4-1657/3 | 4-1657/3 |
17 MAART 2010
I. INLEIDING
Het voorliggende optioneel bicameraal wetsontwerp (stuk Kamer, nr. 52-2340/1) en het voorliggend verplicht bicameraal wetsontwerp (stuk Kamer, nr. 52-2425/1) werden in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als wetsontwerp van de regering.
Zij werden op 11 februari 2010 aangenomen door de plenaire vergadering van de Kamer van volksvertegenwoordigers en de volgende dag overgezonden aan de Senaat.
Het optioneel bicameraal wetsontwerp werd op 23 februari 2010 geëvoceerd.
De commissie voor de Financiën en voor de Economische aangelegenheden heeft de twee wetsontwerpen besproken op 3 maart 2010 in aanwezigheid van de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid en op 10 maart 2010 in aanwezigheid van de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen.
Op 17 maart 2010 werd het verslag ter goedkeuring aan de commissie voorgelegd.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN KMO's, ZELFSTANDIGEN, LANDBOUW EN WETENSCHAPSBELEID
Dit wetsontwerp beoogt de vervanging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (WHPC). Deze vervanging is nodig om het wettelijke kader waarbinnen onze ondernemingen goederen en diensten aanbieden, beter te laten beantwoorden aan de gewijzigde marktomstandigheden, en aan de hedendaagse noden en wensen van de consument. Het wetsontwerp kwam tot stand na een grondige juridische en economische evaluatie van de huidige wet, en uitgebreide consultaties van betrokken partijen.
In de beleidsverklaring van oktober 2008 werd gesteld dat vrije en eerlijke concurrentie cruciaal is voor onze economie. Een correcte en transparante werking waarborgt de beste prijzen en beschermt de consument. De regering heeft een wetsontwerp ingediend dat het wettelijk kader van de handelspraktijken moderniseert, met een evenwichtige aanpak tussen de bescherming van de consument, de economische ontwikkeling van de sector en de zelfstandige handel.
Een grondige en snelle herziening van de wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument van 14 juli 1991 drong zich dus op. Een aantal regels beantwoordt immers niet meer aan de huidige economische en maatschappelijke situatie. Het KMO-plan dat de minister heeft ingediend en dat werd goedgekeurd door de Ministerraad van 10 oktober 2008 heeft die vaststelling overgenomen. Voorstel nr. 32 van die Ministerraad heeft eveneens duidelijk de noodzaak aangetoond om de wet op de handelspraktijken te evalueren en te moderniseren, rekening houdend met het Europees recht.
Het wetsontwerp betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming geeft concreet vorm aan dit engagement. Het neemt de wet betreffende de handelspraktijken als uitgangspunt, maar wijzigt die op bepaalde punten grondig en actualiseert ze op andere. Het wetsontwerp werd dan ook opgesteld door de minister, in samenwerking met de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen en de minister van Klimaat en Energie. De drie ministers hebben dit ontwerp uitgewerkt.
Deze vervanging van het wettelijk kader is nodig om de omstandigheden waarbinnen onze ondernemingen concurreren beter te laten beantwoorden aan de gewijzigde marktomstandigheden en de hedendaagse noden en wensen van de consument en dit met aandacht voor de integratie van de KMO's in de markt, zoals aanbevolen in de Small Business Actop het niveau van de Europese Unie.
Enerzijds strekt zij ertoe de loyauteit tussen de deelnemers aan het handelsverkeer te waarborgen en de zwakkere ondernemingen een voldoende bescherming te verlenen. Anderzijds beoogt zij de belangen van de consument te vrijwaren, ondermeer door te garanderen dat hij een voldoende gepaste en juiste voorlichting krijgt. Het vertrouwen van de consument in het feit dat hij op een correcte wijze behandeld wordt in het handelsverkeer is van essentieel belang voor een gezonde economie terwijl het loyale gedrag tussen de verschillende marktdeelnemers bijdraagt tot een evenwichtige concurrentiesituatie. Het wetsontwerp beoogt onnodige belemmeringen van het handelsverkeer te schrappen teneinde reglementeringen meer marktconform te maken.
Volgende belangrijke wijzigingen worden onder de aandacht gebracht :
1. De wijze waarop prijsverminderingen mogen worden aangekondigd. Het vigerende artikel 5 van de WHPC staat slechts vier manieren toe om een prijsvermindering aan te kondigen. Het huidige wetsontwerp staat voortaan ook andere manieren toe om prijsverminderingen aan te kondigen. Daarenboven dient bij de vermelding van de nieuwe prijs de prijs op grond waarvan de vermindering wordt toegepast, te worden vermeld, en moeten de verstrekte inlichtingen het de consument mogelijk maken de nieuwe prijs gemakkelijk te berekenen.
2. Het verbod om bij verkoop op afstand betaling te vragen voordat de bedenktermijn verstreken is, wordt opgeheven. Om de internethandel in België te bevorderen, is het wenselijk het verbod op te heffen, aangezien Belgische handelaars hierdoor met een fors concurrentienadeel kampen ten opzichte van hun buitenlandse concurrenten. In de feiten wordt deze wet reeds omzeild : als men op verkoopsites voor huwelijkslijsten of geboortegeschenken gaat, en men niet meteen betaalt, krijgt men het geschenk niet. Aan de essentiële belangen van de consument wordt geen afbreuk gedaan. De consument krijgt immers een bedenktermijn die verlengd wordt van 7 dagen tot 14 kalenderdagen.
3. De regels met betrekking tot de sperperiode worden gewijzigd :
— de duur van de sperperiode wordt ingekort;
— de sperperiode wordt beperkt tot kleding, schoenen en lederwaren;
— het verbod om tijdens de sperperiode reclame voor de koopjes te maken, wordt geschrapt.
4. Het gezamenlijk aanbod (de « koppelverkoop »)
Ingevolge het arrest van 23 april 2009 van het Hof van Justitie werd het verbod om de consumenten gezamenlijke aanbiedingen voor te stellen, geschrapt. De enige beperking die richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken toestaat, is dat het gezamenlijk aanbod geen oneerlijke handelspraktijk mag zijn. Het spreekt vanzelf dat dit veronderstelt dat de consument correct wordt geïnformeerd.
Voor de financiële diensten wordt de vigerende reglementering behouden, namelijk een principieel verbod met uitzonderingen. De vrije beroepen blijven, net zoals dit thans het geval is, buiten het toepassingsgebied van het wetsontwerp.
De minister kondigt aan dat zij met haar twee collega's een specifiek wetsontwerp voorbereidt voor de vrije beroepen, wanneer zij overgaan tot handelspraktijken. Het spreekt vanzelf dat een apotheker die geneesmiddelen verkoopt daar niet onder zal vallen, maar wanneer hij fond de teint of zonnecrème verkoopt, moet hij dezelfde regels als andere handelaars naleven.
III. ALGEMENE BESPREKING
A. Vragen en opmerkingen van de leden
De heer Crombez verklaart dat de doelstellingen die de wetsontwerpen beogen, met name betere prijsvoorwaarden met dezelfde kwaliteit of betere kwaliteit voor dezelfde prijsvoorwaarden en een goede consumentenbescherming, door iedereen worden gedeeld.
Maar spreker is van oordeel dat de voorliggende teksten niet op alle vlakken tot een betere consumentenbescherming heeft geleid :
1. Één van de nieuwigheden van het wetsontwerp is dat voortaan alle goederen in aanmerking zullen komen voor soldenverkoop : de reden waarom de soldenverkoop tot nog toe beperkt bleef tot een aantal goederen, was om misbruiken te vermijden en de consumenten beter te beschermen. Spreker vindt het bijvoorbeeld niet evident dat farmaceutische goederen onder deze bepalingen zouden vallen.
Tevens bestaat het gevaar dat de kleine distributie het met de nieuwe regeling bijzonder moeilijk zal krijgen.
2. Over de koppelverkoop is er de voorbije maanden reeds heel wat discussie geweest, onder meer naar aanleiding van de verkoop van mobiele telefoons met koppelverkoop. Uit een advies van de Hoge Raad voor Zelfstandigen bleek bovendien dat deze ook zeer veel twijfels had met betrekking tot deze koppelverkoop. Spreker erkent wel dat in bepaalde omstandigheden koppelverkoop gunstig kan zijn voor de consument maar het volledig vrijlaten van koppelverkoop kan wél schade berokkenen aan de consument. Op een bepaald ogenblik kan immers de vrije keuze van de consument in het gedrang komen. Spreker zal dan ook amendementen indienen om de controle op de koppelverkoop te verstrengen. Dit kan perfect binnen de contouren van de richtlijn 2005/29/EG die wordt omgezet.
