4-1702/1

4-1702/1

Belgische Senaat

ZITTING 2009-2010

11 MAART 2010


Wetsvoorstel houdende maatregelen om de gezondheidszorg toegankelijker te maken

(Ingediend door de dames Zakia Khattabi en Freya Piryns)


TOELICHTING


Dit voorstel neemt de tekst over van voorstel stuk nr. 52-1597/001, dat mevrouw Muriel Gerkens c.s. indiende in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Het gezondheidsvraagstuk beheerst veel van de officiële rapporten en studies die de jongste jaren aan het armoedeverschijnsel zijn gewijd.

Zeker nu de koopkracht afbrokkelt en daardoor steeds meer medeburgers echt in bestaansonzekerheid terechtkomen, is het van vitaal belang geworden dat we op dat vraagstuk ingaan.

De band tussen gezondheid en bestaansonzekerheid staat voor iedereen vast en wordt door iedereen als dusdanig erkend. De economische omstandigheden hebben immers een bepalende invloed op de gezondheid : hoe armer men is, hoe minder gezond.

De gezondheid, of beter een slechte gezondheid, is dan weer een bron van bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting. Zo hangt het vinden van een job in ruime mate af van de gezondheidstoestand van de betrokkene. Tevens kunnen de gezondheidskosten financieel zwaar doorwegen, waardoor sommige mensen verzorging gaan uitstellen en hun gezondheidstoestand er alleen maar op verergert. Een slechte gezondheid en armoede vormen dus een desastreuze en krachtige cocktail, die leidt tot sociale uitsluiting. Een en ander vergt een ingrijpend optreden.

Hoewel gezondheid zeker niet mag worden gereduceerd tot gezondheidszorg, staat vast dat de toegang tot de gezondheidszorg, inzonderheid de eerstelijnsgezondheidszorg, primordiaal is voor iemands gezondheid.

Te hoge gezondheidszorgkosten hebben twee kwalijke neveneffecten : de armste bevolkingsgroepen verarmen nog meer; voorts sluiten ze bepaalde mensen uit van soms elementaire zorgverstrekking, wat niet alleen dramatische gevolgen kan hebben voor henzelf, maar ook voor de samenleving, al was het maar door de eruit voortvloeiende hogere kosten voor ziekenhuisverzorging.

De WHO heeft er recentelijk aan herinnerd dat vlot toegankelijke primaire gezondheidszorg de beste garantie is voor de gezondheid van de bevolking, ook in de rijke landen. Verschillende Europese landen hebben trouwens elke vorm van betaling in de eerstelijnszorg opgeheven.

De jongste jaren hebben heel wat factoren tegelijk de toegang tot de gezondheidszorg voor een deel van de bevolking bemoeilijkt : de verhoging van het remgeld voor bepaalde zorgverstrekkingen, de vermindering van het aantal terugbetaalde consultaties, het verbod op de derdebetalersregeling voor ambulante verzorging sinds 1986, de prijs van de innoverende geneesmiddelen — dat alles in een context van structurele werkloosheid en niet-welvaartsvaste sociale uitkeringen.

Om daar iets tegen te doen, werden verschillende maatregelen genomen, zoals de verplichte verzekering kleine risico's voor zelfstandigen, de afstemming van de socialezekerheidsregeling voor de zelfstandigen op die van de loontrekkenden, de invoering van de maximumfactuur en, in april 2007, de invoering van het Omnio-statuut. Dat initiatief was interessant omdat het op het grondbeginsel berustte dat alle gezinnen met een laag inkomen een verhoogde tegemoetkoming moeten kunnen krijgen in het kader van de ziekteverzekering, zoals dat eerder al voor de mensen onder het voormalige WIGW-statuut het geval was.

De Omnio-regeling heeft echter niet het verhoopte resultaat gehad. In juli 2008, dus 15 maanden na de invoering van de regeling, hebben slechts 155 000 potentiële begunstigden — op een totaal van 818 000, dus slechts 19 % — hun rechten ter zake doen gelden. Ook al neemt dat percentage gaandeweg kennelijk toe, dan nog lijkt het weinig waarschijnlijk dat ooit de maximale dekking zal worden bereikt. Dit blijkt uit de laatste cijfers van oktober 2008, die gewagmaken van 181 000 begunstigden.

