4-1680/1

4-1680/1

Belgische Senaat

ZITTING 2009-2010

19 MAART 2010


Het Belgische ruimtevaartbeleid met het oog op het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie


VERSLAG

NAMENS DE WERKGROEP « RUIMTEVAART » UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW DEFRAIGNE


I. INLEIDING

Op 21 januari 2010 heeft de werkgroep Ruimtevaart een hoorzitting gehouden met mevrouw Sabine Laruelle, minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid, in verband met de prioriteiten van het Belgisch ruimtevaartbeleid met het oog op het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie (EU) in 2010.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN MEVROUW SABINE LARUELLE, MINISTER VAN KMO'S, ZELFSTANDIGEN, LANDBOUW EN WETENSCHAPSBELEID

De minister belast met het Wetenschapsbeleid, Sabine Laruelle, wijst meteen op de uitdagingen waarvoor het Belgisch voorzitterschap van de EU zal staan : hoe zal België het voorzitterschap van de Ruimtevaartraad invullen, in opvolging van het Spaans voorzitterschap; hoe zal het Verdrag van Lissabon en de problematiek van de medebeslissingen en de governance inzake ruimtevaart in het algemeen worden geïntegreerd ?

Ze wijst erop dat België de vijfde nettobetaler is aan de ESA, met 950 miljoen euro gespreid over de jaren 2009-2014.

Persoonlijk is ze van mening dat, als België veel investeert in de ruimte, ons land van die investeringen ook een belangrijke retour verwacht op economisch, commercieel en wetenschappelijk gebied, aangezien ons land een bijzonder dicht weefsel heeft van bedrijven van zeer hoog niveau, alsook performante onderzoekscentra.

Afhankelijk van de prioriteiten van het Spaans voorzitterschap van de EU en van de nieuwe Europese Commissaris zal België proberen zijn Europees ruimtevaartbeleid toe te spitsen op 3 punten :

— de ruimte-exploratie;

— het verband tussen ruimtevaartbeleid — defensie/veiligheid;

— de samenwerking met Afrika.

De minister verwijst naar de « Space Council » die het Belgisch voorzitterschap eind 2010 zal organiseren, een voorzitterschap dat afhankelijk is van de conclusies van het Spaans voorzitterschap (ook over de onderdelen veiligheid en defensie, waarvoor Spanje zich heeft ingezet) en van de gehele begrotingsproblematiek en de financiële verwachtingen na 2013.

Minister Laruelle preciseert dat in ons land een coördinatiegroep werd opgericht op het niveau Galileo/GMES. België had een permanente werkgroep gevraagd (administraties, op federaal niveau bevoegde ministers, veiligheid, defensie, wetenschapsbeleid, deelgebieden ...) : afhankelijk van de doelstellingen en om er tevens voor te zorgen dat onze industrieën aanwezig zijn en een financiële retour krijgen, waarbij ook verwezen wordt naar de toekomst van het station van Redu, een belangrijk punt voor België.

De minister somt de belangrijke data in 2010 op (onder voorbehoud — voorlopige planning) :

— 16 september : Conferentie op hoog niveau over ruimtevaart ten dienste van de Afrikaanse burger

— 21 oktober : 2e Ministeriële Conferentie over ruimte-exploratie. de 1e vond plaats in Praag in 2009.

— 25 en 26 november : Raad Concurrentievermogen, inclusief een Space Council (de gezamenlijke vergadering van de Raad van de Europese Unie en de ESA-Raad op het niveau van de ministers).

1. Conferentie op hoog niveau over ruimtevaart ten dienste van de Afrikaanse burger (16 september 2010)

 Doelstelling

Het organiseren, in Brussel, van een conferentie in aanwezigheid van de politieke, wetenschappelijke en industriële wereld die de bijdrage van de ruimtevaart aan de globale ontwikkeling van Afrika en zijn burgers belicht. Deze conferentie zal dus meer specifiek de meerwaarde aantonen van de ruimtevaartinstrumenten voor de economische, sociale, culturele en duurzame ontwikkeling van het Afrikaanse continent.

