5-521/1

5-521/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

23 NOVEMBER 2010


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 922, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, wat de berekening van de fictieve massa betreft

(Ingediend door mevrouw Christine Defraigne)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 23 april 2009 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-1289/1 - 2008/2009).

In het erfrecht moet, overeenkomstig artikel 922 van het Burgerlijk Wetboek, in aanwezigheid van minstens één legitimaris, de beschikbare berekeningsmassa worden vastgesteld. Door die massa, die « fictieve » massa wordt genoemd, te berekenen, stelt men het vermogen van de overledene opnieuw samen, alsof deze tijdens zijn leven geen enkele schenking heeft gedaan.

Uitgaande van het bedrag van die massa kan het beschikbaar deel worden bepaald, namelijk het deel van het vermogen waarover de overledene vrij kan beschikken.

De massa waarop het beschikbaar deel dus zal worden berekend, bestaat uit alle goederen die in het vermogen van de erflater aanwezig waren op het ogenblik van zijn overlijden, verminderd met de schulden, waaraan vervolgens de schenkingen onder levenden worden toegevoegd. Dat is een formule die door de rechtspraak en de rechtsleer gewoonlijk wordt aanvaard.

In een arrest van 8 november 1963 (1) heeft het Hof van Cassatie vastgesteld dat : « si les biens existants au décès du donateur sont absorbés par les dettes, ou sont insuffisants pour les payer, ces dettes ne peuvent être déduites des biens donnés entre vifs ».

Sedertdien bestaat er een vaste rechtspraak. Zo heeft de rechtbank van eerste aanleg te Luik in een vonnis van 4 oktober 1993 verklaard dat « la déduction du passif est la seconde opération car quand le passif héréditaire absorbe ou excède l'actif de la succession, le disponible et la réserve se calculent simplement sur les biens donnés entre vifs » (2) .

Artikel 922 van het Burgerlijk Wetboek dat de formule voor de vaststelling van de beschikbare berekeningsmassa aangeeft, stemt evenwel niet overeen met de formule die in de rechtspraak wordt gebruikt. De tekst van artikel 922 lijkt de aftrek van de schulden in laatste instantie voor te schrijven. Het eerste lid bepaalt immers dat de schulden maar moeten worden afgetrokken nadat de schenkingen onder levenden aan de aanwezige goederen werden toegevoegd :

« Om de inkorting te bepalen, vormt men een massa uit alle goederen die bij het overlijden van de schenker of erflater aanwezig waren. De goederen waarover hij bij schenking onder de levenden heeft beschikt, worden fictief daarbij gevoegd volgens hun staat ten tijde van de schenkingen en hun waarde ten tijde van het overlijden van de schenker. Over al die goederen berekent men, na aftrek van de schulden, het gedeelte waarover hij heeft mogen beschikken, met inachtneming van de hoedanigheid van de door hem achtergelaten erfgenamen. »

Dit wetsvoorstel wenst dit lid dan ook te herschrijven om het in overeenstemming te brengen met de jurisprudentiële interpretatie van het Hof van Cassatie. Dat Hof vermeldt in zijn arrest van 1963, overeenkomstig het vonnis in beroep waarover het zich moest uitspreken, dat « l'article 922 du Code civil ne doit pas être littéralement appliqué ».

Christine DEFRAIGNE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 922, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, worden de tweede en de derde zin als volgt vervangen :

« Na aftrek van de schulden worden de goederen waarover hij bij schenking onder de levenden heeft beschikt daar fictief bijgevoegd, volgens hun staat ten tijde van de schenkingen en hun waarde ten tijde van het overlijden van de schenker. Over al die goederen berekent men het gedeelte waarover hij heeft mogen beschikken, met inachtneming van de hoedanigheid van de door hem achtergelaten erfgenamen. »

5 oktober 2010.

Christine DEFRAIGNE.

(1) Cass. 8 nov. 1963, JT, 1964, blz. 380.

(2) Civ. Liège, 4 okt. 1993, RG. 92/4083, JLMB, 1994, blz. 1198.