5-124/1 | 5-124/1 |
9 SEPTEMBER 2010
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 22 oktober 2008 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-975/1 - 2008/2009).
Probleemstelling
Steeds meer actoren uit zowel de NGO- als de bedrijfswereld nemen initiatieven van productlabeling die de duurzaamheid van de handel met het Zuiden moeten bevorderen. De pioniersrol van Max Havelaar en Oxfam op dit vlak is genoegzaam bekend. Intussen zetten ook commerciële ondernemingen — waaronder een grote warenhuisketen — systemen van labeling en verificatie op. Op zich redenen genoeg dus om te hopen op een steeds groeiend marktaandeel voor « duurzame » of « eerlijke » producten. Helaas slagen de actoren er zelf niet in om de toegevoegde waarde van hun initiatieven via een gedeeld platform kenbaar te maken en te verdedigen. Integendeel, men schijnt de positieve impact van de aanpak van de concurrenten op de producerende gemeenschappen in het Zuiden systematisch te willen minimaliseren. Dit alles leidt tot grote verwarring bij de consument, waar niemand beter van wordt.
Nochtans kan het ook anders. In Nederland bijvoorbeeld slaan de niet gouvernementele organisaties (NGO) en het bedrijfsleven de handen in elkaar in een « koffiecoalitie » die als pragmatische doelstelling heeft om het aandeel gecertificeerde koffie in de Nederlandse markt te verhogen (in 2005 meer dan 30 % tegen minder dan 5 % gecertificeerde koffie in België). Internationaal leidde dit wat de koffie betreft tot het 4C- initiatief. In het 4C-project, werken vertegenwoordigers van de koffiesector, de producenten, vakbonden, de NGO's, de certificeringinstellingen en internationale instellingen samen. Dit heeft in september 2004 geleid tot een conceptcode, die nu in het veld getest wordt. De indieners van dit voorstel willen een gelijkaardige oplossing nastreven in België.
De indieners zijn de veelheid aan initiatieven genegen. Zij zullen er immers voor zorgen dat het marktaandeel van de producten in de duurzame handel drastisch zal toenemen. Zo heeft men Max Havelaar, de Rain Forest Alliance, het Utz Kapeh-initiatief, de Collibri koffie en de Efico koffie om er maar enkelen te noemen. Die initiatieven tonen aan dat het bedrijfsleven duurzame handel ernstig neemt.
Het concept duurzame handel kent bijval bij tal van actoren. Het geniet bovendien een ruime maatschappelijke erkenning.
Het begrip duurzame/ethische handel is niet exact omlijnd : hierdoor ontstaan conflicten en misverstanden.
Het concept kan, ondanks zijn ruime maatschappelijke erkenning, niet eenduidig worden gedefinieerd.
Er bestaat geen enkele wettelijke definitie, noch op Belgisch niveau, noch op Europees niveau. Het Fair Trade Center gebruikt een definitie van twee bladzijden maar deze heeft — zoals coördinator Samuel Poos onderstreept — een geringe operationele waarde. De indieners menen dan ook dat het huidige tekstvoorstel te stringente voorwaarden oplegt aan het verkrijgen van het « fair trade »-label. Het verplicht hanteren van een minimumprijs is daar een goed voorbeeld van, gelet op het feit dat de koffieprijs al enige maanden omhoogschiet.
De enige definitie die unaniem door alle fair trade-actoren wordt erkend, is erg kort — minder dan een halve bladzijde — en werd in 2001 door de fair trade-organen, verenigd in de internationale FINE-groep, goedgekeurd.
De definitie luidt als volgt : « Fair trade steunt op een handelsrelatie, gebaseerd op dialoog, transparantie en wederzijds respect, met het oog op een grotere rechtvaardigheid in de internationale handel. Fair trade draagt bij tot een duurzame ontwikkeling door in betere handelsvoorwaarden te voorzien en de rechten te beschermen van gemarginaliseerde producenten en arbeiders — voornamelijk in het Zuiden. Fair trade-organisaties (gesteund door consumenten) zijn actief geëngageerd in het ondersteunen van producenten, sensibilisering en in het voeren van campagnes voor de aanpassing van de handelsregels en de praktijken van de conventionele internationale handel.