— Context

Tijdens de conferentie zal de relevantie en meerwaarde worden aangetoond van de ruimtevaarttechnologie als transversaal instrument om de Millenniumdoelstellingen te bereiken als instrument voor het doelmatig beheer van de natuurlijke hulpbronnen, om de economische groei te ondersteunen en om het beslissingsproces in diverse domeinen te bevorderen. Ruimtevaart kan het Afrikaanse continent helpen in de strijd tegen de droogte (via aardobservatiesatellieten), het democratische proces ondersteunen (dankzij telecommunicatiesatellieten kunnen burgers op afstand hun stem uitbrengen tijdens verkiezingen), helpen bij het opvangen van natuurrampen (GMES — Global Monitoring for Environment and Security), het bewaken van de grenzen (belangrijk in conflictgebieden), ...

— Welke retour voor België ?

Een gelegenheid voor verschillende instellingen om hun bijdrage en hun knowhow te leveren. In België kunnen onder meer volgende instellingen worden genoemd : NEWTEC, VERHAERT, THALES, het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, het VITO met zijn CTIV, (Centre de Traitement d'Images Végétation), de Belgische Technische Coöperatie, het departement Ontwikkelingssamenwerking, ... maar ook EUMETSAT, de ESA, de Commissie, enzovoort.

De Hoge Vertegenwoordiger voor het Belgisch ruimtevaartbeleid zal die conferentie organiseren.

2. Tweede ministeriële conferentie over ruimte-exploratie

— Doelstelling

Onder impuls van de Europese Commissie en ESA is na de conferentie van Praag op 22 en 23 oktober 2009 over ruimte-exploratie een dynamisch proces tot stand gekomen. Er wordt een overleg op de sporen gezet tussen de grote ruimtevaartmogendheden (Verenigde Staten, China, India, Rusland) en Europa mag zich hierbij dus niet afzijdig houden. Meer nog, Europa moet eerst zijn gefundeerd, evenwichtig en uniform standpunt formuleren alvorens besprekingen aan te vatten met de andere mogendheden.

De minister wenst namens België een relatief aanzienlijke bijdrage te investeren in Exomars, want die missie is niet alleen gericht op onderzoek, met het oog op de klimaatverandering, maar ook op vrede.

— Context

* Augustine-rapport in de Verenigde Staten over het toekomstige Amerikaanse ruimtevaartprogramma, het gebruik van het ISS en de ontwikkeling van nieuwe ruimteveren, Indiase en Chinese lanceringen, positionering van Japan, ...

* Resultaten van Praag : Europa moet deze uitdaging op het gebied van ruimteverkenning aangaan, rekening houdende met zijn (financiële en technische) mogelijkheden en zijn technologische knowhow. Men moet zijn specifieke eigenschappen kunnen doen gelden en zijn nicheposities benutten. Er zal een tweede conferentie nodig zijn om het gemeenschappelijke standpunt van de EU/ESA te bepalen (cf. roadmap, 3 workshops, Steering Committee).

* De minister heeft Frank De Winne gevraagd om het voorzitterschap van het gehele proces waar te nemen, hetgeen tot besluitvorming moet leiden.

— Return voor België ?

Een uitgelezen kans voor industriëlen en onderzoekers om kennis te geven van een dossier met een perspectief op zeer lange termijn (men spreekt van 2030 — 2040), zich te positioneren voor een toekomstige wetenschappelijke en industriële return, de kritische massa op te bouwen zodat Europa aan ruimteverkenning doet. Op politiek niveau moet de positie van de EU tegenover de Verenigde Staten, China, India, Rusland, Japan, ..., worden versterkt.

3. Space Council

Deze « Ruimteraad », die op een informele manier de 27 ministers die zijn belast met ruimtebeleid alsook vertegenwoordigers van de Commissie en de ESA samenbrengt, heeft als doel de resultaten van de conferentie over Afrika en van de tweede conferentie over ruimteverkenning te bekrachtigen, teneinde de werkzaamheden tijdens deze twee conferenties een politieke en formele dimensie te verschaffen.

