van het bevel van de raadkamer, meent spreker dat zijn initiatief een initiatief van handhaving is. Op die manier kan men in de huidige procedure de beslissing, of de niet-beslissing — aangezien hij niets verandert — zien van de onderzoeksrechter.

    Verhoogt het — misschien verantwoorde — invoeren van een bijkomend rechtspraakgegeven voor de onderzoeksrechter niet de complexiteit van de procedure ?

    De heer Delpérée herinnert eraan dat men van de onderzoeksrechter soms zegt dat hij de machtigste man is van het Rijk, een oud gezegde dat uit de tijd van Napoleon dateert.

    Men stelt ook vast dat die onderzoeksrechter alleen staat. Waarom voert men hier het collegialiteitsprincipe niet in, bijvoorbeeld met twee mensen, wat aanleiding kan geven tot een debat, zonder dat noodzakelijkerwijze tot de oprichting van een rechtbank van de vrijheden moet worden overgegaan ?

    Mevrouw Turan is niet verbaasd over het feit dat het voorstel dat de heer de Beco heeft uiteengezet nauw aansluit bij het voorstel van de ordes.

    De vraag van spreekster heeft eveneens betrekking op de bevestiging van het aanhoudingsmandaat binnen de 24 uur. Spreekster verwijst naar de situatie bij jeugdzaken waar de situatie niet ideaal is. Daar loopt van alles verkeerd. Zo ziet men dat een advocaat uit een pool van advocaten op het laatste moment een dossier in handen krijgt en moet instaan voor de rechten van verdediging van een minderjarige. Het is meer een formaliteit dan wat anders. Voor een inhoudelijke bespreking is nagenoeg geen tijd. Dat kan niet binnen vierentwintig uur en zelfs niet binnen achtenveertig uur.

    Als de bevoegdheid over het aanhoudingsmandaat wordt overgelaten aan een rechtbank, wat zou de heer de Beco dan verkiezen : dat een advocaat voldoende tijd krijgt voor en tijdens het verhoor om de rechten van verdediging waar te nemen of blijft hij bij zijn voorstel ? Welke keuze zou de heer de Beco maken ?

    Mevrouw Defraigne stelt samen met de heer Mahoux vast dat indien men na het lezen van de arresten van het Europees Hof voor de rechten van de mens nog niet heeft begrepen dat wetgevend optreden nodig is en dat de gekozen oplossing duidelijk moet zijn en moet beantwoorden aan wat het genoemde Hof heeft voorgeschreven, men met oogkleppen op loopt.

    Deze arresten impliceren de aanwezigheid van een advocaat vanaf de vrijheidsberoving, meer bepaald de versie « inverzekeringstelling ». Het moet gaan om een effectieve aanwezigheid, en niet gewoon een figurantenrol. Er is een belangrijke nuance in wat de onderzoeksrechters hebben uitgelegd met betrekking tot de toegang tot het dossier.

    Wat de geluids- en video-opnamen betreft, is mevrouw Defraigne het met spreker eens. Stiltes en lichaamstaal zeggen soms meer dan de transcripties in de processen-verbaal.

    Het cruciale punt is de termijn van 24 uur. Men zal moeten beslissen of men die termijn behoudt zoals in de Grondwet wordt voorgeschreven, dan wel verlengt en hoe lang. Dit veronderstelt uiteraard een grondwetswijziging, wat — dat moet men toegeven — in de huidige politieke situatie niet eenvoudig is.

    Moet men de termijn dan verlengen tot 48 uur ? Spreekster denkt van niet, want zoals de onderzoeksrechters hebben uitgelegd is het in het algemeen in het 23e uur dat het aanhoudingsbevel wordt uitgevaardigd en men zich haast om de problemen te regelen. De kans bestaat dat indien men de termijn verlengt tot 48 uur er pas vanaf het 47e uur beweging komt in de zaak en de urgentie zich verplaatst. Het is bekend dat wanneer men over meer tijd beschikt, men ook meer tijd neemt.

    De vraag rijst — en om die reden staat de hoorzitting met de heer Vandermeersch gepland — of men de termijn met twee uur kan verlengen zonder de Grondwet te schenden. In de tekst van de minister van Justitie staan die twee uur in feite voor de tijd die nodig is om de advocaat op te roepen.

    Spreker heeft vandaag te kennen gegeven dat hij geen voorstander is van een kleine hervorming. Hij wenst van de gelegenheid gebruik te maken om de hele kwestie rond voorlopige hechtenis te hervormen. Hoewel we kunnen toegeven dat de voorlopige hechtenis zoals die tegenwoordig wordt toegepast niet beantwoordt aan wat de Grondwet voorschrijft en dat het een manier is om een gevangengenomen persoon tot bekentenissen te doen overgaan, moet men wel vaststellen dat het ook een manier is om te anticiperen op de uiteindelijke straf, aangezien de korte gevangenisstraffen niet worden uitgevoerd.

    Spreekster heeft het gevoel dat spreker pleit voor een draconische wijziging van de rol van de onderzoeksrechter, die iemand in verdenking mag stellen, maar geen aanhoudingsbevel mag uitvaardigen, wat het beroep op een soort « juridiction des libertés » impliceert.

    Maar, zoals het gezegde luidt, soms is « le mieux l'ennemi du bien »..

    Het probleem moet in elk geval worden opgelost in het belang van de Belgische Staat, die veroordeeld dreigt te worden door het Europees Hof voor de rechten van de mens. De eis van spreker lijkt in te gaan tegen de hervorming die men op poten tracht te zetten. Maar misschien vraagt hij meer om minder te krijgen dan hij wenst. Mevrouw Defraigne vreest evenwel dat deze eis gevaarlijk en delicaat is, terwijl er een specifiek probleem moet worden opgelost.

    De heer de Beco antwoordt in de eerste plaats aan de heer Mahoux dat er bij de onderzoeksrechters complete verwarring heerst.

    Anderzijds moeten zowel de verdachten als de slachtoffers worden gehoord. Wanneer een verdachte niet onder aanhoudingsbevel wordt geplaatst, protesteren de slachtoffers en stellen zij de onderzoeksrechter verantwoordelijk. Wanneer die een verdachte vrijlaat, te vroeg volgens de slachtoffers, reageren die ook zeer slecht.

    Bovendien, wanneer een verdachte zijn onschuld uitschreeuwt en onder aanhoudingsbevel wordt geplaatst, besluit hij hieruit dat de onderzoeksrechter overtuigd is van zijn schuld. Spreker wil geen argwaan tegenover de onderzoeksrechter uitdrukken, maar enkel uitleggen hoe de zaken door de verdachte worden opgevat. Bovendien is spreker als advocaat de woordvoerder van zowel slachtoffers als verdachten.

    Wat de verdachte betreft die onder aanhoudingsbevel is geplaatst terwijl hij zijn onschuld uitschreeuwt en die niet wordt vrijgelaten, heeft de heer Mahoux terecht de raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling aangehaald. Wat niet noodzakelijk een positieve handeling vanwege de onderzoeksrechter is, wordt echter wel zo beleefd door de verdachte.

    Het voorstel van spreker zou ook quasi 60 % van de tijd van de onderzoeksrechters vrijmaken. Momenteel verliezen die heel wat tijd door de voorlopige hechtenis te bespreken. Dagelijks brengen ze volledige voormiddagen door op de zittingen van de raadkamer. Indien ze hun volledige tijd konden besteden aan het onderzoek, zouden ze niet overstelpt zijn met werk zoals vandaag het geval is.

    Wat de termijn van de inverzekeringstelling betreft, denkt spreker dat hij zich slecht heeft uitgedrukt. Hij vraagt het behoud van de termijn van de inverzekeringstelling van 24 uur tot het verhoor van de verdachte. Momenteel levert dat geen problemen op. Men dient echter te voorkomen dat deze ondervraging er komt op het 23e uur van de termijn. Dit is zeker mogelijk als de politie er maar voor zorgt dat de processen-verbaal op tijd worden doorgegeven.

    De termijn van 24 uur waarin de Grondwet voorziet, blijft dus behouden. De meeste verdachten worden binnen een termijn van 24 uur in verdenking gesteld en worden vrijgelaten door de onderzoeksrechter. Enkel wanneer de procureur des Konings de uitvaardiging van een aanhoudingsbevel eist, vraagt hij binnen 24 uur een lid van de « chambre des libertés » om zonder debat een bevel tot terbeschikkingstelling van deze kamer uit te vaardigen. Dit bevel beantwoordt aan de voorschriften van de Grondwet, aangezien de beslissing moet worden genomen door een rechter.

    Binnen een termijn van 24 uur die hierop volgt, dient er een zitting te worden gepland met een debat op tegenspraak, de mogelijkheid voor de advocaat om zijn cliënt te zien, het dossier te raadplegen en de verdediging voor te bereiden. Het zou dus binnen de termijn van 24 uur die volgt zijn dat de genoemde kamer eventueel een aanhoudingsbevel zou uitvaardigen. De Grondwet wordt echter perfect nageleefd, aangezien het bevel tot terbeschikkingsstelling een bevel tot vrijheidsbeneming is dat door een rechter wordt uitgevaardigd.

    Tot slot is spreker het eens met mevrouw Defraigne wat de verlenging van de termijn tot 48 uur betreft en het bijbehorende risico dat de urgentie zich verplaatst. Door de termijn van inverzekeringstelling te verlengen van 24 tot 48 uur, zouden heel wat verdachten die in verdenking zouden zijn gesteld, worden vrijgelaten na 48 uur, terwijl het voorstel van spreker voorziet in een termijn van 24 uur. Voor mensen die werken is een afwezigheid van 24 uur nog aanvaardbaar, maar een afwezigheid van 48 uur helemaal niet meer.

    Spreker vraagt dus om de termijn niet te verlengen, maar stelt gewoon voor dat het debat over de vrijheid zou plaatsvinden binnen een tweede termijn van 24 uur.

    De heer Delpérée heeft de mogelijkheid van een gezamenlijk optreden van de onderzoeksrechters aangehaald. Dat is een ander systeem.

    Spreker blijft het betreuren dat de onderzoeksrechters tegelijk belast blijven met het onderzoek en met vrijheidsbeneming. Op grond van zijn ervaring vindt hij dat onaanvaardbaar.

    Vooral in raadkamer komt de onderzoeksrechter immers zijn besluit om een aanhoudingsbevel uit te vaardigen, verantwoorden. Door het aanhoudingsbevel aan de kaak te stellen, stelt men de onderzoeksrechter aan de kaak. Die is ook maar een mens en voelt zich persoonlijk aangevallen wanneer men hem vraagt hoe hij iemand onder aanhoudingsbevel heeft kunnen plaatsen in bepaalde omstandigheden.

    Maar ook al zouden de onderzoeksrechters worden ontlast van het debat over de vrijheidsberoving en enkel bezig zijn met het onderzoek, ze zouden minstens met drieën moeten zijn in de belangrijke zaken. Spreker gaat wat dat betreft akkoord met de heer Delpérée.

    Mevrouw Turan wijst erop dat, in de praktijk, twee keer 24 uur ook niet voldoende is. Zij vraagt wat de heer de Beco verkiest. Ofwel een advocaat die het dossier degelijk kan voorbereiden, aanwezig is tijdens het verhoor en er de rechten van verdediging opneemt. Ofwel binnen de 24 uur aansluitend op de eerste 24 uur, bij een andere rechtbank belanden waar een tegensprekelijke uitspraak wordt gedaan over al dan niet aanhouding.

    De heer de Beco antwoordt dat hij in 1994 deel uitmaakte van de raad van de orde en het voorzitterschap van het BCV, het huidige BJB, toen over de wet werd gedebatteerd. Er vonden vergaderingen plaats met jeugdrechters die eveneens van mening waren dat het systeem onmogelijk zou kunnen worden toegepast en dat de aanwezigheid van de advocaat louter formeel zou zijn.

    Spreker herinnert zich toen aan de jeugdrechters te hebben gezegd dat aangezien de wet in elk geval zou worden aangenomen, de enige mogelijkheid erin bestond die verschijningen te organiseren. Er werd een wachtdienst van « Jeugdadvocaten » opgezet. Die wordt nu op merkwaardige wijze door mevrouw Amaury de Terwangne geleid. Hierin zijn een aantal gespecialiseerde advocaten actief en het gaat niet om een louter formele aanwezigheid : het is een werkelijk actieve aanwezigheid, waarbij de advocaat met de jeugdrechter debatteert over de opvangmogelijkheden. Spreker heeft overigens meer dan eens aan dergelijke debatten deelgenomen. Wat moet men doen wanneer een minderjarige een ernstig vergrijp pleegt ? De advocaat speelt een heel actieve rol die de jeugdrechters zeer appreciëren.


    III.9. HOORZITTING MET DE HEER DAMIEN VANDERMEERSCH, HOOGLERAAR

    A. Uiteenzetting van de heer Damien Vandermeersch

    De heer Vandermeersch verklaart dat de verlenging van de termijn van vierentwintig uur afhankelijk is van de inhoud die men aan het optreden van de advocaat geeft.

    Er zijn twee stadia : het stadium van het contact voor het verhoor door de politieambtenaren, en in een tweede fase, wanneer een aanhoudingsbevel overwogen wordt, de eventuele bijstand door een advocaat bij de verschijning voor de onderzoeksrechter en misschien, een debat, al dan niet op tegenspraak, voor de onderzoeksrechter, voorafgaand aan het aanhoudingsbevel.

    Overstappen van een termijn van vierentwintig uur naar een termijn van achtenveertig uur geeft meer tijd om een contact met de advocaat te organiseren dat voldoende efficiënt is. Dat kan voor alle situaties gelden. Dat is een eerste optie. Andere landen hebben een inverzekeringstelling die langer duurt dan bij ons. De andere optie is dat er een rechter bij betrokken wordt, aangezien dat een constitutionele vereiste is wanneer men de bepaling ongewijzigd handhaaft, dan kiest men dus voor het met redenen omkleed bevel van een rechter dat de periode verlengt. Die rechter zal, zoals ons systeem nu bestaat, de onderzoeksrechter zijn.

    Men heeft het over een verlenging met twee uren gehad. Spreker denkt dat alles ervan afhangt wat men gedurende die verlenging wil doen. Eens te meer zijn er verscheidene opties. Eerst en vooral is er een algemene optie, die erin bestaat dat zonder onderscheid te doen, in het raam van een mini-onderzoek, maar spreker vraagt zich af of men de Grondwet niet moet wijzigen om coherent te zijn, omdat de maatregel zonder onderscheid zou worden toegepast, gelet op de concrete omstandigheden, die altijd moeilijk te voorspellen zijn. Indien men het optreden van een advocaat overweegt, moet dat reëel en efficiënt zijn, wat onvermijdelijk tijd vergt. Spreker denkt dat men de mogelijkheid kan vooropstellen van een verlenging van de grondwettelijke termijn van vierentwintig uur. Die bepaling moet overeenstemmen met artikel 12 van de Grondwet, indien dat artikel niet gewijzigd wordt. Misschien moet men die procedure beperken tot de situaties waarin de procureur des Konings een aanhoudingsbevel eist. De politiefase of de fase van de opsporing blijft beperkt tot vierentwintig uur. Maar in het geval waarin op het einde van die vierentwintig uur een belangrijke akte wordt gevraagd — het verlenen van een aanhoudingsbevel — die andere formaliteiten met zich brengt, omdat het de onderzoeksrechter ertoe verplicht de verdachte persoonlijk over de feiten en over het aanhoudingsbevel te horen, wat een nieuw voorafgaand contact met de advocaat en diens aanwezigheid bij het verhoor door de rechter kan impliceren, is het raadzaam een debat op tegenspraak voor de rechter te overwegen.

    De aanwezigheid van de advocaat lijkt vooral nuttig om een voorafgaand contact te hebben, niet alleen voor de verdedigingsstrategie, maar ook met het oog op het debat op tegenspraak.

    We mogen duidelijk stellen dat het debat op tegenspraak niet voor de politieambtenaar moet worden gevoerd. De politieagent is niet gewapend om over feiten uit het dossier te debatteren. Men moet het integendeel voorkomen. Het is niet de juiste plaats voor een debat dat in een confrontatie dreigt te ontsporen. Het debat op tegenspraak voorafgaand aan het aanhoudingsbevel moet eventueel voor de rechter plaatsvinden.

    Het kan volstrekt worden verantwoord dat men in twee fasen werkt. In een eerste stadium wordt het dossier onderzocht en de persoon verhoord, met uiteraard minimum een contact met de advocaat voorafgaand aan het verhoor door de politieambtenaren. Na die eerste fase van vierentwintig uur, wordt de persoon vrijgelaten — het is dan niet nodig de termijn te verlengen — of is het verstrekken van een aanhoudingsbevel vereist en in dat geval moet de tegenspraak op ernstige wijze worden georganiseerd, wat enige tijd zal vergen. Wat het vervolg van de procedure betreft, zal het niet om een bevel tot medebrenging gaan, aangezien in dit geval de logica niet zegt dat betrokkene voor de rechter moet worden gebracht, maar dat zijn rechten inzake verdediging moeten worden georganiseerd, wat overleg impliceert met zijn advocaat en de aanwezigheid van deze laatste bij het verhoor. Die aanwezigheid moet efficiënt zijn, wat betekent dat de advocaat ook bepaalde argumenten moet kunnen inbrengen tegen het verlenen van een aanhoudingsbevel. Laten we niet vergeten dat de wetgever altijd oog heeft gehad voor het beperken van de voorlopige hechtenis. Die manier van werken kan de onderzoeksrechter zelfs helpen om zijn beslissing te nemen. Indien de rechter door de bijstand van de advocaat bepaalde waarborgen krijgt, waardoor enkele aanhoudingsbevelen kunnen worden voorkomen, is de maatregel zeker zinvol.

    B. Gedachtewisseling

    De heer Mahoux wijst erop dat spreker het over een alternatief voor de huidige toestand had. Hijzelf ziet er in elk geval een, het bestaat erin niets te veranderen aan het huidige systeem van inverzekeringstelling. Hij wijst er ook op dat niet iedereen gewonnen is voor een verlenging van de inverzekeringstelling.

    Wat de strafprocedure zelf betreft, wenst hij vier vragen te stellen.

    Ten eerste, is het arrest van Straatsburg niet duidelijk over de aanwezigheid van de advocaat, van bij de aanvang van de eerste ondervraging ? Spreker vraagt het advies van spreker hierover. Wanneer men een recent arrest herleest, lijkt daarover geen twijfel mogelijk.

    De heer Mahoux stelt zijn tweede vraag. In het systeem dat spreker voorstelt kan men de inverzekeringstelling slechts verlengen wanneer een aanhoudingsbevel gevorderd wordt. Dat kan een alternatief zijn. De onderzoeksrechter kan op die manier 24 uur winnen. Klopt dat ?

    Welke nuances brengt de spreker ten slotte aan in de begrippen « aanwezigheid » en « debat op tegenspraak » in de verschillende fasen van de procedure ? Er zal immers moeten worden gedebatteerd over dat belangrijk probleem.

    Blijkbaar denkt hij — dat is interessant — dat politieagenten niet noodzakelijk gewapend zijn om ervoor te zorgen dat de procedure bij de aanvang stricto sensu op tegenspraak verloopt, waar dat voor onderzoeksrechters wel geldt. Een andere mogelijkheid is te voorzien in de aanwezigheid van de advocaat, zonder debat op tegenspraak.

    Tot slot meent de spreker blijkbaar dat, welke optie men ook kiest, het beter is de Grondwet te wijzigen zodra de regels voor de inverzekeringstelling moeten worden gewijzigd. Moeten we het zo begrijpen ? Of moeten we er vanuit gaan dat voor een eenvoudige aanpassing van de wijze waarop de inverzekeringstelling wordt verlengd geen grondwetswijziging nodig is ?

    De heer Delpérée wil er zeker van zijn dat hij het systeem dat de heer Vandermeersch voorstelt goed begrijpt.

    In een eerste stadium wordt het verlenen van een aanhoudingsbevel binnen 24 uur aan de procureur des Konings gevraagd.

    Ten tweede wordt, nog steeds binnen diezelfde 24 uur, een met redenen omkleed bevel verleend door de onderzoeksrechter, niet over het probleem van de vrijheid van de persoon, maar over de verlenging van het aanhoudingsbevel.

    Ten derde begint de tweede termijn van 24 uur.

    Ten vierde verleent de onderzoeksrechter een nieuw met redenen omkleed bevel, om de persoon van zijn vrijheid te beroven.

    Op die manier worden in 48 uur tijd twee met redenen omklede bevelen verleend. Uit een interpretatie van de Grondwet kan volgen dat er voor de eerste 24 uur een met redenen omkleed bevel moet zijn en voor de eerste 48 uur twee met redenen omklede bevelen.

    Het is waarschijnlijk een ietwat rekenkundige samenvatting, maar klopt het ?

    Mevrouw Defraigne stelt vast dat de arresten van het Hof voor de rechten van de mens vallen als hakbijlen en dat ze almaar duidelijker en explicieter zijn. Men heeft gewezen op overweging 45, die Frankrijk veroordeelt.

    De spreker had het over een effectieve, efficiënte en werkelijke aanwezigheid van de advocaat. Het gaat dus niet over « figuranten » — die term is herhaaldelijk gebruikt in onze hoorzittingen.

    Quid met de toegang tot het dossier ? Het gaat om een fundamenteel probleem, waarvan het principe verworpen werd, niet door de advocaten, maar door de onderzoeksrechters.

