5-11

5-11

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 27 JANUARI 2011 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van mevrouw Marleen Temmerman aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het pleidooi voor een euthanasiekliniek» (nr. 5-20)

Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). - De Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging en VUB-professor palliatieve geneeskunde Wim Distelmans pleitten deze week voor de oprichting van een euthanasiekliniek. In zo een instelling zouden mensen terecht kunnen die in de zorginstelling in hun buurt niet kunnen worden geholpen in hun vraag tot levensbeëindiging.

Persoonlijk ben ik niet meteen gewonnen voor dit idee. Ook de meeste andere collega's-parlementsleden hebben hun bezwaren geuit bij het voorstel. De huidige euthanasiewetgeving legt de beslissingsmacht bij de artsen, maar - en daar volg ik de kritiek wel - heel wat artsen in rust- en ziekenhuizen moeten de beleidslijn van de instelling volgen en passen euthanasie dus niet toe.

De vraagstelling en het debat zijn mijns inziens wel nuttig om een aantal pijnpunten aan te wijzen. Het pleidooi kan de discussie openen over een aantal grijze zones in de toepassing van de euthanasiewetgeving. Gerechtvaardigde en dus wettelijk geregelde vragen naar een vroeger levenseinde voor mensen in een terminaal zieke toestand botsen dikwijls op `een beleid' van een afzonderlijke instelling.

Vaak komen patiënten in een rusthuis of een ziekenhuis in hun buurt terecht en zijn ze niet goed op de hoogte van het lokale euthanasiebeleid. Dat lijdt soms tot schrijnende toestanden.

Er gaan stemmen op om de zorginstellingen die niet wensen in te gaan op euthanasievragen, financieel te straffen. De sp.a-fractie vindt dat een vreemde redenering met een hoge precedentwaarde. De wet is er om te worden toegepast; het lijkt dan ook aberrant om daaraan een beloning of een straf te koppelen.

Euthanasie is een belangrijk patiëntenrecht; ziekenhuizen moeten duidelijk aangeven of ze die zorg verlenen. Ook pleiten we voor duidelijke zorgcriteria zodat het voor de patiënt duidelijk is of en op welke kwaliteitsvolle wijze ze kunnen worden geholpen.

Wat is het standpunt van de minister over het pleidooi voor de oprichting van een euthanasiekliniek?

Hoe wil de minister de grijze zones in de wetgeving wegwerken? Zeer concreet: hoe wordt gereageerd op instellingen die hun artsen richtlijnen geven om niet in te gaan op vragen naar euthanasie?

Is de minister het voorstel voor kwaliteitscriteria genegen en wil ze een rondzendbrief versturen waarin de zorginstellingen wordt gevraagd een communicatieplan inzake euthanasie op te stellen?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. - De wet van 2002 die euthanasie onder bepaalde voorwaarden straffeloos maakt, betekende een belangrijke ommekeer in de manier waarop onze maatschappij tegen het levenseinde aankijkt. Waar vroeger het geheim, de angst en soms de ondraaglijke onmacht hoogtij vierden, heeft de wet een kader geschapen waarbij mensen die zich in de wettelijk bepaalde omstandigheden bevinden, op een serene wijze tot het levenseinde kunnen worden begeleid. De wet heeft zo de dialoog tussen verzorgers en verzorgden geopend, met respect voor de zelfbeschikking en vrijheid van eenieder.

Artikel 14 van de wet bepaalt dat geen enkele arts kan worden gedwongen euthanasie toe te passen. Tegenover die gewetensclausule staat dat de arts die een dergelijke handeling weigert, verplicht is de patiënt daar tijdig over te informeren en zijn beweegredenen te verduidelijken. Hij moet ook het medische dossier aan een andere, door de patiënt gekozen arts geven.

De arts blijft dus vrij te handelen volgens zijn overtuiging, maar hij moet er tegelijkertijd voor zorgen dat de patiënt niet aan zijn lot wordt overgelaten. Dat evenwicht tussen vrijheid en respect voor de wil van de patiënt is delicaat en moet worden beschermd. Dat doet de moeilijke en ingewikkelde vraag rijzen over de macht en/of het recht van de zorginstellingen om de euthanasiepraktijk aan bijzondere voorwaarden te onderwerpen. Mevrouw Temmerman geeft in haar vraag terecht concrete voorbeelden en ze gaat in op de grijze zone rond die kwestie.

Evenzeer kan het idee over de oprichting van een exclusief euthanasieziekenhuis niet worden besproken zonder dat hierover een breed, pluralistisch en multidisciplinair debat wordt gevoerd.

Het zou in dit verband nuttig zijn de ervaringen van de buurlanden, zoals Nederland, in detail te leren kennen, zonder daarbij de op dat delicate gebied bijzonder veelzeggende sociologische en culturele verschillen uit het oog te verliezen.

De ervaring leert ons immers dat euthanasie bij ons `aanvaardbaar' en aanvaard is omdat ze in een algemene zorgcontext is ingepast en één van de oplossingen is in een samenhangend geheel van handelingen en discussies die de patiënt in de verschillende fases van zijn ziekte begeleiden. Daarom vormt euthanasie volgens ons geen tegenstelling met palliatieve verzorging of de verzorging in het algemeen.

Zoals ik het deze week al in de Kamer heb kunnen verduidelijken, kan de regering in de huidige omstandigheden van lopende zaken dergelijke debatten niet voeren, en u zult bijgevolg begrijpen dat ik me daarover namens de regering niet kan uitspreken. Vormt de Senaat trouwens niet de natuurlijke plaats om een dergelijk ethisch debat te voeren? Om het debat te voeden leg ik deze twee vragen alvast voor aan het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek.

Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). - Ik dank de minister voor haar toelichting en suggestie. We zullen hier verder over nadenken.

De voorzitter. - We moeten even wachten, maar we vernemen dat de heer Vanackere op weg naar de Senaat is.

De heer Bart Laeremans (VB). - Mijnheer de voorzitter, als we nu opnieuw de vergadering moeten schorsen, wordt het toch wel een vaudeville. Misschien moet u aan de regering een signaal geven dat het niet kan dat ze ons zo behandelt. Dit is echt beneden alle peil.

De voorzitter. - Laten we maar aannemen dat het komt omdat dit de eerste keer is dat het systeem moet functioneren en dat nog niet iedereen op kruissnelheid is. De heer Vanackere kan nu elk ogenblik verschijnen. Maar ten gronde hebt u gelijk.