3. Voor wat de voorgestelde regeling inzake voorafbetaling bij een verkoop op afstand betreft, heeft spreker ook bedenkingen. In de praktijk zijn er heel wat problemen met deze verkoopsmethodes. Het beschermen van de consument bij verkoop op afstand is bijzonder moeilijk. Zo laat de voorgestelde regeling bijvoorbeeld toe dat, ingeval van verkoop op afstand van bijvoorbeeld wijn, de verkopers een betaling kunnen eisen bij bestelling. Dit kan natuurlijk leiden tot onoverkomelijke problemen. Ook zijn er wanpraktijken gekend in België en Nederland op de markt van de villaverhuur in Spanje. Nader onderzoek leerde dat de goederen ofwel niet bestonden, ofwel niet beschikbaar waren. Het enige opzet was met deze verkoop op afstand zoveel mogelijk voorafbetalingen te verzamelen en vervolgens met de Noorderzon te verdwijnen. Uit cijfers van de Federal Computer Crime Unit die dat soort praktijken in kaart brengt, blijkt dat de frauduleuze praktijken met de verkopen op afstand via Internet rond de 30 miljoen euro zouden bedragen. Spreker is dan ook van oordeel dat het schrappen van het verbod van verkoop op afstand, zoals voorgesteld in het wetsontwerp, een gevaar inhoudt voor de consument. Spreker verklaart eerder voorstander te zijn van een behoud van het verbod en daarop bij wet een aantal uitzonderingen te voorzien, met welomschreven voorwaarden.
4. De Raad voor de Mededinging heeft recent geoordeeld dat er geen machtsmisbruik was bij de manipulatie van de gasprijzen. De CREG heeft nochtans na een grondig marktonderzoek het omgekeerde aangetoond. Spreker haalt dit voorbeeld aan om erop te wijzen dat, als het gaat om te komen tot een modernere consumentenbescherming, de energieprijzen een belangrijk probleem vormen omdat deze een grote hap uit het budget van de consument nemen. Het wetsontwerp laat belangrijke kansen liggen om ook in dit domein te zorgen voor een betere consumentenbescherming. Spreker zal in dit verband dan ook amendementen indienen. De algemene regels voor de prijsindexeringen maken nochtans ook voorwerp uit van voorliggend wetsontwerp. Er zijn problemen met de gasprijzen en het wetsontwerp laat kansen liggen om terzake tot oplossingen te komen.
5. De minister bevoegd voor Consumentenzaken heeft zeer terecht aangegeven dat er een einde moet komen aan de commerciële stalking per telefoon. Spreker vindt het dan ook een gemiste kans dat in het wetsontwerp geen bepalingen worden opgenomen om de opt-in en de opt-out-regels beter te bepalen om ervoor te zorgen dat de praktijken van stalking per telefoon bij wet zouden worden geregeld.
De heer Vandenberghe is van oordeel dat, gezien het belang van het wetsontwerp, het nuttig is de draagwijdte van de tekst van het ontwerp grondig te bestuderen. De afgelopen tientallen jaren werden er diverse regelingen ingevoerd die betrekking hebben op de marktpraktijken en de consumentenbescherming. De Wet Handelspraktijken van 1991 (hierna WHPC) leidde tot zeer veel juridische betwistingen omdat het niet altijd zeker is welke het toepassingsgebied is van de bescherming of de regeling.
Voor de bescherming van de consument is het in de eerste plaats van belang dat er een goede, klare, duidelijke, transparante, gemakkelijk leesbare wet bestaat.
Spreker stelt zich in dit verband toch een aantal vragen bij het artikel 2 van het wetsontwerp « markpraktijken en consumentenbescherming », dat de definities en de algemene beginselen vastlegt. In dit artikel zijn 38 definities opgenomen, die niet allemaal even duidelijk en voor verschillende interpretatie vatbaar zijn. Bij wijze van voorbeeld verwijst hij naar artikel 2, 1º van het wetsontwerp : « voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1º onderneming : elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen » : wat wordt bedoeld met « verenigingen » ? Bedoelt men hiermee de « feitelijke verenigingen die economische activiteiten uitoefenen », dan zou dit anders moeten worden geformuleerd.
Hoe verhoudt het voorliggende wetsontwerp zich ten opzichte van de wet op de produktaansprakelijkheid : deze wet beschermt iedereen tegen een gebrekkig produkt, ook alle tussenhandelaren, ... ? Welke rechten geeft het wetsontwerp aan de consument ten aanzien van het product en welke zijn de objectieve redenen dat de tussenpersonen niet dezelfde rechtsbescherming zouden genieten ?
Ook bijvoorbeeld de definitie van producten in artikel 2, 4º, van het ontwerp geeft aanleiding tot verwarring en is, aldus de heer Vandenberghe overbodig. Overeenkomstig het Burgerlijk Wetboek zijn bijvoorbeeld immers alle goederen roerend of onroerend. Hoe verhoudt zich bovendien de definitie van producten in het 4º ten opzichte van de definitie van goederen in het 5º en de definitie van diensten in het 6º van artikel 2 ?
Spreker wenst tevens meer verduidelijking bij het begrip « homogene diensten » in het 7º van artikel 2.
Voorts wijst spreker erop dat de Dienst Wetsevaluatie in haar nota nr. 2010/20 een aantal zeer pertinente opmerkingen heeft gemaakt die toch wel enige reflectie vereisen. (zie nota als bijlage 2)
Hij verwacht hierop een omstandig antwoord van de minister en oplossingen om aan de gestelde problemen te remediëren.
Er wordt hierop nader ingegaan bij de bespreking van de artikelen (zie verder hoofdstuk IV).
Mevrouw Thibaut zegt dat ze verschillende algemene bedenkingen in het kader van dit wetsontwerp heeft en tevens met specifiekere vragen zit. Ze zou ten eerste de dienstenrichtlijn, die recent door het Parlement is aangenomen, naast dit wetsontwerp willen leggen. Ze is verontrust over het feit dat bepaalde bepalingen van het wetsontwerp betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming die niet zijn verankerd in andere Europese richtlijnen, mogelijk niet in overeenstemming zijn met al deze voorwaarden, in het bijzonder de proportionaliteit die is gestoeld op een evaluatie, en dus op een dosis subjectiviteit. Bijgevolg zou de geldigheid van de bepalingen kunnen worden betwist en zou daarover een prejudiciële vraag kunnen worden gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.
Er zijn bijvoorbeeld zaken waarbij de consument niet weet tot wie hij zich moet richten. De Raad van State heeft wel gezegd dat er in dat opzicht geen probleem was, maar de Raad moest beide wetten op hetzelfde moment onderzoeken en heeft deze wetten dus niet naast elkaar kunnen leggen.
Wat de artikelen betreft die de Koning een bepaalde bewegingsruimte toekennen, zijn de artikelen 22, 23 en 26 van het wetsontwerp in elk geval twijfelachtig vanuit dit oogpunt, aangezien de Europese Commissie bij de invoering van de bepalingen over consumentenrechten het principe van volledige harmonisering bevordert. Vandaag heeft mevrouw Thibaut de indruk dat beide teksten afzonderlijk zijn ontworpen zonder oog voor de onderlinge verbanden. Volgens haar bestaan er parallellen tussen beide teksten en dit gebrek aan voorzorg dreigt de rechtszekerheid te ondermijnen.
Haar tweede punt betreft het tijdschema van het ontwerp in het algemeen. De Europese Unie werkt momenteel de grote Europese richtlijnen omtrent de transregionale dimensie en e-commerce bij. Dit werk zou tegen eind 2010 afgerond moeten zijn. Momenteel werkt het Belgische Parlement volledig los van wat er op Europees niveau wordt uitgewerkt. Dit kan tijdverlies zijn, hetgeen betreurenswaardig is voor het resultaat en de rechtszekerheid.
De minister antwoordt dat dit wetsontwerp net de toepassing van een Europese richtlijn vormt.
Wat de Europese loskoppeling betreft, vindt mevrouw Thibaut dat de Belgische wetgever vertraging heeft opgelopen. Er worden vier richtlijnen behandeld. Het tijdschema en de benadering is verschillend, aangezien men nu beseft dat in plaats van een minimale harmonisering zoals de wettekst momenteel voorschrijft, Europa ons verplicht tot een volledige harmonisering. Indien de richtlijn tot een resultaat leidt zoals de Commissie wenst, zouden verschillende bepalingen van het wetsontwerp betreffende marktpraktijken moeten worden ingetrokken.