In jaargang 2007 van zijn tweejaarlijks verslag doet het Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting de volgende vaststelling : « Het Omnio-statuut wordt weliswaar niet automatisch toegekend maar moet bij het ziekenfonds aangevraagd worden. Dit doet de vraag rijzen hoe personen, die uit deze maatregel voordeel zullen halen, geïnformeerd zullen worden. Het lijkt erop dat tot op heden nog maar weinig potentiële rechthebbenden zich hebben aangemeld. Ziekenfondsen van hun kant klagen de administratieve complexiteit van deze maatregel aan alsook de hun toegewezen rol van controle van de inkomsten, waardoor tijd verloren gaat voor de begeleiding en verdediging van hun leden. ».

Een nauwkeurige observatie van wat zich in het veld afspeelt leert dat de informatie, in weerwil van de informatiecampagnes, niet goed doordringt. De mensen voor wie de maatregel geldt, zijn ondanks alles veelal niet op de hoogte. Sommige ziekenfondsen of zorginstellingen, zoals gezondheidscentra, hebben zelf zeer intensieve campagnes gevoerd, met weinig resultaat.

Bovendien blijkt dat het niet volstaat geïnformeerd te zijn. De betrokkenen moeten zelf nog zware en complexe demarches ondernemen; ze stellen die uit zolang ze niet echt nood hebben aan het voor hen voordelige statuut (de meeste mensen doen niet vaak een beroep op verzorging). Wanneer ze er echter nood aan hebben, is het al te laat om nog een aanvraag in te dienen.

Daar komt nog bij dat de regeling zo complex is dat zelfs de beroepsmensen uit de sociale sector en de gezondheidssector er amper nog hun weg in vinden, waardoor ze de begunstigden niet naar behoren kunnen informeren. Die complexiteit is te wijten aan de verschillende systemen voor verhoogde tegemoetkomingen (WIGW, RVV, Omnio) en aan de complexiteit van de administratieve procedure om op die voordelen aanspraak te maken.

Wellicht kunnen intensieve informatiecampagnes helpen om deze gang van zaken te verbeteren, maar zelfs dan ziet het ernaar uit dat heel wat potentiële rechthebbenden zullen verzuimen de nodige stappen te zetten.

Zonder twijfel bestaat de beste oplossing erin het statuut zo ruim mogelijk automatisch toe te kennen. Dit wetsvoorstel strekt daartoe. Tegelijkertijd is het de bedoeling de regeling te vereenvoudigen, door de drie huidige regelingen die toegang bieden tot verhoogde tegemoetkomingen (WIGW, RVV en Omnio) samen te smelten tot één regeling.

Aangezien een dergelijke doelstelling al zit vervat in het in juli 2008 door de Ministerraad aangenomen Federaal Plan Armoedebestrijding, stelt de indienster voor die doelstelling meteen bij wet te verankeren.

Het principe is eenvoudig : alle leden van een gezin met een inkomen dat onder het grensbedrag ligt, hebben er automatisch recht op. De Kruispuntbank van de sociale zekerheid moet elk kwartaal de samenstelling en de inkomsten van het gezin bepalen op grond van de beschikbare gegevens : RSZ-aangifte, sociale uitkeringen, leefloon enz. Als het gezinsinkomen onder die grensbedragen ligt, brengt de Kruispuntbank van de sociale zekerheid dat ter kennis van de verzekeringsinstelling, die het statuut verleent voor een tijdspanne van twee jaar.

Om de zorg nog toegankelijker te maken, doen wij een bijkomend voorstel, met name een regeling met twee grensbedragen. Thans ligt de inkomensgrens om recht te hebben op het Omnio-statuut immers vrij laag. Dat heeft tot gevolg dat een werkloze die actief werk zoekt maar die in het beste geval slechts een tijdelijke job van enkele maanden vindt, bestraft wordt omdat hij de toegang tot dat statuut verliest en dus ook tot de afgeleide rechten, zoals het 50 %-tarief voor de NMBS of voor de TEC, in Wallonië. Dat is een echte werkloosheidsval; wij stellen voor die ten dele weg te werken via de creatie van de Omnio- en Omnio Plus-regelingen.