Aangezien het Spaanse voorzitterschap geen Space Council zal organiseren, zal waarschijnlijk ook het volgende op de agenda van de Raad staan : de goedkeuring van een nieuw reglement over de financiering van het gebruik van GMES (proces dat tijdens het Spaanse voorzitterschap werd gestart), de governance van het ruimtebeleid (in afwachting van de resultaten van de Spaanse conferentie hierover en de positionering van de EU ten aanzien van de ESA in dit verband), de financiering van de GMES- en GALILEO-operaties (cf. financiële perspectieven van de EU), ruimtevaart en veiligheid-defensie (het Spaanse voorzitterschap organiseert hierover een conferentie op 10 en 11 maart in Madrid en het Belgische voorzitterschap zal waarschijnlijk de conclusies van deze conferentie tijdens de Space Council moeten bekrachtigen).

— Context

Het betreft de 7e vergadering van de Space Council. De vorige Space Council dateert van 29 mei 2009 onder het Tsjechische voorzitterschap.

Vanuit politiek standpunt kan dit een zeer belangrijke Space Council worden, gelet op de agendapunten die mogelijk zullen besproken worden : ruimte-exploratie, de financiering van GMES en GALILEO, de rol van de EU op het vlak van de ruimtevaartprogramma's, goedkeuring van het Verdrag van Lissabon waardoor ruimtevaart wordt erkend als een bevoegdheidsdomein van de Europese Unie.

III. GEDACHTEWISSELING

De heer Paul Blondeel, algemeen directeur van SABCA, stelt vast dat in het kader van Galileo de meeste satellieten met Sojoezraketten zullen worden gelanceerd. Als Europeaan vraagt hij zich af waarom Arianespace en dus Ariane hiervoor niet is gekozen. De prijzen van deze Sojoezraketten stijgen voortdurend. Alle Russische prijsverhogingen zullen een weerslag hebben op de klanten.

Hebben we niet te maken met een markt waar uiteindelijk de Russen de prijsverhogingen toepassen, terwijl we een Arianeraket hadden ?

Hij vraagt de minister hoe zij denkt over Ariane 6. Hij stelt vast dat er veel ruimtevaartactiviteiten zijn in België, met ingenieurs, studiebureaus. Binnen een visie op middellange en lange termijn vraagt hij zich af wat er zal gebeuren indien men binnen dit ruimtevaartbeleid op Europees niveau geen vooruitgang boekt wat de toekomstige vervanging van de draagraket betreft. Dreigt men dan geen knowhow te verliezen, net als in de Verenigde Staten  ?

De minister van Wetenschapsbeleid, mevrouw Laruelle, antwoordt dat deze bezorgdheid overeenstemt met wat ze in haar uiteenzetting heeft gezegd. Elk land dat in de ESA investeert, krijgt terug wat hem toekomt in de vorm van een evenredig rendement. Het is belangrijk te benadrukken dat België 950 miljoen euro in de ESA investeert en ons land daarmee de vijfde grootste nettobetaler is. En elke geïnvesteerde euro dient om de sector te ontwikkelen (1 euro die vandaag wordt geïnvesteerd, betekent 10 banen binnen 5 of 10 jaar). Op het hoogtepunt van de economische crisis was België in 2008 het enige land dat zijn bijdrage aan de ESA met meer dan 20 % verhoogde. België weet dat het beschikt over een industriële en onderzoekssector die deze 950 miljoen zal kunnen opvangen. Het is een steun aan geavanceerde economische ontwikkeling, met later technologische transfers. Iedereen wil ruimteactiviteit behouden. Ze sluit zich aan bij de heer Blondeel, want ze is van oordeel dat we niet moeten doen wat de Verenigde Staten in het verleden hebben gedaan. In die optiek zal men Ariane 6 bespreken in de Space Council van 2011. België zal elke ontwikkeling van de Europese ruimte-industrie steunen en met Ariane 6 beschikken we over een buitengewoon instrument. Men moet zich tevens positioneren op Europees niveau en zich de vraag stellen of men bemande vluchten vanaf Ariane moet ontwikkelen of niet. Het gaat erom geen jaren te dralen en dat is helaas een van de zwakke punten van de EU en de ESA, die een akkoord moeten zien te bereiken met 20 of 25 partijen, wat kan leiden tot lange discussies.