    Is het overigens in de maximalistische hypothese van de effectieve en werkelijke aanwezigheid van de advocaat van bij de vrijheidsbeneming mogelijk aan alle betreffende verplichtingen te voldoen binnen een tijdsbestek van 24 uur ? Er moet immers voor worden gezorgd dat de advocaat effectief en werkelijk aanwezig is van bij de aanvang, in aangepaste materiële omstandigheden, alsook dat er eventueel tolken zijn. Indien er verscheidene mensen gearresteerd zijn, moet er voor verscheidene advocaten worden gezorgd, enz. Is dat realistisch ?

    De onderzoeksrechters hebben ons uitgelegd dat het bevel in zeven haasten wordt opgesteld, in het drieëntwintigste uur. Indien men de termijn met 24 uur verlengt, zal men zich dan niet in het zevenenveertigste uur haasten om het bevel op te stellen ? Dat is nu eenmaal de menselijke natuur.

    De heer Vandermeersch antwoordt eerst en vooral dat het aan de wetgever is om bepaalde keuzes te maken. Hij kan een aantal mogelijkheden uitleggen op grond van zijn ervaring in de zestien jaar waarin hij onderzoeksrechter was, een idee geven van de gevoeligheid die het denken over dat probleem voedt, en een idee geven van de draagwijdte en de toepasbaarheid van bepaalde hervormingen die men overweegt.

    De eerste vraag sluit een beetje aan bij de laatste. Spreker vreest dat de bijstand van de advocaat louter formeel blijft, dat de advocaat achter de fasen van de procedure moet « aanhollen », gelet op het tijdsbestek van 24 uur en de dictatuur van de klok. Hoe wil men het optreden van de advocaat invullen ? Wil men een formeel optreden, dat wil zeggen een optreden dat erop toeziet dat de regels, het recht op stilzwijgen, het verbod op mishandeling worden geëerbiedigd, terwijl de verdediging wat wordt voorbereid, of wil men meer tegenspraak ? Dat is de keuze die de wetgever moet maken.

    De tweede vraag is de vervelendste : hoe moet men de arresten van het Europees Hof interpreteren, die elke dag veranderen ? Spreker verwijst naar de vele auteurs die over het probleem hebben geschreven. Indien er een probleem is dat aanleiding heeft gegeven tot overvloedige literatuur, dan is het dat wel. Het gaat om een heel reëel probleem. Het Europees Hof heeft verscheidene arresten uitgesproken in juridische dossiers of over over juridische stelsels die van elkaar verschillen en op zich staan. Het is een moeilijke vraag omdat het Europees Hof een systeem in zijn geheel evalueert. In dit geval staat niet het systeem of de procedure als geheel op het spel, maar een periode die het Hof zelf als cruciaal beoordeelt, de periode van de inverzekeringstelling.

    Spreker meent dat een kortere periode van inverzekeringstelling meer waarborgen biedt dan een langere periode. Het Europees Hof heeft er overigens steeds op gewezen dat het de taak van de nationale wetgever is na te gaan hoe het eerlijk karakter van het proces feitelijk kan worden gewaarborgd. Men kent zijn drie aandachtspunten op dat gebied : de eerbiediging van het recht op stilzwijgen, de bijstand van een advocaat bij de voorbereiding van de verdediging en de gelijkheid van wapens, het verbod op elke vorm van dwang of behandeling die strijdig is met de bepalingen van het Verdrag.

    Eens men die doelstellingen voor ogen heeft, is het aan de wetgever om te handelen. Spreker kan alleen opmerken dat het Europees Hof in het Bouglame-arrest heeft laten verstaan dat ons systeem niet meer compatibel was met zijn standaarden. Het is een nieuw standpunt : jarenlang heeft het Europees Hof kennis genomen van bepaalde procedures van ons of van onze buurlanden, zonder het probleem op te werpen waarmee we vandaag bezig zijn. Het is een ontwikkeling waarmee we rekening moeten houden.

    Over de inhoud van de bijstand zijn de zaken nog vrij vaag. Ze worden geleidelijk aan duidelijk, maar spreker meent dat men dat probleem in een globaal systeem moet bekijken.

    Men zal vanzelfsprekend keuzes moeten maken. De advocaten zijn geen vragende partij om aanwezig te zijn bij het politieverhoor. Ze zijn er zich van bewust dat de kwantitatieve werklast hierdoor enorm zal toenemen. Daarbij komt dat indien hun aanwezigheid zich tot een volledig passieve rol beperkt, ze daar natuurlijk een probleem mee hebben.

    Men kan zich natuurlijk de aanwezigheid van de advocaat voorstellen als borg voor het recht op stilzwijgen en met het oog op de organisatie van de verdediging. Men kan zich ook afvragen of er geen enkel ander denkspoor mogelijk is. In een studie die verschenen is in het liber amicorum Huybrechts, heeft spreker het probleem aangesneden van het streven naar evenwichten. Hij denkt dat het voorafgaand contact met de advocaat het minimum minimorum is, maar een opname kan een waarborg zijn voor het verloop van het verhoor, wat zou bijdragen tot het verbeteren van de kwaliteit ervan.

    Men moet toestanden voorkomen van een gerecht met twee snelheden, waarbij in bepaalde gevallen de advocaten voldoende beschikbaar zijn om de politieverhoren bij te wonen, wat veel van hun tijd zou eisen, terwijl de advocaten in andere gevallen minder beschikbaar zijn en hun bijstand minder systematisch wordt verleend.

    Men zal hierover een beslissing moeten nemen in het licht van de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens. Indien een voorafgaand contact met de advocaat plaatsvindt en eventueel een verhoor voor de politie dat als een verkennend verhoor zou kunnen worden beschouwd, dan is het ook denkbaar dat dit verhoor achteraf als bewijs wordt gebruikt bij een verhoor voor de rechter, in aanwezigheid van de advocaat. Zo niet, dan zou het informatief kunnen worden gebruikt om richting te geven aan het onderzoek.

    Om die keuzes te maken, moet men zich vragen stellen over de inhoud van de bijstand en over de vraag of moet worden voorzien in bijstand van de advocaat tegenover de politie, wat heel belangrijke maatregelen en middelen zal vergen. Men zal ook moeten beslissen of men in die bijstand voorziet voor elk verhoor. Het volstaat het aantal verhoren in vierentwintig uur te inventariseren om er zich rekenschap van te geven dat het systeem zeer log zal worden. Dan blijft nog de vraag wat de meerwaarde van de waarborgen is voor de inhoud, die de spreker in hoge mate bezighoudt. Hij apprecieert de formele waarborgen, maar verkiest de inhoudelijke waarborgen, die het mogelijk maken mensen beter te verdedigen.

    Hij vreest dat wanneer men werkelijk een efficiënte verdediging binnen vierentwintig uur wil, men nog meer gebukt zal gaan onder de dictatuur van de klok en de deadline, met het eventuele gevolg dat de actoren minder goed kunnen werken dan nu.

    De beslissing waartoe men moet komen is cruciaal, omdat het om het verlenen van een aanhoudingsbevel gaat. Het komt spreker voor dat die fase niet op een drafje mag worden afgehaspeld, waarmee hij zich aansluit bij de geest van het Europees Hof voor de rechten van de mens.

    Inhoudelijk komt het hem voor dat de beklaagde beter verdient dan louter formele bijstand achter glas. Wanneer men werkelijk meerwaarde voor alle actoren nastreeft, dan denkt hij dat zorgen voor een dimensie met meer tegenspraak zal bijdragen tot een beter inhoudelijk debat en de onderzoeksrechter in de gelegenheid zal stellen na de verhoren met meer kennis van zaken te beslissen.

    Over de toegang van de advocaat tot het dossier moet een keuze worden gemaakt. In de logica van het geheim van het onderzoek, komt er een moment waarop dat geheim moet vooropstaan. Men weet daarentegen dat zodra men in de context van de voorlopige hechtenis stapt, het geheim van het onderzoek volstrekt relatief is, omdat men momenteel algemeen binnen vijf dagen toegang krijgt tot het dossier en daarop geen enkele uitzondering wordt geduld.

    Indien men een debat op tegenspraak voor de onderzoeksrechter wil voeren, moet over snelle toegang worden gediscussieerd, want zelfs met een verlengde termijn zal de toegang nooit vergelijkbaar zijn met de toegang die men later kan hebben. De toegang tot de essentiële gegevens kan in de tijd worden beperkt. Men beperkt het onder tijdsdruk wel tot één dag voor de eerste verschijning voor de raadkamer, in plaats van twee dagen zoals achteraf mogelijk is.

    Indien men het debat niet voor de onderzoeksrechter wil voeren en de advocaat alleen aanwezig is, omdat hij niet inhoudelijk moet optreden, dan valt er veel minder te zeggen voor de toegang tot het dossier.

    Indien men tot een inhoudelijk debat overgaat, moet men kiezen voor het al dan niet verlenen van toegang tot het dossier. Inmiddels zal de advocaat het afschrift van de verhoren voor de politie hebben gekregen, waardoor hij reeds enige kennis van de feiten kan hebben.

    Alles hangt af van de draagwijdte die men aan de begrippen bijstand en tegenspraak wil geven. Indien men tegenspraak wil, is het beter dat ze met alle mogelijke kennis van zaken plaatsvindt en dat men geen voorbehoud moet maken voor eventueel onbekende gegevens.

    Wat de termijn van 24 uur betreft, kent men de situatie van het bevel tot medebrenging reeds. Het gaat om het met redenen omkleed bevel dat binnen 24 uur wordt gevolgd door het aanhoudingsbevel. Dat heeft nooit problemen opgeleverd. Het is een situatie de lege lata die in de teksten staat.

    De vraag is de volgende : wijzigt men een termijn algemeen en voor alle zaken zodat men meer tijd krijgt ? Men dreigt evenwel bij 47 uur te belanden. Voor men iemand op de rooster legt, kan men het dossier goed voorbereiden, maar het verhoor van die persoon levert het onderzoek een meerwaarde op omdat het de mogelijkheid biedt andere gegevens te onderzoeken die men kan controleren, vergelijken met getuigenissen, enz.

    Moet al dat werk absoluut verricht zijn voor de zaak bij de onderzoeksrechter komt ? In dat geval dreigt men inderdaad de 47 uur te bereiken of zich meer tijd te gunnen om een aanhoudingsbevel te verlenen omdat er steeds iets te onderzoeken valt.

    Ofwel blijft men bij de termijn van 24 uur, omdat het een democratische waarborg is waarop men trots mag zijn. Elke burger heeft de waarborg dat binnen 24 uur een rechter een initiatief neemt en overigens legt de Grondwet die waarborg momenteel op.

    Spreker stelt dat de rechter moet optreden met de aan zijn status verbonden waarborgen. Hij is dus minder gewonnen voor het mini-onderzoek, dat een soort parenthese is die de indruk kan wekken dat men aan die inverzekeringstellingstermijn een betekenis geeft die afwijkt van die absolute limiet van 24 uur. Vanuit strikt legalistisch standpunt daarentegen is het bevel voorbehouden voor uitzonderlijke situaties — in die zin verschilt die oplossing van een Grondwetswijziging.

    Indien men de Grondwet wijzigt, geldt het bevel zonder onderscheid voor alle situaties.

    Maar indien het bevel zich beperkt tot de gevallen waarin de procureur des Konings oordeelt dat er reden is om een aanhoudingsbevel te verlenen, heeft de rechter ten minste de verplichting om op grond van de stukken die hem worden overgelegd na te gaan of voorlopige hechtenis verantwoord is.

    Dat met redenen omkleed bevel zou bijgevolg niet louter formeel zijn. De rechter zal hebben onderzocht of er, rekening houdend met de gegevens van de zaak, reden is om de vrijheidsbeneming te handhaven met het oog op het verlenen van een aanhoudingsbevel.

    Het is denkbaar dat sommige rechters meteen zullen oordelen dat er geen reden bestaat voor voorlopige hechtenis en de onmiddellijke invrijheidstelling zullen bevelen.

    Voor dat met redenen omkleed bevel zouden alleen personen in aanmerking komen voor wie zowel de procureur des Konings als de onderzoeksrechter geoordeeld hebben dat er ernstige aanwijzingen van schuld zijn, dat het verlenen van een aanhoudingsbevel onontbeerlijk is om redenen van openbare veiligheid. Er zal dus al een eerste controle plaatsvinden op dat niveau.

    Dan komt de tegenspraak, maar voor echte tegenspraak is meer dan 24 uur nodig, anders gaat het om pseudo-tegenspraak, waarbij het optreden van de advocaat louter formeel is.

    De heer Mahoux geeft een voorbeeld dat hem veelzeggend lijkt : in Namen organiseert de balie piketdiensten, terwijl het parket beslist heeft dat er geen sprake van kan zijn dat de advocaat in dat stadium aanwezig is.

    Iemand meldde zich in een politiecommissariaat in het gezelschap van zijn advocaat, maar toen het parket gevraagd werd of de advocaat aanwezig mocht zijn, weigerde het dat.

    De balie organiseert dus piketdiensten, terwijl ze heel goed weet dat er geen beroep op zal worden gedaan. Zoiets neigt naar het absurde.

    Spreker veronderstelt dat de toestanden kunnen verschillen afhankelijk van de plaats en van het aantal zaken.

    Gelet op de gebeurtenissen waarover de heer Vandermeersch het had in verband met het politieverhoor, lijkt het inderdaad heel moeilijk om een debat op tegenspraak te organiseren. Biedt de advocaat dan geen meerwaarde bij dat verhoor, zelfs indien er geen echte tegenspraak is ?

    De heer Vandermeersch antwoordt dat los van de materiële problemen en de problemen van praktische organisatie die de aanwezigheid van de advocaat bij het verhoor door politieambtenaren met zich brengt, het raadzaam is het toepassingsgebied ervan te bepalen. Indien dat systeem moet worden ingesteld voor alle verkeerszaken, dan zal het loodzwaar worden. Dat toepassingsgebied zal minstens dat van de voorlopige hechtenis zijn; het gaat dus om de misdrijven van een jaar of langer. Dat toepassingsgebied zal dus heel uitgebreid zijn.

    De advocaat kan voor het verhoor contact hebben met zijn cliënt en hem aldus geruststellen. Voor het overige moet de wetgever de limieten bepalen van het optreden, of veeleer van het niet-optreden van de advocaat bij het verhoor. Indien dat verhoor verloopt zoals een debat voor een rechter, dan dreigt het op een confrontatie uit te draaien en zal er geen arbiter zijn. De rechter heeft, in tegenstelling tot de politieagent, het voordeel dat het zijn opdracht is in conflicten te arbitreren. Men moet dus voorkomen dat er conflicten opduiken voor de politie. In dat geval wordt het immers moeilijk een beroep te doen op een rechter om het probleem op te lossen.

    De bijstand van de advocaat kan nuttig zijn voor overleg met zijn cliënt tijdens het verhoor. Mishandeling zal even goed worden voorkomen door een opname.

    Dat overleg kan leiden tot de uitoefening van het recht op stilzwijgen, zodat het verhoor niet in een conflict ontaardt. Men kan dan het verhoor door de onderzoeksrechter afwachten.

    De advocaat kan tevens controleren of wat gezegd werd goed werd genoteerd, hoewel de opname hetzelfde mogelijk maakt en het verhoor volledig weergeeft.

    Niemand kan echter voorspellen wat de houding van het Europees Hof zal zijn. Men heeft het hier over overleg voorafgaand aan het politieverhoor, over een opname van dat verhoor, over overleg met de advocaat voor de verschijning voor de onderzoeksrechter en over het verhoor op tegenspraak voor die laatste. Bij dat verhoor op tegenspraak zal dan worden nagegaan of het politieverhoor een gegeven is dat in aanmerking kan worden genomen. Het gaat om een procedure die kan worden omschreven als een origineel systeem dat een belangrijke vooruitgang betekent ten opzichte van de huidige toestand.

    Die combinatie van waarborgen kan voor enige coherentie zorgen. Raken we daarmee over de lat van het Europees Hof of niet ? Spreker herinnert aan de zaak Gäfgen, waar een onmenselijke behandeling bij het verhoor half werd aanvaard. Het Europees Hof houdt ook rekening met de nationale wetgevingen, met de combinatie van waarborgen en met de bijzondere omstandigheden van de zaak.

    Op dat specifieke terrein, waar talrijke nationale, sterk ontwikkelde eigenaardigheden heersen, is het moeilijk algemene regels op te stellen op basis van de rechtspraak van het Hof in Straatsburg.

    Het zou beter zijn indien het Hof duidelijker was. Het geeft immers toe de wetgever niet te zijn, maar geeft toch signalen die niet altijd gemakkelijk te ontcijferen zijn.

    De heer Delpérée komt terug op de toepassing van artikel 12 van de Grondwet en op de termijn van 24 uur.

    Men ziet zelden cijfers verschijnen in de tekst van de grondwet. Uiteraard vindt men er de leeftijd van het burgerschap, 18 jaar ... Maar veel cijfers staan er niet in.

    In verband met het cijfer van de 24 uur, moet men zich afvragen of het met verscheidene opeenvolgende met redenen omklede bevelen niet mogelijk wordt die termijn te overschrijden. Zal het met andere woorden op die manier niet tot een omzeiling van de procedure komen ? Spreker schetst twee antwoorden.

    Het eerste kan erin bestaan dat er een eerste met redenen omkleed bevel moet komen binnen een eerste termijn van 24 uur. Daarna volgen andere beslissingen van de raadkamer, van de kamer van inbeschuldigingstelling, enz. Wat dat betreft is er dus geen probleem.

    Toch rijst er een probleem wanneer er een met redenen omkleed bevel nodig is. De heer Vandermeersch heeft een idee gegeven van de inhoud van die motivatie. Kan de motivering echter zijn : « ik heb meer tijd nodig » of nog « ik heb een verzoek van de procureur des Konings voor een aanhoudingsbevel » ? Of moet de motivering van het bevel over de grond van de zaak gaan, over de vrijheidsbeneming ?

    Mevrouw Faes heeft enkele vragen die aansluiten bij de vragen van de heer Delpérée.

    Hoe moet de onderzoeksrechter de verlenging van de termijn motiveren ? Voorziet u ook in de mogelijkheid daartegen beroep aan te tekenen ?

    De heer Vandermeersch verklaart dat het antwoord op de tweede vraag kort zal zijn : volgens hem is er, zoals voor het bevel tot medebrenging, behalve via de controle van de motivering van het bevel tot aanhouding, weinig controle mogelijk. Dat geldt maar voor een tweede termijn van 24 uur.

    De echte waarborg ligt in de tussenkomst van een rechter. De motiveringsplicht is een waarborg op zich. De inhoud van die motivering moet meer bevatten dan een formele vaststelling dat de procureur des Konings de aflevering van een bevel tot aanhouding vraagt. De bedoeling is te weten of die verlenging al dan niet verantwoord is en conform de Grondwet. Spreker is geen docent grondwettelijk recht, maar hij kan zich voorstellen dat de motivering betrekking zou kunnen hebben op een prima facie onderzoek van de wettelijke voorwaarden voor het afleveren van een bevel tot aanhouding. De beoordeling van die voorwaarden is niet definitief, maar gebeurt na het verhoor van de betrokkene, in aanwezigheid van zijn advocaat. Dan beschikt de onderzoeksrechter over een beoordelingsbevoegdheid en gebeurt de verlenging niet automatisch. Dat is precies de waarborg die de tussenkomst van de rechter biedt : de termijn van 24 uur blijft de regel, maar uitzonderlijk en ingeval de voorwaarden voor voorlopige hechtenis vervuld zijn, kan de rechter een gemotiveerde beschikking uitvaardigen om die termijn te verlengen.

    De heer Delpérée vraagt waarom er in het door de heer Vandermeersch voorgestelde systeem, en binnen de hypothese dat het om een prima facie analyse gaat, nog een tweede bevel nodig is.

    De heer Vandermeersch antwoordt dat dit nodig is omdat dit plaatsvindt na een verhoor in aanwezigheid van de advocaat en, indien noodzakelijk, ook na de advocaat gehoord te hebben. Als men vindt dat de rechter dan toch steeds weer hetzelfde beslist, gaat men ervan uit dat de advocaat geen functie heeft. Men mag toch hopen dat de advocaat een meerwaarde biedt voor alle betrokkenen. Spreker kan uit ervaring bevestigen dat advocaten soms het verschil maken, en dat is maar goed ook. Een advocaat in de raadkamer horen pleiten kan confronterend zijn. Bewust of onbewust kan de spreker dan misschien wensen dat dit pleidooi eerder kon plaatsvinden.

    Het is immers veel moeilijker om een oordeel om te keren dat al bestaat, dan om een oordeel te beïnvloeden dat nog niet bestaat.

    Voor spreker is het aanhoudingsbevel het kantelmoment.

    Meestal probeert de onderzoeksrechter verantwoordelijk te zijn en een evenwicht te vinden tussen de verschillende vragen die hem zijn gesteld, de waarden en de risico's. Hij moet oordelen over de ten laste gelegde feiten, het feit of er al dan niet sprake is van de vereiste, ernstige aanwijzingen van schuld, maar vooral zijn beoordelingsvermogen is zeer belangrijk. Dit hangt natuurlijk af van de keuze die de procureur des Konings heeft gemaakt : soms vaardigt hij geen aanhoudingsbevel uit — in 50 tot 60 % van de gevallen — en dit kan momenteel zonder dat er een advocaat aan te pas komt.

    Op dat kantelmoment, wanneer er wel of niet een aanhoudingsbevel komt, voelt de rechter zich soms wat eenzaam. Hij zou een beroep kunnen willen doen op de Dienst voor alternatieve strafmaatregelen, om een eventuele mogelijkheid te onderzoeken. Hij zou kunnen wensen dat de advocaat die de zaak van de betrokkene volgt — want de zaak is op dat moment nog niet afgehandeld — hem bepaalde garanties komt bieden. Er bestaat ook altijd een risico op recidive.