Gelijklopend met die bijsturing van het Omnio-statuut moeten andere maatregelen worden genomen om de toegang tot de gezondheidszorg te vergemakkelijken.

De eerste maatregel bestaat erin voor alle verzekerden het terugbetalingspercentage voor de huisartsgeneeskunde te verhogen van 75 naar 85 % voor de gewone verzekerden en van 90 naar 95 en 100 % voor de mensen met het Omnio- en het Omnio Plus-statuut.

Het is immers zaak de eerstelijnszorg toegankelijker te maken. Thans geven tal van mensen die in moeilijkheden verkeren er de voorkeur aan naar het ziekenhuis te gaan in plaats van een huisarts te raadplegen, gewoon omdat ze niet over voldoende middelen beschikken. Bij de arts moet het consult worden betaald, terwijl de ziekenhuisfactuur later wordt opgestuurd. Dat brengt nutteloze uitgaven met zich voor bijkomende onderzoeken en ziekenhuisopnames, hetgeen kosten veroorzaakt voor de ziekteverzekering én voor de patiënt, die met nog meer schulden opgezadeld raakt. Dat verschijnsel werd bevestigd door een recent onderzoek van de Christelijke Mutualiteit over de ongelijkheden inzake gezondheid : de mensen die tot de laagste sociaaleconomische klasse behoren, hebben de slechtste gezondheidstoestand; ze raadplegen minder snel de huisarts, maar worden vaker opgenomen in het ziekenhuis.

Om het stelsel te vervolledigen, moet de derdebetalersregeling voor ambulante zorg absoluut worden gewijzigd. Die regeling is thans immers verboden, behalve in bepaalde omstandigheden. Opdat de huisarts die regeling mag toepassen, moet aan tal van voorwaarden zijn voldaan en moeten veel administratieve stappen worden genomen. In geval van toepassing van de derdebetalersregeling verliest de arts bovendien het remgeld, behalve als de patiënt het hem rechtstreeks kan betalen, wat zelden het geval is. Een en ander brengt met zich dat weinig artsen ermee instemmen de derdebetalersregeling toe te passen; die situatie dreigt de komende jaren te verergeren als gevolg van de daling van het aantal huisartsen, die dus almaar minder tijd zullen hebben voor administratieve taken. Dat is een van de redenen voor de zwakste sociale klassen om de eerstelijnszorg de rug toe te keren.

Krachtens artikel 53 van de op 14 juli 1994 gecoördineerde wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen bepaalt de Koning voor welke prestaties de derdebetalersregeling toegestaan, verplicht of verboden is. Het koninklijk besluit van 10 oktober 1986 (1) preciseert dat de derdebetalersregeling verboden is voor de bezoeken aan en de raadplegingen van artsen, behalve uitzonderingen. Wij stellen voor in de wet zelf te voorzien in een uitzondering op die regel, teneinde de toepassing van de derdebetalersregeling toe te staan voor de bezoeken aan en de raadplegingen van huisartsen buiten het ziekenhuis.

Opdat het systeem doeltreffend is, moet het worden aangevuld door een systeem dat het factureren vergemakkelijkt. Ideaal zou een kaartsysteem zijn (SIS-kaart bijvoorbeeld), maar we weten dat zoiets niet mogelijk is in de nabije toekomst. In afwachting kan een systeem op papier volstaan op voorwaarde dat er een centrale tariferingsdienst wordt opgericht. Welk systeem er ook wordt gebruikt, het is belangrijk dat het zo eenvoudig mogelijk is, dat het bruikbaar is voor huisbezoeken en dat het misbruik kan voorkomen (tarifering van niet gepresteerde verstrekkingen).

