5-6 | 5-6 |
M. André du Bus de Warnaffe (cdH), corapporteur. - Le projet de loi qui fait l'objet du présent rapport relève de la procédure bicamérale optionnelle et a été initialement déposé à la Chambre des représentants en tant que projet de loi du gouvernement.
La commission a examiné le projet de loi au cours de ses réunions des 26 octobre et 9 novembre 2010.
Dans son exposé introductif, la ministre a rappelé que le projet de loi portant confirmation de l'arrêté royal du 6 avril 2010 constituait une étape essentielle dans l'exécution de la loi sur les pratiques non conventionnelles de l'art de guérir. Le but de cette loi, également appelée « loi Colla », est d'encadrer les quatre pratiques dites non conventionnelles que sont l'homéopathie, la chiropraxie, l'acupuncture et l'ostéopathie et de procéder à l'enregistrement individuel des praticiens.
Dix ans après son adoption, la loi n'a fait l'objet que d'une exécution très partielle. La ministre a dû constater que la situation de ces pratiques avait évolué depuis lors. Certaines d'entre elles, comme l'ostéopathie et l'acupuncture, sont désormais enseignées à l'université, tandis que certaines prestations font l'objet d'un remboursement par les mutuelles.
En octobre 2008, la ministre a donc chargé le KCE de réaliser une étude sur le sujet. Les résultats sont attendus pour la fin de cette année ou le début de l'année prochaine.
En janvier 2010, deux associations ont obtenu la condamnation de l'État belge à procéder à la nomination de la commission paritaire prévue à l'article 2 de la loi sous peine d'astreinte. Le jugement étant assorti du bénéfice de l'exécution provisoire, l'astreinte est due si l'État n'exécute pas le jugement. L'astreinte est en cours depuis le mois de juin de cette année.
Afin de se conformer à la décision judiciaire, la ministre a entamé les démarches nécessaires pour pouvoir procéder à la nomination des membres de la commission paritaire. Une des premières étapes est de reconnaître les diverses associations professionnelles. Cette reconnaissance doit être renouvelée périodiquement. Une nouvelle reconnaissance était donc nécessaire et est intervenue par un arrêté du 6 avril 2010, publié le 12 avril. Or la loi de 1999 précise que les arrêtés doivent être confirmés par le parlement pour produire leurs effets. Il s'agit précisément de l'objet du projet de loi dont l'urgence est justifiée par l'astreinte actuellement en cours. Les treize organisations professionnelles concernées par cette reconnaissance regroupent plus de 1 700 praticiens.
La ministre a clôturé sa présentation en attirant l'attention sur un point technique relatif au délai de confirmation des arrêtés par une loi. Dans le cas présent, le délai entre la date de publication au Moniteur belge de l'arrêté et le vote de la loi a été fixé à six mois. Il expirait théoriquement le 31 octobre 2010. Cependant, il existe un précédent. Un retard de deux mois dans la confirmation de la loi initiale avait déjà été observé sans que la validité juridique de la loi soit remise en cause. La ministre s'est donc rangée à l'avis de la commission de la Chambre des représentants, qui a décidé à l'unanimité d'approuver le projet et de n'apporter à ce stade aucune modification à la loi initiale.
Lors de la discussion, M. Claes a suggéré que le délai prévu à l'article 4 de la loi soit porté à un an afin d'exclure toute discussion éventuelle. Votre rapporteur s'est réjoui de cette initiative. La loi Colla pourra enfin, onze ans après son vote, devenir opérationnelle. Il s'est enquis des délais de publication de l'étude du KCE. La ministre lui a répondu que dès que les conclusions de l'étude seront disponibles, elle discutera avec le parlement des modifications éventuelles à apporter à la loi du 29 avril 1999. En dix ans, le monde médical a en effet connu bon nombre d'évolutions. Ce débat ne pourra être mené que dans le cadre d'une démarche scientifique.
M. Ide a annoncé qu'il s'abstiendrait lors du vote sur le projet de loi à l'examen. Il a déploré que le projet soit mis au vote avant que la commission ne dispose du rapport du Centre fédéral d'expertise. Il estime que la médecine factuelle - evidence-based medicine - devrait être le seul fil conducteur. Dans cette optique, il trouve particulièrement cynique la démarche des associations d'ostéopathes qui ont poursuivi l'État belge en justice pour n'avoir pas pris les arrêtés d'exécution de la loi Colla. Il recommande la lecture d'un ouvrage mettant en doute les vertus des médecines alternatives et dresse l'inventaire de leurs effets nuisibles.
Pour M. Ide, l'unique point positif dans ce dossier est que la reconnaissance des pratiques non conventionnelles aura pour conséquence que leurs effets secondaires seront répertoriés, ce qui permettra de les soumettre à un contrôle de qualité à l'instar de ce qui se fait pour la médecine conventionnelle.