    Een aanhoudingsbevel motiveren is niet zo moeilijk, daar bestaan wettelijke criteria voor, waaronder bijvoorbeeld de volstrekte noodzakelijkheid voor de openbare veiligheid. Het is echter niet altijd gemakkelijk om verantwoordelijk te zijn ten opzichte van het reële probleem van iemand die problemen heeft of die misschien — men dient het vermoeden van onschuld te respecteren ! — bepaalde feiten heeft gepleegd. Hetzelfde geldt voor ernstige aanwijzingen, maar toch moet men rekening houden met de hypothese dat de betrokkene de feiten wel heeft gepleegd, anders kan men het hele systeem wel afschaffen !

    De bijstand van de advocaat kan misschien, net als de aanwezigheid van de Dienst voor alternatieve strafmaatregelen bij elke onderzoeksrechter, zorgen voor minder aanhoudingsbevelen en daaruit voortvloeiende logge procedures.

    De wetgever heeft de onderzoeksrechter een zeer zware beoordelende rol opgelegd, omdat die rechter een garantie inhoudt. Wel moet de rechter over de instrumenten beschikken om zichzelf gerust te stellen, de publieke opinie en de slachtoffers gerust te stellen, en de best mogelijke beslissing te nemen. Door iemand vrij te laten, neemt de rechter een risico; door iemand te doen aanhouden neemt hij een ander risico. Het is essentieel dat hij bij het nemen van die risico's wordt bijgestaan. Een advocaat kan daarbij helpen. Sommige advocaten bieden oplossingen, garanties, die de rechter niet kan bieden.

    De onderzoeksrechter blijft soms verstoken van bepaalde informatie waarover de advocaat wel beschikt, die de advocaat snel kon verkrijgen na contact met de familie : een gezinsnetwerk dat de verdachte omringt, dat is een garantie die aan de rechter kan worden gegeven.

    De heer Vandermeersch herinnert eraan dat hij in eigen naam spreekt. De vragen die hier worden opgeworpen, hebben veeleer te maken met toepasbaarheid en de keuzes dienen voornamelijk door de wetgever te worden gemaakt. De magistraten zullen zeer trouw het eventuele nieuwe kader toepassen.


    III.10. HOORZITTING MET DE HEER PATTYN, LIGA VOOR MENSENRECHTEN

    De heer Pattyn dankt de senaatscommissie namens de Liga voor mensenrechten omdat deze in het debat over de bijstand door een raadsman ook een andere stem wenst te horen.

    Spreker wenst eerst kort een kritische analyse te maken van de rechtspraak tot op heden. Wat is de huidige stand van zaken in het Belgische recht en wat zijn de gevolgen van het Salduz-arrest op het ogenblik ? Daarna zal hij een aantal desiderata van de Liga voor mensenrechten naar voren schuiven.

    De rechtspraak van het Hof van Cassatie vat spreker in zijn nota's samen als een « gemiste kans ». De Salduz-leer is er niet zomaar gekomen, maar is het resultaat van een evolutie. In het arrest John Murray vs Verenigd Koninkrijk van 1996 geeft het EHRM al aan dat voor de vrijwaring van het recht van verdediging, vooral voor het eerste politieverhoor, de bijstand van een raadsman nodig is. Bovendien zeggen rapporten van het Comité ter preventie van foltering van de Raad van Europa al sedert 1993 dat het wenselijk is de rechten van verdachten te waarborgen en dat al vanaf het eerste politieverhoor een raadman aanwezig zou moeten zijn.

    Uit recente arresten blijkt dat het Hof van Cassatie moest zoeken naar een reden om een advocaat niet toe te laten bij een politieverhoor en de Salduz-leer — die voor ons rechtsstelsel belangrijke gevolgen heeft — niet onmiddellijk te moeten toepassen.

    In een eerste reeks arresten heeft het Hof van Cassatie voornamelijk verwezen naar de wet op de voorlopige hechtenis om te zeggen dat in een eerste stadium niet in de aanwezigheid van een raadsman is voorzien. In de recentste arresten, meer bepaald de arresten van 26 mei 2010 en 5 mei 2010, zegt het Hof van Cassatie dat het geheim van het onderzoek verhindert dat er een advocaat bij het politieverhoor aanwezig is.

    Het Hof erkent wel dat er een probleem is. Het zegt uitdrukkelijk dat er een verschil in opvatting bestaat over de aanwezigheid van een raadsman tussen het EHRM en de bestaande wetgeving.

    Het Hof maakt een aantal bedenkingen. Enerzijds zijn er al heel wat waarborgen voor de verdachte, met name de zeer korte termijn van 24 uur waarbinnen men voor de rechter moet verschijnen. Anderzijds stelt het Hof ook de belangrijke vraag of, als we een advocaat toelaten bij het politieverhoor, we geen situatie creëren waarin één partij, de verdachte, beter wordt behandeld dan andere procespartijen. Zo kan ook de burgerlijke partij belang erbij hebben dat ze, als ze een klacht indient, door een vertrouwenspersoon of advocaat wordt vertegenwoordigd.

    Het Hof van Cassatie stelt die leemte vast en concludeert dat er naar Belgisch recht geen reden is om aan te nemen dat in het algemeen, bij ieder politieverhoor een advocaat aanwezig moet zijn. De rechter moet van geval tot geval beoordelen of de afwezigheid van een raadsman bij het politieverhoor tot een sanctie moet leiden. We komen dan bij de bewijsuitsluitingsregel, de Antigoon-rechtspraak. De rechter moet in de huidige stand van het Belgisch recht nagaan of het feit dat een advocaat niet aanwezig was, een schending met zich meebrengt van het recht op een eerlijk proces.

    Tot nu toe heeft het Hof van Cassatie telkens aangenomen dat dit niet het geval was. Er zijn bijgevolg geen beslissingen bekend waarbij een arrest werd verbroken. Telkens stelde het Hof dat het recht op een eerlijk proces niet werd geschonden omdat bij een politieverhoor geen advocaat aanwezig was.

    Die rechtspraak doet wel wat juridische problemen rijzen. Het geheim van het onderzoek blijft het uitgangspunt. De vraag is of dat principe zo strikt moet worden geïnterpreteerd dat een advocaat niet bij een politieverhoor aanwezig kan zijn. Dat is volgens spreker een zeer gevaarlijke interpretatie. In het Wetboek van strafvordering staat nergens dat er geen advocaat aanwezig mag zijn. Het is gewoon niet geregeld. De Liga van mensenrechten kan niet beweren dat een advocaat moet aanwezig zijn, maar er is evenmin een reden om te beweren dat het uitgesloten is.

    Het gaat om een interpretatie van het Hof van Cassatie en die interpretatie kan altijd nog evolueren. De heer Vandermeersch heeft als advocaat-generaal in zijn conclusies voor het Hof al verschillende keren aangegeven dat het Hof misschien zijn rechtspraak moet aanpassen en oordelen dat de afwezigheid van een advocaat wel degelijk een probleem vormt. De rechtspraak van het Hof van Cassatie lijkt me eerder te zijn ingegeven door een bekommernis om de rechtzekerheid en de rechten van ordehandhaving en de burgerlijke partijen te waarborgen. De Liga voor mensenrechten onderschrijft die bekommernis. Het kan niet de bedoeling zijn dat tientallen strafprocedures onontvankelijk worden verklaard en dat veel burgerlijke partijen in de kou blijven staan.

    Het geheim van het onderzoek kan trouwens tot in het absurde worden doorgetrokken. Zo kan men stellen dat er geen juridische basis bestaat op grond waarvan de politie een opsporingsbericht mag verspreiden. Daarover staat niets in het Wetboek van strafvordering. Dat geeft aan dat het geheim van het onderzoek als juridische basis zeer wankel is.

    De rechter is niet verplicht tot bewijsuitsluiting over te gaan, maar hij moet de Antigoon-test doen. Die Antigoon-test berust echter ook niet op een wettelijke grondslag. Bovendien gaat het hierbij in grote mate om een motiveringsplicht voor de rechter. Als de rechter beslist om een bewijsstuk dat mogelijk onregelmatig is, al dan niet in aanmerking te nemen, dan moet hij die beslissing volgens het Hof van Cassatie op basis van de Antigoon-test motiveren. De beslissing om bewijsstukken al dan niet uit te sluiten komt de feitenrechter toe.

    Het is dan ook niet uitgesloten dat een hof van assisen in zeer belangrijke zaken vaststelt dat er een probleem is. Zo kan een verklaring zijn afgelegd zonder bijstand van een raadsman. Een dergelijke verklaring kan aanleiding hebben gegeven tot een huiszoeking. Het hof kan bijgevolg oordelen dat alle bewijs dat het gevolg is van dat verhoor, moet worden uitgesloten en dat moet worden besloten tot de onontvankelijkheid van de strafrechtspleging. Als die beslissing goed worden gemotiveerd, kan het Hof van Cassatie die beslissing niet verbreken. Het recht op bijstand van een raadsman maakt met andere woorden al deel uit van het Belgische recht en het wordt al getoetst. Het heeft ook al aanleiding gegeven tot enkele vrijspraken.

    Ten slotte buigt het Grondwettelijk Hof zich momenteel over een prejudiciële vraag waarin de grondwettigheid van de Antigoon-test wordt getoetst, meer bepaald de zaak met rolnummer 4888 waarin op woensdag 13 oktober de pleidooien werden gehouden. De prejudiciële vraag gaat over een artikel van de wet op het politieambt en heeft meer bepaald betrekking op de rechtmatigheid en de grondwettigheid van het verschil in behandeling bij een onwettig uitgevoerde identiteitscontrole. Enerzijds bevat het Wetboek van strafvordering een aantal bepalingen waarvan de miskenning uitdrukkelijk met de nietigheid wordt gesanctioneerd. Vaak gaat het om bepalingen waarvan onduidelijk is waarom ze steeds tot nietigheid aanleiding geven. Vaak gaat het ook om bepalingen die achteraf kunnen worden geregulariseerd.

    Anderzijds zijn er een groot aantal bepalingen in het Wetboek van strafvordering ter vrijwaring van de grondrechten, die niet zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid en waarbij men telkens opnieuw de Antigoon-test moet doen en een bewijs dat verkregen is door een schending van een grondrecht, toch kan worden aangehouden. Concreet bestaat dus de kans dat binnen een maand het Grondwettelijk Hof de Antigoon-test ongrondwettig vindt of die test dusdanig herformuleert, zodat niet meer kan worden overgegaan tot uitsluiting van verhoren zonder bijstand van een raadsman.

    Met andere woorden, men heeft een kans gemist. Het is onbegrijpelijk dat twee jaar na het Salduz-arrest van november 2008 nog geen enkele rechter het Grondwettelijk Hof hierover een prejudiciële vraag heeft gesteld. Men had kunnen navragen of het Hof van Cassatie dat een verhoor zonder raadsman uitsluit, een correct standpunt inneemt. Het is mogelijk dat het Grondwettelijk Hof een andere grondwetsconforme en verdragsconforme verklaring geeft aan die bepalingen. Dat zou het grote voordeel hebben opgeleverd dat het Grondwettelijk Hof in een overgangstermijn zou hebben voorzien. De wet op de bijzondere opsporingsmethoden werd, bijvoorbeeld, niet onmiddellijk vernietigd, maar de mogelijkheid werd gegeven om de wet aan te passen of de toepassing ervan met enkele jaren uit te stellen.

    Men heeft evenwel gekozen voor de confrontatie, wat spreker betreurt. Hij verneemt hier dat sommige magistraten het Europees Hof als het ware in diskrediet brengen door te beweren dat het zich in de plaats van de wetgever stelt. Men had dit probleem juridisch perfect kunnen oplossen maar dat heeft men nagelaten. Spreker betreurt dus dat de rechterlijke macht op dat vlak haar verantwoordelijkheid heeft ontlopen en de hete aardappel doorschuift naar de wetgever.

    Dit brengt spreker tot de vraag of de wet moet worden aangepast. Wat de cautieplicht betreft, in feite niet. Wat belet een politieagent om tijdens het verhoor de verhoorde mee te delen dat hij het recht heeft te zwijgen en dat hij zich niet zelf in beschuldiging moet stellen ? Geen enkele politieagent zal daarvoor een deontologische sanctie krijgen. Alleen gebeurt dit in de praktijk niet. Wetgevend ingrijpen op dit vlak is dus niet nodig. Het vergt alleen wat moed, die tot op heden echter ontbreekt.

    De rechter heeft de plicht de wet grondwetsconform en verdragsconform te interpreteren. Ook om deze reden is wetgevend ingrijpen niet onmiddellijk nodig.

    Spreker meent dat wetgevend ingrijpen wel nodig is voor het invoeren van overgangsmaatregelen. De Liga is van oordeel dat rechtszekerheid een van de belangrijkste grondrechten vormt, zowel voor de ordehandhavers als voor de burgerlijke partijen. Niemand is erbij gebaat dat burgerlijke partijen het recht op schadevergoeding wordt ontzegd omwille van fouten in een onderzoek.

    Daarom vragen we dringend een wetgevend initiatief te nemen om het gebrek aan initiatief van de rechterlijke macht te compenseren.

    Spreker komt tot het tweede deel van zijn uiteenzetting, gewijd aan de invulling van de Salduz-leer. Eerst is het evenwel noodzakelijk die leer te kaderen in de algemene bescherming van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. De Salduz-leer vormt maar een enkel element ter vrijwaring van het recht op een eerlijk proces. Dat recht is het recht om zich tegen ingebrachte beschuldigingen te beschermen.

    Dat kan inhoudelijk zijn, door de bewijzen tegen te spreken, maar dat kan ook zijn door de wettigheid van de bewijsgaring, van het onderzoek tegen te spreken. In onze Belgische praktijk krijgt men het strafdossier, de bewijzen, maar daarmee weet men nog niet hoe de onderzoekshandelingen zelf zijn gesteld. Een raadsman is niet aanwezig bij verhoren, reconstructies of psychiatrische onderzoeken. Hij krijgt alleen de verslagen, de samenvattingen en de gevolgen die uit die onderzoekshandelingen worden afgeleid. Daar ligt een zekere spanning met het EVRM, omdat er een zekere mate van toezicht op de bewijsgaring mogelijk moet zijn; dat kan op het ogenblik niet.

    Vergeet ook niet dat het recht op een eerlijk proces niet beperkt blijft tot strafzaken, maar ook geldt voor burgerlijke zaken en het administratieve contentieux. De Salduz-leer zal dus ook gevolgen hebben buiten de context van het strafrecht. De Liga wil het debat dan ook opentrekken naar zaken of procedures die niet strafrechtelijk zijn.

    Het recht op een eerlijk proces houdt zwijgrecht in, het recht om niet mee te werken aan de eigen beschuldiging en veroordeling. De bijstand van een advocaat is nodig telkens wanneer dit recht op een of andere manier onder druk komt te staan, als compensatie voor die druk. Wat de Salduz-leer zegt, is al verschillende keren aangehaald. Een verdachte moet in de regel toegang krijgen tot een advocaat vanaf de eerste ondervraging door de politie, tenzij het in het licht van de welbepaalde omstandigheden van elk geval bewezen is dat er dwingende redenen zijn om dit recht in te perken. Zelfs indien dwingende redenen uitzonderlijk het weigeren van toegang tot een advocaat zouden rechtvaardigen, dan nog mag een dergelijke beperking geen onnodige schade toebrengen aan de rechten van de beschuldigde. In principe wordt onherstelbare schade aan de rechten van verdediging toegebracht indien incriminerende verklaringen die worden afgelegd in een politieverhoor zonder de aanwezigheid van een advocaat, tijdens een veroordeling worden gebruikt.

    De Salduz-leer houdt eigenlijk drie elementen in : ten eerste de cautieplicht, de verdachte op de hoogte brengen van zijn rechten, ten tweede de bijstand van een advocaat en ten derde de gevolgen wanneer deze elementen worden miskend.

    De Liga pleit voor een maximale invulling van de Salduz-leer. Een « verdachte », dat betekent iedere verdachte, ook de verdachte die niet aangehouden is. Recht op een eerlijk proces is van toepassing op zowel de aangehoudene als de niet-aangehoudene. Indien het toepassingsgebied beperkt wordt tot de aangehoudene of de potentieel aangehoudene, ontstaat er een gelijkheidsprobleem.

    Ook « verhoor » moet men niet te strikt opvatten. De bijstand van een raadsman is gewenst telkens wanneer het zwijgrecht onder druk komt te staan. Dat is ook het geval bij wedersamenstellingen. Uit een dossier waarbij de Liga betrokken was, weet spreker dat in Frankrijk, vanuit dezelfde bekommernis, advocaten worden toegelaten bij een reconstructie. In een assisenzaak zal men nooit met de volledige jury naar de plaats van het delict gaan en de beschuldigde vragen even over te doen wat er is gebeurd. Dat gebeurt vrijwel nooit. Een advocaat heeft dus geen zicht op de manier waarop een wedersamenstelling verlopen is. Als men het recht op een eerlijk proces efficiënt wil maken, moet de advocaat aanwezig zijn bij reconstructies.

    Dat geldt ook voor psychiatrische onderzoeken. Er is op het ogenblik in België zeer veel kritiek op de manier waarop psychiaters werken. We denken dat de aanwezigheid van een advocaat een meerwaarde kan zijn, al was het maar in vele gevallen om de cliënt, die zich misschien in een staat van krankzinnigheid bevindt, op zijn gemak te stellen. De advocaat is ten slotte een vertrouwenspersoon die de beklaagde of verdachte kan overtuigen mee te werken aan een psychiatrisch onderzoek.

    Bijstand van een advocaat gaat dus niet alleen over de « bloempotfunctie », waarbij hij alleen maar aanwezig is om te zien of de politie « het telefoonboek niet bovenhaalt ».

    Het gaat ook om de controle op de detentieomstandigheden, om de toestand waarin de verdachte zich bevindt, om de controle op de verhooromstandigheden en om de bijstand van de raadsman, ook in jeugdzaken. Spreker herinnert eraan dat het Salduz-arrest er is gekomen naar aanleiding van de veroordeling van een minderjarige. Hij ziet niet in hoe een minderjarige, die per definitie wilsonbekwaam is en zich in een zeer precaire situatie bevindt, ooit het recht op bijstand van een advocaat kan worden ontzegd. Spreker denkt zelfs dat we zover moeten gaan dat we uitsluiten dat een minderjarige van dat recht afstand kan doen.

    De uitzonderingen op die bijstand moeten zeer strikt worden opgevat, zoals het Europees Hof vooropstelt, en moeten telkens worden getoetst aan de concrete omstandigheden van de zaak zelf. Spreker waarschuwt ervoor dat men niet in de verleiding mag komen om bepaalde categorieën van misdrijven automatisch te gaan uitsluiten van het recht op bijstand van een advocaat. Hij begrijpt dat de Veiligheid van de Staat liever heeft dat de advocaat bij een verhoor in terrorismemisdrijven niet aanwezig is en dat hij geen kennis krijgt van al de elementen die daarin naar voren zijn gekomen. Maar wanneer men de advocaat buiten dergelijke zaken houdt, komt men onvermijdelijk in conflict met de rechtspraak van het Europees Hof.

    De bijstand moet ook echt loyaal worden toegepast. Dit wetgevend initiatief zal waarschijnlijk niet volstaan. Er moet ook een evaluatie worden gemaakt van de toepassing. Spreker waarschuwt voor scenario's die in de rechtspraak en de rechtsleer al de ronde doen en die het Salduz-arrest niet loyaal toepassen. Een hypothese is dat men een verdachte extreem lang of altijd als getuige verhoort tot hij op een bepaald ogenblik gedagvaard wordt en echt de verdachte blijkt te zijn. In Nederland heeft de Hoge Raad verschillende arresten geveld die werden voorafgegaan door een conclusie van de advocaten-generaal, waarin men een zeer subtiel onderscheid maakt tussen questioning, de ondervraging zonder al te grote druk, en, interrogation, het verhoor. Dat onderscheid is op niets gebaseerd en kan men derhalve niet invoeren. Een ander denkspoor zou kunnen zijn dat men een onderscheid maakt tussen verhoren waarbij men zich beperkt tot het onderzoeken van materiële elementen van het misdrijf, en verhoren die betrekking hebben op de schuldvraag. Dat is een artificieel onderscheid.

    Nog een andere mogelijkheid is dat men verschillende verdachten verhoort zonder raadsman en dat men hun verklaringen tegen elkaar gaat uitspelen. Het Hof van Cassatie heeft al gezegd dat een verdachte zich niet kan beroepen op het gebrek aan rechtsbijstand van een andere verdachte, om diens verklaring te weren. Het is in die zin geen absoluut, maar een relatief recht. Alleen de verdachte zelf kan zich beroepen op het recht op bijstand van een raadsman.

    Spreker hoopt van harte dat men met open vizier deze rechtspraak zal toepassen, dat men de bijstand van de raadsman zal toestaan en dat men niet op de zojuist vermelde scenario's zal terugvallen om deze wetsbepalingen te omzeilen.

    Ook bij de cautieplicht hebben we verschillende vragen. Volgens het Europees Hof voor de rechten van de mens moet die zowel slaan op het zwijgrecht als op het recht op bijstand van de raadsman. In het Verenigd Koninkrijk informeert men de verdachte bovendien in welke toestand hij zich bevindt. Men zegt hem bijvoorbeeld : « U bent niet aangehouden. U mag op ieder moment dit verhoor verlaten ». Men doet dat omdat rond het verhoor toch een zekere sfeer van intimidatie hangt. Vaak zegt men tegen de mensen dat ze geen gsm mogen gebruiken en dat ze hun familie niet mogen verwittigen, terwijl men iemand die niet is aangehouden, al die dingen niet mag ontzeggen. Hij is vrij en doet wat hij wil, maar vaak gebruikt men die toch wat dubbelzinnige context van een verhoor als pressiemiddel om iemand tot verklaringen te bewegen. Niet direct om tot bekentenissen over te gaan, maar wel om de betrokkene tot meer medewerking te bewegen.