Zodoende brengen wij een regeling tot stand die het voor de mensen met een laag inkomen financieel mogelijk maakt zo gemakkelijk mogelijk toegang te hebben tot de eerstelijnszorg, zonder daarbij de arts te bestraffen door hem een financieel verlies te doen lijden of hem administratieve rompslomp op te leggen.

Op budgettair vlak zou een en ander niet noodzakelijk kosten met zich brengen op termijn; integendeel, de bijsturingen kunnen zelfs voor besparingen zorgen. Uit het recente onderzoek van het Federaal Kenniscentrum voor de gezondheidszorg over het systeem van de forfaitaire financiering waarvan de gezondheidscentra gebruik maken, blijkt immers overduidelijk dat de in het kader van die regeling verzorgde patiënten iets meer kosten aan eerstelijnszorg maar dat ze, over het geheel genomen, minder duur zijn voor de verzekering omdat ze in mindere mate een beroep doen op de gespecialiseerde zorg en/of de ziekenhuiszorg. In de financieringsregeling van de gezondheidscentra is de huisartsgeneeskundige zorg echter niet betalend, waardoor ze bijzonder toegankelijk is voor mensen die het financieel moeilijk hebben.

Er mag dus redelijkerwijs van worden uitgegaan dat, mocht de financiële toegankelijkheid in de algemene regeling worden versterkt, vaker gebruik zou worden gemaakt van de eerstelijnszorg, en ook dat de algemene kosten niet zouden stijgen, maar dat ze zelfs zouden kunnen afnemen.

COMMENTAAR BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 2, 1º

Dit artikel strekt ertoe de huidige WIGW-, RVV- en Omnio-statuten te vervangen door een enkel statuut, dat gebaseerd is op het gezinsinkomen. Er wordt voorzien in twee inkomensgrensbedragen, die recht geven op verschillende terugbetalingen. De grensbedragen, alsook het in aanmerking te nemen inkomen, worden vastgesteld bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Op grond van de huidige ervaring zou een alleenstaande met een jaarinkomen van minder dan 16 000 euro toegang krijgen tot het eerste statuut, wie minder dan 13 000 euro verdient, zou in aanmerking komen voor het tweede statuut. De plafonds moeten natuurlijk worden geïndexeerd.

De Kruispuntbank van de sociale zekerheid wordt ermee belast elk kwartaal de inkomensgegevens voor alle verzekerden samen te brengen en aan de verzekeringsinstellingen de naam mee te delen van de mensen met een gezinsinkomen onder de vastgestelde grensbedragen. De verzekeringsinstelling verleent de rechthebbenden dan automatisch het statuut voor twee jaar en brengt hen ervan op de hoogte.

In dit artikel worden ook de preferentiële terugbetalingstarieven voor de rechthebbenden gepreciseerd. Voorts wordt inzake huisbezoeken en raadplegingen van huisartsen voor alle verzekerden een verhoogd tarief toegepast : 85 % voor de gewone verzekerden, 95 % voor de Omnio-gerechtigden en 100 % voor de categorie Omnio Plus.

Tot slot wordt, zoals in de vigerende tekst, gepreciseerd wat moet worden verstaan onder het begrip « gezin ».

Artikel 2, 2º

Met dit artikel wordt artikel 37, § 19, van de voornoemde wet van 14 juli 1994 weggelaten. Die paragraaf heeft immers geen reden van bestaan meer, aangezien hij het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming instelt voor bepaalde categorieën van verzekerden die niet onder de toepassing van het WIGW-statuut vielen. Die verzekerden zullen krachtens dit wetsvoorstel onder de toepassing van het Omnio-statuut vallen.

Artikel 3

Krachtens artikel 53 van de vigerende wet bepaalt de Koning wanneer de derdebetalersregeling verboden is, wordt toegestaan of verplicht is. In het koninklijk besluit dat toepassing geeft aan dit artikel 2, wordt behoudens uitzonderingen de praktijk van de derde betaler verboden voor de bezoeken en raadplegingen van artsen in de ambulante zorg. Met die wijziging staat de wet de derdebetalersregeling toe voor de bezoeken en raadplegingen van huisartsen buiten het ziekenhuis.