Persoonlijk wil zij dat men de beslissingen neemt op grond van het beginsel « wie betaalt wat » ? Er is geen sprake van dat we komen tot een situatie waarbij België, dat de vijfde grootste betaler van de ESA is, zich beslissingen laat opleggen door de Europese Commissie. Europa moet zijn verantwoordelijkheden nemen en er is geen sprake van dat dit gebeurt ten koste van een andere bevoegdheidssfeer, zoals bijvoorbeeld landbouw. Men dient dus te beschikken over een langetermijnvisie die rekening houdt met de economische gevolgen.

Mevrouw Christine Defraigne, voorzitster van de werkgroep Ruimtevaart, vraagt welke beleidsruimte er is om het beginsel te onderbouwen dat zegt dat elke geïnvesteerde euro een return met een hefboomeffect met zich meebrengt ?

Mevrouw Laruelle voegt hieraan toe dat sommigen zullen praten op het niveau van de ESA, anderen op het niveau van Europa, naargelang het gaat om betalen of enkel om beslissingen nemen.

De heer Jean-Pierre Swings, voorzitter van het Institut d'Astrophysique (ULG), vraagt zich af of men, nu ruimtevaart een bevoegdheid van Europa is, op lange termijn niet zou kunnen overwegen dat de draagraketten een deel van de Europese infrastructuur worden en dat Europa bijgevolg aanzienlijk bijdraagt tot de kostprijs van de draagraketten, de betaling van de satellietlanceringen, zowel voor wetenschappelijke als voor andere doeleinden. Dat zou het mogelijk maken bijkomend wetenschappelijk onderzoek te verrichten. Wat is de mening van België hierover ?

Mevrouw Laruelle antwoordt dat veel ambitie niet volstaat, men moet ze ook nog kunnen betalen. Gezien de financiële perspectieven van de EU, dreigen er moeilijkheden, aangezien de belangrijkste prioriteit van de EU het dragen van de uitgavenis, zoals die in verband met Galileo. We moeten tevens herinneren aan de inzet van Galileo, dat een burgerlijk systeem is, in tegenstelling tot zijn Amerikaanse concurrent, die militair van aard is.

Senator Tilmans is tevreden dat de nieuwe werkgroep Ruimtevaart opnieuw aan de slag is. Persoonlijk wil ze het debat over een kwestie die minder vaak wordt aangekaart, namelijk veiligheid-defensie, opnieuw aanwakkeren en bekijken wat er voortkomt uit de conferentie die Spanje op 10 en 11 maart 2010 voorbereidt. Ze vraagt de minister binnen welke perspectieven België zich zal engageren.

Mevrouw Laruelle antwoordt dat veiligheid en defensie net een van de drie prioriteiten van het Belgische voorzitterschap van de Unie zijn, naast verkenning en Afrika. De bedoeling is natuurlijk het ruimtebeleid te benutten ten bate van zoveel mogelijk mensen. Er is wat dat betreft nog geen Belgisch standpunt, maar ze zal erop toezien dat het niet de burgermaatschappij is die betaalt en defensie die vraagt. Men dient het burgerlijk instrument op bepaalde voorwaarden ten dienste te stellen van defensie, maar men moet zich hoeden voor overdreven controle van defensie. Men moet tevens waken over een evenredig rendement en ervoor opletten dat het niet de militairen zijn die beslissen over de Europese ruimtetechnologie.

De heer Vanderhaeghen, directeur van VITO (Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek), wil de volgende punten aankaarten :

— Afrika : VITO en andere partners hebben reeds sinds verschillende jaren in verschillende landen een operationele infrastructuur opgezet. Wetende dat Afrika niet makkelijk zal betalen voor de toekomstige operaties, moet men mechanismen voor duurzame financiering zien te vinden.