    Het zou goed zijn de verplichting in te bouwen om aan personen die worden verhoord, mee te delen of ze al dan niet zijn aangehouden en of ze het recht hebben om het verhoor te verlaten.

    De Liga voor mensenrechten staat bijzonder positief tegenover de Salduz-leer omdat het bijdraagt tot de waarheidsvinding. Het zal de politie dwingen op een andere manier aan onderzoek te doen. Verklaringen van getuigen zijn hoe dan ook weinig betrouwbare bewijsmiddelen.

    De heer Laeremans vraagt of de heer Pattyn getuigen onbetrouwbaar vindt.

    De heer Pattyn antwoordt dat de menselijke geest vaak niet in staat is, zelfs niet vlak nadat iets is gebeurd, de gebeurtenissen accuraat te reconstrueren. Dat geldt des te meer wanneer iemand jaren na een ondervraging voor een strafgerecht wordt gevraagd te herhalen wat hij heeft gezegd.

    De advocaat die bij het verhoor aanwezig was en waarschijnlijk ook later bij de behandeling van de zaak ten gronde aanwezig zal zijn, zal de verklaringen voor de rechter kunnen duiden. De Salduz-leer zal de politie ook dwingen op een meer wetenschappelijke manier aan onderzoek te doen. Het is zorgwekkend dat de politie zich nog vaak steunt op getuigenverklaringen in plaats van op materiële bewijzen, zoals vingerafdrukken, DNA-onderzoek en dergelijke.

    Het volgen van de Salduz-leer zal bijdragen tot het waarborgen van de menselijke waardigheid. In ons land worden verdachten niet gefolterd of geslagen tijdens een politieverhoor, maar menselijke waardigheid houdt meer in dan de afwezigheid van folteringen en slagen. Spreker geeft een concreet voorbeeld : Zwitserland is door het Europees Hof voor de rechten van de mens veroordeeld omdat iemand die zich bij een politie-inval had bevuild, in zijn vuile kleren ondervraagd werd. Als advocaat wordt spreker soms geconfronteerd met mensen die ter zitting verschijnen in hun gevangenisplunje. Een verhoor in een politiekantoor dat onvoldoende is verwarmd, waarbij de verhoorde over onvoldoende kledij beschikt, druist in tegen de menselijke waardigheid. De aanwezigheid van een raadsman zal de mogelijkheid bieden om in een pril stadium van de procedure te wijzen op die tekortkomingen in het verhoor en maatregelen te vragen om ze te ondervangen.

    De efficiëntie van de strafrechtspleging zal in belangrijke mate toenemen. Nog altijd worden in onze hoven en rechtbanken veel papier en tijd verspild aan discussies over wat de verdachte al dan niet met een bepaalde verklaring heeft bedoeld en over de omstandigheden waarin een verhoor heeft plaatsgevonden. Dat debat zal worden verschoven naar het begin van het onderzoek. De verdachte zal verplicht worden om onmiddellijk te reageren. Hij kan niet meer achteraf, wanneer hij voor de rechter verschijnt, klagen over de omstandigheden van zijn ondervraging. Het komt dus de efficiëntie ten goede.

    Zoals de heer Vandermeersch reeds zei, zal een regeling in overeenstemming met de Salduz-leer de onderzoeksrechter eveneens in staat stellen om meer geïnformeerd een beslissing te nemen over de voorlopige hechtenis. Een advocaat die na afloop van het verhoor de kans krijgt elementen toe te voegen, kan bijvoorbeeld voorwaarden voorstellen waaronder iemand met voldoende waarborgen voor de openbare orde in voorwaardelijke vrijheid kan worden gesteld. In die zin draagt de Salduz-leer bij tot de bescherming van de vrijheid van de persoon en, dat hoopt spreker althans, tot een vermindering van het gebruik van de voorlopige hechtenis, die in ons land te vaak wordt toegepast.

    De Salduz-leer draagt tot slot ook bij tot het vermoeden van onschuld. Nog altijd worden we in de rechtspraktijk geconfronteerd met persberichten, met lekken uit onderzoeken waartegen een advocaat niet echt weerwerk kan bieden.

    Spreker is het ermee eens dat de advocaat niet de persverantwoordelijke is van de beklaagde, dat het dus niet de bedoeling is dat hij na ieder verhoor in de zaal van een hotel een persconferentie organiseert om te zeggen wat er is verteld. Een advocaat die zoiets doet, ontkent de deontologie, maar hij moet toch in staat zijn om, als er een perslek is, het gezegde te weerleggen ter vrijwaring van het recht van verweer van zijn cliënt. Spreker denkt daarbij concreet aan assisenzaken. Er bestaat een bepaald gevaar dat de potentiële juryleden worden bewerkt door strategische informatie vrij te geven in de pers. Een advocaat kan daar nu eigenlijk nog niet tegen optreden. Het vermoeden van onschuld wordt versterkt wanneer men de advocaat de mogelijkheid biedt vroeger kennis te nemen van het dossier, zelfs van bij het prille begin, en op dat moment met kennis van zaken een aantal verklaringen af te leggen.

    De Liga heeft een aantal suggesties voor de wet. In de eerste plaats vragen zij dat de termijn van 24 uur niet wordt aangepast. De Liga is er niet van overtuigd dat de bijstand van een raadsman tot dusdanige moeilijkheden aanleiding zal geven dat die termijn moet worden verlengd. Het huidige voorstel bepaalt dat men twee uur kan wachten op een raadsman en dat er gedurende een half uur consultatierecht is. Dat betekent dus dat het proces mogelijk met 2.30 uur kan worden vertraagd. Ik zie niet goed het verband tussen die potentiële vertraging en het verdubbelen van de grondwettige termijn van 24 uur. Ten slotte moet de onderzoeksrechter oordelen over ernstige aanwijzingen van schuld. Er werd tijdens een vorige hoorzitting een voorbeeld gegeven met 28 huiszoekingen en zeventien beklaagden, maar dat is het resultaat van jarenlang onderzoek, onder toezicht van een onderzoeksrechter, want die heeft het bevel tot huiszoeking gegeven. Aangezien die onderzoeksrechter het dossier kent, weet hij ook of er ernstige aanwijzingen van schuld bestaan en dus is het eigenlijk niet echt nodig die termijn te verlengen om de onderzoeksrechter in staat te stellen zich te vergewissen van het bestaan van die ernstige aanwijzingen van schuld. Het enige wat op dat ogenblik nog in het geding kan zijn, is de noodzaak van de aanhouding voor de openbare orde, maar dan is het natuurlijk de raadsman die tijdens het verhoor een aantal elementen zal kunnen aanbrengen waaruit volgt dat het misschien niet nodig is de verdachte aan te houden. We vragen u dus die termijn van 24 uur niet aan te passen.

    Het is evident dat voorafgaand aan het verhoor en de mogelijkheid van de verdachte om afstand te doen van het recht van bijstand door een advocaat, de verdachte moet worden geïnformeerd over de feiten waarvan hij wordt beschuldigd. Op dit ogenblik wordt in de praktijk een beklaagde vaak in het ongewisse gelaten over de feiten die hem ten laste worden gelegd. Er is dus enige mate van transparantie nodig opdat hij met kennis van zaken zou kunnen oordelen of de bijstand van een advocaat al dan niet nodig is. Het is evident dat iemand die voor een moord wordt geïnterpelleerd misschien wel eerder de bijstand van een raadsman zal verkiezen dan iemand die wordt geïnterpelleerd voor openbare dronkenschap, een verkeersovertreding of andere zaken. Men moet een beslissing nemen over het inzagerecht in het dossier. Spreker vindt de tussenkomst van de heer Vandermeersch wel pertinent. Een advocaat kan immers maar bijstand verlenen als hij weet waarover het gaat, en er moet dus een beslissing worden genomen om minstens vóór het verhoor door de onderzoeksrechter en de beslissing van de onderzoeksrechter over het bevel tot aanhouding een inzagerecht toe te kennen om een tegensprekelijk debat mogelijk te maken. Met betrekking tot de persoon van de verdachte vraagt de Liga uitdrukkelijk dat een minderjarige geen afstand zou kunnen doen van het recht op bijstand van een raadsman, zowel wanneer het gaat om als misdrijf omschreven feiten als in problematische opvoedingssituaties. Want ook in dat kader wordt de minderjarige vaak eerst verhoord door de politie, ook al is hij het slachtoffer. Volgens spreker moet er ook in dergelijke zaken een advocaat aanwezig zijn.

    De wetgever zou misschien een aantal vormvoorwaarden moeten voorschrijven, waaraan de afstand van het recht op bijstand van een advocaat moet voldoen.

    De Liga vraagt uitdrukkelijk dat de bijstand van een raadsman op straffe van nietigheid wordt voorgeschreven. Als de wetgever dit niet doet, vreest spreker dat er in de Belgische praktijk niets zal veranderen. Dan komt men opnieuw in een situatie terecht waar een wettelijk voorschrift bestaat, dat in een aantal gevallen wordt miskend, en waarbij men die onregelmatigheid poogt te ondervangen door de Antigoonleer. Dat kan niet. Het Europees Hof stelt duidelijk dat de bijstand van een advocaat nodig is. Die cautieplicht bestaat en moet worden voorgeschreven op straffe van nietigheid. Dan is de situatie voor iedereen duidelijk, ook voor de rechter, die soms wordt geconfronteerd met ernstige feiten, maar ook met een partij die de onontvankelijkheid van de strafrechtspleging opwerpt omdat ze niet bijgestaan werd door een advocaat. Stel u voor dat een rechter een verdachte voor zich heeft, tegen wie voldoende bewijzen voorhanden zijn om te besluiten dat hij schuldig is. Voor die rechter is het bijzonder moeilijk om de betrokkene niet te veroordelen en het onregelmatige bewijs uit te sluiten, als hij daarvoor niet kan steunen op een wettekst. Dan zal hij die sanctie waarschijnlijk niet toepassen.

    De Liga vraagt de wetgever ook om niet te voorzien in uitzonderingen voor terrorismemisdrijven. Daarmee zou men rechtstreeks in aanvaring komen met het Europees Hof voor de rechten van de mens, in situaties waarbij er geen bijstand kan zijn van een raadsman. Dat kan zich voordoen wanneer een terreurverdachte is aangehouden terwijl men weet dat er ergens een bom is verstopt die elk moment kan afgaan. Het is duidelijk dat die persoon onmiddellijk moet kunnen worden ondervraagd en de kans moet worden gegeven om de aanslag te voorkomen. In dat soort situaties moet niet worden gewacht op de aanwezigheid van een raadsman, maar dat betekent niet dat er geen andere waarborgen moeten zijn. De raadsman moet in ieder geval worden verwittigd. Men kan het verhoor aanvatten en op het moment dat de raadsman er is, moet het worden voortgezet met bijstand van de raadsman. In gevallen waarbij geen advocaat aanwezig is, zou er een audiovisueel verhoor moeten zijn, zodat er een opname bestaat van de verklaringen van de betrokkene. In dat geval kan de vraagstelling ook worden beperkt tot de materiële elementen van het misdrijf. Bij afwezigheid van een raadsman, is het advies aan de politie om niet te vragen naar de persoonlijke betrokkenheid van de verdachte persoon, een extra waarborg voor het recht op een eerlijk proces.

    De raadsman moet de mogelijkheid hebben om zijn opmerkingen te laten acteren en hij moet over bepaalde werkingsmiddelen kunnen beschikken. Dat betekent bij langdurige ondervraging niet enkel drank en een maaltijd, maar ook communicatiemiddelen, zodat hij bijvoorbeeld de parketmagistraat van wacht kan contacteren.

    Als laatste punt vraagt de Liga dat het wetgevende initiatief wordt geëvalueerd en dat er een adequate controle is indien het recht op bijstand van een raadsman niet wordt nageleefd. Daar is volgens spreker een rol weggelegd voor het Comité P.

    Tot slot is spreker ervan overtuigd dat de aanwezigheid van een raadsman een positieve bijdrage is aan de strafrechtspleging.

    Dat wordt ook aangetoond door de ervaringen in het buitenland. De Salduz-leer is niet revolutionair. In de Europese Unie kennen zeventien landen de bijstand van de verdachte door een raadsman. In Nederland heeft een verdachte op het ogenblik van de inzekerheidstelling recht op contact met een raadsman. In Frankrijk heeft hij na een aantal uren garde à vue recht op contact met een raadsman.

    Het EHRM heeft landen die deze bijstand niet kennen, niet willen afstraffen. Het tracht alleen een uniforme regeling in te voeren voor de landen die lid zijn van de Raad van Europa. Vanuit die optiek is de leer dan ook niet revolutionair.

    De impact van de bijstand van de raadsman zal allicht niet zo gruwelijk zijn als men het hier voorstelt. In het buitenland heeft men ervaring met die bijstand. Men kan niet zeggen dat een strafproces er onmogelijk is omdat een advocaat aanwezig was bij de verhoren.

    De heer Pattyn beseft dat de verleiding groot is om de aanwezigheid van de raadsman en de versterking van de positie van de verdachte te compenseren door de positie van de verdachte elders af te zwakken, bijvoorbeeld door de rechten van de ordehandhaving te versterken. De Liga vindt dat niet nodig. Men merkt dat er nu al een groot onevenwicht bestaat tussen de wapens waarover de ordehandhaving beschikt en de beperkte wapens van de verdediging. Door het arrest gaat de balans nu een beetje meer overhellen in het voordeel van de verdachte. Dat betekent zeker niet dat de verdachte zich dankzij de aanwezigheid van een raadsman in een betere positie zal bevinden dan de andere partijen. Een verhoor zal altijd moeilijk zijn voor de verdachte, ook al is een raadsman daarbij aanwezig.

    Spreker roept op de versterking van de rechten van de verdachte niet te compenseren door de ordehandhaving meer mogelijkheden te bieden of de rechten van de verdachte op andere punten af te zwakken.

    De heer Laeremans wijst erop dat vanmiddag ook overleg plaatsvond met juristen en mensen op het terrein over de implicaties van voorliggende wetgeving. Iemand zei dat de wetgever zich goed moet realiseren waarmee hij bezig is.

    Een extreem maximalistische interpretatie van het Salduz-arrest, zoals de Liga voorstelt, voor alle verhoren, voor alle mogelijke procedures, in alle omstandigheden, ook bij caféruzies en kruimeldiefstallen, zal ertoe leiden dat een enorm aantal advocaten moet worden ingeschakeld. In Antwerpen bijvoorbeeld worden tijdens een zaterdagnacht een tachtigtal aanhoudingen verricht. Men verwijst naar het buitenland, maar spreker gelooft nooit dat dit in het buitenland zo verregaand wordt geïnterpreteerd.

    Heeft de Liga zelf enig zicht op het aantal advocaat-uren die nodig zijn ? Denkt zij dat er in dit land daarvoor genoeg advocaten zijn ingeval de wet wordt goedgekeurd en in werking treedt ? Denkt u niet dat de politie 's nachts met een flessenhalseffect dreigt te worden geconfronteerd en bij gebrek aan advocaten haar werk niet zal kunnen doen ? Werd er nagedacht over de kostprijs voor de samenleving ? In de meeste gevallen zal immers een beroep worden gedaan op pro deo-advocaten.

    Dat gaat de samenleving een fortuin kosten, alleen al aan advocatenkosten.

    Spreker was aangenaam verrast door het begin van de uiteenzetting van de heer Pattyn, waarin hij een genuanceerd oordeel gaf en stelde dat niet alleen de daders moeten worden beschermd. Volgens mij pleit hij echter voor een overbescherming van de daders. Men moet echter ook oog hebben voor de burgerlijke partijen en de slachtoffers. Zij hebben ook recht op de bijstand van een advocaat en we stellen vast dat zij momenteel al te vaak in de kou blijven staan. Zij moeten immers zelf opdraaien voor de kosten van een advocaat. Zij hebben niet automatisch recht op een pro deo-advocaat.

    De heer Pattyn heeft veel voorstellen om de rechtspositie van de verdachte te verbeteren. Heeft hij ook concrete voorstellen om het evenwicht te herstellen voor de slachtoffers en de burgerlijke partijen ?

    De heer Pattyn antwoordt dat de rechtspositie van de burgerlijke partijen in het strafproces niet vergelijkbaar is met die van de verdachte. De burgerlijke partij wordt in haar vordering gesteund door het optreden van het openbaar ministerie en de ordehandhaving. De politie zal voor de burgerlijke partijen bewijzen verzamelen. De belangen van de ordehandhaving en van de burgerlijke partijen zijn grotendeels gelijklopend. Bovendien heeft de burgerlijke partij nu reeds een aantal rechten die haar rechtspositie versterken. In de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering staat dat de burgerlijke partijen zorgvuldig en correct moeten worden bejegend. Wel meent spreker persoonlijk dat niet zozeer de advocaat van een burgerlijke partij, maar zelfs iedere vertrouwenspersoon aanwezig kan zijn bij het eerste verhoor. Met name in zedenzaken is het voor het slachtoffer zeer moeilijk en belastend om een aangifte te doen. De aangifte wordt vaak 's nachts, kort na de feiten gedaan wanneer het slachtoffer nog getraumatiseerd en gestrest is. Het zou het onderzoek ten goede komen als het slachtoffer op dat moment een beroep kan doen niet alleen op een raadsman, maar op iedere vertrouwenspersoon die het kan bijstaan.

    Spreker denkt niet dat de budgettaire gevolgen van de rechtsbijstand onoverkomelijk zijn. De Liga heeft zelf geen berekening kunnen maken en grijpt terug naar de cijfers die de politievertegenwoordigers aan de commissie hebben meegedeeld. Zij hadden het over een meerwaarde van 172 voltijdse equivalenten. De Orde van Vlaamse Balies heeft ook al een budgetvoorstel gedaan. Spreker denkt dat het bedrag voor de bijstand al bij al zal meevallen.

    In zijn praktijk als advocaat heeft hij uit contacten met Engelse advocaten geleerd dat de belangrijkste Engelse strafpleiters zich hoofdzakelijk toespitsen op interventies tijdens politieverhoren, en niet zozeer tijdens de processen. In Engeland wordt het merendeel van de zaken — spreker meent dat het om 90 % gaat — via een verkorte procedure afgehandeld. Het gaat om gevallen waarin de verdachte schuld heeft bekend en de rechter zich ertoe beperkt de schuld vast te stellen en een sanctie op te leggen. Nogal wat verdachten kiezen ervoor om zich tijdens het verhoor tegen betaling door een advocaat te laten bijstaan. Ik weet dan ook niet of iedere verdachte in België of eenieder die zal worden verhoord noodzakelijkerwijze een pro deo-advocaat zal kiezen. Sommige advocaten zullen zich specialiseren in de bijstand — tegen betaling — van verdachten tijdens een eerste verhoor. Hij meent dan ook niet dat het systeem een grote budgettaire weerslag zal hebben.

    Spreker maakt volgende vergelijking. Het merendeel van de advocaten bij een assisenproces bestaat uit gespecialiseerde advocaten die voor hun bijstand een vrij degelijke vergoeding van de verdachte of zijn familieleden ontvangen. Hetzelfde zal gelden bij aanhoudingen, waar de advocaten vaak niet pro deo zullen optreden.

    De opmerking met betrekking tot de flessenhals bij de politie vindt spreker pertinent. Hij vreest er evenwel niet voor, omdat het aantal aanhoudingen en gerechtelijke onderzoeken slechts ongeveer 5 % van het totaal aantal strafzaken uitmaakt. 95 % van de onderzoeken gebeurt op afspraak. Spreker is dus van oordeel dat men afspraken kan maken met de verdachte en zijn raadsman op het uur waarop de verdachte zal worden verhoord. In de praktijk duurt het trouwens meestal enige tijd vooraleer een verdachte wordt verhoord en wordt hij na het eerste verhoor ook niet onmiddellijk naar de onderzoeksrechter gebracht. Meestal wordt hij tijdens de eerste twee uur verhoord en pas rond het 22e uur bij de onderzoeksrechter gebracht. Spreker denkt dus niet dat er onoverkomelijke praktische problemen zullen bestaan. Hij is het er evenwel mee eens dat er in een overgangsfase problemen zullen zijn, maar op termijn zullen die worden opgelost.


    III.11. HOORZITTING MET VERTEGENWOORDIGERS VAN HET VRIJ SYNDICAAT VOOR HET OPENBAAR AMBT-POLITIE (VSOA-POLITIE), VAN HET NATIONAAL SYNDICAAT VAN HET POLITIE- EN VEILIGHEIDSPERSONEEL (NSPV), VAN DE CHRISTELIJKE CENTRALE VAN DE OPENBARE DIENSTEN (CCOD) EN VAN DE ALGEMENE CENTRALE OVERHEIDSDIENSTEN (ACOD)

    A. Hoorzitting met vertegenwoordigers van het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt-Politie (VSOA-politie)

    De heer Gilles legt uit dat de omzendbrieven van het College van Procureurs-generaal voor een aantal problemen zorgen. Het eerste probleem ligt aan de aard van de omzendbrief zelf, die een gewone aanbeveling is. Men stelt vast dat er een « wisselende interpretatie » is wat de toepassing van die omzendbrieven betreft, wat een groot risico inhoudt op procedurefouten die door de advocaten gebruikt kunnen worden. Het tweede probleem heeft te maken met de audiovisuele opname, die door de politie als een controle op hun werk wordt beschouwd. Hoewel Kol. 7/2010 voor bepaalde punten verwijst naar artikel 112 van het Wetboek van strafvordering, dat in bepaalde gevallen en bepaalde omstandigheden voorziet in de audiovisuele opname, wordt er op andere punten van afgeweken. De wisselende interpretatie toont volgens spreker opnieuw aan dat het hoofddoel van de omzendbrieven niet is gevolg te geven aan het Salduz-arrest, maar een nieuwe controle op de politie in te stellen.

