5-12

5-12

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 17 FÉVRIER 2011 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Question orale de Mme Helga Stevens au ministre de la Justice sur «les problèmes dans le domaine de l'expertise judiciaire» (nº 5-37)

Mevrouw Helga Stevens (N-VA). - Zowel het Forensisch Instituut van de Katholieke Universiteit Leuven (Interfacultair Instituut voor Forensische Wetenschappen) als het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC) slaan alarm met betrekking tot het bestaande systeem van gerechtelijke expertise. We dreigen af te glijden naar Amerikaanse toestanden waarbij alleen mensen die zich dure advocaten kunnen veroorloven een beroep kunnen doen op deskundigen van wie de objectiviteit toch twijfelachtig kan zijn.

Om het huidige systeem met onafhankelijke experts te kunnen behouden, zijn minstens twee noodzakelijke ingrepen geboden. Ten eerste moet er een vorm van kwaliteitscontrole komen, bijvoorbeeld via lijsten van experts opgesteld door specialisten, zoals in Nederland, of via een accreditatie, zoals in andere landen. Ten tweede dient de financiering opnieuw bekeken te worden. De heer Wim Van de Voorde van het Forensisch Instituut pleit ervoor instituten een toelage te geven en deskundigen niet langer per prestatie te vergoeden.

In de pers lees ik dat de minister van mening is dat er inderdaad een oplossing moet komen voor genoemde problemen. Overigens lag al een wetsontwerp klaar, maar omdat de regering in lopende zaken is, kan de zaak niet vooruitgaan.

Kan de minister toelichten op welke manier het wetsontwerp rekening houdt met de twee vermelde noodzakelijke ingrepen? Wat zijn eventueel de moeilijkheden?

Zou het wetsontwerp toch niet op korte termijn ter goedkeuring aan het parlement worden voorgelegd? De kwestie verdraagt immers geen uitstel zoals de minister zelf aangeeft.

Ten slotte, in 2010 waren er problemen met het uitbetalen van deskundigen. Heeft de minister voor 2010 een zicht op het tekort voor de betaling van deskundigen? Heeft de minister hier conclusies uit getrokken voor 2011 en het budget aangepast? Zo ja, met hoeveel?

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Het gaat over een delicate problematiek en daarenboven een technisch-juridisch moeilijke situatie. Mevrouw Stevens, ik zal eerst de wettelijke achtergrond schetsen en nadien bezorg ik u een overzicht van de reeks koninklijke besluiten, wetten en arresten die betrekking hebben op de problematiek.

De laatste versie van de wet op de gerechtskosten dateert van 27 december 2006. Die wet bevat slechts een beperkt aantal artikelen en delegeert een grote bevoegdheid aan de Koning. De Raad van State heeft hiertegen bezwaar gemaakt in zijn advies van 17 november 2006. Daarop werd beslist dat het uitvoeringsbesluit bij wet zou worden bekrachtigd.

Tot uitvoering daarvan werden twee koninklijke besluiten genomen, enerzijds een regeling voor de commissie voor de gerechtskosten en, anderzijds, een algemeen reglement op de gerechtskosten. Tegen beide uitvoeringsbesluiten werd in 2007 een verzoek tot vernietiging ingesteld bij de Raad van State. Op 17 december 2008 sprak de Raad van State de vernietiging uit van het koninklijk besluit houdende het algemeen reglement. De Raad van State stelde dat indertijd ten onrechte een advies bij hoogdringendheid was gevraagd.

Door de vernietiging van dat koninklijk besluit valt men nu terug op een oud koninklijk besluit, namelijk een koninklijk besluit van 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken.

Over de wettelijkheid van dat koninklijk besluit kunnen ook ernstige vragen gesteld worden. Oorspronkelijk was de grondslag te vinden in een wet van 1849 en een wet van 1919, maar die werden intussen opgeheven. De vraag is of de programmawet van 27 december 2006 wel wettelijk kan verwijzen naar een koninklijk besluit uit 1950. Voor die onmogelijke juridische situatie, moest dringend een oplossing worden gevonden.

De programmawet bevat een aantal tekortkomingen:

Met het laatste punt komen we aan de kern van de vraag.

Voor de waarheidsvinding is het absoluut noodzakelijk te kunnen rekenen op kwalitatieve prestatieverleners en kwalitatieve laboratoria. De geleverde prestatie moet niet alleen tijdig geleverd worden, maar moet ook nuttig zijn met het oog op het onderzoek.