— Verkenning : VITO zet een infrastructuur op die een volledige simulatie van een gesloten circuit is (levenscyclus voor astronauten). De infrastructuur is uitgewerkt, maar ze is noodzakelijk wanneer men spreekt over missies van lange duur. Dit gebeurt onder andere met het Studiecentrum voor Kernenergie in Mol en met andere universitaire partners. Deze infrastructuur staat ter beschikking van het wetenschapsbeleid.

— Financiering (GMES) : hij wil het hebben over de activiteit die zijn instelling sinds lang ontwikkelt en die in verband staat met het SPOT VEGETATION-programma, maar die op globaal gebied wordt ontwikkeld. België heeft het via het wetenschapsbeleid mogelijk gemaakt om tot op heden een zeer belangrijke rol te spelen. Binnen de infrastructuur die wordt opgezet, is er een verschil tussen de bestaande SPOT VEGETATION-infrastructuur en Sentinel, wat België ertoe heeft aangezet de zogenaamde PROBA-V op te zetten, die twee zeer positieve elementen omvat : enerzijds de ontwikkeling van de satelliet en al wat daarbij komt kijken en wat VITO aangaat, de bevoegdheid om de duurzaamheid van de beelden te garanderen. Tegenwoordig heeft men de stap gezet naar een proces dat Sentinel 3 heet. De bezorgdheid van VITO is hier dezelfde, want voor Sentinel 3 ziet ze de grens niet meer goed tussen wat de ESA doet en waar Europa het overneemt, in het bijzonder wat het grondsegment betreft. Men houdt geen rekening met de duurzame activiteit die VITO heeft ontwikkeld en het gevaar bestaat dat alle investeringen die tot op heden werden gedaan, verloren gaan. De heer Vanderhaegen vraagt het advies en de steun van de minister op dit gebied.

Mevrouw Laruelle benadrukt dat ze bij haar bezoek aan VITO onder de indruk was, met name van de kaarten die betrouwbaarder zijn dan die van andere internationale organisaties. VITO kan zoals andere partners steun bieden aan het Afrikaanse beleid. Wat de financiering betreft, moet men kiezen voor solidariteit en het ruimtebeleid moet ter beschikking worden gesteld van zoveel mogelijk mensen, ook al moeten we dat dan zelf financieren.

De studie van het gesloten circuit lijkt echt interessant. F. De Winne heeft gezegd dat Spanje een hele reeks onderzoeken doet over landbouw in de ruimte om het nodige voedsel op Mars te produceren. Contact met deze gesprekspartners zou nuttig kunnen zijn om hetzelfde werk niet opnieuw te doen. Wat de financiering van het GMES-programma betreft, is het hetzelfde als met Galileo. Ruimtevaart is voortaan een bevoegdheid van de Europese Raad. Helaas neemt Europa het evenredige rendement of de gevolgen op lange termijn niet in aanmerking en moet het ruimtebeleid bijgevolg worden opgehelderd.

Voor de heer Michel Praet van het verbindingsbureau van het Europees Ruimteagentschap met de Europese instellingen in Brussel, moet het Europese debat « Initial operations » kijken welk gedeelte door de Commissie ten laste wordt genomen. Het Europees Ruimteagentschap is ook van mening dat degenen die het programma beheren, eveneens moeten voorzien in enige financiering. Indien het GMES-programma wordt beheerd op het niveau van de Europese Commissie, moet de Commissie hiervoor ook middelen inbrengen. Aanvankelijk werd het GMES-programma op industrieel niveau ontwikkeld en was de Commissie hier niet bij betrokken. Het is belangrijk dat de financiële perspectieven voor de periode 2014-2020 van de Commissie voorzien in middelen voor zowel Galileo als GMES, namelijk 1 miljard honderd miljoen per jaar, die de Commissie momenteel nog niet gevonden heeft.