    De technische toepassing van de aanbeveling brengt ook moeilijkheden mee omdat de verhoorkamers voor video-opnames in de verschillende commissariaten anders zijn opgezet : soms is de camera gericht op de politieagent, soms op de ondervraagde persoon en soms op beide personen. In dit geval vindt het VSOA dat de rechten van de politieagent als burger gewoonweg geschonden worden. Het VSOA eist dan ook de opschorting van Kol. 7/2010 tot de wetgever een tekst aanneemt waarin een duidelijke procedure staat die over het hele grondgebied op dezelfde manier moet worden toegepast.

    De heer Houssin onderlijnt dat de Col enkel een aanbeveling is en aldus geen enkele wettelijke waarde inhoudt. Er zijn heel veel praktische problemen met de Col 7, waardoor deze circulaire door heel wat personen op het terrein in vraag wordt gesteld.

    Aldus mag men niet vergeten dat het eerste verhoor wordt afgenomen door de mensen van de eerstelijnspolitie, dus door de mensen van de interventie op de straat. Men geeft hier de indruk dat het eerste verhoor wordt afgenomen door personen van de recherche, wat totaal niet strookt met de realiteit. Aldus moet men zich realiseren dat er praktische problemen rijzen op het vlak van de capaciteit; de interventieploegen zijn hiertoe niet opgeleid en zij hebben ook niet de tijd.

    Verder wordt in de Col 7 met een omgekeerde bewijslast gewerkt. Het is de bedoeling van de Col 7 een controle uit te oefenen op het verhoor teneinde na te gaan of dit correct is gebeurd. De politieman op de straat wordt hierbij als een beschuldigde beschouwd en aldus rijst ook de vraag naar de rechten van de agent. Een bijkomende vraag betreft de toestemming van de betrokkene. Spreker verwijst hiervoor naar de privacy-wetgeving. Er wordt duidelijk gesteld dat het verhoor niet wordt afgenomen in het kader van artikel 112 van het wetboek van strafvordering. Nergens wordt echter vermeld in welk kader deze dan wel zouden worden afgenomen. Aldus is er geen wettelijk kader voorhanden. Dit betekent dat toestemming, zowel van de politieman als van de verdachte zelf, nodig is.

    Vele speurders, zeker in tweede lijn, vrezen voor misbruik van de beelden. In tegenstelling tot artikel 112 is het immers zeer onduidelijk wat juist de voorwaarden zijn om de beelden te mogen opvragen of gebruiken. Spreker verwijst bijvoorbeeld naar het interview met mevrouw Clottemans, uitgezonden op Telefacts, waarbij zij duidelijk stelde dat zij de opdracht had gekregen van haar raadsman om alle beelden te bekijken en alle subjectieve of suggestieve vragen te weren. Aldus werden de speurders publiekelijk vernederd.

    Col 7 vermeldt dat de toepassing bij voorrang moet gebeuren bij levensbedreigende misdrijven. Wat bedoelt men juist met de term « bij voorrang » ? Dit lijkt in te houden dat ook een verdachte bij een inbreuk zich eventueel zou kunnen beroepen op de Col 7.

    De Col 7 hangt slechts met haken en ogen aaneen, waardoor er veel vragen rijzen en de vrees bestaat dat er zeer veel procedurefouten zouden kunnen worden gemaakt.

    De procureur-generaal verzoekt om een wetgevend initiatief, gelet op de ongelijkheid en de mindere rechtszekerheid. Hij stipt ook aan dat de materiële bewijzen in de toekomst enorm belangrijk zullen zijn. Spreker wijst op het probleem van capaciteit van de labo's : zij zijn totaal onderbezet.

    Een laatste bemerking betreft het financieel aspect. Hoewel de balies klaar blijken te zijn met het organiseren van permanenties, rijst de vraag wie dat alles zal betalen. Het kan niet zijn dat de politie moet opdraaien voor het feit dat de advocatuur niet kan worden vergoed. Ook dit aspect moet dringend wetgevend worden geregeld.

    Systematische opnames zijn voor de politie niet aanvaardbaar.

    B. Hoorzitting met vertegenwoordigers van het Nationaal Syndicaat van het Politie- en Veiligheidspersoneel (NSPV)

    De heer Allard dankt de commissie en onderlijnt dat voorliggende initiatieven een belangrijke ingreep betekenen in de dagelijkse werking van de politie. De vakverenigingen wensen dan ook enkele bemerkingen te formuleren.

    Spreker schetst in het kort de mogelijke problemen op het terrein en verwijst naar de tussenkomst van VSOA met betrekking tot de moeilijkheden die de Col 7 meebrengt voor de politiemensen op het terrein. De Col 7 2010 is slechts een aanbeveling en wordt niet door iedereen op dezelfde wijze toegepast, laat staan dat de onderzoeksmagistraten er wensen mee te werken.

    De Col 7 biedt sowieso geen afdoende oplossing voor de eisen gesteld in het Salduz-arrest, namelijk de bijstand van een advocaat, maar betreft het filmen van het verhoor. Artikel 112 van het Wetboek van strafvordering bepaalt de bijzondere procedure van audio-visuele opname van het verhoor. Spreker wenst dat ook hier van dit artikel niet wordt afgeweken, en dat men zich geen extra controlemiddelen gaat verschaffen die door de politie worden ervaren als controle van hun gedrag.

    Spreker beseft dat de wetgever door het Salduz arrest verplicht wordt om tegemoet te komen aan de eisen van bijstand van een advocaat, maar kan niet instemmen met allerlei onduidelijke richtlijnen die aanleiding geven tot verwarring bij het politiepersoneel. Bovendien wordt de politie door deze richtlijn in een juridisch moeilijke situatie gezet, aangezien zij procedurefouten dreigt te maken, waardoor haar gedrag ter discussie zou kunnen komen te staan, wat aanvankelijk nochtans niet de bedoeling was.

    Een wetgevend initiatief is nodig en dit dient duidelijkheid te verschaffen over de nadere regels van de bijstand. Gaat het om een fysieke aanwezigheid en het bijwonen en het eventuele toezicht op de procedure of wil men verdergaan ? Wordt de advocaat gekozen door de betrokkene zelf of wordt deze aangeduid door de balie ? Binnen welke termijn zal de advocaat ter beschikking zijn van de verhoorders ? Kan dit allemaal binnen de gestelde termijn van 24 uur ? Wie zal de advocaat betalen ? Wat met de tolken en de implicaties op de infrastructuur van de verhoorlokalen en de veiligheid van het aanwezige personeel ? Wat als de advocaat en de verhoorde dezelfde taal spreken die echter een andere taal is dan die van de verhoorder ? Kunnen de advocaten al dan niet worden gefouilleerd als ze het politiekantoor betreden ? Het is immers nooit uitgesloten dat de advocaat, a fortiori wanneer hij zelf door zijn cliënt wordt aangeduid, geen goede bedoelingen heeft. Ook dan dient de veiligheid van de politiemensen te zijn gegarandeerd.

    Ook moet worden uitgeklaard voor wie juist de bijstand zal gelden. Enkel voor de verdachten of ook voor de getuigen ?

    Al deze zaken hebben een enorme impact op de noodzakelijke politiecapaciteit en op de te garanderen veiligheid. Men mag ook niet uit het oog verliezen dat de politiemensen daartoe niet allen zijn gevormd en opgeleid en dat de middelen niet voorhanden zijn.

    Het kan niet de bedoeling zijn dat alle verhoren systematisch worden gefilmd. Ook de privacy van de politieman dient in overweging te worden genomen.

    De heer Barbier verklaart dat een vrijheidsbeneming ook kan plaatsvinden bij een huiszoeking. Het is namelijk zo dat op dat moment een eerste verhoor plaatsvindt, al was het maar om de lijst te maken van de voorwerpen die in beslag worden genomen en meegenomen. De politie bevindt zich dan buiten haar lokalen en het zal dan onmogelijk zijn het verhoor op video op te nemen.

    Wat de infrastructuur betreft, zijn er momenteel weinig middelen om verhoren op te nemen, zelfs bij een eenheid van de federale gerechtelijke politie van gemiddelde omvang. Het gebeurt niet zelden dat bij een geprogrammeerde operatie een twintigtal verdachten tegelijk worden opgepakt en daarvoor zijn 15 à 20 lokalen nodig. Bovendien zal men heel veel mensen moeten inzetten. Spreker herinnert eraan dat momenteel ten minste twee politieagenten aanwezig zijn per verhoorde persoon. Bovendien moet voor het toezicht worden gezorgd voor aangepaste en beveiligde lokalen, waarin de vertrouwelijkheid van de gesprekken tussen de advocaat en zijn cliënt gewaarborgd zijn.

    In het gerechtsgebouw moeten dezelfde voorzieningen aanwezig zijn, aangezien de politie ook daar belast is met het toezicht op de persoon die van zijn vrijheid is beroofd.

    Spreker wijst er ten slotte nog op dat momenteel weinig collega's opgeleid zijn om een op video opgenomen verhoor af te nemen. Bovendien is het tijdsbestek van de vrijheidsbeneming van 24 uur relatief kort om alle verplichtingen na te komen, vooral om alle processen-verbaal op te stellen vóór de verschijning voor de magistraat.

    C. Hoorzitting met een vertegenwoordiger van de christelijke politievakbond (ACV)

    De heer Deldicque wenst eerst en vooral de aandacht van de commissieleden te vestigen op de paragrafen nrs. 54 en 55 van het Salduz-arrest.

    Het Hof meent (paragraaf 55) dat, « om het recht op een eerlijk proces « praktisch en effectief » te houden (zie paragraaf 51 hierboven), artikel 6, § 1, vereist, dat in de regel toegang moet gegeven worden tot een advocaat vanaf de eerste ondervraging van een verdachte door de politie, tenzij het in het licht van de welbepaalde omstandigheden van elk geval bewezen is dat er dwingende redenen zijn om dit recht in te perken. Zelfs indien dwingende redenen uitzonderlijk het weigeren van toegang tot een advocaat zouden rechtvaardigen, mag een dergelijke beperking — wat ook de rechtvaardiging ervan zij — geen onnodige schade toebrengen aan de rechten van de beschuldigde onder artikel 6 (...). In principe wordt onherstelbare schade toegebracht aan de rechten van de verdediging indien incriminerende verklaringen die werden afgelegd tijdens een politieverhoor zonder de aanwezigheid van een advocaat gebruikt worden voor een veroordeling. ».

    Om een antwoord te bieden op dat arrest, heeft het College van Procureurs twee circulaires geschreven : COL 7/2010 van 4 mei 2010, aangevuld door COL 15/2010 van 14 juli 2010. Dhr. Deldicque wijst nadrukkelijk op de voorafgaande vaststelling van het College over het gebrek aan middelen van de politiediensten : « Er bestaat onvoldoende capaciteit bij de politiediensten om in elke zwaarwichtige zaak een degelijk sporenonderzoek uit te voeren en bijgevolg alle materiële vaststellingen te doen. De laboratoria die op arrondissementeel vlak met die opdrachten worden belast, zijn onderbezet ».

    Spreker denkt dat de aandacht moet worden gevestigd op drie gegevens uit Col 7/2010 : het eerste betreft het tijdsbestek van 24 uur dat op artikel 12 van de Grondwet gebaseerd is en dat dus niet onmiddellijk kan worden herzien. Het tweede betreft het belang voor een proces van de fase waarin de vaststellingen ter plaatse worden gedaan, en bijgevolg de bijzondere inspanning die de politiediensten in die fase moeten leveren. Inzake de opname van het verhoor van een verdachte die van zijn vrijheid is beroofd ten slotte, onderstreept het College : « De te horen persoon wordt op voorhand geïnformeerd dat de opname louter gebeurt ter controle van de wijze waarop het verhoor precies verlopen is. Het betreft geen opname in de zin van artikel 112 van het Wetboek van strafvordering. De voorafgaande toestemming van de verhoorde is niet vereist. De opname wordt neergelegd ter correctionele griffie ».

    In Col 15/2010 wijst het College van procureurs-generaal nogmaals nadrukkelijk op het gebrek aan middelen en bijgevolg op de materiële onmogelijkheid om van elke aanhouding een audiovisuele opname en geluidsopname te maken. Het College preciseert dat de opname alleen aanbevolen wordt als controlemiddel, weliswaar met een gerechtelijke finaliteit die ongetwijfeld kadert in de opdrachten van de gerechtelijke politie. Hiertoe werd bij de omzendbrief een bijlage gevoegd met een lijst van de misdrijven waarvoor een opname moet worden gemaakt.

    Spreker wijst vervolgens op de paradoxen welke in die teksten voorkomen.

    Ten eerste stelt het College vast dat de politiediensten in het algemeen en de laboratoria in het bijzonder met een gebrek aan mensen te kampen hebben. Die vaststelling werd overigens door de minister van Binnenlandse Zaken op 20 oktober jongstleden in de Commissie voor de Binnenlandse Zaken herhaald en stond reeds in het jaarverslag van 2003 van het Comité P. Spreker illustreert zijn stelling met twee cijfers uit het jaarverslag van 2008 van de Federale Politie, betreffende de interventies van die laboratoria over het hele grondgebied : 50 522 interventies, dat is 1 800 interventies per laboratorium. Het aantal arbeidsuren bedraagt 1 727 830, wat in voltijds equivalenten neerkomt op 1 136 mensen. We zien echter dat de budgetten voor de federale politie systematisch verminderen. Bovendien wordt een kwantitatief en kwalitatief management gevraagd met lagere budgetten. De kwaliteit van het werk gaat eronder lijden, wat op lange termijn onaanvaardbaar is.

    Ten tweede meent spreker dat men de audiovisuele opname van het eerste verhoor weliswaar aanbeveelt, maar dat de circulaires er niet bij zeggen om welke eerste verklaring het gaat. Maakt een verhoor bij een huiszoeking deel uit van dat « eerste » verhoor ? Dat is een cruciaal punt dat moet worden uitgeklaard.

    Het doel van die opname is duidelijk. Men wil de rechten van al wie aangehouden wordt beschermen en waarborgen, alsook de belangen van de strafvordering. Spreker wijst erop dat reeds meer dan tien jaar speciaal daartoe opgeleide onderzoekers audiovisuele opnames maken, ofwel voor minderjarigen die slachtoffer of getuige zijn van zedenfeiten of geweld (TAM-opnames) ofwel voor alle personen (VVV-opnames). Daarnaast vinden ook opnames plaats van de polygraaftest (leugendetector). Bij wijze van voorbeeld : een TAM-verhoor duurt idealiter tussen 20 en 40 minuten. Een VVV-verhoor kan langer duren dan een uur.

    De transcriptie van een verhoor kost eveneens vele uren werk. Een TAM-verhoor van 30 minuten bijvoorbeeld kost bij integrale transcriptie 10 tot 15 u. werk. De audiovisuele opname voor bijkomende aanhoudingen zal dus een toename van het werk veroorzaken die moeilijk te beheren valt, vooral ook omdat de meeste opnames vooraf gepland zijn en niet onder tijdsdruk plaatsvinden. De onderzoekers beschikken reeds over gegevens die vooraf bij het opsporingsonderzoek werden verzameld, wat hun werk vergemakkelijkt. Hier gaat het echter om de eerste verklaring die in een welbepaald en opgelegd tijdsbestek moet worden afgelegd, zodat spreker zich vragen stelt bij de kwaliteit en de meerwaarde van dat verhoor voor het gerechtelijk onderzoek.

    De opname kan ten slotte slechts als controlemiddel dienen over het verloop van het verhoor (artikel 47 van het Wetboek van strafvordering) en is een bestanddeel van het onderzoek met inachtneming van de principes van artikel 15 van de wet op het politieambt en artikel 8 van het Wetboek van strafvordering. Men moet dan ook niet verbaasd zijn dat de politiediensten die opname als een bijkomend controlemiddel tegen hen beschouwen. Men mag echter de opname niet uitsluitend als een hinderlijk controlemiddel tegen de politie beschouwen.

    Wat het op poten zetten van het systeem betreft, denkt spreker dat voor de opnames bestaande structuren moeten worden gebruikt en hij herinnert eraan dat er reeds specifieke lokalen en opgeleid personeel zijn, ook al zijn er momenteel niet genoeg. Bovendien moet het systeem door elke overheid doorlopend worden geëvalueerd, opdat ze in voorkomend geval kan beslissen voor meer lokalen en opleidingen te zorgen. Bovendien moet men gemakkelijker toegang krijgen tot opgeleid personeel.

    Spreker pleit ervoor dat op grond van die gegevens een belangrijke groep federale en lokale rechercheurs op korte termijn die opleiding krijgt. Beantwoordt de VVV-opleiding wat dat betreft aan de verwachtingen ? Tevens valt het aan te bevelen die opleidingen ook te verstrekken aan de « eerstelijnsagenten ».

    Het is ook raadzaam dat men nadenkt over het probleem van de verlenging van de tijdsduur van de vrijheidsbeneming van 24 uur en eventueel inspiratie put uit buitenlandse wetgeving ter zake.

    Men kan besluiten dat de gevolgen van het Salduz-arrest en de eventuele omzetting in wetteksten van de mogelijkheid om een eerste verhoor op te nemen moeilijk te verwezenlijken lijken. De aanwezigheid van een advocaat bij het eerste verhoor zal problemen veroorzaken, gezien het gebrek aan normatief kader inzake de voorrang van de politieagent ten opzichte van de advocaat, al was het maar met het oog op de veiligheid.

    D. Hoorzitting met vertegenwoordigers van de algemene Centrale van Overheidsdiensten (ACOD)

    Mevrouw Lemauvais herinnert naar dat de eerbiediging van de mensenrechten en van de rechten van de verdediging voor de ACOD essentieel zijn en dat ze bijgevolg in acht moeten worden genomen. Wanneer echter wetteksten worden gewijzigd, zal het van essentieel belang zijn dat « het veld » de menselijke en financiële middelen krijgt die nodig zijn om die nieuwe verplichtingen te kunnen nakomen. Anders mag men een aantal rechtsvorderingen vrezen, met als gevolg dat het werk van de rechercheurs en van de politie minder gewaardeerd wordt en er een risico op straffeloosheid ontstaat. Er zal dus nood zijn aan menselijke, financiële en technische middelen. Mevrouw Lemauvais beklemtoont hierbij dat het belangrijk is dat de politieagenten worden opgeleid in die nieuwe technieken en dat er gezorgd wordt voor arbeidsvoorwaarden die afgestemd zijn op hun huidige administratieve status. Bijkomende werklast als gevolg van een wetswijziging is dus uit den boze.

    De ACOD is tot besluit niet tegen de aanwezigheid van de advocaat bij het eerste verhoor gekant, noch tegen de audiovisuele opname, op voorwaarde dat bovenstaande waarborgen worden nageleefd.

    E. Uiteenzetting door de heer Pickeur

    De heer Pickeur licht volgende nota toe die het standpunt van de ACOD over de problematiek met betrekking tot de richtlijnen betreffende bijstand van een advocaat bij het eerste politionele verhoor van een verdachte gelet op de recente rechtspraak van het EHRM, weergeeft

    De ACOD is verheugd dat vertegenwoordigers van haar organisatie worden gehoord, en dit na tussenkomst van de heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie, door de Commissie voor de Justitie van de Senaat.

    Verder heeft de ACOD kennis genomen van diverse wetgevende initiatieven die zowel in de Senaat als in de Kamer werden genomen.

    Ook door de minister van Justitie werd aan de Senaat eveneens een voorstel overgemaakt om advocaten voor aanvang van het eerste verhoor een consultatierecht van hun cliënt te geven.

    Gelet op dit alles hoeft het ons dan ook niet te verwonderen dat de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) met betrekking tot de tussenkomst van advocaten bij het eerste politionele verhoor van de verdachte voor de nodige commotie zorgt. Er is geen eenduidige visie. Politiemensen, die dagdagelijks worden geconfronteerd met dit gegeven, zijn dan ook gefrustreerd.

    I. Inleiding

    Bij het bepalen van zijn standpunt heeft de ACOD zich laten leiden door een aantal bepalingen die politieambtenaren moeten respecteren bij het uitoefenen van hun ambt.

    — Zij nemen de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in acht en verbinden zich ertoe die te doen naleven (27) .

    — Bij het vervullen van hun opdrachten van bestuurlijke politie of gerechtelijke politie, waken de politiediensten over de naleving en dragen zij bij tot de bescherming van de individuele rechten en vrijheden, evenals tot de democratische ontwikkeling van de maatschappij (28) .

    — De personeelsleden hebben aandacht voor het naleven van de procedureregels die vervat zijn in het Wetboek van strafvordering, in de andere wettelijke en reglementaire voorschriften en in de ministeriële omzendbrieven en richtlijnen van de parketten. Zodoende waarborgen zij de rechten van de rechtsonderhorigen, bieden zij de bevoegde magistraten de mogelijkheid hun ambt vaststellingen, onderzoeken en strafrechtelijke vervolgingen (29) .

    Deze stellingname betekent niet dat de organisatie geen kritiek kan hebben op de huidige regelgeving of de toepassing ervan op de werkvloer.

