5-140/1

5-140/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2010

23 SEPTEMBER 2010


Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 337/1 in het Strafwetboek, tot verzwaring van de straffen voor misdrijven gepleegd door ontsnapte gevangenen

(Ingediend door mevrouw Christine Defraigne)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 26 juli 2007 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-110/1 - BZ 2007).

De collectieve ontsnapping van achtentwintig gevangenen uit de gevangenis van Dendermonde in de zomer van 2006 heeft er ons op wel heel spectaculaire wijze aan herinnerd dat onze gevangenissen lang niet volledig hermetisch afgesloten zijn en dat het zeker niet onmogelijk is om er buiten te geraken. Er is heel wat te doen geweest over de verouderde staat van de Dendermondse gevangenis in een poging om in die omstandigheid de hoofdoorzaak, of zelfs de enige oorzaak te vinden van die zo succesvolle ontsnapping.

Met die uitleg kan men echter niemand een rad voor de ogen draaien, ook al schuilt er ontegensprekelijk een grond van waarheid in. Elk jaar slagen gevangenen in verscheidene gevangenissen van het rijk erin te ontsnappen, individueel of in groep, ook al heeft het verschijnsel niet telkens de omvang die het in in de zomer van 2006 in Dendermonde had. Op die manier bewijzen ze regelmatig dat ook het veiligheidssysteem van zelfs de modernste en best beveiligde penitentiaire instellingen barsten vertoont. Is de best bewaakte gevangene van het land, de kinderverkrachter en -moordenaar die zo berucht is tot buiten onze grenzen, er op zijn beurt niet in geslaagd te ontsnappen, al was het — gelukkig maar — voor slechts enkele uren ?

Ongetwijfeld zijn meer waakzaamheid en nieuwe door een strenger veiligheidsconcept ingegeven aanpassingen van onze gevangenissen vereist. Dat is uiteraard een regeringszaak.

De wetgever van zijn kant heeft aandacht voor een ander aspect van het ontsnappingsverschijnsel.

Zodra hij de muur rond de strafinrichting waarin hij werd vastgehouden heeft kunnen overschrijden, denkt de gevangene op de loop nog slechts aan één ding : succesvol ontsnappen, de ontsnapping tot een goed einde brengen, dat wil zeggen zich niet opnieuw laten vatten. Omdat hij zo gedreven wordt door zijn obsessie de herwonnen vrijheid niet te verliezen, wordt de ontsnapte gevangene een ernstig gevaar voor al wie zich op zijn weg bevindt en een hinderpaal kan zijn voor het welslagen van zijn ontsnapping : slagen en verwondingen, zelfs doodslag, kunnen in een oogwenk het resultaat worden van een toevallige ontmoeting met de ontsnapte. Een niet minder groot gevaar dreigt ook voor al degenen van wie hij dan weer denkt, dat zij hem enige hulp kunnen bieden om zijn doel te bereiken : dan moet er worden gevreesd voor diefstal met braak of met geweld of voor gijzelnemingen. Kortom, de ontsnapte gevangene is meestal geneigd, of door noodzaak gedwongen, nieuwe misdrijven te plegen om het succes van zijn vlucht te verzekeren. In principe moet de bevolking bij elke ontsnapping van een gevangene bang zijn, want elke ontsnapping — zelfs wanneer het om « kleine criminelen » gaat — is een potentieel gevaar voor de hele samenleving.

Wat kan men meer doen om die potentieel gevaarlijke situaties en de grote beroering die ze steeds bij de bevolking veroorzaken te voorkomen, dan aangepaste wetsbepalingen goedkeuren om gevangenen zoveel mogelijk te doen afzien van ontsnappingspogingen ?

Er zijn hiertoe verscheidene mogelijkheden.

Een eerste mogelijkheid kan zijn de ontvluchting zelf als een misdrijf te beschouwen, dat zoals elk misdrijf strafrechtelijk al dan niet zwaar kan worden bestraft. Tot dusver blijkt de wetgever weinig voor die oplossing te voelen. De indiener van dit voorstel heeft niettemin enige tijd geleden een wetsvoorstel in die zin ingediend (zie stuk Senaat, nr. 3-682/1 - 2003/2004 van 13 mei 2004).

Het is immers een merkwaardige vaststelling dat een volledig hoofdstuk van titel VI van boek II van ons Strafwetboek over de « Ontvluchting van gevangenen » gaat, en voor dergelijke omstandigheden allerlei strafrechtelijke straffen voorstelt voor een hele reeks mensen, op de ontvluchte zelf na. De artikelen 332 tot 334 van het Wetboek straffen immers hen die de gevangene hebben laten ontsnappen terwijl hij onder hun bewaking stond, terwijl de artikelen 335 tot 337 van het Wetboek hen straffen die de ontvluchting van de gevangene op een of andere wijze bewerkt of vergemakkelijkt hebben. De ontvluchte zelf blijft echter buiten schot...

Het strafbaar stellen van de ontvluchting botst tot dusver op terughoudendheid vanwege een deel van de parlementaire wereld. Die terughoudendheid is begrijpelijk wanneer men een zuiver menselijk, individueel standpunt inneemt, los van elk maatschappelijk gebeuren : de vrijheidsdrang is een aangeboren en niet te onderdrukken kracht, die wij allen hebben, zelfs zij die de wet overtreden. De verloren vrijheid herwinnen is een primaire behoefte die eigen is aan de menselijke natuur — zelfs wanneer het vrijheidsverlies legitiem of moreel verantwoord is — en kan als dusdanig niet strafbaar gesteld worden. Uiteraard is die visie heel eerbaar, maar het is nog maar de vraag of dat argument, dat op een individueel concept van de vrijheidsdrang berust, ook overeind blijft in het collectief bewustzijn. Misschien moet men dan toegeven dat de ontvluchting van een wettig veroordeeld persoon op zich voldoende is om de openbare orde te verstoren, ook al is er geen nieuw misdrijf. Is ontvluchting alles goed en wel beschouwd geen duidelijk teken dat de veroordeelde weigert zich neer te leggen bij de straf die hem wettig werd opgelegd door democratisch samengestelde gerechtelijke instellingen en hierdoor voldoende en op bijzonder overtuigende wijze aantoont dat hij geenszins van plan is zich beter te gedragen of zich in de samenleving te integreren ? Het debat blijft open...