Ook daarbij mag de Europese context niet uit het oog worden verloren.

Artikel 82, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt dat de justitiële samenwerking in strafzaken in de Europese Unie berust op het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen.

Wederzijdse erkenning veronderstelt dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten vertrouwen hebben in elkaars strafrechtstelsel.

Om wederzijds vertrouwen binnen de Europese Unie te versterken, is het zaak dat de Europese Unie, naast het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het EVRM, over normen voor de bescherming van de procedurele rechten beschikt die in de lidstaten op correcte wijze worden uitgevoerd en toegepast.

Bovendien moeten kwalitatieve prestatieverleners garant staan voor kwalitatieve prestaties. Een gebrek aan kwaliteit leidt immers tot tijdverlies en is in zekere zin weggesmeten geld. Daarom moeten de prestatieverleners aan minimale kwaliteitsvereisten voldoen. Bijgevolg is ervoor geopteerd om eerst een nieuwe basiswet voor de gerechtskosten op te stellen.

Ziehier hoe ik heb gepoogd in het wetsontwerp te komen tot een kwaliteitsverhoging van de gerechtelijke expertises:

1. door het invoeren van het principe dat in de regel alleen nog een beroep kan worden gedaan op prestatieverleners die beantwoorden aan minimale kwaliteitsvereisten;

2. door naar Nederlands voorbeeld te werken met lijsten van prestatieverleners;

3. door de mogelijkheid te creëren dat een aantal disciplines ondergebracht worden in forensische instituten die als instituut een erkenning krijgen.

Door de val van de regering kon de tekst niet als wetsontwerp worden ingediend en er moet nog een consensus gezocht worden rond de opties die in de tekst zijn opgenomen.

Het wetsontwerp zegt niets over de tarieven. Die worden opgenomen in een uitvoeringsbesluit. Ik ben mij ervan bewust dat bepaalde tarieven aan de lage kant liggen. Anderzijds ben ik van oordeel dat we eerst de principes opnieuw moeten bekijken, de wet vernieuwen en daarna de tarieven aanpassen.

Ik denk dus dat we zo snel mogelijk de discussie moeten aanvatten op basis van de voorbereide tekst. Intussen is het immers duidelijk dat de stilstand tijdens de periode van lopende zaken een zeer nadelig effect heeft voor dat soort basiswetgeving. Als er een dringend probleem is bij Justitie is het zeker dat van de gerechtskosten en van de expertises. Misschien moeten we nagaan of in het parlement een bespreking kan worden opgestart op basis van de bestaande ontwerpteksten.

Daarnaast zijn er dan de betalingsproblemen van de gerechtskosten. Met de dienst gerechtskosten proberen we het historisch tekort op te lossen. Ter indicatie, eind 2009, bedroeg het gecumuleerde tekort inzake gerechtskosten 25 miljoen euro. Dat tekort werd in de loop van 2010 drastisch teruggebracht. Eind 2010 bedroeg de totale achterstand aan achterstallige facturen afgerond 16 miljoen euro.

Die vermindering was het gevolg van een verhoging van het totaalkrediet van de gerechtskosten met 8 210 000 euro via interne transfers binnen mijn administratie en met 9 463 000 euro via een bijzondere aanpassing van de begroting 2010. Het blijft een uitdaging om een structurele oplossing te vinden voor de financiering van de gerechtskosten.

Samenvattend kan ik zeggen dat we het debat moeten starten over het ontwerp dat klaarligt en dat voldoende middelen moeten worden uitgetrokken voor de betaling van de gerechtskosten.

Mevrouw Helga Stevens (N-VA). - Als ik het goed heb begrepen wil de minister de basiswet met het parlement bespreken en zo snel mogelijk tot een goed einde brengen omdat het cruciaal is voor een goede werking van Justitie.

De werking van Justitie is vaak meer een praktisch dan een theoretisch probleem. Ik heb gisteren in een krant gelezen dat een dame, die na een ongeval blijvend gehandicapt is, 22 jaar heeft moeten wachten op een definitieve uitspraak. De zaak heeft zolang geduurd omdat het medische verslag van de experts zolang op zich heeft laten wachten.

Naast een structurele aanpak zijn ook kwaliteitscontrole en strikte termijnen belangrijk. Ook de financiën moeten onder de loep worden genomen. Ik heb begrepen dat een deel van het tekort is weggewerkt en dat de minister zijn inspanningen voortzet.