De essentie van fair trade, het strategische doel van fair trade is :
— gericht werken met gemarginaliseerde producenten en arbeiders om hen te helpen hun kwetsbare positie om te zetten in zekerheid en economische zelfredzaamheid;
— de empowerment van producenten en arbeiders als stakeholders in hun eigen organisaties;
— actief een grotere rol te spelen in de wereldarena om tot een grotere rechtvaardigheid te komen in de internationale handel. »
De indieners zijn het eens met bepaalde critici, als zou de hogeraangehaalde definitie te beperkt zijn. Indieners zijn het anderzijds niet eens met de stelling als zou de minimumprijs een conditio sine qua non zijn van duurzame handel. Immers, er bestaan andere initiatieven die de regels van de markt respecteren en dus werken met een marktprijs, doch op deze marktprijs wordt een meerprijs gerekend, die terugstroomt naar de producenten via ontwikkelingsprojecten. De minder directe link die aldus wordt gemaakt tussen de productie en de ontvangst van de toegevoegde waarde kan trouwens diversificatie van de productie ten goede komen, wat een cruciaal element is in het duurzaam verbeteren van de levensomstandigheden van de boeren in het Zuiden.
Doelstelling : het marktaandeel van de ethische handel drastisch opdrijven
Hoewel fair trade een fenomeen blijft in de marge van de markt, heeft het de wind in de zeilen. Zijn marginaliteit blijkt uit de cijfers. In 2004 was de totale productie van koffie onder het fair trade-label uiterst beperkt : 240 000 zakken koffie van 60 kg op een productie van ongeveer 106 miljoen, hetzij iets meer dan 0,22 % van de wereldmarkt. En koffie is dan nog een niche-sector voor de fair trade-organisaties !
Het potentieel wordt dus onvoldoende benut. Om dit te verhelpen moet ook de bedrijfssector een rol kunnen spelen. In Zwitserland maken fair trade-bananen, dankzij supermarktgiganten als Coop en Migros, 27 % van de totale bananenmarkt uit.
De heer Lawrence Watson, partner en consultant voor de International Federation for Alternative Trade (IFAT), die zowel bekend is met het bedrijfsleven als de NGO's stelt het als volgt : « In onze bedrijven werken steeds meer mensen die belang hechten aan spirituele, ethische en morele waarden, ook in hun werkomgeving. Deze mensen staan niet langer achter een zuiver economisch model dat geen enkele oprecht menselijke waarde voorstaat. »
Volgens hem zal de « duurzame », « ethische », « solidaire » of « eerlijke » handel in de nabije toekomst een hoge vlucht nemen.
Het is dan ook in deze context dat nieuwe initiatieven worden uitgebouwd. Steunend op reeds bestaande labels, zoals 4C, Rainforest Alliance of Utz Kapeh, kaderen ze in een streven naar duurzaamheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid via gerichte projecten. Het verheugt de indieners dat naast de NGO's die de pioniers blijven, ook diverse privé initiatieven het concept van duurzame handel onderschrijven. Alhoewel zij elk hun eigen methode hanteren, bereiken zij concrete resultaten die voelbaar zijn in de producerende landen.
Het 4C-project dat hoger werd besproken illustreert dit treffend. Deze groep legde in september 2004 de laatste hand aan een gedragscode die rechtstreeks is geënt op de Ontwikkelingsdoelstellingen voor het nieuwe millennium van de Verenigde Naties.
Deze code beoogt de verzekering van duurzame bestaansmiddelen, met een maatschappelijke, economische en milieudimensie. De gedragscode steunt op de volgende pijlers :
— de koffieteelt kan slechts duurzaam zijn indien redelijke levens- en arbeidsomstandigheden worden gewaarborgd voor de kwekers en hun gezin, evenals voor hun werknemers;
— dit begrip omvat de naleving van de rechten van de mens en van de arbeidsnormen, alsook een behoorlijke levensstandaard.
Indieners wensen niet mee te stappen in een « zij -of -wij »- verhaal, maar veeleer een « samen sterk »- verhaal. De traditionele NGO's vervullen een sleutelrol in de bewustmaking van de mensen en zij hebben een aanpak die reeds jaren uiterst succesvol is. Zij is zelfs zo succesvol dat zij sommige bedrijven ervan hebben overtuigd dat de enige goede handel de duurzame handel is. Het feit dat deze bedrijven de stap zetten naar duurzame handel bewijst net het succes van de NGO's met een pioniersrol.