Wat specifiekere problemen betreft en wat het begrip « consument » betreft, sluit het wetsontwerp momenteel personen uit die het willen gebruiken in verband met hun beroepsactiviteit. Er is een specifiek wetsontwerp voor vrije beroepen aangekondigd. Hierop wachten we nog, maar momenteel is er in de huidige stand van zaken sprake van pure discriminatie, aangezien de Raad van State deze benadering betwist en de Europese richtlijn deze benadering evenmin volgt.
Bovendien wijkt de invoering van het begrip « gemiddelde consument » af van de huidige wet en dreigen kwetsbaardere bevolkingsgroepen uit de boot te vallen.
Wat het opschrift aangaat, betreurt mevrouw Thibaut dat men overschakelt van handelspraktijken in de wet van 1991 naar marktpraktijken. Er is evenwel geen enkel artikel dat die marktpraktijken omschrijft. Hoewel de handelspraktijken goed waren omschreven, is dat niet het geval voor de marktpraktijken. Dat is jammer, want het gaat om een centraal begrip.
Wat het begrip green washing en artikel 39 van het wetsontwerp betreft, is er sprake van een Commissie voor Milieu-etikettering en milieureclame en de mogelijkheid om een milieureclamecode op te leggen. Het probleem is dat deze commissie, die in 1999 van start is gegaan, sinds 2004 niet meer bijeengekomen is. Spreekster wenst te weten wat de plannen van de minister zijn, te vernemen waarom die commissie niet langer actief is en waarom ze zou worden behouden als het nieuwe wetsontwerp er geen gewag van maakt.
Wat de overlegprocedure betreft, heeft mevrouw Thibaut opgemerkt dat de memorie van toelichting verwijst naar verschillende adviezen uit 2008 en 2009 en met name naar dat van professor De Bauw (zie stuk Kamer, nr. 52 2340/1, blz. 3 e.v.). Spreekster leidt hieruit af dat deze verenigingen nooit zijn gevraagd om zich uit te spreken over het wetsontwerp als dusdanig, zoals het vandaag wordt behandeld, en dat ze zich hebben uitgesproken over voorontwerpen van wet. Dat is verrassend. De partijen moeten dringend worden gehoord zodat ze de genoemde ontwerpen kunnen evalueren.
De heer Fourny meent dat , aangezien het gaat om de omzetting van Europese richtlijnen, men moet opschieten, dat het wetsontwerp in overeenstemming is met de Europese aanbevelingen en dat men moeilijk iets anders kan doen.
De voorzitter, de heer Beke, wenst van de minister te vernemen hoe het wetsontwerp, dat een Europese richtlijn omzet, zich verhoudt tot de huidige WHPC.
Bij wijze van voorbeeld verwijst spreker naar de lokvogelproblematiek. Tevens bepaalt de huidige WHPC dat er niet onder de prijs mag worden verkocht, terwijl artikel 102 van het voorliggende wetsontwerp bepaalt dat er wel met verlies mag worden verkocht maar dat de verkoper zich moet afstemmen op zijn onmiddellijke concurrenten.
De heer Vandenberghe sluit zich aan bij de algemene vraag van de heer Beke en wenst tevens duidelijk te weten of het wetsontwerp enkel een omzetting van een Europese richtlijn betreft of op sommige vlakken verder gaat dan wat op basis van de Europese richtlijn wordt gevraagd.
B. Antwoord van de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid
De minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid legt ter zitting een concordantietabel neer. Deze tabel wordt als bijlage 1 bij het verslag gevoegd.
Op de vraag van de heer Vandenberghe of er voldoende is nagegaan wat de gevolgen zijn van de in artikel 2 van het wetsontwerp geformuleerde begrippen van produkten en goederen, antwoordt de minister dat de definities letterlijk zijn overgenomen uit de Europese richtlijnen, wat uitdrukkelijk de voorkeur geniet.
De minister vervolgt dat, voor wat de koppelverkoop betreft, er in de Europese richtlijn is bepaald dat het verbod van koppelverkoop in strijd is met de Europese regelgeving. Daarom werd in het wetsontwerp de afschaffing van het verbod op de koppelverkoop opgenomen.
Politiek gezien waren de minister en haar collega, de minister van Klimaat en Energie, voorstander van een strenger verbod. De Europese Unie verplicht er de Belgische Staat evenwel toe koppelverkoop toe te staan indien hij zich naar de Europese regels wil schikken. Het is een voorbeeld waarbij de Belgische wetgever wettelijk verplicht werd de richtlijn te volgen.
Een ander voorbeeld betreft de bepalingen inzake sperperiode, presolden en solden.
De Europese richtlijn is niet erg duidelijk in verband met de sper- en de koopjesperiode. De regering heeft ze daarom niet letterlijk gevolgd. Met name wat de kleine KMO's betreft, heeft de regering de periode van de presolden willen behouden zij het met een wijziging alsook die van de koopjes. Het is een interpretatie op zijn Belgisch.
Wat de algemene analyse van de heer Crombez betreft, namelijk dat de consument met dit ontwerp minder beschermd zal zijn in de toekomst dan tot nog toe het geval was onder de WHPC, antwoordt de minister dat zij daarmee niet akkoord gaat. Met het wetsontwerp werd een juist evenwicht gevonden tussen de drie pijlers van de wet : de bescherming van de consument, de eerlijke concurrentie waarborgen voor de KMO's en de distributiesector steunen in het algemeen.
De regering heeft geprobeerd dat evenwicht tussen de consumenten, de kleine handelaars en de distributiesector te bereiken. Het evenwicht dat ze gevonden heeft en dat de Kamer heeft goedgekeurd, is de tekst van onderhavig wetsontwerp. Men kan uiteraard politiek gezien denken dat men meer had moeten doen voor de consument, of voor de KMO's, of dat men de distributiesector meer vrijheid had moeten geven. Men heeft met drie gepoogd een goed evenwicht te vinden. Er kan over worden gediscussieerd, afhankelijk van eenieders gevoeligheid, zoals over elk politiek voorstel.
Wat het bekendmaken van de prijsverlagingen betreft, moet men zich niet langer alleen houden aan die vier voorstellen die in de huidige wet stonden en nog staan, hoewel zij letterlijk in de memorie van toelichting zijn overgenomen. Er wordt gesteld dat die vier manieren om prijsverlagingen bekend te maken nog steeds correct zijn, maar de regering heeft andere mogelijkheden willen geven, waarvan er een tot stand is gekomen door een amendement in de Kamer. Dit jaar viel de eerste dag van de koopjes op 2 januari. De handelaars hadden niet de tijd gehad de prijsverlagingen op elk artikel aan te brengen, de oorspronkelijke en de uiteindelijke prijs dus. In de meeste winkels had men grote affiches op het uitstalraam waarop « min 70 % » stond, zonder vermelding van de prijs die daar het resultaat van moest zijn. Met het ontwerp is dat voortaan toegestaan. Als veiligheid is vermeld dat de gebruikte middelen de consument de mogelijkheid moeten bieden de uiteindelijke prijs snel te berekenen, of, wanneer men de uiteindelijke prijs vermeldt, de oorspronkelijke prijs te berekenen. De consument moet dus in de mogelijkheid verkeren de juiste informatie te krijgen : wat is de oorspronkelijke prijs, wat is de uiteindelijke prijs en wat is de korting die hij uiteindelijk krijgt.
Het is duidelijk dat de koppelverkoop gecontroleerd moet worden, want het risico bestaat dat het systeem zal worden misbruikt. De diensten van de FOD Economie zullen daar vanzelfsprekend op worden gewezen en zullen de koppelverkoop heel aandachtig volgen, opdat die verkoopstechniek niet misbruikt wordt. Men heeft de koppelverkoop willen regelen, onder andere op het stuk van de informatie die aan de consument moet worden gegeven en door erop te wijzen dat dat soort verkoop in geen geval oneerlijk mag zijn. De regering heeft overigens bjizondere aandacht besteed aan koppelverkoop in de financiële sector, want dat is een belangrijk risico.