    II. Het arrest SALDUZ en zijn gevolgen

    Op 27 november 2008 velde de Grote Kamer van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) in de zaak Salduz t. Turkije een arrest dat in justitiële middens een grote weerklank had. Zeventien rechters kwamen unaniem tot het besluit dat voor een verdachte de toegang tot een advocaat moet mogelijk zijn vanaf het eerste politieverhoor (30) . In het motiverend gedeelte van het arrest werden een aantal algemene principes naar voor gebracht (§ 50 tot en met 55) die van toepassing zijn in alle strafprocedures. Gemakkelijkheidshalve worden deze hieronder weer (31) gegeven.

    § 50. Het Hof herhaalt dat, zelfs als het primaire doel van artikel 6, voor zover het strafrechtelijke procedures betreft, is een eerlijk proces te verzekeren door een « rechtbank » die bevoegd is « enige strafrechtelijke beschuldiging' » vast te stellen, hieruit niet volgt dat het Artikel niet van toepassing is op de procedures van het proces. Daarom kan artikel 6 — in het bijzonder paragraaf 3 — relevant zijn vooraleer een zaak naar de rechtbank verwezen wordt indien en voor zover het waarschijnlijk geacht wordt dat er aanzienlijk afbreuk wordt gedaan aan het eerlijk verloop van het proces door een initiële fout bij het nakomen van de bepalingen ervan (...). Zoals het Hof reeds besliste in zijn vorige vonnissen, is het recht bedoeld in paragraaf 3 c) van artikel 6 van het Verdrag, onder andere, een aspect van het concept van een eerlijk proces in strafrechtelijke stappen zoals bedoeld in paragraaf 1 (vermeld Imbrioscia, § 37, en vermeld Brennan, § 45).

    § 51. Het Hof herhaalt verder dat het recht van iedereen die van een strafrechtelijk overtreding wordt beschuldigd zich effectief te laten verdedigen door een advocaat, indien nodig officieel aangesteld, hoewel het geen absoluut recht is, wel een van de fundamentele kenmerken is van een eerlijk proces (Poitrimol t. Frankrijk, 23 november 1993, § 34, serie A nr. 277-A en Demebukov t. Bulgarije,nr. 68020/01, § 50, 28 februari 2008). Artikel 6, § 3, c), bepaalt echter de voorwaarden niet voor de uitoefening van heet recht die het bekrachtigt. Het geeft aldus de verdragsluitende staten de keuze van de middelen die hun gerechtelijk stelsel de mogelijkheid bieden heet recht te waarborgen. De taak van het Hof is na te gaan of de weg die ze hebben gevolgd aan de vereisten van een eerlijk proces beantwoordt. Men mag in die context niet vergeten dat het Verdrag tot doel heeft rechten te beschermen die niet theoretisch of illusoir zijn, maar concreet en tastbaar, en dat de aanwijzing van een raadsman op zich de tastbaarheid van de bijstand die hij de beschuldigde kan verlenen niet verzekert (vermeld Imbrioscia, § 38).

    § 52. De nationale wetgeving kan consequenties verbinden aan de houding van een beschuldigde tijdens de initiële stadia van ondervraging door de politie die beslissend zijn voor de vooruitzichten van de verdediging in eventueel daaropvolgende strafrechtelijke procedures. Artikel 6 zal normaal gezien vereisen dat de beschuldigde reeds tijdens de initiële stadia van ondervraging door de politie kan genieten van de bijstand van een advocaat. Echter, er werd tot nu toe geacht dat dit recht kan onderworpen zijn aan beperkingen om gegronde redenen. De vraag was daarom in elk geval of de beperking gerechtvaardigd was en, indien ja, of deze in het licht van de volledige procedure, de beschuldigde niet heeft beroofd van een eerlijke behandeling, want zelfs een gerechtvaardigde beperking kan dit, in bepaalde gevallen, tot gevolg hebben (zie vermeld John Murray, § 63, vermeld Brennan, § 45, en vermeld Magee, § 44).

    § 53. De in bovenstaande paragraaf 52 beschreven beginselen sluiten tevens aan bij de algemeen erkende internationale normen inzake mensenrechten (bovenstaande paragrafen 37-42), die centraal staan in het begrip eerlijk proces en waarvan de bestaansreden te maken heeft met de noodzaak de beschuldigde te beschermen tegen elke onrechtmatige dwang vanwege de autoriteiten. Ze dragen bij tot het voorkomen van gerechtelijke dwalingen en tot de verwezenlijkingen van de doelstellingen van artikel 6, met name de wapengelijkheid tussen de autoriteiten van onderzoek en vervolging en de beschuldigde.

    § 54. In dit opzicht, onderstreept het Hof het belang van de onderzoeksfase voor de voorbereiding van de strafrechtelijke procedure, daar de bewijzen die tijdens deze fase worden bekomen het kader bepalen waarbinnen de ten laste gelegde overtreding zal worden beschouwd tijdens het proces (Cant t. Oostenrijk, nr. 9300/81, vervolg van de Commissie van 12 juli 1984, § 50, serie A, nr. 96).

    Tezelfdertijd bevindt een beschuldigde zich vaak in een erg kwetsbare positie tijdens de fase van het proces, en wordt het effect hiervan nog versterkt door het feit dat de wetgeving in strafrechtelijke procedures geneigd is steeds complexer te worden, met name met betrekking tot de regels betreffende het verzamelen en gebruiken van bewijzen. In de meeste gevallen kan deze welbepaalde kwetsbaarheid enkel terdege gecompenseerd worden door de bijstand van een advocaat wiens taak het onder andere is, het recht van een beschuldigde om zichzelf niet te incrimineren te helpen vrijwaren. Dit recht vereist inderdaad dat de openbare aanklager in een strafzaak probeert zijn zaak tegen wil van de beklaagde (Jalloh t. Duitsland [GC], nr. 54810/00, § 100, EHRM 2006- ... en Kolu t. Turkije, nr. 35811/97, § 51, 2 augustus 2005). Vroegtijdige toegang tot een advocaat maakt deel uit van de procedurele waarborgen waar et Hof in het bijzonder rekening mee zal houden wanneer het onderzoekt of een procedure schade heeft toegebracht aan het essentieel privilege zichzelf niet in verdenking te stellen (zie, mutatis mutandis, vermeld Jalloh, § 101). Het Hof neemt ook akte van de vele aanbevelingen van het Verdrag tegen foltering (bovenstaande paragrafen 39-40), waarbij beklemtoond wordt dat het recht van elke gedetineerde op het verkrijgen van juridisch advies een fundamentele waarborg is tegen mishandeling. Elke uitzondering op het genot van dat recht moet duidelijk worden omschreven en de toepassing ervan moet strikt in de tijd worden beperkt. Die beginselen zijn vooral belangrijk bij ernstige misdrijven, aangezien heet tegenover de zwaarste straffen is, dat het recht op een eerlijk proces in de hoogst mogelijke mate moet worden verzekerd in democratische samenlevingen.

    § 55. Tegen deze achtergrond, oordeelt het Hof dat, om het recht op een eerlijk proces « praktisch en effectief » te houden (zie paragraaf 51 hierboven), artikel 6 § 1 vereist, dat in de regel toegang moet gegeven worden tot een advocaat vanaf de eerste ondervraging van een verdachte door de politie, tenzij het in het licht van de welbepaalde omstandigheden van elk geval bewezen is dat er dwingende redenen zijn om dit recht in te perken. Zelfs indien dwingende redenen uitzonderlijk het weigeren van toegang tot een advocaat zouden rechtvaardigen, mag een dergelijke beperking — wat ook de rechtvaardiging ervan is — geen onnodige schade toebrengen aan de rechten van de beschuldigde onder artikel 6 (zie, mutatis mutandis, vermeld Magee, § 44). In principe wordt onherstelbare schade toegebracht aan de rechten van de verdediging indien incriminerende verklaringen die werden afgelegd tijdens een politieverhoor zonder de aanwezigheid van een advocaat gebruikt worden voor een veroordeling.

    De stellingen ontwikkeld in het arrest Salduz werden sindsdien in diverse arresten aangehouden zodat we hier wel degelijk kunnen spreken van een « vaste rechtspraak ». Momenteel zijn er meer dan 60 (32) . De rode draad in al deze arresten was dat deze verdachten geen rechtsbijstand hadden genoten bij hun verhoor en om die reden dient hun strafrechtelijke veroordeling als manifest oneerlijk beschouwd te worden volgens het EHRM (33) .

    Binnen het bestek van dit betoog is het niet aangewezen om al deze arresten hier de revue te laten passeren. Dit neemt niet weg dat twee arresten onze bijzondere aandacht dienen te weerhouden omdat deze van belang zijn voor de Belgische situatie.

    Een eerste arrest betreft het arrest Bouglame van 2 maart 2010 (34) . Spreker beperkt zich hier tot het citeren wat Tom De Meester in deze stelde tijdens zijn rede uitgesproken op de plechtige openingszitting van de Vlaamse Conferentie bij de Balie te Antwerpen op 15 oktober 2010 :

    « In de zaak Bouglame tegen België stelde het Hof op 2 maart 2010 nog maar eens, nu in Belgische context, dat het systematisch op wettelijke basis uitstellen van de toegang tot de advocaat tot na het eerste verhoor, ipso facto een schending uitmaakt van artikel 6 EVRM Deze niet mis te verstane vingerwijzing naar de Belgische voorlopige hechteniswet mag worden beschouwd als een laatste waarschuwing aan het adres van de Belgische wetgever. De beslissing tot onontvankelijkheid in deze zaak was enkel te « danken » aan het feit dat de klager vrijgesproken was en dus automatisch het beste rechtsherstel had genoten. Ze werd overigens mee onderschreven door de door België voorgedragen rechter, waarvan mag worden verondersteld dat ze de Belgische situatie en tradities goed kent. » (35)

    Het tweede arrest waar spreker hier de aandacht wilt op vestigen is van recente datum en werd reeds besproken door Tom Decaigny en Paul De Hert, respectievelijk als praktijkassistent en professor verbonden aan de vakgroep criminologie van de VUB, onder de titel « EHRM doorkruist Salduzdiscussie Senaatscommissie Justitie ». (36) . Het gaat hier om een arrest van 14 oktober 2010 van het EHRM, nl. het arrest Brusco t. Frankrijk. Dit arrest is voor België van belang omdat de regeling die in Frankrijk geldt vergelijkbaar is met onze regelgeving. De auteurs van het artikel stellen duidelijk dat uit dit arrest nog maar eens tot uiting komt dat een louter consultatierecht niet volstaat. De verdachte heeft wel degelijk recht op rechtsbijstand en dit vanaf het eerste verhoor door de politie.

    Als reactie op de heisa die ontstaan was door de rechtspraak van het EHRM vaardigde het College van Procureurs-generaal bij de hoven van beroep voorlopige richtlijnen uit inzake de bijstand van een advocaat bij het eerste politionele verhoor van een verdachte op 4 mei 2010. Het betreft hier de omzendbrief nr. COL 7/2010. Op 14 juli 2010 verscheen een addendum aan deze omzendbrief met de omzendbrief nr. COL 15/2010.

    In beide omzendbrieven verdedigt het College van Procureurs-generaal de stelling dat wettelijk initiatief noodzakelijk is om het door het EHRM ingenomen standpunt in te voeren in het Belgische strafprocesrecht. Hierbij stellen zich drie problemen (37)  :

    — een wijziging van artikel 12 van de Grondwet is noodzakelijk om de 24-uren regeling te kunnen wijzigen; bij arrestatie heeft men doorgaans weinig tijd om een gedegen overleg of bijstand van een advocaat te organiseren.

    — een tekort aan infrastructuur om videoverhoren te doen.

    — bijstand van een advocaat zou organisatorische problemen geven voor de balies die daar niet op voorzien zijn.

    In afwachting van wetgeving worden volgende richtlijnen opgelegd aan de politiediensten :

    — mededeling van het zwijgrecht aan elke ondervraagde persoon;

    — belang van de vaststellingen ter plaatse en de beveiliging van sporen en de beveiliging van sporen en materiële bewijzen;

    — opname van het eerste verhoor van een verdachte die van zijn vrijheid is beroofd.

    In COL 15/2010 wordt nadere uitleg gegeven met betrekking tot de misdrijven die aanleiding kunnen geven tot het toepassen van die richtlijnen.

    Door de minister van Justitie werd een « proeve tot wetswijziging » ingediend zodat de senaat kan overgaan tot goedkeuring van een voorlopige dringende wet. Het voorstel van de minister zou volgende punten bevatten :

    — tegen alle personen die verdacht worden een misdrijf te hebben gepleegd moet bij aanvang van het verhoor worden meegedeeld dat zij het recht hebben om te zwijgen;

    — deze personen krijgen het recht om te weten over welk soort feiten ze worden verhoord;

    — ze mogen op voorhand overleggen met hun advocaat. Indien zij van hun vrijheid beroofd zijn moet dit overleg binnen twee uur plaatsvinden en het mag maximum 30 minuten duren;

    — de advocaat mag niet aanwezig zijn bij het verhoor;

    — de termijn van 24 uur kan één keer verlengd worden met 24 uur.

    De minister van Justitie heeft zijn voorstel gedeeltelijk gebaseerd op het advies dat de Hoge Raad voor Justitie op 24 juni 2009 gegeven heeft met betrekking tot het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, teneinde op het moment van de aanhouding nieuwe rechten toe te kennen aan de persoon die van zijn vrijheid is benomen (38) .

    Te noteren valt dat de vertegenwoordigers van de advocatuur het voorstel van de minister van Justitie onmiddellijk hebben afgewezen. In dit verband dient hier worden genezen op het feit dat, op de website van de Orde van Vlaamse Balies een ontwerp van « conclusie betreffende de schending van de Salduz-leer » te vinden is dat vermoedelijk al in tal van zaken werd gebruikt.

    In deze conclusie wordt ondermeer het volgende gesteld :

    « De verbalisanten hebben, niettegenstaande hun bekendheid met de Salduz-rechtspraak, kennelijk in navolging van richtlijnen die contra legem door het Openbaar ministerie werden verstrekt, bewust nagelaten de fundamentele grondrechten van concluant na te leven nl. door hem de bijstand van een raadsman te ontzeggen, minstens hem niet de kans te hebben geboden zich van de daadwerkelijke bijstand van een raadsman te verzekeren, niettegenstaande het feit dat die rechten aan concluant hem in onze rechtsorde van rechtswege worden erkend door de directe werking van het EVRM, aldus geïnterpreteerd volgens de rechtspraak van het EHRM, zelfs indien het nationale wettenarsenaal op het vlak van de supranationaal erkende rechtsbescherming nog geen uitdrukkelijk spoor heeft getrokken. »

    We dienen ons hier dan ook de vraag te stellen of gelet op de formulering van dergelijke conclusie de politie — zijnde politieman of politievrouw — op het terrein nog kan overgaan tot het afnemen van verhoren van verdachten. Wat moeten we denken van de argumentatie die door de voorzitter van de Orde van Vlaamse Balies werd aangehaald in zijn schrijven van 12 juni 2010 aan de voorzitter van het College van Procureurs-generaal met betrekking tot de COL 7/2010 (39) . We citeren :

    « Het gezag van gewijsde » toegekend aan de arresten van het EHRM, verplicht elk Belgische rechter ermee strijdige wetten niet toe te passen en verbiedt hem zelfs te wachten op een wetswijziging vooraleer die principes in zijn rechtspraak toe te passen (Cass. 10 mei 1989, arrest Lamy; Cass. 16 maart 1999; Cass. 9 maart 1999; EHRM 29 november 1991, Vermeire t. België). »

    Dat deze stelling opgaat, werd recent aangetoond in verband met de toepassing van een ander arrest van het EHRM, nl. het arrest Taxquet van 13 januari 2009 waarbij gesteld werd dat een jury zijn uitspraak dient te motiveren. Nog voor de Belgische wetgeving werd aangepast hielden de Hoven van Assisen hiermee rekening. Ook het Hof van Cassatie vernietigde in het voorjaar van 2009 twee uitspraken omdat zij niet gemotiveerd waren ofschoon de wetgeving toen nog niet was aangepast.

    Gelet op de deontologische principes die in de inleiding reeds werden aangehaald, kan de politie geen handelingen op het terrein stellen die in strijd zijn met artikel 6 van het EVRM. In zijn advies van 24 juni 2009 was één van de besluiten van de Hoge Raad voor Justitie :

    « Onmiddellijk nadat een persoon van zijn vrijheid benomen is, zal een voorafgaand verhoor plaatsvinden dat enkel tot doel heeft de betrokkene te vragen naar zijn taalkeuze en hem te informeren over zijn recht op bijstand van een advocaat. Tevens zullen bij deze gelegenheid de betrokkene ook zijn rechten worden voorgelezen. Dit verhoor handelt echter niet over de grond van de zaak. » (40)

    In een voetnoot stelt de Hoge Raad voor Justitie verder dat de Wet betreffende de voorlopige hechtenis tevens voorziet in artikel 1, 4º, dat ook de procureur des Konings onmiddellijk op de hoogte wordt gebracht. Het komt spreker voor dat in de gegeven omstandigheden zijn tussenkomsten tot deze moeten beperkt worden. Men kan moeilijk verwachten dat het operationeel personeel verhoren afneemt die indruisen tegen regelgeving die ze juist dient te verdedigen.

    Wat dient de politie te doen op het terrein wanneer een verdachte te kennen geeft bij aanvang van het verhoor dat hij de bijstand van een advocaat wil zich beroepende op de rechtspraak van het EHRM en artikel 6 van het EVRM ? Wat indien de politieman of politievrouw hieraan gevolg geeft ? Stelt hij of zij zich op dat moment bloot aan strafrechtelijke en tuchtrechtelijke vervolging ? Uiteindelijk moeten we hier vaststellen dat hij of zij enkel gevolg geeft aan een Europees verdrag en de rechtspraak die hiervan het gevolg is. Het mag duidelijk zijn dat de politie met betrekking tot haar interventies in een juridisch vacuüm is beland. Richtlijnen en wetgeving die niet in strijd zijn met de algemene rechtsprincipes zijn meer dan nodig.

    De ingediende wetsvoorstellen die thans in behandeling zijn in de Senaat om onze wetgeving in overeenstemming te brengen met de heersende rechtspraak van het EHRM streeft volgende doelstellingen na :

    — het recht op stilzwijgen;

    — het recht zich te laten bijstaan door een advocaat;

    — het recht op onderhoud met een advocaat;

    — van elk verhoor wordt een beeld- en geluidsopname gemaakt (41) .

    De ACOD heeft zeker geen bezwaren dat onze wetgeving in die zin wordt aangepast. Een aantal verbeteringen dringen zich echter wel op.

    — De ingediende voorstellen gaan voorbij aan het gegeven van de 24-urenregel die van toepassing is bij aanhouding van een persoon zoals voorgeschreven in artikel 2 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis. Terecht werd door de vertegenwoordigers van het Parket aan de Commissie Justitie van de Senaat te kennen gegeven dat een verlenging van deze termijn mogelijk moet zijn. Het lijkt billijk dat de termijn op zijn minst wordt verlengd met de tijd die nodig is voor de melding van het verhoor, de komst van de advocaat en het voorafgaand onderhoud met de verdachte.

    — In geen van de voorstellen is bepaald over hoeveel tijd de advocaat beschikt om ter plaatse te komen. Stellen dat dit binnen een redelijke termijn moet is te vaag en zal ongetwijfeld tot juridische haarkloverij aanleiding geven. Het lijkt aangewezen om dit duidelijk in de wetgeving te omschrijven. Het lijkt ook logisch dat wanneer die termijn verstreken is het verhoor kan aanvangen.

    — De wetsvoorstellen voorzien dat voorafgaand aan het verhoor er een onderhoud moet mogelijk zijn met de advocaat. Ook hier lijkt het nuttig dat bepaald wordt hoelang dit onderhoud mag duren. Tevens zal men moeten bepalen of het verhoor kan onderbroken worden teneinde de verdachte toe te laten te overleggen met zijn advocaat.

    — Het spreekt voor zich dat de verdachte afstand kan doen van zijn recht tot bijstand van een advocaat. Uit de voorstellen blijkt niet of de verdachte tijdens het verhoor toch nog kan beslissen om een beroep te doen op een raadsman.

    — Artikel 1 van het Strafwetboek deelt de misdrijven in in drie categorieën, nl. misdaden, wanbedrijven en overtredingen. Dient het recht op onderhoud met een advocaat en bijstand van een advocaat voor alle misdrijven te gelden ? Wordt het gelijkheidsbeginsel niet geschonden wanneer men bepaalde misdrijven zou uitsluiten ? Dat de advocaten voorstander zullen zijn van een beperking lijkt evident. Immers, zij hebben nog andere taken dan aanwezig te zijn bij verhoren.

    — Directeur-generaal Van Thielen van de federale politie gaf in de commissie voor de Justitie van de Senaat te kennen dat om dit alles te organiseren minimum 192 extra politiemensen zullen nodig zijn. Zal de overheid bereid zal zijn om dergelijke inspanning te leveren in deze tijden van besparing ?

    — In de opleiding van een politieman of politievrouw is niets voorzien met betrekking tot het afnemen van verhoren in aanwezigheid van een advocaat. Dergelijke drastische wijziging zorgt dan ook voor weerstanden op de werkvloer. Bijscholing van alle politiemensen zal dan ook nodig zijn. De ACOD vraagt dan ook dat opleidingssessies en trainingen nu reeds zouden gestart worden.