Indieners menen dat er een werkbaar compromis mogelijk is tussen enerzijds de MVO aanpak (maatschappelijk verantwoord ondernemen) die door het bedrijfsleven gedragen wordt en de fair trade-visie die door de NGO-wereld verdedigd wordt. Dat werkbaar compromis wordt gevormd door te opteren voor het concept van « ethische handel ». Hiertoe vormt de definitie van het advies over « Ethische handel en garantiesystemen voor consumenten » van het Europees Economisch en Sociaal Comité een werkbare benadering. Dit rapport werd opgesteld door Richard Adams.
Indieners zijn van mening dat het niet juist zou zijn als België de definities of de essentiële normen voor de diverse vormen van « ethische handel » centraal zouden willen voorschrijven; een dergelijke centrale regulering zou niet flexibel genoeg zijn om rekening te kunnen houden met verbeterde prestaties of veranderende omstandigheden. Ook zou een centrale regulering indruisen tegen het recht van de consument om een keuze te maken op basis van zijn eigen veranderende waarden. Wat wél centraal kan — en moet — worden geregeld, zijn de voorwaarden op basis waarvan de consument er zeker van kan zijn dat garantiesystemen waarmaken wat ze pretenderen.
Nele LIJNEN Guido DE PADT. |
De Senaat,
A. overwegende dat de mondiale impact van handelsactiviteiten op samenleving en milieu heeft geleid tot het ontstaan van een aantal nieuwe termen en concepten;
B. overwegende dat het voor een goed begrip van de eerlijke handel en de duurzame handel noodzakelijk is om bepaalde begrippen duidelijk te definiëren en wel als volgt :
1. Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO)
Deze term is inmiddels gemeengoed geworden en heeft betrekking op de gedachte dat het creëren van welvaart en het naleven van nationale uitvoeringsbepalingen een wezenlijk onderdeel van alle verantwoorde handelsactiviteiten vormen.
MVO heeft dan ook in het bijzonder betrekking op het op vrijwillige basis door een onderneming gevoerde beleid en al haar praktijken die erop gericht zijn de sociale en milieuprestaties van al haar activiteiten op hetzelfde niveau te handhaven en te verbeteren. Dit kan inhouden dat het optreden van de betreffende onderneming op basis van interne beheers- en beoordelingssystemen of op basis van een externe evaluatie wordt bijgestuurd.
2. Ethische handel
Ethische handel maakt deel uit van (en is als begrip recenter dan) MVO, en wordt gebruikt in twee hoofdbetekenissen.
In algemeen gebruik wordt er hetvolgende mee bedoeld : een doelbewust streven om de handelsactiviteiten (productie, detailverkoop of koop) van een onderneming, een organisatie of een persoon zodanig in te richten dat ze aan bepaalde ethische normen voldoen. De ethiek is het onderdeel van de filosofie dat zich met het wezen en het gedrag van de mens bezighoudt. Als zodanig kan ethische handel dus betrekking hebben op een zeer breed scala van waarden en op de meest uiteenlopende producten en diensten (waaronder financiële diensten en toerisme) die in welk land dan ook worden aangeboden, met inbegrip van lidstaten van de Europese Unie (EU). In deze resolutie wordt, wanneer deze betekenis wordt gebruikt, gesproken van « ethische handel ». Ook het opschrift van deze resolutie moet in die zin worden opgevat.
3. Eerlijke handel
Dit kan worden beschouwd als een onderdeel van ethische handel. Over het algemeen wordt onder « eerlijke handel » het volgende verstaan : handel waarbij de betrokken partijen — of het nu om producenten of consumenten, kopers of verkopers gaat — niet worden benadeeld en een redelijke en evenredige winst behalen. Wanneer in deze resolutie over eerlijke handel in deze betekenis wordt gesproken, wordt het begrip weergegeven als « eerlijke handel ».