Wat de verkoop op afstand en de e-commerce betreft, moet men weten wat men wil : ofwel staat men toe dat de e-commerce zich ontwikkelt in België, ofwel staat men dat niet toe op ons grondgebied en staat men Engelse, Franse of Poolse spelers toe op ons grondgebied op afstand te verkopen via e-commerce. Het wetsontwerp past het systeem aan aan de bestaande praktijken, zelfs op de Belgische sites, dat wil zeggen dat het toestaat dat men onmiddellijk kan betalen, maar dat daartegenover staat dat de bedenktijd van zeven tot veertien dagen wordt verlengd.
Wat de opmerkingen van de heer Crombez betreft over de gasprijzen, wijst de minister erop dat het wetsontwerp een algemeen wetsontwerp is.
De prijsvorming voor gas is het gevolg van sectorale bepalingen die op de gasmarkt toepasselijk zijn.
Wat de telefonische klantenwerving betreft, werken de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen en de minister van Klimaat en Energie eveneens aan een gezamenlijk ontwerp.
Wat de opmerking van de heer Vandenberghe betreft : de minister kent niet veel wetteksten die gemakkelijk door een gemiddelde burger kunnen worden gelezen. Om die reden zijn er consumentenverenigingen en administraties, welke die teksten gemakkelijker begrijpbaar maken.
Wat de opmerkingen van mevrouw Thibaut betreft, heeft elkeen zijn oordeel over de mogelijke ontkoppeling van de ontwerpen. Voor de dienstenwet werd een Europese richtlijn toegepast, voor dit ontwerp wordt een Europese richtlijn toegepast. De komende Europese richtlijnen zullen de Belgische wetgever ertoe verplichten nogmaals een aantal wetteksten, deze of andere, te wijzigen. Dat is het wetgevingsproces. De minister onderstreept dat het hoog tijd was om deze tekst onder handen te nemen. Alleen al wat de koppelverkoop betreft, zegt een arrest van het Hof van Justitie dat België zich in de illegaliteit bevindt; de spelers in het veld weten niet meer wat ze wel of niet mogen doen, want sommigen stellen dat dit arrest onmiddellijk toepasselijk is in België.
De minister is van oordeel dat er, na twintig jaar, niet overhaast een ontwerp is gemaakt. Het zal uiteraard aan andere wetsbepalingen moeten worden aangepast.
In verband met de vrije beroepen zegt de minister dat men twee zaken uit elkaar moet houden : de vrije beroepen en de consumenten. De vrije beroepen zijn van dit ontwerp uitgesloten, omdat ze onder andere bepalingen vallen, maar de minister is een specifiek ontwerp aan het maken voor hun handelsactiviteiten.
Wat de etiketteringscommissie betreft, moet de minister van Klimaat en Energie rekening houden met het feit dat er geen eensluidend advies is van de Raad voor het Verbruik volgens hetwelk de etiketteringscommissie nieuw leven kan worden ingeblazen. Hij zoekt een oplossing zonder op het eensluidend advies van de Raad voor het Verbruik te moeten wachten.
Als antwoord op de vraag van de heer Beke zegt de minister dat verkoop met verlies verboden blijft, tenzij er koopjes of dergelijke zijn. Ze heeft veel aandacht aan die problematiek gegeven, met name voor de kleinste economische spelers. De verkoop met beperkte marge werd ingetrokken, omdat hij niet veel meer voorstelde. Verkoop met verlies blijft verboden, behalve bij koopjes, uitverkoop of een bijzondere toestand.
C. Replieken
De heer Crombez blijft erbij dat bepaalde wezenlijke onderdelen van het wetsontwerp kunnen leiden tot een verminderde consumentenbescherming, met name : verkoop op afstand, koppelverkoop en solden.
De minister antwoordt dat er voor de solden bijna niets is veranderd.
De vorige wetgeving gold reeds voor kleding, schoenen en lederwaren. In het ontwerp blijft dat zo. De regering heeft een oplossing willen geven voor het fenomeen dat sectoren, die niet onder de wetgeving vielen, in het verleden soms de woorden « koopjes, sperperiode ... » gebruikten om de consument te misleiden.
Nu is de toestand voor veel sectoren veel duidelijker en dat vergroot de bescherming van de consument. De sector van de elektrische huishoudapparatuur is daar een voorbeeld van. Zij vallen nu ook onder de soldenwetgeving, maar niet onder de regeling inzake sperperiode.
De heer Crombez verklaart de mening van de minister terzake niet te delen. Spreker erkent inderdaad dat, omwille van de Europese regelgeving, het verbod van koppelverkoop niet houdbaar was, maar hij betreurt dat er in het ontwerp geen bepalingen werden opgenomen om de consument in dit geval beter te beschermen, bijvoorbeeld bij de contractuele bepalingen. Dit is niet in strijd met de Europese regelgeving.
De voorbeelden die ook door de Hoge Raad voor Zelfstandigen werden aangehaald, hadden in deze wet kunnen worden geregeld.
Juist inzake koppelverkoop is de verhouding tussen consument-kleinhandelaar-grootdistributie een delicaat punt.
Wat de e-commerce en verkoop op afstand betreft, heeft de regering zelf verklaard dat er iets moet gebeuren, maar spreker vindt dat de bescherming van de consument in het wetsontwerp voor deze aangelegenheid een delicaat gegeven blijft.
De heer Crombez verklaart voorts dat hij het voorbeeld van de gasprijzen heeft aangehaald omdat dit nu zo actueel is en bovendien regelt het wetsontwerp wél de methodiek voor de prijsindexering.
Dit alles toont aan dat het wetsontwerp kansen heeft laten liggen om meer duidelijkheid te creëren.
Zowel de heer Crombez als de heer Vandenberghe erkennen dat, eens er zaken mislopen bij een verkoop op afstand, het voor de consument zeer moeilijk is om bijvoorbeeld in het buitenland zijn rechten te laten gelden.
De heer Crombez betreurt dat het wetsontwerp hieraan niet remedieert.
De heer Vandenberghe repliceert dat er andere rechtsbepalingen bestaan om op te treden tegen dergelijke wanpraktijken, met name bepalingen in het strafrecht om eventuele verliezen te verhalen.
De heer Crombez antwoordt dat zijn fractie het juist belangrijk vindt regelgeving uit te werken die deze situatie tracht te voorkomen. Het is voor de consument bijzonder moeilijk om in het buitenland zijn gelijk te halen.
De heer Vandenberghe wijst erop dat de wanpraktijken inzake villaverhuur en timesharing, waarnaar de heer Crombez verwijst, moeilijk op te lossen zijn via Belgische wetgeving. Wél is het aan de overheid om preventieve waarschuwingen te geven over praktijken die niet volledig onder de wet vallen maar die tot misbruik aanleiding kunnen geven.
De heer Crombez verklaart voorts verbaasd te zijn over het antwoord van de minister inzake de soldenverkoop. Spreker citeert als volgt uit de toelichting van de regering : « Zoals reeds vermeld in de algemene bespreking, wordt het regime van de soldenverkoop grondig hervormd. Onder de nieuwe regels komen alle goederen, ongeacht hun aard of kenmerken, in aanmerking voor soldenverkoop en worden de voorwaarden waaronder de soldenverkoop mag worden gehouden, versoepeld ten aanzien van het huidige regime. ».
De minister antwoordt dat, voor wat de solden betreft, er vooral onduidelijkheid bestond over wat wel of geen seizoensgoederen zijn. Die onduidelijkheid wordt met het wetsontwerp weggewerkt door het criterium « seizoensgoederen » uit de wet te halen.
De heer Crombez antwoordt dat dit toch in tegenspraak is met wat de minister eerder verklaarde.
De minister antwoordt dat alles een kwestie van nuance is. Sommigen zullen vinden dat de tekst diepgaand is gewijzigd, terwijl hij volgens anderen slechts verduidelijkt is. In ieder geval is het inzake de koopjes zo dat van de bedrijven met wie contact werd opgenomen toen zij koopjes aanboden op niet-seizoensgebonden goederen, heel wat van hen niet wisten dat zij geen koopjes mochten aanbieden. De term « seizoensgebonden goederen » levert dus een aantal juridische problemen op. De wijziging geeft bedrijven de mogelijkheid koopjes aan te bieden door het verschil tussen seizoensgebonden goederen en andere goederen weg te werken. Er zijn ook een aantal wijzigingen inzake de sperperiode. Of dan over grondige wijzigingen of over juridische verduidelijkingen wordt gesproken, is een kwestie van nuance.
De heer Crombez verklaart het niet eens te zijn met deze stelling : het betreft geen nuance : er is wel degelijke een uitbreiding van de solden naar alle goederen.