    — Ruimte zal dienen vrijgemaakt te worden om op een veilige manier het onderhoud tussen verdachte en advocaat mogelijk te maken. Het is een gegeven dat heel wat politiezones en diensten van de federale politie krap behuisd zijn. Ook hier zullen dus door de overheid gelden moeten geïnvesteerd worden.

    — Met betrekking tot de rechten van de verdediging zal moeten bepaald worden of de advocaat en de verdachte vooraf kennis kunnen nemen van de inhoud van het dossier. Het principe van strijden met gelijke wapens is hier niet vreemd aan.

    — In de COL 7/2010 wordt benadrukt dat in de toekomst het sporenonderzoek nog belangrijker zal worden. Dit betekent dat men meer zal moeten investeren in wetenschappelijke politie. Nu reeds hebben de laboratoria voor wetenschappelijke politie af te rekenen met een enorm personeelstekort. Een verdubbeling van dit personeel op zijn minst zal nodig zijn.

    — Met betrekking tot de audiovisuele opname en de auditieve opname van het verhoor stelt de ACOD stellen dat zij hiervan geen tegenstanders zijn. Hoewel dit momenteel op de werkvloer voor heel wat deining zorgt, zijn zij er van overtuigd dat alle betrokken partijen hier belang bij hebben. Zij zijn het eens met Tom De Meester waar hij stelt dat eventuele onduidelijkheden onmiddellijk en achteraf objectief kunnen gecontroleerd worden door de verbalisanten, door de advocaat en de rechter ten gronde (42) . Ook hier zal opleiding en training moeten voorzien worden voor alle politiemensen. Expertise is binnen de politie reeds beschikbaar gelet op de artikelen 91bis tot en met 101 van het wetboek van strafvordering en artikel 112ter van datzelfde wetboek van strafvordering.

    III. Besluit

    Het Salduz-arrest van het EHRM en de navolgende arresten die de doctrine van dit arrest bevestigen zorgen al geruime tijd voor heel wat deining in de gerechtelijke en politionele wereld. Dit alles neemt niet weg dat de Salduz-leer in de Belgische wetgeving zal moeten worden geïmplementeerd. Deze implementatie zal rekening moeten houden met volgende principes :

    — het recht op stilzwijgen;

    — het recht zich te laten bijstaan door een advocaat;

    — het recht op onderhoud met een advocaat;

    — van elk verhoor wordt een beeld- en geluidsopname gemaakt.

    Een duidelijke wetgeving zal er moeten voor zorgen dat alle partijen die hierbij betrokken zijn de spelregels op een eenduidige wijze kunnen toepassen.

    De politiediensten zullen zich qua infrastructuur en personeel dienen aan te passen. De overheid zal hiervoor de nodige gelden dienen vrij te maken.

    F. Gedachtewisseling

    Mevrouw Faes is enigszins verrast over de inhoud van de uiteenzettingen. Zij meende immers dat het de bedoeling was dat de sprekers hun standpunt kwamen toelichten met betrekking tot het recht op privacy bij audiovisuele opname van het verhoor. De uiteenzettingen gingen echter vooral over de col 7 en 15, over de vraag wie de advocatuur zou betalen, enz. De kern van het probleem werd weinig toegelicht. Er werden geen concrete argumenten aangehaald om de audiovisuele opname vanuit de hoek van het recht op privacy te beletten. Spreekster meent immers dat er op dat vlak weinig verschil bestaat tussen een opgenomen verhoor en een gewoon verhoor zonder audiovisuele opname. De politiemensen worden dan immers ook vermeld en hebben ook dan rechtstreeks contact met de verdachte. Ook de politiemensen in de streek van spreekster zien geen graten in een eventuele audiovisuele opname. Het audiovisueel verhoor zou bovendien dusdanig kunnen worden georganiseerd dat de politieman niet in beeld komt, maar dat men enkel zijn rug ziet. De verdachte zou dan wel rechtstreeks in zicht zijn.

    Tevens blijkt men ervan uit te gaan dat het merendeel van de verhoren zullen moeten worden opgenomen, terwijl dit volgens spreekster niet het geval zal zijn. Als de bijstand van de advocaat wordt georganiseerd, kan de advocaat immers controleren of het verhoor correct verloopt. Bijkomende audiovisuele opname zal dan niet nodig zijn.

    De balies blijken klaar om de bijstand te organiseren, zodat er op het terrein nog weinig problemen zullen rijzen. Zoals bij elke nieuwe wetgeving, zal een evaluatie wel moeten plaatsvinden.

    Wat het tekort aan middelen betreft, zowel op financieel vlak als op het gebied van mankracht, meent spreekster dat de minister van binnenlandse zaken haar verantwoordelijkheid moet nemen. Men moet rekening houden met het feit dat een eventuele veroordeling ook financiële gevolgen zou hebben.

    De heer Gilles verduidelijkt dat de minister van Binnenlandse Zaken, naar aanleiding van een voorstel van een korpschef om op het hoofddeksel van de politieagenten een mobiele camera te installeren, al heeft gewezen op de onwettelijkheid van dergelijke maatregel. Op basis van dat advies meent de vakbond dat een gelijkaardige audio-visuele opname waarbij de politieagent betrokken is, ook illegaal zou zijn.

    De heer Deldicque onderstreept dat bij een audiovisuele opname vereist is dat de onderzoeker beschikt over bewijselementen om het verhoor correct te doen verlopen. Als de bevoegde dienst hier echter niet toe in staat is, zal een audiovisuele opname van het eerste verhoor echter weinig aan het onderzoek toevoegen. Ook benadrukt spreker nogmaals dat het absoluut noodzakelijk is een opleiding ad hoc gevolgd te hebben om iemand te verhoren met audiovisuele opname.

    De heer Laeremans is verheugd dat de sprekers het debat hebben verruimd tot andere aspecten dan louter de problematiek op het vlak van de privacy. Het zijn precies de politiemensen op het terrein die de wetgever kunnen sturen in de richting van een wetgeving die in de praktijk realiseerbaar is, rekening houdend met de schaars voorhanden zijnde middelen.

    Spreker wenst vooral te weten of de voorgestelde maatregelen, waaronder de eventuele verlenging van de termijn, een vertraging van het politiewerk op het terrein met zich zouden meebrengen. In Antwerpen bijvoorbeeld kunnen er op een doordeweekse zaterdag soms 80 à 90 aanhoudingen op één nacht plaatsvinden. Als men hierbij telkens een advocaat dient te betrekken, zal dit ongetwijfeld met enorme praktische problemen gepaard gaan en ten koste gaan van efficiëntie. Zou dit niet kunnen leiden tot veel minder verhoren in de praktijk ? Zijn er alternatieven voor de eventuele fysieke aanwezigheid van een advocaat bij het verhoor ? Er werd reeds gesuggereerd dat de advocaat achter glas het verhoor zou kunnen bijwonen, zodat hij niet kan interveniëren. Een advocaat die de taal spreekt van de verdachte, terwijl de verhoorder die taal niet machtig is, kan tot heel wat juridische problemen leiden. Spreker wenst te weten of het de politiemensen haalbaar lijkt dat er steeds een advocaat bij elk verhoor zou aanwezig zijn. Gaan zij akkoord met het voorgestelde aantal bijkomende politiemensen, namelijk 192, of volstaat dit niet voor het extra te leveren werk ?

    De heer Pickeur meent dat de bijstand van een advocaat achter glas in strijd is met de geest van de rechtspraak van het EHRM. Het EHRM heeft immers benadrukt dat de advocaat tijdens het verhoor bijstand moet kunnen verlenen. Dit betekent dat hij met zijn cliënt moet kunnen praten. Achter glas heeft de advocaat enkel een passieve rol, wat door het Europees Hof werd afgewezen. Spreker meent dat de politie met de huidige mankracht onmogelijk zijn taak kan volbrengen, als men bijstand wenst bij elk verhoor voor elk misdrijf, en dit eventueel zelfs niet beperkt tot de verdachte, maar ook voor de getuigen en de slachtoffers. Een video-verhoor zal ongetwijfeld vertraging met zich meebrengen; vandaar het verzoek om de termijn van 24 uur te verlengen. Spreker meent dat een gulden middenweg moet worden gevonden door enkel bepaalde misdrijven te weerhouden, met het risico dat het Europees Hof België hiervoor ooit zal veroordelen. Als men de bijstand wenst bij elk verhoor voor elk misdrijf zal de politiecapaciteit minstens worden verdubbeld. Het afnemen van verhoor is bovendien niet de enige taak van de politie.

    De heer Allard voegt eraan toe dat de toepassing van de voorgestelde maatregelen hem echt onbegonnen werk lijkt, zeker binnen de gestelde termijn van 24 uur. De huidig gekende audiovisuele verhoren, overeenkomstig artikel 112ter, zijn geprogrammeerde verhoren, die goed voorbereid en getimed zijn. Dit vraagt heel wat capaciteit, inzet en planning. Indien men dit nog maar toepast voor de ernstige misdrijven, zou dit reeds heel wat gevolgen hebben op de werking en planning van de politiediensten; verder is er de noodzaak van opleiding. Men mag dus niet te lichtzinnig beslissen, om achteraf procedurefouten te vermijden. Spreker weet niet waarop de heer Van Thielen zich heeft gebaseerd om een bijkomende capaciteit van 192 politiemensen te vragen. Spreker vreest dat dit aantal niet zal volstaan.

    De heer Deldicque wil erop wijzen dat het door de heer Van Thielen genoemde aantal van 192 personen is berekend op basis van het toegekende budget, maar geenszins op basis van een analyse van de operationele behoeften. Tot op heden is het niet mogelijk om een goede dienstverlening te bieden als de budgetten steeds blijven dalen en het personeel op het terrein niet voldoende wordt vervangen.

    De heer Barbier herinnert ook aan de menselijke middelen die men nodig heeft om te zorgen voor de transcriptie van de verhoren en aan de hoge nood aan opleiding (60 opleidingsuren voor de techniek van recherche- en videoverhoor en 80 opleidingsuren voor audiovisuele verhoortechniek voor minderjarigen).

    De heer Pickeur meent dat een noodzakelijk onderscheid moet worden gemaakt met de reeds bestaande video-opnames, zoals geregeld in het wetboek van strafvordering. De huidige opnames betreffen immers verhoren die echt specialistenwerk vereisen en de rechercheurs die dergelijke verhoren afnemen hebben een speciale opleiding genoten. Tevens is er bij die verhoren een regiekamer voorzien, waarbij psychologen, psychiaters, misdrijfanalisten en dergelijke betrokken zijn. Niet elk verhoor zal in de toekomst op deze manier moeten gebeuren.

    Uiteraard zal de opname een gevoel van onwennigheid met zich brengen, zowel voor de politieman als voor de verdachte. Een van de nadelen van het videoverhoor zou kunnen zijn dat de betrokken personen geremd zijn, wat ertoe kan leiden dat het onderzoek niet bereikt wat wordt beoogd.

    Een video-opname voor elk verhoor is onbetaalbaar. Één videoruimte zal immers niet volstaan, maar elke politieman die een verhoor afneemt dient over een daartoe uitgeruste ruimte te beschikken, wat praktisch niet realiseerbaar is. Wat wel realiseerbaar zou zijn, is zich te beperken tot een geluidopname van het verhoor. Tevens moet men duidelijk in de wet inschrijven wie de opnames mag bekijken of beluisteren, en wanneer dit mogelijk is. Spreker meent dat dit enkel nodig is, als er over de geschreven weergave van een verhoor twijfels bestaan. In dat geval moet men kunnen terugvallen op de opname.

    De heer Courtois pleit voor een voorzichtige aanpak wanneer men de Salduz-jurisprudentie in Belgisch recht omzet. De pistes van mogelijke oplossingen horen volgens spreker echter thuis in een verhaal met als titel « Justitie in Fabeltjesland ». De voorgestelde oplossingen vragen om menselijke, materiële, technische en andere middelen waarover het departement niet beschikt. Men kan natuurlijk het Salduz-arrest van het Europees Hof niet negeren. Men moet de discussies over de uitvoering van deze jurisprudentie wel gebruiken om problemen ter sprake te brengen in verband met personeelsbezetting, budgetten en follow-up van procedures. De aanhoudingstermijn van 24 uur is trouwens ook te kort.

    Spreker benadrukt dat zij die al weekenddienst hebben gehad bij een parket of een politiedienst weten dat er zich tientallen personen hebben aangeboden. Hij betwijfelt of er genoeg advocaten aanwezig zullen zijn om alle verhoren bij te wonen. De heer Courtois verklaart dat hij zich zal verzetten tegen elke wetgeving die op het terrein ontoepasbaar is.

    De heer Delpérée verbaast zich over de laatste opmerkingen van de heer Courtois. Tijdens de hoorzitting hebben de vertegenwoordigers van de Franstalige en Duitstalige balies en de Vlaamse balies bevestigd dat zij klaar staan om piketten van advocaten in te stellen. In een aantal rechtbanken zijn er experimenten gaande en op het terrein lijkt dit goed te functioneren. Hij denkt dat de piketdiensten van advocaten geen essentieel probleem vormen. De arrestatietermijn van 24 uur ligt wel gevoeliger.

    Mevrouw Defraigne wijst erop dat artikel 12 van de Grondwet voor herziening vatbaar is verklaard. Niets belet de Commissie voor de hervorming van de instellingen om hierover een discussie aan te vatten.

    Wat het opnemen van verhoren betreft, vindt spreekster dat dit de transcriptie van de verhoren niet hoeft te beïnvloeden. Er zou een opname moeten zijn vanaf de vrijheidsbeneming, dat wil zeggen vanaf het moment van de inverzekeringstelling. Met de opname zou geen extra werk gepaard gaan. Dit is een instrument dat kan worden gebruikt als er problemen zijn, bijvoorbeeld wanneer de verhoorde persoon bij de feitenrechter klaagt dat zijn verhoor niet correct werd opgetekend.

    De opleiding van de politieagenten kan door de Koning worden geregeld.

    Mevrouw Khattabi reageert op de uitlatingen van de heer Courtois. Als de wetgever besluit een beleid te voeren, moet hij er ook voor zorgen dat de middelen om dit beleid uit te voeren worden vrijgemaakt. Het gaat om een politieke keuze.

    De minister wenst op te merken dat de balies wel melden klaar te zijn met de organisatie van de bijstand en met de piketdiensten, maar dat dit enkel geldt voor de verhoren bij de onderzoeksrechter. Spreekster zal de cijfers meedelen, waaruit blijkt dat er 13 796 dossiers voor de onderzoeksrechter komen op een totaal van 95 000 dossiers waarin vrijheidsberoving heeft plaatsgehad. Spreekster haalt het voorbeeld aan van een dief die op heterdaad wordt betrapt. De politie arresteert de betrokkene en dient onmiddellijk te bellen naar de procureur, die meestal de arrestatie bevestigt en verzoekt de persoon te verhoren, enz. Na dit eerste verhoor, waarbij bijstand dus reeds nodig is, beslist de procureur of de verdachte kan gaan of overgebracht naar het justitiepaleis- het zogenaamde ter beschikking gesteld worden. Een aantal worden dus naar het justitiepaleis overgebracht, waarna de procureur het dossier leest en beslist of de persoon kan worden vrijgelaten, rechtstreeks wordt gedagvaard of het dossier in onderzoek wordt gebracht bij de onderzoeksrechter. De onderzoeksrechter laat dan op zijn beurt ook nog een aantal personen vrij. Dit betekent dat het aantal dossiers van vrijheidsberoving veel groter is dan het aantal aangehoudenen die effectief bij de onderzoeksrechter komen. De balie is enkel klaar voor de fase van het verhoor bij de onderzoeksrechter, wat slechts een beperkt aantal gevallen betekent.

    De heer Courtois preciseert dat hij alle gevallen van terbeschikkingstelling bedoelde. Het parket van Brussel wordt met ongeveer 400 000 nieuwe dossiers per jaar geconfronteerd. Het aantal eerste verhoren dat het parket tijdens de weekenddiensten afneemt, is heel hoog. Hij betwijfelt of de balies de vereiste piketdiensten kunnen organiseren.

    Wat de middelen van politie en justitie betreft is ongetwijfeld vooruitgang geboekt, maar er blijft nog veel te doen. Spreker denkt bijvoorbeeld aan de informatisering van justitie, een werk waarvan de verwezenlijking al langer dan twintig jaar op zich laat wachten.

    Indien men de maatregelen die sommigen hebben voorgesteld ten uitvoer wil leggen, moet men er zich bewust van zijn dat de vereiste middelen niet bestaan. Men moet in dit debat dan ook het probleem van de middelen durven aanpakken. Wellicht moet er een lange-termijnplan worden opgesteld.

    Mevrouw Taelman wil op twee punten aansluiten bij de voorgaande spreker.

    Spreekster meent dat men niet anders zal kunnen dan de termijn van 24 uur te verlengen naar 48 uur. Het desbetreffende grondwetsartikel is trouwens voor herziening vatbaar verklaard. Het is ook dringend dit debat aan te gaan. Spreekster is het op dat vlak niet eens met de minister die zich eerder tot het strikt noodzakelijke wenst te beperken en dat het debat van de verlenging tot 48 uur niet tot het strikt noodzakelijke behoort.

    Tevens meent spreekster dat de goedkeuring van een wetgeving ook met zich brengt dat de noodzakelijke middelen moeten voorhanden zijn. Spreekster vreest echter dat men hier weinig keuze heeft en dat de rechtspraak van het Europees Hof dient te worden uitgevoerd. Er zal naar de nodige middelen moeten worden gezocht.

    Spreekster heeft heel wat contact met de politiediensten in haar regio en kan stellen dat het eerste verhoor in het arrondissement Turnhout, en ook het eerste verhoor bij de onderzoeksrechter, zonder de bijstand van een advocaat gebeurt. Indien de onderzoeksrechter echter beslist om tot vrijheidsberoving over te gaan, dient men opnieuw vanaf nul te beginnen. Dat getuigt van een weinig efficiënte inzet van middelen en politiemensen. Als men van bij den beginne de advocaat bij het verhoor betrekt, vermijdt men deze verspilling van inzet en middelen.

    Spreekster meent dat men geen tijd mag verliezen en dat men zo snel mogelijk moet besluiten tot de bijstand van een advocaat vanaf het eerste verhoor en tot de verlenging van de termijn tot 48 uur.

    De heer Bousetta wenst terug te komen op het probleem van de opname van het verhoor. Momenteel worden verhoren opgenomen in de gevallen bedoeld in artikel 112 van het Wetboek van strafvordering. Zijn die ervaringen problematisch bij het maken van de opnames of bij het gebruik ervan ?

    De heer Deldicque herinnert eraan dat de audiovisuele opnames die nu worden gemaakt, deel uitmaken van een opsporingsonderzoek of van een gerechtelijk onderzoek dat reeds enige tijd wordt gevoerd. Wanneer de procureur des Konings of de onderzoeksmagistraat aan de politiediensten vraagt een audiovisueel verhoor af te nemen van een verdachte of een getuige, dan bereidt de rechercheur zijn verhoor voor en stelt hij een soort schema op. Hij beschikt over bewijsmateriaal, onderzoeksgegevens, enz. Hij vindt daarin de inspiratie om zijn verhoor af te stemmen op de doelstellingen die in onderling overleg met de verzoekende magistraat werden vastgelegd.

    De dynamiek van een audiovisueel verhoor en de machtsverhouding die er heerst, vooral wanneer een beklaagde wordt verhoord, zijn niet gemakkelijk te beheersen. De opleidingen die de rechercheurs krijgen zijn instrumenten waarmee ze die situaties kunnen beheersen. De dynamiek en het verloop van een audiovisueel verhoor verschillen totaal van wat bij een klassiek verhoor gebeurt.

    Wat de transcriptie van de verhoren betreft, onderstreept spreker dat de rechercheur die het proces-verbaal van partiële transcriptie maakt zelf de gegevens die hij weergeeft en verwerpt zal moeten selecteren. Dat kan een probleem worden, want het kan worden gebruikt om de onpartijdigheid van de rechercheur te betwisten. Bovendien is de transcriptie van de verhoren een heel zware operatie, die veel tijd vergt. Daarbij komt nog dat de materiële middelen waarover de eenheden beschikken sterk uiteenlopen.

    Het College van procureurs-generaal heeft ervoor gepleit de verhoren op te nemen als antwoord op het Salduz-arrest. Het heeft het niet opgelegd. Aangezien de rechtspraak van het Europees Hof over de aanwezigheid van de advocaat nog niet in het Belgisch recht is omgezet, pleit spreker ervoor het eerste verhoor of de eerste verklaring op te nemen. Men moet zich evenwel bewust zijn van de praktische problemen die hierdoor rijzen.

    De heer Houssin stipt aan dat de wet op de privacy erg duidelijk is. Artikel 5 voorziet in een individuele voorafgaande en ondubbelzinnige toestemming. Dit staat nergens vermeld in Col 7, wat tot problemen leidt. Wat als de politiemensen of de verdachte hun toestemming niet wensen te geven ? Als de verdachte in een lokaal binnentreedt met de uitdrukkelijke mededeling dat hij niet wenst gefilmd te worden, wat dan ? Col 7 houdt geen rekening met artikel 5. Indien men stelt dat alle verhoren bij de politie moeten worden gefilmd, vraagt spreker zich af waarom de verhoren bij de onderzoeksrechter niet moeten worden opgenomen. Als de privacy-wetgeving niet speelt bij de politie, kan ze ook niet spelen bij de onderzoeksrechter. De politie wordt overstelpt met controlemiddelen. Ook hier vermeldt de col 7 dat de opname een controlemiddel is om te zien of het verhoor correct gebeurt.