4. Duurzame ontwikkeling
« Duurzame ontwikkeling is ontwikkeling die voldoet aan de huidige behoeften, zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien, in gevaar te brengen » (1) ;
C. overwegende dat elk concept inzake « ethische handel » dat consumenten en gebruikers veel garanties biedt, tegenstrijdigheden kent. Immers, enerzijds streeft het systeem binnen de toeleveringsketen naar sociale en milieudoelstellingen, anderzijds moet het systeem garanties bieden aan consumenten. Dit kan aanleiding geven tot een aantal problemen;
D. overwegende dat de voor deze garanties benodigde instrumenten in bepaalde gevallen niet in verhouding staan tot de feitelijke impact als het gaat om de verwezenlijking van de doelstellingen ervan — zo kan de controle duur zijn en kunnen de met het oog op de transparantie vereiste administratieve veranderingen kostbaar en ingewikkeld zijn;
E. overwegende dat de garantievereisten zelfs in feite negatief op de doelstellingen van het concept kunnen inwerken — zo kunnen de prioriteiten in het gedrang komen door een te sterke gerichtheid op meetbare en controleerbare parameters. Aldus valt het voor dat de producenten die de grootste behoefte aan verbeteringen hebben, worden uitgesloten vanwege de vereisten en kosten van de controles;
F. overwegende dat in veel gevallen de gebrekkige kennis van zaken en de hieraan gekoppelde prioriteiten van de consument en de gebruiker tot verstoringen binnen het garantiesysteem kunnen leiden — zo zullen consumenten doorgaans de voorkeur geven aan een « schone » toeleveringsketen (geen kinderarbeid, geen achtergebleven pesticiden) boven een substantiële vooruitgang in het veld (betere lonen, beschikbaarheid van scholen, beter milieubeheer);
G. overwegende dat dit alleen al kan ertoe leiden dat ondernemingen kiezen voor nieuwe leveranciers die reeds aan de juiste normen voldoen in de plaats van langetermijnverbeteringen in hun bestaande toeleveringsketen door te voeren, wat per saldo geen nut voor de algehele doelstellingen oplevert;
H. overwegende dat een systeem dat niet door een onafhankelijke instantie wordt getoetst, beweringen doet waarbij de daadwerkelijke invloed van het systeem wordt overdreven of al te simplistisch wordt voorgesteld (of die zelfs onjuist zijn !). Op de korte termijn zal dit de doelstellingen uithollen, en op langere termijn zal het vertrouwen van de consument in garantiesystemen hierdoor in het algemeen worden ondergraven;
I. overwegende dat in het geval van systemen die door een gering aantal grote geldschieters worden gefinancierd, deze problemen kunnen worden ondervangen door goed management en dat een systeem dat hoofdzakelijk wordt gefinancierd uit de hogere prijs die door de selectieve consument wordt betaald, niet noodzakelijkerwijs beschikt over de juiste managementsprocedures en consumenten en gebruikers zelf niet de kwaliteit of de kosten/batenverhouding van een garantiesysteem kunnen beoordelen;
J. overwegende dat een vaak gehoord punt van kritiek op garantiesystemen voor consumenten is dat ze een eenvoudiger en omvattender garantie bieden dan door de praktijk wordt gerechtvaardigd, aangezien ze tot op zekere hoogte afhangen van het gedrag van de consument, die op zijn beurt een beperkt inzicht in de problematiek heeft:
K. overwegende dat bijgevolg alleen een meer open en gefundeerde discussie hier een oplossing kan aandragen en ruimte kan bieden voor de ontwikkeling van een open en goed geďnformeerde (kennis-)markt;
L. overwegende dat het niet juist zou zijn als België, de EU of de Lidstaten de definities of de essentiële normen voor de diverse vormen van « ethische handel » centraal zouden willen voorschrijven;
M. overwegende dat een dergelijke centrale regulering niet flexibel genoeg is om rekening te kunnen houden met verbeterde prestaties of veranderende omstandigheden. Ook zou een centrale regulering indruisen tegen het recht van de consument om een keuze te maken op basis van zijn eigen veranderende waarden. Wat wél centraal kan — en moet — worden geregeld, zijn de voorwaarden op basis waarvan de consument er zeker van kan zijn dat garantiesystemen waarmaken wat ze pretenderen;