Inzake de ongewenste telefoontjes verduidelijkt de minister dat in de huidige wet op de handelspraktijken en in het voorgestelde artikel 100 al een bepaling terzake staat. Ook de Robinsonlijst bestaat, maar blijkt niet waterdicht. Daarom wordt dit systeem versterkt met een gepastere bepaling in een ontwerp specifiek voor de telecomsector. Dit bestaande ontwerp zal in het Parlement wellicht nog worden aangevuld met amendementen. De wijze waarop moet nog worden bepaald. Aangezien de telecomoperatoren een specifieke rol spelen in het systeem, staat dit niet in het ontwerp betreffende de marktpraktijken.
De heer Crombez antwoordt dat zijn amendement nr. 26 precies betrekking heeft op artikel 100 van het ontwerp. Het is nuttig in de wet op de consumentenbescherming een bepaling op te nemen betreffende de verkoop per telefoon. Hij vindt het invoeren van een apart ontwerp om de consument te beschermen, allerminst duidelijk. Artikel 100 zal dan geen melding maken van het telefoonprobleem en een andere wet zal « iets » regelen. Spreker wenst de telefoonoproepen eveneens in deze wet opgenomen te zien.
De minister is het niet eens met de heer Crombez.
De operatoren zullen de lijsten moeten beheren van personen die niet telefonisch wensen te worden lastiggevallen; daarom kan deze bepaling niet in dit wetsvoorstel worden opgenomen.
De heer Crombez antwoordt dat het jammer is dat dit gericht is op ondernemingen en niet wordt opgenomen in een wet ter bescherming van de consumenten.
De minister antwoordt dat dit betrekking heeft op alle soorten verkoop per telefoon, maar dat een praktische oplossing moet worden gevonden. De telefoonoperator zou dan tegenover de callcenters bijvoorbeeld de filter kunnen vormen.
De commissie beslist dat de nota's van de dienst Wetsevaluatie als bijlage (zie bijlagen 2 en 3) bij het verslag worden opgenomen en dat de commissie bepaalde opmerkingen zal overlopen tijdens de artikelsgewijze bespreking.
IV. BESPREKING VAN DE ARTIKELEN
A. Wetsontwerp betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming
Opschrift
De heer Crombez dient amendement nr. 1 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in dat ertoe strekt het opschrift te vervangen als volgt : « Wetsontwerp betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument ».
De huidige titel van de wet is immers ondertussen zowel in de rechtsleer als in de rechtspraak een ingeburgerd begrip.
De minister verantwoordt de keuze voor het nieuwe opschrift van het wetsvoorstel als volgt : de term « handelspraktijken » heeft in richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interme markt een eigen definitie gekregen. Deze definitie, die in de huidige Belgische wet en in het wetsontwerp werd overgenomen, heeft een beperktere betekenis dan de praktijken die door het wetsontwerp worden gereglementeerd. Vandaar dat voor de titel geopteerd werd voor de term « marktpraktijken ». Aangezien de wet tevens beoogt de belangen van de consument te beschermen, wordt daar eveneens naar verwezen in de titel. Het is niet nodig om in de titel apart te verwijzen naar de voorlichting van de consument, aangezien een correcte voorlichting van de consument een wezenlijk deel uitmaakt van zijn bescherming.
De minister vraagt het amendement niet te aanvaarden.
Artikel 2
De heer Crombez dient amendement nr. 2 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in dat ertoe strekt de woorden « of rechtspersoon » terug in te voegen in het 3.
De indiener wil vermijden dat rechtspersonen zouden worden uitgesloten van de definitie van consument.
De minister verwijst naar het antwoord van de regering tijdens de bespreking in de bevoegde Kamercommissie (stuk Kamer, nr. 52-2340/5) en vraagt het amendement niet te aanvaarden.
Artikel 4
De heer Crombez dient amendement nr. 3 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in dat ertoe strekt het woord « belangrijkste » te doen vervallen.
De indiener van het amendement wenst de informatieverplichting over de kenmerken van het product te behouden en niet te beperken tot de belangrijkste kenmerken.
De minister verwijst naar het antwoord van de regering tijdens de bespreking in de bevoegde Kamercommissie (stuk Kamer, nr. 52-2340/5) en vraagt het amendement niet te aanvaarden.
Artikel 5
De heer Crombez dient amendement nr. 4 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in dat ertoe strekt de tweede paragraaf aan te vullen met twee nieuwe leden betreffende het aanbieden van niet-homogene diensten.
Dit amendement wil een wettelijke verplichting opleggen inzake prijsaanduiding, door de verplichte aflevering van een bestek voor niet-homogene diensten.
De minister verwijst naar het antwoord van de regering tijdens de bespreking in de bevoegde Kamercommissie (stuk Kamer, nr. 52-2340/5) en vraagt het amendement niet te aanvaarden.
Artikel 9
De heer Crombez dient amendement nr. 5 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in dat ertoe strekt het 3º te vervangen.
Dit amendement vloeit voort uit amendement nr. 4 op artikel 5 van het wetsontwerp.
Artikel 10
De heer Crombez dient amendement nr. 6 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in dat ertoe strekt in het eerste lid het woord « gemiddelde » te doen vervallen.
De toevoeging van het begrip « gemiddelde » consument betekent, aldus de indiener van het amendement, een achteruitgang in de bestaande consumentenbescherming en zorgt tevens voor verwarring en juridische onzekerheid ten opzichte van de rest van de wet waar het begrip « consument » verder wordt gehanteerd. Tot nu toe beschermde de WHPC alle consumenten. Ook de minder geïnformeerde en meest kwetsbare consumenten verdienen immers bescherming.
De minister preciseert over het begrip « gemiddelde consument » het volgende : « Daarmee wordt bedoeld, overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie, de redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument, waarbij rekening wordt gehouden met maatschappelijke culturele en taalkundige factoren. » (zie Memorie van Toelichting, stuk Kamer, nr. 52-2340/1, blz. 74). De minister voegt daaraan toe dat consumenten alle natuurlijke personen zijn die op de markt gebrachte goederen of diensten verwerken of gebruiken voor doeleinden die elk beroepsoogmerk uitsluiten.
Zij beklemtoont dat het begrip « gemiddelde consument » kan veranderen volgens het product of de dienst, zoals staat aangegeven in artikel 84 van het wetsontwerp.
Het gebruik van het begrip « gemiddelde consument » vloeit voort uit de ingebrekestelling van België door de Europese Commissie : waar toepasselijk, is in de artikelen van het wetsontwerp die handelspraktijken jegens consumenten betreffen, uitdrukkelijk vermeld dat het de gemiddelde consument is die in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van die regel. Die notie sluit helemaal niet uit dat deze gemiddelde consument wordt gedefinieerd in het kader van een subcategorie van consumenten, bijvoorbeeld kinderen of mentaal gehandicapten, waar dit begrip dan een andere draagwijdte zal krijgen.
Overigens wordt in de rechtspraak vandaag al systematisch verwezen naar de gemiddelde consument. De richtlijn betreffende marktpraktijken en oneerlijke concurrentie staat zelf toe, wanneer ze de oneerlijke handelspraktijken definieert, te verwijzen naar het begrip gemiddelde consument en bepaalt in een aantal gevallen dat men zich moet richten op de gemiddelde consument in de groep waarvan hij deel uitmaakt. Hierdoor kan men nauwkeuriger consumentencategorieën bepalen, waardoor men de consument beter kan beschermen. Die zuiver terminologische wijziging strekt niet om het in de wet bereikte evenwicht te verstoren.
De minister verwijst naar het antwoord van de regering tijdens de bespreking in de bevoegde Kamercommissie (stuk Kamer, nr. 52-2340/5) en vraagt het amendement niet te aanvaarden.
Artikelen 84, 88, 89, 90, § 1 en § 2, 92
De heer Crombez dient de amendementen nrs. 19, 20, 21, 22, 23 en 24 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in die dezelfde strekking hebben als het amendement nr. 6 op artikel 10.
Artikel 20
De heer Crombez dient amendement nr. 7 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in dat ertoe strekt het derde lid te vervangen als volgt :
« Bij vermelding van de nieuwe prijs moet de aankondiging ook de referentieprijs alsook het bedrag of het percentage van de vermindering, zichtbaar en ondubbelzinnig vermelden. ».
Het amendement wenst op een duidelijke en ondubbelzinnige manier vast te stellen hoe een prijsvermindering aan de consument moet worden aangekondigd.