    Mevrouw Faes toont begrip voor de kritiek van de politiemensen, maar meent dat het niet de taak is van deze commissie om de richtlijnen col 7 en col 15 te bekritiseren. De vraag voor de wetgever is enkel hoe kan worden tegemoet gekomen aan het Salduz-arrest. De politieman bekleedt een openbaar ambt en daar is enige verantwoordelijkheid aan verbonden; als in de wet wordt ingeschreven dat het verhoor wordt gefilmd zullen zowel de politieman als de verdachte zich daaraan dienen te houden. De wetgever dient de regels te maken.

    De heer Allard sluit aan bij de tussenkomst van mevrouw Taelman over de efficiëntie van het eerste verhoor door de politie. Misschien moet het eerste politieverhoor worden achterwege gelaten en moet men zich dan enkel beperken tot een kennisgeving van de rechten en de plichten. Dan kan de onderzoeksrechter of de magistraat die zich over de vrijheidsberoving dient uit te spreken, het eerste verhoor ten gronde doen in de aanwezigheid van een advocaat. Ook de balies zijn hiervoor blijkbaar klaar. Indien men deze bijstand al inschrijft bij een eerste verhoor bij de politie, komt de politieman op deontologisch vlak in een conflictsituatie terecht. Als men het eerste verhoor bij de politie achterwege laat, krijgt de politie ook meer tijd om zich te concentreren op de materiële vaststellingen en de bewijsvoering op materieel gebied.

    De heer Pickeur voegt eraan toe dat Col 7 in feite in strijd is met de rechtspraak van het Europees Hof en dat deze dus in principe niet zou mogen worden toegepast. Het debat gaat steeds over eventuele videoverhoren, terwijl dit nergens ter sprake komt in het Salduz-arrest. De Salduz-leer schrijft voor dat men de betrokkene moet wijzen op zijn zwijgrecht, op het feit dat hij recht heeft om vooraf een gesprek te hebben met een advocaat en dat de advocaat hem ook tijdens het verhoor mag bijstaan. De middelen voor video-verhoren zijn trouwens duidelijk niet voorhanden; er is geen voldoende mankracht en de nodige opleiding zal geld en tijd in beslag nemen. Het lijkt dus spreker aangewezen om van het idee van de video-verhoren af te stappen.


    IV. NOTA VAN MEVROUW MARIE-AUDE BEERNAERT, HOOGLERAAR UCL

    De gevolgen van het arrest-Salduz van het Europees Hof voor de rechten van de mens.

    De doelstelling van voorliggende noot is duidelijk afgebakend : het gaat er niet om in detail terug te komen op de diverse voorstellen die aan de commissie voor de Justitie van de Senaat werden voorgelegd, maar om de Commissie duidelijk voor te lichten over een essentieel aspect van de meest recente rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens.

    De onderscheiden teksten die momenteel bij de commissie voor de Justitie ter tafel liggen, lopen immers uiteen over een cruciaal aandachtspunt : waar sommige voorstellen de verdachte het recht willen toekennen om tijdens zijn ondervraging door een advocaat te worden bijgestaan, bepalen andere enkel een recht op toegang tot een advocaat, in de vorm van overleg dat voorafgaandelijk aan de eerste ondervraging plaatsvindt (deze tweede optie werd met name door de minister van Justitie verdedigd, althans aanvankelijk, tijdelijk, en voorlopig).

    Het uiteenlopen van die visies werpt een principiële vraag op : volstaat het nog dat een land verdachten niets meer dan een voorafgaand onderhoud met een advocaat waarborgt om in overeenstemming te zijn met de voorschriften van het Europees Mensenrechtenverdrag ?

    Naar onze mening niet.

    Niettegenstaande het arrest Salduz t. Turkije niet preciseert wat moet worden begrepen onder « bijstand van een advocaat » of « toegang tot een advocaat », en tot twee mogelijke interpretaties aanleiding geeft (enerzijds een minimalistische, die ervan uitgaat dat de toegang tot of de bijstand van een advocaat gewoonweg veronderstelt dat de betrokkene vóór de eerste politieverhoren een advocaat kan raadplegen, en anderzijds een maximalistische, die integendeel aanneemt dat diezelfde begrippen impliceren dat de advocaat lijfelijk aanwezig kan zijn tijdens de ondervragingen (43) ), laat de recente rechtspraak van het Europese hof geen enkele ruimte meer voor twijfel en vereist ze overduidelijk dat de advocaat de ondervragingen aan de zijde van zijn cliënt kan bijwonen.

    Wij attenderen in dit verband de leden van de Commissie uitdrukkelijk op het recente arrest Brusco t. Frankrijk van 14 oktober 2010.

    In dat arrest, dat unaniem werd gewezen (44) preciseert het Europese Hof immers uitdrukkelijk [dat de in verzekering gestelde persoon het recht heeft om van bij de aanvang van deze maatregel en tijdens de ondervragingen te worden bijgestaan door een advocaat (§ 45)] « la personne placée en garde à vue a le droit d'être assistée d'un avocat dès le début de cette mesure ainsi que pendant les interrogatoires » (§ 45]. Om uit te komen bij het besluit dat artikel 6 werd geschonden, voert het Hof aan dat de advocaat van verzoeker tegenover zijn cliënt niet de gelegenheid had gekregen [om laatstgenoemde vóór zijn eerste ondervraging in te lichten dat hij het recht had om te zwijgen en zichzelf niet te beschuldigen, en al evenmin de gelegenheid had gekregen om, zoals artikel 6 van het Verdrag voorschrijft, zijn cliënt tijdens die eerste en alle daaropvolgende verklaringen bij te staan], « ni de l'informer sur son droit à garder le silence et de ne pas s'auto-incriminer avant son premier interrogatoire ni de l'assister lors de cette déposition et lors de celles qui suivirent, comme l'exige l'article 6 de la Convention » (§ 54).

    Ook het Franse Hof van Cassatie heeft zich recentelijk in dezelfde zin uitgesproken.

    Bij het hof werd cassatieberoep ingesteld tegen een arrest van de onderzoekskamer van het hof van beroep te Agen dat de processen-verbaal over de inverzekeringstelling en over de tijdens de inverzekeringstelling afgenomen verhoren had vernietigd omdat de in verzekering gestelde persoon, zich weliswaar van bij de aanvang van de maatregel en nog vóór zijn verhoor door de politiediensten op vertrouwelijke wijze had kunnen onderhouden met zijn advocaat, maar tijdens zijn ondervragingen niet de bijstand van een advocaat had kunnen genieten. Het Franse Hof van Cassatie oordeelde in zijn arrest nr. 5700 van 19 oktober 2010 [dat de onderzoekskamer in haar uitspraak artikel 6 van het Europese Mensenrechtenverdrag op correcte wijze heeft toegepast] « qu'en prononçant ainsi, la chambre de l'instruction a fait l'exacte application de l'article 6 de la Convention européenne des droits de l'homme ».

    In het licht van die recente ontwikkelingen is het onze overtuiging dat het niet zal volstaan dat België, als preventieve maatregel tegen toekomstige veroordelingen van België door Straatsburg, voor de verdachte enkel het recht invoert om voorafgaandelijk aan de eerste ondervragingen een onderhoud met een advocaat te hebben.

    Louvain-la-Neuve, 29 oktober 2010

    Marie-Aude Beernaert

    Hoogleraar aan de UCL


    V. STEMMING

    Dit verslag werd goedgekeurd bij eenparigheid van de 12 aanwezige leden.

    De rapporteurs, De voorzitter,
    Zakia KHATTABI. Karl VANLOUWE. Christine DEFRAIGNE.

    (1) EHRM 27 november 2008 (Grote Kamer), nr. 36391/0, Salduz t. Turkije,

    (2) Overzicht Europese rechtspraak, bijgehouden tot datum van 31 juli 2010 : EHRM 14 december 1999, nr. 44738/98, Dougan/VK; EHRM 2 mei 2000, nr. 35718/97, Condron/VK; EHRM 26 april 2007, nr. 36391/02, Salduz/Turkije; EHRM 27 november 2008 (Grote Kamer), nr. 36391/02, Salduz/Turkije; EHRM 11 december 2008, nr. 4268/04, Panovits/Cyprus; EHRM 13 januari 2009, nr. 25720/02, Amer/Turkije; EHRM 20 januari 2009, nr. 70337/01, Guvec/Turkije; EHRM 3 februari 2009, nr. 5138/04, Amutgan/Turkije; EHRM 3 februari 2009, nr. 4661/02, Sukran Yildiz/Turkije; EHRM 3 februari 2009, nr. 19582/02, Cimen/Turkije; EHRM 5 februari 2009, Zaak Sakhnovskiy v. Russia — op 14/09/2009 verwezen naar de Grote Kamer; EHRM 17 februari 2009, nr. 6058/02 en 18074/03, Ek en Siktas/Turkije; EHRM 17 februari 2009, nr. 38940/02 en 5197/03, Aslan en Demir/Turkije; EHRM 19 februari 2009, nr. 16404/03, Shabelnik/Oekraïne; EHRM 3 maart 2009, nr. 7638/02 en 24146/04, Aba/Turkije; EHRM 3 maart 2009, nr. 16943/03, Tascigil/Turkije; EHRM 10 maart 2009, nr. 71912/01, 26968/02 en 36397/03, Böke en Kandemir/Turkije; EHRM 31 maart 2009, nr. 20310/02, Plonka/Polen; EHRM 21 april 2009, nr. 47368/99, Soykan/Turkije; EHRM 16 juni 2009, nr. 43422/02, Bilgin and Bulga v. Turkey; EHRM 16 juni 2009, nr. 19914/03, Gülçer and Aslım v. Turkey; EHRM 16 juni 2009, nr. 5256/02, Karabil v. Turkey; EHRM 23 juni 2009, nr. 15737/02, Öngün v. Turkey; EHRM 7 juli 2009, nr. 71864/01, Tağaç and Others v. Turkey; EHRM 16 juli 2009, nr. 12550/03, Çimen Işık v. Turkey; EHRM 16 juli 2009, nr. 6094/03, Elçiçek and Others v. Turkey; EHRM 28 juli 2009, nr. 74307/01, Gök and Güler v. Turkey; EHRM 28 juli 2009, nr. 25381/02, Seyithan Demir v. Turkey; EHRM 28 juli 2009, nr. 10324/05, İzzet Özcan v. Turkey; EHRM 28 juli 2009, nr. 6318/02, Zeki Bayhan v. Turkey; EHRM 15 september 2009, nr. 1915/03, Arzu v. Turkey; EHRM 22 september 2009, nr. 24739/04, Ahmet Arslan v. Turkey; EHRM 22 september 2009, nr. 2910/04, Çelebi and Others v. Turkey; EHRM 22 september 2009, nr. 22922/03, Halil Kaya v. Turkey; EHRM 24 september 2009, nr. 7025/04, Pishchalnikov v. Russia; EHRM 6 oktober 2009, nr. 30235/03, Ozcan Colak v. Turkey; EHRM 13 oktober 2009, nr. 31721/02, Demirkaya v. Turkey; EHRM 13 oktober 2009, nr. 18532/05, Fatma Tunç v. Turkey; EHRM 13 oktober 2009, nr. 24829/03, Fikret Çetin v. Turkey; EHRM 13 oktober 2009, nr. 13918/03, Oğraş v. Turkey; EHRM 13 oktober 2009, nr. 8748/02 en 34509/03, Geçgel & Çelik v. Turkey; EHRM 13 oktober 2009, nr. 16486/04, Güvenilir v. Turkey; EHRM 13 oktober 2009, nr. 7377/03, Dayanan v. Turkey; EHRM 15 oktober 2009, nr. 50700/07, Kuralic v. Croatia; EHRM 20 oktober 2009, nr. 24744/03, Yunus Aktas and others v. Turkey; EHRM 20 oktober 2009, nr. 7070/03, Ballıktaş v. Turkey; EHRM 20 oktober 2009, nr. 29503/03, Colakoglu v. Turkey; EHRM 20 oktober 2009, nr. 32705/02, Atti & Tedik v. Turkey; EHRM 18 februari 2010, nr. 39660/02, Aleksendr Zaichencko v. Rusland; EHRM 2 maart 2010, nr. 54729/00, Adamkiewicz v. Polen; EHRM, 2 maart 2010, Décision sur la recevabilité requête 16147 Bouglame v. België; EHRM 29 juni 2010, nr. 12976/05, Karadag v. Turkije.

    (3) Advies College van Procureurs-generaal aan de minister van Justitie dd. 22 maart 2010

    (4) Cass., 31 maart 2010, AR P.10 0504.F.

    (5) EHRM 2 maart 2010, Boughame t. België.

    (6) Advies Orde van Vlaamse Balies aan de minister van Justitie dd. 3 april 2009;

    (7) Overzicht rechtspraak Hof van Cassatie tot 30 juni 2010 : Cass., 29 december 2009, AR P.09 1826.F; Cass., 13 januari 2010, AR P.09 1908.F., met conclusie adv.-gen. Vandermeersch; Cass., 24 februari 2010, AR P.10 0298.F.; Cass., 23 maart 2010, AR P.10 0474.N; Cass., 31 maart 2010, AR P.10 0504.F.; Cass., 5 mei 2010, AR P.10 0257.F., met conclusie advoc.-gen. Vandermeersch; Cass., 11 mei 2010, AR P. 10 0801.N (onuitgegeven); Cass., 26 mei 2010, AR P.10 0503.F.; Cass., 26 mei 2010, AR P. 10 0292.F. (onuitgegeven) :Cass., 2 juni 2010, AR P.10 0872.N; Cass., 2 juni 2010, AR P. 10 0765.F. (onuitgegeven); Cass., 22 juni 2010, AR P.10 0872.N.; Cass., 23 juni 2010, AR P.10 1009.F;

    (8) Bijvoorbeeld Marche-en-Flamenne waar volgend systeem wordt toegepast : mogelijkheid om de advocaat 30 min te zien voor het verhoor door de onderzoeksrechter en dan ook aanwezigheid bij het verhoor door de onderzoeksrechter. Over het politieverhoor wordt eigenlijk niet gesproken.

    (9) Omzendbrief nr. COL 7/2010 van het College van Procureurs-generaal dd. 4 mei 2010 en omzendbrief nr. COL 15/2010 (addendum bij de COL 7/2010) dd. 14 juli 2010.

    (10) Senaat, Handelingen nr. 1-238.

    (11) In Nederland kan via een aanwijzing gewerkt worden omdat het College daar ruimere bevoegdheden heeft, onder meer over financiële zelfstandigheid beschikt hetgeen toelaat het kostenplaatje te beheren en akkoorden te sluiten met andere actoren.

    (12) Wet van 15 juni 2000, wet van 4 maart 2002, wet van 18 maart 2003, wet van 9 maart 2004 en wet van 5 maart 2007.

    (13) Senaat, nr. 5-58/1

    (14) Bockstaele, M., « Voorlopige richtlijnen van het college van procureurs-generaal inzake de bijstand van een advocaat bij het eerste politionele verhoor van een verdachte », Panopticon, 2010.4., p. 72).

    (15) Verstraeten, R., Handboek voor Strafvordering, 4e herwerkte druk, p. 436, nr. 851

    (16) Art. 29, 2o Nederlands wetboek van strafvordering : « voor het verhoor wordt de verdachte meegedeeld dat hij niet verplicht is te antwoorden »

    (17) Recent wetontwerp tot hervorming van « les gardes à vue » : artikel 73-5, 2o « La personne gardée à vue est informée au début de son audition qu'elle a le choix, après avoir décliné son identité, de faire des déclarations, de répondre aux questions qui lui sont posées ou de se taire; »

    (18) EHRM 1 april 2010, Pavlenko t. Rusland, § 12

    (19) Arresten Dayanan, Zaichenko en Adamkiewicz.

    (20) EHRM 13 oktober 2009, nr. 7377/03, Dayanan tegen Turkije

    (21) Zie artikel De Jaegere, Ph. En Verstraeten A., « Het recht op bijstand bij het verhoor. Een deontologische benadering van de taak van de advocaat. », Ad Rem, 3/2010.

    (22) Stuk Kamer, Zitting 2003-2004, nr. 51-1317.

    (23) Advies van de Raad van Procureurs des Konings aan de minister van Justitie dd. 6 mei 2009

    (24) Het bevel tot medebrenging is een gemotiveerd bevel van de onderzoeksrechter dat ertoe strekt een persoon, desnoods onder dwang, voor hem te brengen met het oog op een ondervraging. Indien de persoon reeds van zijn vrijheid beroofd werd dient het bevel tot medebrenging binnen de 24 u. betekend worden vanaf de effectieve vrijheidsbeneming. Vanaf de betekening dekt het bevel tot medebrenging een periode van gevangenneming van 24 u. Binnen deze 24 u. dient de onderzoeksrechter over te gaan tot ondervraging en een bevel tot aanhouding te betekenen. De termijn is dus max. 48 u. Een bevel tot medebrenging kan alleen afgeleverd worden wanneer de verdachte nog niet ter beschikking van de onderzoeksrechter is gesteld (art. 3 WVH). Het « ter beschikking zijn » moet worden begrepen in de zin van onmiddellijke nabijheid, op zulke wijze dat de magistraat in de mogelijkheid is de verdachte te ondervragen. Dit is bijvoorbeeld niet het geval wanneer de verdachte zich in een ander arrondissement bevindt.

    (25) Documentatiemap overhandigd door de Orde van Vlaamse Balies op de overlegvergadering met de minister van Justitie dd. 30 augustus 2010.

    (26) Het voorstel van wijziging bestaat erin om « te zijner beschikking is gesteld'niet langer alleen geografisch te interpreteren maar uit te breiden. Een persoon die geen voorafgaandelijk overleg heeft kunnen hebben met een advocaat en/of nog niet verhoord is kunnen worden (geen advocaat, geen tolk, termijnen te krap ...), wordt geacht niet ter beschikking te zijn gesteld van de onderzoeksrechter.

    (27) Artikel 123, tweede lid wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.

    (28) Artikel 1, tweede lid, wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.

    (29) Artikel 47 deontologische code gevoegd als bijlage bij het koninklijk besluit van 10 mei 2006 houdende vaststelling van de deontologische code van de politiediensten.

    (30) EHRM 27 november 2008, nr. 36391/2, Salduz t. Turkije.

    (31) We maken hierbij gebruik van de vrije vertaling die terug te vinden is in het standpunt van de Orde van Vlaamse Balies van 21 april 2010.

    (32) Een opsomming van de voornaamste van deze arresten is te vinden in het standpunt van de Orde van Vlaamse Balies van 21 april 2010, waarvan hiervoor reeds sprake en het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 47bis van het Wetboek van starfvordering dd. 2 september 2010 (stuk Senaat, nr. 5-58/1). Uit een persbericht verspreid door de Orde van Vlaamse Balies van 18 oktober 2010 naar aanleiding van het arrest Brusco zijn er in totaal al 69 arresten geveld door het EHRM.

    (33) De Meester, Tom, Meester sta me bij. Een pleidooi voor rechtsbijstand bij het verhoor. Rede uitgesproken op de plechtige openingszitting van de Vlaamse Conferentie bij de Balie te Antwerpen op 15 oktober 2010. (balieantwerpen.be/ordeadvocaten/files/File//rede_rede.docx).

    (34) EHRM, 2 maart 2010, Bouglame t België.

    (35) De Meester, Tom, Meester sta me bij. Een pleidooi voor rechtsbijstand bij het verhoor. Rede uitgesproken op de plechtige openingszitting van de Vlaamse Conferentie bij de Balie te Antwerpen op 15 oktober 2010. (balieantwerpen.be/ordeadvocaten/files/File//rede_rede.docx).

    (36) Decaigny, Tom en De Hert, Paul, EHRM doorkruist Salduzdiscussie Senaatscommissie Justitie (www.legalord.be).

    (37) Bockstaele Marc, « Opname eerste verhoor — Bijstand advocaat », Infolegis, nr. 15, 1 juni 2010.

    (38) Het advies is terug te vinden op de website www.hrj.be. Het wetsvoorstel maakt het voorwerp uit van document 4-1079/1 van 17 december 2008. Het wetsvoorstel werd niet gestemd door de ontbinding van de beide kamers.

    (39) Schrijven is terug te vinden op website www.advocaat.be.

    (40) Hoge Raad voor de Justitie, Advies over het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, teneinde op het moment van aanhouding nieuwe rechten toe te kennen aan de persoon die van zijn vrijheid is benomen, 24 juni 2009, blz. 12.

    (41) Komt enkel voor in het Wetsvoorstel ingediend door Zakia Khattabi en Freya Piryns (stuk Senaat, nr. 5-341/1 van 14 oktober 2010).

    (42) De Meester, Tom, Meester sta me bij. Een pleidooi voor rechtsbijstand bij het verhoor. Rede uitgesproken op de plechtige openingszitting van de Vlaamse Conferentie bij de Balie te Antwerpen op 15 oktober 2010. (balieantwerpen.be/ordeadvocaten/files/File//rede_rede.docx).

    (43) Zie over die beide interpretaties M.A. Beernaert, « Salduz et le droit à l'assistance d'un avocat dès les premiers interrogatoires de police », Rev. dr. pén. crim., 2009, blz. 974-977. Wij onderstreepten toen al dat de maximalistische visie, niettegenstaande beide interpretaties mogelijk waren, ons overtuigender leek, omwille van de wapengelijkheid, het recht op stilzwijgen en de bescherming tegen misplaatste drukuitoefening. Men kan er immers niet omheen dat bijstand van een advocaat die beperkt blijft tot een voorafgaand onderhoud van dertig minuten amper meer is dan een « beleefdheidsbezoek » ...

    (44) Door een kamer waarin onder meer de voorzitter zelf van het Europees Hof, rechter Jean-Paul Costa, zitting nam.