N. overwegende dat een kader moet worden geschapen waarin uiteenlopende initiatieven aan dezelfde vragen inzake de waarborging en aantoonbaarheid van effecten kunnen worden onderworpen, en waarin ervaringen kunnen worden uitgewisseld die bij het beantwoorden van deze vragen kunnen helpen. De diverse garantiesystemen streven immers uiteenlopende doelstellingen na, waardoor een eenvoudige kosten-batenanalyse problematisch zou zijn en uiteindelijk waarschijnlijk niet tot resultaat zou leiden omdat dergelijke uiteenlopende en subjectieve « goederen » zich moeilijk laten beoordelen;
O. overwegende dat het bijgevolg noodzakelijk is om een gemeenschappelijk kader te ontwikkelen waarbinnen over alle systemen dezelfde vragen inzake kwaliteit worden gesteld en vergelijkbare antwoorden worden verkregen, aangezien uiteindelijk de consumenten en de gebruikers daarna op de verkregen informatie hun eigen waarden moeten toepassen;
P. overwegende dat — hoewel de precieze voorwaarden en de maatstaven voor het meten van resultaten per garantiesysteem zullen verschillen al naargelang het toepassingsgebied en de doelstellingen van het betreffende systeem — aan alle garantiesystemen dezelfde vragen inzake kwaliteit ten grondslag liggen;
Vraagt de regering :
1. na verder onderzoek en grondig overleg en in samenspraak met de vertegenwoordigers van de industrie, de betrokken sectoren, de consumentenverenigingen en de NGO's een aantal kernvragen vast te stellen waarop elk garantiesysteem een antwoord moet kunnen bieden en waarvoor elk systeem met bewijzen zal moeten komen die de kwaliteit ervan aantonen. Hierbij worden ambitieuze doelstellingen op sociaal, economisch en milieugebied vastgesteld waaraan de garantiesystemen een bijdrage moeten leveren. Deze doelstellingen zijn bepalend voor de basiselementen die aan het betreffende garantiesysteem ten grondslag liggen, zoals belanghebbenden, toepassingsgebied en maatregelen;
2. alvast volgende vragen te hanteren die aan de basis liggen van elk garantiesysteem :
a) Beheer van het garantiesysteem
— Wie heeft in laatste instantie de controle op het garantiesysteem ?
— Betreft het een multi-stakeholderconcept waarbij de belanghebbenden op evenwichtige wijze in de besluitvormingsorganen zijn vertegenwoordigd ?
— Wordt het systeem gecontroleerd door onafhankelijke en onpartijdige « gevolmachtigden » waarop de belanghebbenden een beroep kunnen doen ?
b) Doelstellingen van het garantiesysteem
— Zijn de doelstellingen duidelijk omschreven ?
— Sluiten de doelstellingen van het betreffende systeem aan bij de behoeften van de belanghebbenden die het meest door het handelsstelsel worden benadeeld ?
— Komen de doelstellingen van het betreffende systeem overeen met de prioriteiten van de consument en met de door het systeem uitgedragen « visie » ?
— Zijn de betreffende belanghebbenden (met inbegrip van belanghebbenden in ontwikkelingslanden) betrokken geweest bij het formuleren en vastleggen van de doelstellingen ?
— Kan het grote publiek kennis nemen van de doelstellingen van het systeem ?
c) Toepassingsgebied van het garantiesysteem
— Wordt met het systeem het eigenlijke « probleem » in zijn gangbare definitie aangepakt ?
— Wordt de « problematiek » voldoende afgedekt door de modaliteiten van het systeem, of richten die zich alleen op minder belangrijke aspecten die gemakkelijk hanteerbaar zijn ?
— Komen de profielen van gecertificeerde locaties (« producenten ») overeen met de uitgedragen visie en de nagestreefde doelstellingen ?
— Voldoen de locaties reeds aan de normen of vormt voortdurende verbetering een belangrijk onderdeel van het betreffende garantiesysteem ?
d) Normen of voorwaarden van het garantiesysteem
— Komen de doelstellingen tot uitdrukking in de voor het systeem vastgestelde en gecontroleerde normen ?
— Hebben belanghebbenden (met inbegrip van belanghebbenden in ontwikkelingslanden) inspraak bij de vaststelling van de normen ?