De minister verwijst naar het antwoord van de regering tijdens de bespreking in de bevoegde Kamercommissie (stuk Kamer, nr. 52-2340/5) en vraagt het amendement niet te aanvaarden.
Artikel 25
De heer Crombez dient amendement nr. 8 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in dat ertoe strekt in het tweede lid van § 4 het zinsdeel dat aanvangt met de woorden « of wordt informatie gegeven » en eindigt met de woorden « gemakkelijk te berekenen » te doen vervallen.
Dit zinsdeel betekent volgens de indiener immers dat de consument zich gedwongen zal zien zelf zijn prijsvoordeel te berekenen wat niet tegemoetkomt aan de vereisten inzake duidelijkheid, transparantie en een adequate consumentenbescherming.
De minister verwijst naar het antwoord van de regering tijdens de bespreking in de bevoegde Kamercommissie (stuk Kamer, nr. 52-2340/5) en vraagt het amendement niet te aanvaarden.
Artikel 29, tweede lid
De heer Crombez dient amendement nr. 9 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in dat ertoe strekt het tweede lid te vervangen.
De bepaling van het wetsontwerp houdt volgens de indiener in dat het onmogelijk wordt om te controleren of het wel degelijk om een soldenverkoop gaat en kan tevens aanleiding geven dat men enkel tijdens de soldenperiodes ambulante activiteiten gaat ontwikkelen.
De minister verwijst naar het antwoord van de regering tijdens de bespreking in de bevoegde Kamercommissie (stuk Kamer, nr. 52-2340/5) en vraagt het amendement niet te aanvaarden.
Artikel 29, derde lid
De heer Crombez dient amendement nr. 10 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in dat ertoe strekt in het derde lid het zinsdeel dat aanvangt met de woorden « of wordt informatie gegeven » en eindigt met de woorden « gemakkelijk te berekenen » te doen vervallen.
Dit zinsdeel betekent volgens de indiener immers dat de consument zich gedwongen zal zien zelf zijn prijsvoordeel te berekenen wat niet tegemoetkomt aan de vereisten inzake duidelijkheid, transparantie en een adequate consumentenbescherming.
Artikel 37
De heer Crombez dient amendement nr. 11 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in dat ertoe strekt in het tweede lid de punten b) en c) te doen vervallen.
De uitzonderingen onder punten b) en c) laten teveel, aldus de indiener, ruimte voor subjectieve interpretatie door de onderneming, wat rechtstreeks indruist tegen artikel 94/8, 5º van de huidige wet (artikel 91, 5º, van het wetsontwerp), dat lokvogelpraktijken verbiedt.
De minister is van oordeel dat de regel van artikel 37 geenszins strijdig is met die van artikel 91, 5º, van het wetsontwerp, dat lokvogelpraktijken verbiedt. Beide artikelen zijn complementair. Het verbod van lokvogelreclame ten aanzien van consumenten, blijft onverkort van kracht.
De minister vraagt het amendement niet te aanvaarden.
Artikel 47
De heer Crombez dient amendement nr. 12 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in dat ertoe strekt paragraaf 3 te vervangen.
Het wetsontwerp maakt een einde aan het verbod van verplichte voorafbetaling bij een verkoop op afstand. Door die beslissing zullen de consumenten die iets kopen op Internet (of via een andere verkoop op afstand) eerst moeten betalen vooraleer ze de goederen thuis bezorgd krijgen. Dit vormt een significante achteruitgang in de consumentenbescherming. Het verbod van voorafbetaling blijft in essentie een goede bescherming van de consument tegen vaak voorkomende problemen en oneerlijke praktijken. Zo bleek uit een onderzoek van het Europees Consumentencentrum dat de meest voorkomende klachten bij een verkoop op afstand immers gaan over het feit dat de producten reeds werden betaald maar nooit werden geleverd. Het amendement wenst de huidige bescherming van de consument te behouden.
De minister wijst erop dat Belgie het laatste EU-land is met een verbod van voorafbetaling bij een verkoop op afstand, zodat men heeft vastgesteld dat de Internetverkoop zich vooral in andere landen heeft ontwikkeld, wat een ernstige concurrentiële handicap betekent voor onze ondernemingen. Bovendien, in de praktijk eisten de ondernemingen trouwens vaak de betaling vooraleer tot de levering te willen overgaaan.
De minister verwijst naar het antwoord van de regering tijdens de bespreking in de bevoegde Kamercommissie (stuk Kamer, nr. 52-2340/5) en vraagt het amendement niet te aanvaarden.
Artikel 48
De heer Crombez dient amendement nr. 13 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in dat ertoe strekt in § 1, tweede lid, eerste zin, de woorden « mits op dat ogenblik de onderneming het bestelde goed nog niet heeft verzonden of nog geen aanvang heeft gemaakt met de verstrekking van de bestelde dienst, » te doen vervallen.
De toevoeging van deze woorden is volgens de indiener van het amendement niet aanvaardbaar omdat ze de rechten van de consument al te strikt inperkt. Deze toevoeging laat tevens een te ruime interpretatie door de onderneming toe.
De minister verwijst naar het antwoord van de regering tijdens de bespreking in de bevoegde Kamercommissie (stuk Kamer, nr. 52-2340/5) en vraagt het amendement niet te aanvaarden.
Artikel 60
De heer Crombez dient amendement nr. 14 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in dat ertoe strekt de bedenktermijn bij een verkoop gesloten buiten de lokalen van een onderneming van 7 werkdagen naar 14 werkdagen te brengen. Op deze wijze wordt de coherentie behouden tussen de bedenktermijn bij deze verkopen en de bedenktermijn bij de verkopen op afstand.
De minister verwijst naar het antwoord van de regering tijdens de bespreking in de bevoegde Kamercommissie (stuk Kamer, nr. 52-2340/5) en vraagt het amendement niet te aanvaarden.
Artikel 61
De heer Crombez dient amendement nr. 15 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in dat ertoe strekt de bedenktermijn bij een verkoop gesloten buiten de lokalen van een onderneming van 7 werkdagen naar 14 werkdagen te brengen.
Dit amendement vloeit voort uit het amendement nr. 14 op artikel 60.
Artikel 74, 2º
De heer Crombez dient amendement nr. 16 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in dat ertoe strekt het 2º te vervangen. Dit om te bewerkstelligen dat de bedingen en voorwaarden of de combinaties van bedingen en voorwaarden, in de overeenkomsten gesloten tussen een onderneming en een consument, die ertoe strekken de onderneming toe te laten de prijs te verhogen of de voorwaarden ten nadele van de consument te wijzigen op basis van elementen die enkel afhangen van haar wil, zelfs indien op dat moment de consument de mogelijkheid wordt geboden om de overeenkomst te beëindigen, als onrechtmatig worden beoordeeld.
De minister vraagt het amendement niet te aanvaarden.
Artikel 74, 3º
De heer Crombez dient amendement nr. 17 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in dat ertoe strekt het 3 te doen vervallen.
De bepaling in het wetsontwerp houdt immers een significante achteruitgang in van de consumentenbescherming doordat de voorwaarden van een lopende overeenkomst eenzijdig en discretionair door een onderneming kunnen worden gewijzigd zonder onderscheid tussen contracten van bepaalde en onbepaalde duur.
De minister vraagt het amendement niet te aanvaarden.
Artikel 82
De heer Crombez dient amendement nr. 18 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in dat ertoe strekt in § 2 de woorden « twee maanden » te vervangen door de woorden « één maand ».
De huidige regeling voorziet dat in geval van de stilzwijgende verlenging van een overeenkomst de consument op elk ogenblik de overeenkomst zonder kosten kan opzeggen. De opzeggingstermijn mag maximaal één maand bedragen. Het ontwerp verlengt de opzeggingstermijn tot twee maanden, wat betekent dat de consument nog één maand extra moet betalen voor een ongewenste overeenkomst.
De minister verwijst naar het antwoord van de regering tijdens de bespreking in de bevoegde Kamercommissie (stuk Kamer, nr. 52-2340/5) en vraagt het amendement niet te aanvaarden.
Artikel 91
Mevrouw Thibaut dient amendement nr. 27 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in dat ertoe strekt in het 8º de woorden « die geen nationale taal is » te vervangen door de woorden « die voor de gemiddelde consument niet begrijpelijk is ».
De indiener van het amendement is immers van oordeel dat de onzekerheid over de regels die gelden voor de grensoverschrijdende dienst na verkoop een rem is op de eenmaking van de Europese binnenlandse markt via grensoverschrijdende handel.