Ook andere wegen kunnen echter worden bewandeld. De indiener van het voorstel denkt dat het beoogde doel — het potentiële gevaar dat elke ontvluchte voor de samenleving betekent verminderen — ook kan worden bereikt wanneer men de betrokkene voldoende ontraadt een nieuw misdrijf te plegen om zijn ontsnapping mogelijk te maken. Die ontrading kan bijvoorbeeld worden nagestreefd door een verzwaring van de straffen op misdrijven gepleegd door een ontsnapte gevangene, niet alleen bij zijn ontsnapping maar ook in de periode waarin die gevangene voortvluchtig blijft. Het komt er dus op neer dat men van de ontsnapping zelf een verzwarende omstandigheid maakt voor het nieuwe misdrijf dat de ontsnapte gevangene pleegt. Het gaat er dus om in ons Strafwetboek een nieuwe persoonlijke verzwarende omstandigheid in te voegen die geldt wanneer degene die het misdrijf pleegt, ontsnapt is.

Men zou kunnen opwerpen dat de bepalingen van het Strafwetboek over herhaling reeds in die strafverzwaring voorzien, aangezien de nieuwe misdrijven van een ontvluchte veroordeelde meestal een herhaling vormen. Dit bezwaar is evenwel niet fundamenteel : enerzijds verplicht onze rechtsregeling inzake herhaling de rechter niet de nieuwe straf te verzwaren — ze geeft hem slechts de mogelijkheid dit te doen — terwijl de hier verdedigde regeling een verzwaring organiseert die automatisch wordt toegepast; anderzijds voorziet het Strafwetboek momenteel niet in de mogelijkheid van herhaling van misdaad na wanbedrijf (ongelukkigerwijze is dat nochtans heel goed mogelijk bij ontvluchting) zodat de strafrechter in dergelijk geval de nieuwe straf onmogelijk kan verzwaren. Onderhavige tekst wil die verzwaring wel mogelijk maken. Tot slot kunnen de bepalingen inzake herhaling uiteraard niet worden toegepast op iemand die zich in voorlopige hechtenis bevindt en die bij zijn ontsnapping een misdaad of een wanbedrijf pleegt, tenzij hij, los van de reden voor de voorlopige hechtenis, reeds voordien een definitieve strafrechtelijke veroordeling heeft opgelopen, waardoor de nieuwe misdrijven hem in een wettelijke staat van herhaling brengen.

Er is dus een nieuwe specifieke wetgeving nodig.

Onder die nieuwe verzwarende omstandigheid moeten de misdrijven — misdaden of wanbedrijven — vallen die ontsnapte gevangenen het meest geneigd zijn te plegen om hun ontsnapping voort te zetten : diefstal van wagens of geld, in de mogelijke gewelddadige vormen van carjacking of indringing in woningen, slagen en verwondingen om de vlucht te vergemakkelijken of afpersing, of zelfs doodslag wanneer het slachtoffer zich verzet of de ontvluchte hindert, of nog bij een poging tot aanhouding door de ordediensten.

Wat de technische uitvoering van die strafverhoging betreft, stelt de indiener voor de verzwarende omstandigheid van de ontvluchting niet in te voegen in elke bepaling van het Strafwetboek over de bedoelde misdrijven, maar veeleer in het hoofdstuk over ontvluchting van gevangenen een algemene bepaling in te voegen waarin de verzwarende omstandigheid wordt vermeld en waarin alle artikelen van het Strafwetboek worden vermeld waarop ze moet worden toegepast.

Wat de omvang van de strafverzwaring betreft die moet gelden voor een ontsnapte die nieuwe misdrijven pleegt, stelt de indiener voor te verwijzen naar artikel 405ter van het Strafwetboek, dat eveneens voorziet in bepaalde verzwarende omstandigheden en dat bepaalt dat het minimum van de straf wordt verdubbeld indien het gaat om gevangenisstraf en wordt verhoogd met twee jaar indien het om opsluiting gaat.

Christine DEFRAIGNE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In hoofdstuk III van titel VI van boek II van het Strafwetboek wordt een artikel 337/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 337/1. — Indien een gevangene die veroordeeld is voor een misdaad of een wanbedrijf bij zijn ontvluchting of gedurende de periode waarin hij voortvluchtig blijft een misdrijf pleegt bedoeld in de artikelen 347bis, 393, 398 tot 401, 405bis, 439, 440, 442, 467, 468 of 470 tot 475, wordt het minimum van de bij die artikelen bepaalde straffen verhoogd overeenkomstig artikel 405ter.

Voor de bedoelde misdaden en wanbedrijven die gepleegd worden in de omstandigheden van het voorgaande lid door een persoon in voorlopige hechtenis, gelden dezelfde straffen.

De straffen bedoeld in onderhavig artikel zijn van toepassing onverminderd de eventuele toepassing van de bepalingen van het eerste boek, hoofdstuk V, inzake herhaling. »

20 juli 2010.

Christine DEFRAIGNE.