— Bestaat er een geloofwaardig instrument waarmee wordt gewaarborgd dat de goedkeuring van de normen bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen ?
— Kan het grote publiek kennis nemen van de normen of voorwaarden van het garantiesysteem ?
e) Effectbeoordeling
— Worden de effecten van het systeem op de doelstellingen op geloofwaardige wijze beoordeeld ?
— Worden de effecten die zich in brede zin en op langere termijn in de betreffende sector voordoen, in de gaten gehouden, en komen veranderingen (« resultaten ») overeen met de doelstellingen van het betreffende garantiesysteem ?
— Worden lokale belanghebbenden actief en bewust betrokken bij de vaststelling van de voorwaarden van de effectbeoordeling en bij de uitvoering daarvan ?
— Bestaat er een procedure om negatieve effecten te constateren en aan te pakken ?
f) Onafhankelijke toetsing
— Vindt er een onafhankelijke toetsing van het functioneren van het garantiesysteem plaats ?
— Worden belanghebbenden (met inbegrip van belanghebbenden in ontwikkelingslanden) betrokken bij de vaststelling van de toetsingsvoorwaarden of bij de toetsing zelf ?
— Kan het grote publiek kennis nemen van de resultaten van dergelijke toetsingen ?
g) Kosten-batenanalyse
— Bestaat er een procedure voor de toetsing en evaluatie van de verhouding tussen de door leveranciers, groothandelaars en consumenten gedragen kosten van het garantiesysteem enerzijds en de bij de verwezenlijking van de doelstellingen geboekte vooruitgang anderzijds ?
h) Publieke beweringen
— Komen de publieke beweringen van gecertificeerde bedrijven of leveranciers overeen met de doelstellingen, normen en resultaten van het betreffende garantiesysteem ?
— Wordt in het kader van de toetsing door onafhankelijke derden of belanghebbenden tevens nagegaan in hoeverre de publieke beweringen van de bedrijven die aan het systeem deelnemen, gerechtvaardigd zijn ?
3. die kwaliteitsvereisten nader uit te werken en erop toe te zien dat aan deze uitgewerkte kwaliteitsvereisten moet worden voldaan door alle garantiesystemen die het vertrouwen van de consument en gebruikers willen verdienen en in aanmerking willen komen voor steun van de federale en regionale overheden. De deelname van verschillende belanghebbenden, mét overheidssteun, moet de ontwikkeling en bevordering van deze kwaliteitsnormen geloofwaardigheid verlenen. Een dergelijk beoordelingsmechanisme zou wel een rationele basis verschaffen voor het vergelijken van voor consumenten bestemde garantiesystemen met andere beleidsinstrumenten waarmee soortgelijke doelstellingen worden nagestreefd;
4. als follow-up en in samenwerking met de commissie Globalisering van de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat binnen zes maanden na de goedkeuring van deze resolutie formeel een gestuurde en actieve permanente dialoog op te zetten tussen de belanghebbenden over « ethische handel » en garanties voor consumenten. Hieromtrent wordt er jaarlijks een voortgangsrapport opgemaakt en voorgelegd aan het Parlement.