De tekst van het voorgestelde artikel 91 draagt bij tot dat klimaat van onzekerheid, want het noemt het geval waarin een Poolse onderneming een dienst verstrekt aan een Belgische consument en zich voor de service niet meer in het Pools, maar in het Ests uitdrukt zonder hem daarover vooraf te hebben geïnformeerd, een oneerlijke handelspraktijk. Uiteindelijk verwijdert men zich van de geest van het wetsontwerp, dat de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie overneemt en dat bepaalt dat de door de verkoper verstrekte informatie gesteld moet worden in een taal die voor de consument begrijpelijk is, rekening houdend met de taalregio waar de goederen of diensten aan de consument worden aangeboden.
De heer Mahoux verklaart dat als er geen dubbelzinnigheid bestaat en het wel degelijk om de taal van de consument gaat, er geen probleem is.
De minister antwoordt dat het wel degelijk om de taal van het land van de onderneming gaat. Dat wil zeggen dat wanneer het een Poolse onderneming is die in Polen gevestigd is, het om het Pools gaat. Wanneer het een Poolse onderneming is die in België gevestigd is, gaat het om het Nederlands, het Duits of het Frans. Er kan geen twijfel over bestaan. Ze verwijst wat dat betreft naar het debat in de commissie van de Kamer van volksvertegenwoordigers (rapport van de dames Karine Lalieux en Liesbeth Van der Auwera, Stuk Kamer, 2009-2010, nr. 52-2340/5).
De heer Mahoux vraagt of de nieuwe reglementering het toestaat dat een onderneming informatie in het Pools aan een Belgische consument geeft.
De minister antwoordt dat dit betekent dat wanneer de onderneming in België gevestigd is, ze het document in een van de drie landstalen moet verstrekken. Wanneer de consument echter iets op een Poolse website koopt, kan men de Poolse onderneming niet verplichten Frans, Nederlands of Duits te spreken.
De minister verwijst voorts naar het antwoord van de regering tijdens de bespreking in de bevoegde Kamercommissie (stuk Kamer, nr. 52-2340/5) en vraagt het amendement niet te aanvaarden.
Artikel 100
De heer Crombez dient amendement nr. 26 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in dat ertoe strekt in § 1, eerste lid, de woorden « en vaste en mobiele telefonie » in te voegen.
In het kader van de aankondiging van de regering dat ze een einde wil maken aan commerciële stalking per telefoon, wordt commerciële communicatie per telefoon onderworpen aan een opt-in regeling.
De minister verwijst naar het antwoord van de regering tijdens de bespreking in de bevoegde Kamercommissie (stuk Kamer, nr. 52-2340/5) en vraagt het amendement niet te aanvaarden.
Artikel 117
De heer Crombez dient amendement nr. 25 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.
De vaststelling van een éénjarige verjaringstermijn druist in tegen de huidige rechtspraak en de schrapping ervan heeft tot doel om het gevaar op herhaling van inbreuken te vermijden.
De minister verwijst naar het antwoord van de regering tijdens de bespreking in de bevoegde Kamercommissie (stuk Kamer, nr. 52-2340/5) en vraagt het amendement niet te aanvaarden.
Artikel 124
De heren Vandenberghe en Crombez wijzen op de volgende opmerking in de nota nr. 2010/20 van de dienst « Wetsevaluatie » (zie bijlage 2) :
« In dit artikel wordt het huidige artikel 102 overgenomen. Het gaat om één van de bepalingen over strafrechtelijke sancties bij een inbreuk. Is het niet aangewezen om in de lijst van artikel 124 de artikelen op te nemen betreffende openbare verkopingen ?
In artikel 124 van het ontwerp wordt, net als in de huidige wet, enkel de specifieke inbreuk vermeld betreffende het gedrag van de ministeriële ambtenaren, belast met de openbare verkopingen (artikel 70 van het ontwerp). In andere bepalingen van het ontwerp en in de huidige wet wordt meer in het algemeen gewag gemaakt van de strafbare aard van de inbreuk op de bepalingen inzake openbare verkopingen (cf. artikel 69, derde lid en art. 137 van het ontwerp).
Er dient te worden vastgesteld dat er een gebrek aan samenhang ontstaat wanneer de andere bepalingen over de openbare verkoop worden weggelaten in de lijst van de strafbare feiten van artikel 124. »
De minister antwoordt dat in 1991 de wetgever ervoor heeft geopteerd om voor bepaalde regels een specifieke strafsanctie te voorzien. Daarnaast werd een algemene strafsanctie voorzien voor de ter kwader trouw inbreuk op alle andere bepalingen van de WHP. Dit systeem wordt ongewijzigd overgenomen in artikel 124 van het wetsontwerp en met een specifieke lijst in artikel 125 van het huidige wetsontwerp.
De heer Vandenberghe wijst er in dit verband op dat er zich in het algemeen toch een probleem stelt : als men nagaat in de wetgeving welke overheidsdiensten allemaal de bevoegdheid hebben om een huiszoeking te verrichten, stelt men vast dat deze allemaal verschillend geregeld zijn : directe belastingen, de BTW-diensten, de controlediensten, de gemeenrechtelijke huiszoekingen, ... Er ligt hier in elk geval een grondig studieterrein voor de Senaat als reflectiekamer.
De heer Crombez is van oordeel dat het antwoord van de minister, dat verwijst naar het verleden, hem geen voldoening schenkt. Waarom is het logisch dat de strafsancties enkel op de ministeriële ambtenaren betrekking hebben en niet op de andere partijen die betrokken zijn in die verkoop ?
De minister antwoordt dat de wetgever er in 1991 heeft voor geopteerd om voor bepaalde regels een specifieke strafsanctie te voorzien. In artikel 124 van het wetsontwerp is deze specifieke lijst opgenomen. Maar op alle andere artikelen van het wetsontwerp is eveneens een strafsanctie van toepassing : deze algemene strafsanctie is van toepassing voor elke inbreuk op de wet die ter kwader trouw wordt gepleegd.
De reden waarom de regels van openbare verkopen destijds en ook nu niet opgenomen zijn in de lijst van artikel 124 van het wetsontwerp, is omdat er een eigen sanctie bestaat voor openbare verkopen in artikel 69 van het wetsontwerp. Dit artikel bepaalt dat er een verbod is om ter plaatse tot verkoop van de goederen over te gaan bij het niet-respecteren van de regels. Daarenboven kan een beslaglegging ten bewarende titel worden gelegd op alle goederen die het voorwerp uitmaken van een wederrechtelijke openbare verkoop.
Daarbovenop is er een verplichte weigering door de ministeriële ambtenaren — notaris en deurwaarder — om hun medewerking te verlenen aan een wederrechtelijke, openbare verkoop. Als deze personen toch zouden meewerken aan zo'n verkoop, is er een eigen strafsanctie voorzien.
Ten slotte moet worden vastgesteld dat de FOD « Economie », die nauw betrokken is bij de sanctionering van de inbreuken op deze wet, geen vragende partij is om de huidige regels inzake sanctionering van inbreuken te wijzigen omdat de huidige sanctiemechanismen op dat punt volstaan.
De heer Crombez vraagt of hij het goed begrepen heeft : als het artikel 124 van het ontwerp betreft, gaat het om een overtreding en zijn de ministeriële ambtenaren vatbaar voor een strafsanctie. Alle andere partijen zijn onderworpen aan de sancties voorzien in artikel 125 van het wetsontwerp en in deze hypothese moet kwade trouw worden bewezen. Dit laatste geldt niet voor ministeriële ambtenaren. Hoe verklaart men dat ministeriële ambtenaren met minder bewijs kunnen worden veroordeeld in vergelijking tot alle andere betrokken partijen ?
De minister antwoordt dat de ministeriële ambtenaar, gelet op zijn beroepskennis en zijn activiteit inzake openbare verkopen, geacht wordt een grotere kennis van zaken te hebben en vandaar niet op volledige voet van gelijkheid wordt behandeld met de andere partijen.
Artikel 139
De heer Hugo Vandenberghe wijst op de volgende pertinente opmerkingen in nota nr. 2010/20 van de dienst « Wetsevaluatie » (zie nota als bijlage 2) :
« Luidens artikel 139, § 1, worden de wetsbepalingen die niet strijdig zijn met deze wet en die verwijzen naar bepalingen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, geacht te verwijzen naar de overeenkomstige bepalingen van deze wet.
Volgens de memorie van toelichting bij het wetsontwerp is daartoe in de parlementaire stukken een concordantietabel gevoegd (Stuk, Kamer, 2009-2010, 2340/1, 94).