De heer Peter Grognard van het bedrijf Septentrio, deelt de bezorgdheid van de heer Blondeel in verband met Sojoez, niet alleen wat het economische aspect en de return betreft, maar ook inzake soevereiniteit. We hangen voortaan voor een essentieel element af van een niet-Europese partner die in het verleden heeft bewezen dat hij bij discussies met andere landen zijn toevlucht neemt tot economische wapens. Moet men bijgevolg niet meer opletten bij de selectie van een niet-Europese draagraket ?

De heer Paul Flament, verantwoordelijke van het Galileo-project bij de Europese Commissie, reageert op de enigszins negatieve kritiek met betrekking tot de keuzes die zijn gemaakt voor het Galileo-project. Men moet weten dat het bestek van de offerteaanvraag die in juli 2008 werd gelanceerd heel wat veiligheidsverplichtingen omvatte en dat de bestudering ervan heeft geleid tot de conclusie dat enkel Arianespace offertes kon indienen voor de lancering van de Galileo-satellieten. Arianespace stelde voor om Sojoez-draagraketten te gebruiken. Ariane 5 was niet conform en moest worden aangepast om de Galileo-satelliet te lanceren. Bijgevolg bleef nog de door Arianespace voorgestelde Sojoez-raket over. Ook wil niet alleen de Europese Unie, maar ook het Europees Ruimteagentschap Sojoez gebruiken vanaf Kourou. De vraag was of men moet wachten totdat Ariane 5 conform was of dat men de Gallileo-constellatie zo snel mogelijk diende op te zetten. Men heeft beslist om Galileo op te zetten. Wat voor Galileo van belang is, is niet zozeer de infrastructuur zelf, maar veeleer de ontwikkeling van toepassingen. Net op dit gebied kunnen de Belgische bedrijven hun potentieel ontwikkelen.

Mevrouw Laruelle besluit dat het erop neerkomt dat men nog duidelijk moet bepalen wie wat doet en wie wat betaalt.

Mevrouw Christine Defraigne zegt dat ze van plan is op een volgende vergadering een stand van zaken op te maken met betrekking tot Galileo. Het kan interessant zijn te weten wat de politieke proportionaliteit tussen ESA en Commissie is en wat er met Galileo zowel economisch als politiek op het spel staat. De ruimte moet een vredesfactor blijven en het is raadzaam in overleg en harmonie te werk te gaan.

De heer Vanderhaeghen van de VITO wijst erop dat de VITO in totale complementariteit met de Spaanse infrastructuur werkt, waarbij de Belgische infrastructuur duidelijk ambitieuzer is dan de Spaanse.

In het raam van het GMES moet er een structuur op satellietniveau worden opgezet met grondsegmenten. Het deel dat hem aanbelangt, heet Sentinel 3. Tot dusver heeft België nu eens in de infrastructuur, dan weer in het operationele gedeelte geïnvesteerd om de continuïteit te verzekeren. Vandaag heet de infrastructuur die voor het operationele gedeelte vereist is Sentinel 3. Hij bestaat enerzijds uit satellieten en anderzijds uit grondsegmenten. De offerteaanvraag voor dat segment gaat uit van de Europese Commissie, hoewel het om een ESA-satelliet gaat. Ze past in een volledig andere dynamiek, die de grote landen bevoordeelt. Het segment op de grond omvat een offerteaanvraag voor de uitwerking en een andere voor de operatie en indien België er niet in slaagt zich voor beide gedeelten te positioneren, zullen alle inspanningen die tot dusver geleverd zijn, Vegetation en PROBA-V, worden stopgezet om de eenvoudige reden dat de Commissie de fakkel heeft overgenomen. De infrastructuur komt niet meer in aanmerking als een mogelijk platform. Tot zijn grote verbazing moet er een nieuwe worden ontwikkeld.

Mevrouw Laruelle antwoordt dat wanneer de analyse van de offerteaanvraag objectief verloopt, de Belgen er duidelijk moeten bovenuit steken. Ze vraagt wanneer de infrastructuur geplaatst zal zijn.

De heer Vanderhaegen antwoordt dat de infrastructuur gebouwd wordt en dat bepaalde modules in november van dit jaar geplaatst zullen worden.