Deze dialoog heeft tot doel :
— elementen vast te stellen die onontbeerlijk zijn voor een gecoördineerd beleid inzake sociale en ecologische garantiesystemen voor consumenten;
— de maatregelen in kaart te brengen die nodig zijn om dit beleid in het Belgische optreden te verankeren;
— praktische maatregelen te treffen teneinde de verdere ontwikkeling van « ethische handel » te bevorderen en te ondersteunen;
— deze maatregelen worden toegespitst op initiatieven die garanties voor de consument bieden én waarvan objectief kan worden aangetoond dat ze bijdragen tot tastbare verbeteringen in de sociaal-economische en ecologische omstandigheden van gemeenschappen die met de betrokken toeleveringsketens te maken hebben. Systemen die capaciteitsopbouw in zuidelijke landen bevorderen moeten in ieder geval worden gesteund;
— aldus dient de regering binnen zes maanden na goedkeuring van deze resolutie onderzoek laten verrichten om duidelijke en breed toepasbare kwaliteitscriteria vast te stellen op basis waarvan de garantiesystemen voor consumenten kunnen worden beoordeeld. Dit onderzoek moet, behalve op systemen van consumentenorganisaties, betrekking hebben op uiteenlopende garantiesystemen, waaronder sociale en milieukeurmerken. Bovendien moet daaraan door betrokken partijen in de gehele toeleveringsketen worden deelgenomen om een brede toepasbaarheid van de criteria te waarborgen en de ontwikkeling van samenhangende instrumenten voor kwaliteitsbewaking in de sector te vergemakkelijken;
— de sub 2 genoemde vragen kunnen dienen als uitgangspunt voor een uitgebreider beoordelingskader. Bij de uitbouw ervan heeft men oog voor de administratieve eenvoud. Er mogen geen bijkomende belemmeringen voor bedrijven of garantiesystemen worden opgeworpen. Garantiesystemen moeten altijd hun doeltreffendheid, kwaliteit en kostenefficiëntie kunnen aantonen;
— een dergelijk onderzoek is bevorderlijk voor het vertrouwen van de consument in de garantiesystemen, waardoor maatschappelijke organisaties hun leden en andere belanghebbenden kunnen adviseren die systemen te steunen welke tegemoetkomen aan hun eigen wensen op sociaal en milieugebied. Aangezien in deze materie verschillende overheden een rol dienen te spelen, moet de vraag van de coördinatie opgelost worden voor de ontwikkeling van een samenhangend beleid;
— daar consumenten en gebruikers momenteel zijn aangewezen op keurmerken om na te gaan of producten overeenkomstig specifieke sociale, milieu- en dierenwelzijnsnormen zijn vervaardigd en verhandeld, groeit het risico op verwarring en geringere doeltreffendheid vanwege het grote aantal verschillende keurmerken voor dezelfde producten. Het is derhalve eveneens noodzakelijk om onderzoek te verrichten naar alternatieve methoden om de sociale en ecologische kwaliteit van producten op betrouwbare wijze te meten en onder de aandacht van de consument en gebruiker te brengen. De regering dient aldus een objectief meetinstrument uit te werken;
— de regering werkt eveneens een strategisch programma voor consumenteneducatie uit. Hierdoor leert de consument hoe en in welke mate hij of zij hun koopgedrag kunnen aanwenden om sociale en milieudoelstellingen te verwezenlijken die bij zijn of haar prioriteiten aansluiten;
— er dient op te worden gewezen dat het — dankzij de snelle ontwikkeling van systemen voor productinformatie die op verkooppunten, via internet en langs andere kanalen kunnen worden geraadpleegd — de komende jaren steeds gemakkelijker zal worden om databanken met informatie over de herkomst en de kwaliteit van producten aan te leggen. Naast de in deze resolutie aan de orde gestelde sociale en milieuvraagstukken, kan in deze databanken tevens meer algemene informatie over kwaliteit en veiligheid — zoals specifieke voedingsparameters — worden opgeslagen, zodat consumenten zelf hun prioriteiten kunnen bepalen overeenkomstig hun waarden of behoeften. De regering dient aldus bij het uitvoeren van deze resolutie rekening te houden met die ontwikkelingen;
— de regering werkt aldus een gemeenschappelijk kader uit voor de beoordeling van de kwaliteit en effecten van garantiesystemen. Door deze ontwikkeling van een gemeenschappelijk kader voor de beoordeling van de kwaliteit en effecten van garantiesystemen op het gebied van « ethische handel », zal het gemakkelijker worden om te komen tot een objectiever en duurzamer ethisch aanbestedingsbeleid in België. Door middel van overheidsaankopen kan de vraag naar producten verder worden gestimuleerd;
5. de regering moet zich inzetten voor een garantiesysteem waarbij alle erkende initiatieven op het gebied van consumentengaranties zich kunnen aansluiten. Voor dit aan snelle veranderingen onderhevige terrein is een samenhangend beleidskader van cruciaal belang. Het bevorderen van ethisch koopgedrag en een ethische consumentenhouding is voor het Europese bedrijfsleven en de NGO's een uitgelezen kans om de ethische handel te stimuleren en het marktaandeel te doen toenemen.
20 juli 2010.
Nele LIJNEN Guido DE PADT. |
(1) Wereldcommissie voor milieu en ontwikkeling : Our Common Future, 1987.