Zakia KHATTABI.
Freya PIRYNS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 37 van de op 14 juli 1994 gecoördineerde wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in paragraaf 1, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 april 1997 en bij de wetten van 2 augustus 2002, 27 december 2006, 26 maart 2007 en 21 december 2007, worden het tweede en het derde lid vervangen door de volgende leden, luidende :

« De rechthebbenden van het Omnio- en Omnio Plus-statuut, alsook de personen die van hun gezin deel uitmaken, genieten evenwel een verhoogde verzekeringstegemoetkoming. De Koning preciseert bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de inkomensvoorwaarden waaraan voldaan moet zijn om aanspraak te maken op het Omnio- en Omnio Plus-statuut, alsmede de voorwaarden waaronder het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming ingaat, wordt behouden of wordt ingetrokken. Ieder kwartaal bepaalt de Kruispuntbank van de sociale zekerheid de inkomsten van het gezin van elke verzekerde. Vervolgens bezorgt zij aan elke verzekeringsinstelling de lijst van de verzekerden wier gezinsinkomen lager ligt dan de door de Koning bepaalde inkomens. De verzekeringsinstelling verleent voor de duur van twee jaar het Omnio- en Omnio Plus-statuut aan de aangeslotenen die daartoe aan de nodige voorwaarden voldoen, met name uiterlijk op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de Kruispuntbank de informatie heeft ontvangen.

Voor de in artikel 34, eerste lid, 1º, 7ºbis, 7ºter en 7ºquater, bedoelde verzorging wordt de verzekeringstegemoetkoming voor de rechthebbenden van het Omnio- en Omnio Plus-statuut vastgesteld op respectievelijk 90 pct. en 95 pct. van de hen betreffende tarieven, behalve indien het gaat om een raadpleging van de artsen-specialisten, waarbij de verzekeringstegemoetkoming respectievelijk 85 pct. en 90 pct. van de hen betreffende tarieven bedraagt. Bij de raadplegingen en bezoeken van de huisartsen ligt de verzekeringstegemoetkoming vast op 85 pct. voor de gewone verzekerden, en respectievelijk op 95 pct. en 100 pct. voor de rechthebbenden van het Omnio- en Omnio Plus-statuut.

Een gezin is samengesteld uit hetzij één persoon die gewoonlijk alleen leeft, hetzij twee of meer personen die gewoonlijk in dezelfde woonplaats verblijven en er samenleven. De samenstelling van het gezin wordt bepaald aan de hand van de gegevens die zijn opgenomen in het Rijksregister van de natuurlijke personen op 1 januari van het jaar waarvoor de toekenning van het Omnio- en Omnio Plus-statuut wordt onderzocht. De Koning kan onder de door Hem bepaalde voorwaarden de samenstelling van het gezin wijzigen voor de personen die in een gemeenschap leven of die zich door hun gezondheidstoestand in een afhankelijkheidssituatie bevinden. ».

2º paragraaf 19 wordt opgeheven.

Art. 3

In artikel 53, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 22 februari 1998, 25 januari 1999, 24 december 1999, 26 juni 2000, 14 januari 2002, 27 december 2004 en 27 december 2005, wordt het negende lid vervangen als volgt :

« De derdebetalersregeling is toegestaan voor de buiten een ziekenhuis verrichte bezoeken en raadplegingen van huisartsen. Voor de andere prestaties stelt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van het Verzekeringscomité, de voorwaarden en regelen vast overeenkomstig welke de derdebetalersregeling voor de door Hem bepaalde geneeskundige verstrekkingen is toegestaan, verboden of verplicht. Elke overeenkomst die afwijkt van de door de Koning ter uitvoering van deze bepaling uitgevaardigde reglementering, is nietig. ».

Art. 4

Deze wet treedt uiterlijk in werking op de eerste dag van de zevende maand volgend op die waarin ze in het Belgisch Staatsblad werd bekendgemaakt.

Zakia KHATTABI.
Freya PIRYNS.

(1) Koninklijk besluit van 10 oktober 1986 tot uitvoering van artikel 53, § 1, negende lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.