Mevrouw Wagner van Wetenschapsbeleid meent dat het niet volstaat dat de Commissie een eerlijke evaluatie maakt. Men moet onderzoeken hoe de offerteaanvraag is opgesteld en welke vereisten hij bevat. Het gaat er niet alleen om te zien wat er in de grote landen gedaan wordt, maar ook te zien wat er elders gedaan wordt.

Mevrouw Christine Defraigne wil op een volgende vergadering een stand van zaken over Galileo opmaken, onder andere wat het onderzoek van de projecten door de Commissie betreft.

De heer Swings, voorzitter van het Institut d'Astrophysique, vraagt zich af of de klemtoon vooral op de exploratie door de mens dan wel op exploratie door robots ligt, of op beide. Wat is het belang op het niveau van het Belgische beleid, of eventueel op het niveau van de wereld van wetenschap en industrie ?

Mevrouw Laruelle merkt op dat we op de Top van Praag hebben kunnen vaststellen dat er geen consensus was over wat ruimte-exploratie echt is. Kiest men voor de mens of voor robots ? De minister geeft voorrang aan exploratie door middel van robotica. Dat moet een succes worden, maar dan met een menselijke visie voor daarna, anders zal het misschien nutteloos blijken gesloten circuits te ontwikkelen zoals er in Spanje reeds het daglicht hebben gezien. Het zou ideaal zijn mocht er een wereldwijde samenwerking zijn en mocht elkeen ontwikkelen wat hij het best kan. De return van de investering is een buitengewone wetenschappelijke return, want beter weten wat er in de ruimte gebeurt, is ook beter weten wat er bij ons gebeurt, is de klimaatveranderingen beter kunnen inschatten en daar dus beter op kunnen reageren. Naast die wetenschappelijke ontwikkeling, kan er een economische ontwikkeling plaatsvinden. Wanneer we het over landbouw in een gesloten circuit hebben, ziet men onmiddellijk buitengewone ontwikkelingsmogelijkheden waardoor het dagelijks leven van de armen op aarde kan worden verbeterd. Wat de industriële spin-off betreft, bestaat er een markt, ook al is er nu nog geen « just return ». De Belgische industrietakken die goed presteren en innoveren kunnen aansluiting zoeken bij dat ontwikkelingsgebied en het is raadzaam ze aan te moedigen via de KMO's.

De heer Nima Azarmgin, die de vennootschap SES, het moederbedrijf van ASTRA, vertegenwoordigt, vraagt welke plaats de telecommunicatiesatellieten, die ongeveer 50 % van het inkomen van de industriële partners vertegenwoordigen, onder het Belgisch voorzitterschap toebedeeld krijgen. Het triovoorzitterschap is het immers eens geworden over het next generation network en wat dat betreft, verdedigt de satelliet nog steeds zijn complementariteit ten opzichte van de vezel, die geen 100 % dekking zal kunnen garanderen. Ook al zullen de prestaties in termen van snelheid lager liggen, wat de bijdrage betreft tot de politieke doelstelling van 200 % dekking van het Europees grondgebied, blijkt uit alle onderzoek dat die volledige dekking van de EU in breedband niet kan worden verwezenlijkt zonder de satellieten.

Mevrouw Laruelle deelt mee dat hoewel ze slechts op de drie belangrijkste punten van het Belgische voorzitterschap heeft gefocust, de ontwikkeling van de programma's inzake telecommunicatie, waarop we reeds hadden ingezet, onverkort doorgaat; ze denkt hierbij aan het ARTES-programma, waarin België veel geïnvesteerd heeft. De telecommunicatiesatellieten blijven voorop staan in het beleid, dat met aandacht voor complementariteit ontwikkeld wordt. Wat de ontwikkeling van de kabel in de minder goed bediende gebieden betreft, is het duidelijk dat het wetenschapsbeleid alleen niet alles kan financieren en dat men op de politieke verantwoordelijken voor de telecommunicatie moet rekenen om op een gegeven moment de fakkel over te nemen.