M. Vandenbroucke déclare que son groupe soutient le projet de loi et qu'il se prononcera pour son adoption. Cependant, lui-même se rallie aux conclusions de M. Ide. Il faut éviter, dit-il, de laisser entendre au public que la sécurité sociale interviendra de la même façon, à l'avenir, pour toutes les thérapies comme pour l'evidence-based medicine.
Les articles 1 et 2 sont adoptés par douze voix et une abstention.
L'ensemble du projet de loi est adopté par douze voix et une abstention.
De heer Louis Ide (N-VA). - Ik besef zeer wel dat de 5 000 euro per dag die de overheid als dwangsom boven het hoofd hangt, ons geen andere keuze laat dan dit ontwerp goed te keuren. Persoonlijk vrees ik echter dat dit een verkeerd signaal uitzendt naar de publieke opinie. Het is ook bijzonder jammer dat wij ons nu over deze kwestie moeten uitspreken, omdat het Federaal Kenniscentrum weldra een rapport uitbrengt dat duidelijkheid zal verschaffen over de verschillende alternatieve geneeswijzen. Je kunt die namelijk niet allemaal over dezelfde kam scheren. Daarom is het ook bijzonder cynisch dat precies de vereniging voor osteopathie van een rechtbank die dwangsom van 5000 euro per dag heeft weten te verkrijgen, want die vereniging onderscheidt zich enigszins van de andere twaalf beroepsverenigingen die nu worden erkend, waaronder de European Federation of Oriental Medicine.
Ik hanteer steevast de principes van de evidence-based medicine. Overigens raad ik alle senatoren de lectuur aan van het interessante boek van wetenschapsjournalist Simon Singh en dokter Edzard Ernst, dat hen klaarheid zal bieden over de alternatieve geneeswijzen. De twee auteurs toetsen die geneeswijzen aan de principes van de evidence-based medicine. Dat moeten we ook doen in tijden van budgettaire krapte, waar de overheid elke euro die ze aan gezondheidszorg uitgeeft, twee keer moet omdraaien. Vandaag worden bepaalde kankermedicijnen niet terugbetaald, ondanks het feit dat ze wel degelijk werkzaam zijn en dat er miljoenen euro in zijn geïnvesteerd, en gaan er via de aanvullende verzekering van de ziekenfondsen bakken met geld naar therapieën die niet werken.
Het enige lichtpuntje in deze discussie is dat ze hopelijk aanleiding zal geven tot een vorm van kwaliteitscontrole op die alternatieve geneeswijzen. In de reguliere geneeskunde is er voor elk nieuw medicament dat op de markt komt, een post marketing fase en moet elke zorgverstrekker alle nog niet beschreven bijverschijnselen van dat medicijn rapporteren. Ik hoop dat de erkenning van die beroepsverenigingen ertoe zal leiden dat de bijverschijnselen van de alternatieve geneeswijzen eveneens worden geregistreerd. Dat is het enige lichtpuntje dat ik zie in de stemming die we vandaag moeten houden.
Om al die redenen zal ik mij bij de stemming over het ontwerp onthouden.
De heer Frank Vandenbroucke (sp.a). - Net als de andere fracties denken ook wij dat een overheid die ernstig bestuurt, het aan zichzelf verplicht is een wet waarvan men de uitvoering voor de rechtbank kan eisen en met succes eist, ook uit te voeren. Het ligt dus volledig in de logica van goed bestuur dat we dit koninklijk besluit bekrachtigen. Onze fractie zal het ontwerp dan ook goedkeuren en ik zal me niet onthouden.
Wel wil ik hier duidelijk aan toevoegen dat dit niet betekent dat `alternatieve' praktijken vervolgens ook in aanmerking komen voor terugbetaling door de ziekteverzekering. Daar gelden heel andere eisen. Collega Ide heeft terecht de term evidence-based medicine gebruikt. Dat is inderdaad het alfa en omega van ons terugbetalingsbeleid. Wij willen weten of een verzorging effectief is en dat beoordelen we aan de hand van een wetenschappelijk paradigma. Daar wordt niet mee gespeeld en het wordt voor sommige praktijken ook niet vervangen door een ander paradigma of andere beoordelingscriteria. De vraag of verzorgingen of therapieën effectief zijn, is een sleutelvraag die beantwoord wordt vanuit evidence-based methodieken. Als dat niet mogelijk is, komen die praktijken niet voor terugbetaling in aanmerking.
Zoals collega Ide ook zei, heeft deze intussen elf jaar oude wetgeving het voordeel dat we inderdaad een zekere transparantie krijgen. We beginnen te weten met wie we moeten spreken, er ontstaat enige organisatie op het terrein waartoe we ons kunnen richten, bijvoorbeeld in verband met kwaliteit en kwaliteitscontrole. Maar meer dan dat is het niet. Laat dat duidelijk zijn.
Het is dan ook erg belangrijk dat we een grondig inhoudelijk debat voeren over het rapport van het Kenniscentrum alvorens wij welke verdere stappen dan ook doen.
-De algemene bespreking is gesloten.