De heer Nima Azarmgin voegt eraan toe dat de satellietoperatoren behoefte hebben aan stevige politieke steun, want vergeleken bij de slagkracht van de vezelsector, zijn ze een heel kleine speler. In de ontwikkeling van het Recovery Plan van de voorzitter van de Europese Commissie Barroso, ziet men dat de nationale staten uit het geplande miljard hebben geput voor wat hen interesseert en dat het breedbandsysteem een beetje het arme broertje is geworden, misschien ook wegens de sterke lobby van de grondkabelindustrie; politieke steun is dus noodzakelijk om de complementariteit mogelijk te maken. Indien de privé-partners in het debat over de ruimtevaart buitenspel worden gezet, zal de industrie bijna niet meer bestaan, aangezien haar sector zowat 40 % à 50 % van de industrie vertegenwoordigt.

Mevrouw Laruelle wijst erop dat zij op geen enkel ogenblik te verstaan heeft gegeven dat het de bedoeling was de particuliere sector uit te schakelen. Er moet aanvullend gewerkt worden. Er is ook plaats voor telecomsatellieten. Iedereen heeft zijn plaats. Zowat iedere subsector werd betrokken bij de verdeling van de geplande 950 miljoen, al had zij persoonlijk liever meer geïnvesteerd in onderzoek.

De heer Dominique Fonteyn, directeur-generaal van het wetenschapsbeleid, wenst de werkgroep en de heer Vanderhaeghen gerust te stellen dat met de VITO een vergadering heeft plaatsgehad om het plan voor te bereiden.

De heer Jean-François Mayence (wetenschapsbeleid) vertegenwoordigt met name België bij de Verenigde Naties, waar een comité belast is met het vreedzaam gebruik van de ruimte. Dat comité plant debatten over de kwestie van inslaande asteroïden op aarde, mogelijke botsingen en ruimteafval. De bijdrage van de Belgen blijft veeleer beperkt. De Russen hebben bijvoorbeeld besloten om helemaal alleen een beleid te voeren inzake het afwenden van asteroïden. Hij zou ten persoonlijke titel aan de minister willen vragen of België als klein land, maar groots in de ruimtevaart, hiertoe iets kan bijdragen.

Volgens mevrouw Laruelle zal België zeker kunnen bijdragen aan het debat. Dat moet alleen binnen de juiste verhoudingen plaatsvinden. De 950 miljoen die wordt geïnvesteerd, is veel geld voor een klein land, maar tegenover de grotere landen is dat maar weinig. Er moet worden gehandeld binnen de niches waar België over specifieke knowhow beschikt.

Mevrouw Defraigne vraagt zich of een « asteroïde »-punt wel nodig is. De vroegere voorzitter van de werkgroep « Ruimtevaart », de heer Roelants du Vivier, heeft enkele jaren geleden een colloquium georganiseerd over de toepassing en de juridische gevolgen van het ruimterecht. Zij vraagt zich af of dit misschien up-to-date moet worden gebracht.

De heer Grognard heeft een suggestie. De diplomatie past hoe langer hoe meer in een economisch netwerk. Hij heeft ontmoetingen gehad met een aantal ambassadeurs van niet-Europese posten. Hij denkt dat de sterktes en troeven van de Belgische bedrijven via de diplomatieke posten in de verf kunnen worden gezet. Hij heeft het meegemaakt in Brazilie, en in Burundi. Er zijn tal van mogelijkheden voor Belgische bedrijven in niet-traditionele markten en het Belgische voorzitterschap zal zeker een opportuniteit kunnen bieden om de kwaliteit van die bedrijven te onderstrepen.

Mevrouw Laruelle gaat ermee akkoord om eventueel de Belgische ruimtevaartsector voor te stellen aan niet-EU-diplomaten tijdens lunches. Een economische missie vertrekt binnenkort naar Brazilië en misschien kan dan een conferentie of lunch worden gehouden. Zij staat ter beschikking van de ruimtevaartsector.

De voorzitter-rapporteur,
Christine DEFRAIGNE.