Hierbij zijn verschillende opmerkingen te maken :
1) De parlementaire stukken bevatten geen concordantietabel.
2) Artikel 139, § 1, lijkt moeilijk te verenigen met het rechtszekerheidsbeginsel.
Het wordt immers aan de rechtsgebruiker overgelaten na te gaan of een wetsbepaling die verwijst naar de oude wet, al dan niet strijdig is met de nieuwe wet.
Bovendien worden de overtredingen van de nieuwe wet strafrechtelijk gesanctioneerd. Wie ten onrechte oordeelt dat een wetsbepaling die verwijst naar de wet van 14 juli 1991, niet strijdig is met de nieuwe wet en daardoor de nieuwe wet overtreedt, is strafbaar. Het legaliteitsbeginsel in strafzaken houdt evenwel in dat het strafbare feit duidelijk in de wet wordt bepaald.
3) Artikel 139, § 1, houdt geen rekening met de splitsing van het oorspronkelijke wetsontwerpen in twee wetsontwerpen. Verwijzingen naar de wet van 14 juli 1991 moeten immers niet steeds worden geacht te verwijzen naar de overeenkomstige bepalingen van het voorliggende wetsontwerp, maar ook naar die van het afgesplitste wetsontwerp (wetsontwerp met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming). Zie bijvoorbeeld de verwijzing in de wet van 30 juli 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten (zie bijlage).
4) Het is niet duidelijk wat er gebeurt indien een wetsbepaling die verwijst naar de bepalingen van de wet van 14 juli 1991, strijdig is met de nieuwe wet. Men kan dan bezwaarlijk de bepalingen van de wet van 14 juli 1991 toepassen, aangezien die wet opgeheven is. Anderzijds bevat de nieuwe wet geen « overeenkomstige » bepalingen.
Gelet op deze bezwaren lijkt het raadzaam dat het wetsontwerp zelf de nodige wijzigingen in de verschillende wetten aanbrengt. In bijlage bij deze nota is daartoe alvast de lijst van de te wijzigen bepalingen opgenomen. Telkens wordt ook een nieuw tekstvoorstel gedaan. In enkele gevallen is dat laatste evenwel niet mogelijk gebleken, omdat een beleidskeuze van de wetgever vereist is. Dit toont nogmaals aan dat het niet aangewezen is dit aan de rechtsgebruiker zelf over te laten. »
De heer Vandenberghe wijst in dit verband naar de techniek die werd gehanteerd bij de naamswijziging van het Arbitragehof in Grondwettelijk Hof. Alle wetten waar verwezen werd naar de naam « Arbitragehof » moesten dienovereenkomstig worden aangepast. Op 26 februari 2010 verschenen met dit doel drie wetten in het Belgisch Staatsblad :
— Bijzondere wet van 21 februari 2010 tot aanpassing van verschillende bepalingen aan de benaming « Grondwettelijk Hof »;
— Wet van 21 februari 2010 tot aanpassing van verschillende wetten die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, aan de benaming « Grondwettelijk Hof »;
— Wet van 21 februari 2010 tot aanpassing van verschillende wetten die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, aan de benaming in « Grondwettelijk Hof ».
Een gelijkaardige oefening dringt zich terzake op.
De minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen antwoordt dat toen de wet van 1991 betreffende de handelspraktijken werd ingevoerd, ter vervanging van de wet van 1971, ook niet systematisch referenties aan de oude wetgeving werden vervangen door referenties aan de nieuwe wetgeving. Dit is de toepassing van het algemeen principe dat de verwijzing naar een oude wet moet gelezen worden als een verwijzing naar de overeenkomstige bepaling van de nieuwe wet. Dat gelet op het principe dat de bepaling van de latere wet voorrang geniet op de vroegere wet.
De heer Vandenberghe repliceert dat de Senaat in de afgelopen acht jaar drie maal een grondige discussie gevoerd over de wetsevaluatie en de kwaliteit van de wetgeving, tot bescherming van de burger, in het kader van de burgerdemocatie. Één van de peilers van de burgerdemocratie is de rechtszekerheid en leesbare, toegankelijke wetteksten. De vorige regering heeft zelfs een gemengde parlementaire commissie voor de wetsevaluatie opgericht.
Voor de heer Vandenberghe gaat de argumentering van de minister niet op. Het volstaat ook niet om te verwijzen naar het verleden. Spreker is dan ook van oordeel dat de opmerking van de dienst Wetsevaluatie pertinent blijft en dat er gevolg moet worden gegeven aan het werk dat reeds is verricht door deze dienst. Spreker zal dan ook een wetsvoorstel indienen om de diverse bepalingen in alle wetten die verwijzen naar de WHP te wijzigen. Dit naar analogie met de wetten van 21 februari 2010 waarbij de benaming van Arbitragehof in Grondwettelijk Hof werd gewijzigd. Hij vraagt dan ook steun van de regering voor dit wetgevend initiatief.
De minister antwoordt dat de initiatiefnemer op de volle steun van zijn diensten kan rekenen voor het opstellen van het wetsvoostel.
De heer Crombez is van oordeel dat de regering onvoldoende heeft geantwoord op een aantal van de door de commissieleden geformuleerde bekommernissen. Bij het verzekeren van de consumentenrechten bij wet, is in de eerste plaats de duidelijkheid voor de consument belangrijk. Men kan van de consument toch niet verwachten dat hij alle wetteksten naast elkaar moet leggen vooraleer hij een beroep kan doen op zijn rechten. Zo heeft spreker toch vernomen dat de consumentenorganisaties zich zorgen maken over de nieuwe wet, dit bijvoorbeeld voor wat de definitie van de vrije beroepen betreft. Fedis van zijn kant, verklaart tevreden te zijn over de nieuwe wet.
Voorts spreekt de heer Crombez zijn verbazing uit over het feit dat nu reeds in de commissie, terwijl het wetsontwerp nog niet is gestemd, wordt voorgesteld een reparatiewet op te stellen. Hij verzet zich tegen deze werkwijze. Niets belet de commissie om het wetsontwerp te amenderen.
De heer Vandenberghe en de minister repliceren dat het wetgevend initiatief waarvan sprake geen reparatiewet is maar een aanvullende wet.
De heer Crombez verwijst ten slotte nog naar de recente analyse van het Prijzenobservatorium, dat in maart 2010 heeft vastgesteld dat in een aantal segmenten en een aantal sectoren in België de werking van de markt en de bescherming van de consument helemaal niet speelt, met een hogere inflatie tot gevolg. Hij begrijpt dan ook niet goed dat de regering niet de nodige wettelijke maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de werking van de markt in orde wordt gesteld. Spreker heeft vernomen dat de minister, die hiervoor toch bevoegd is, heeft verklaard dat het aan de sociale partners is om alles op te lossen. Nochtans heeft de interveniënt een aantal amendementen ingediend om de markt voor een aantal probleempunten te corrigeren en de consument beter te beschermen (telefonie, verkoop op afstand). Dit heeft immers een impact op de prijs. Waarom kiest de regering, deze omstandigheden kennende, niet meteen voor een sluitende wet die voldoende rechtszekerheid biedt door het voorliggende ontwerp op een aantal punten te verbeteren ?
Voor een verder omstandig antwoord van de regering op de ingediende amendementen, verwijst de minister naar de bespreking in de bevoegde Kamercommissie (zie stuk Kamer, nr. 52 2340/5). De minister wijst er bovendien nog op dat het Prijzenobservatorium door deze regering werd opgericht en dat, indien er problemen worden vastgesteld, er wel degelijk door de overheid wordt opgetreden : zo heeft de Raad voor de Mededinging in de telecommunicatiesector recent nog een boete opgelegd van 66 miljoen euro.
De voorzitter stelt voor dat de commissie op een later tijdstip een hoorzitting organiseert met vertegenwoordigers van het Prijzenobservatorium.
Ten slotte wijst de minister er nog op dat het belangrijk is voor de rechtszekerheid dat de wet zo snel mogelijk in werking treedt, zodat alle handelaars tijdig op de hoogte kunnen worden gesteld en dat de nieuwe regels in werking kunnen treden op het ogenblik dat de zomersperperiode start.
B. Wetsontwerp nr. 4-1658/1 met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming
Artikel 4
De heer Vandenberghe dient amendement nr. 1 (stuk Senaat, nr. 4-1657/2) in dat ertoe strekt in het 8º de woorden « zijn aangestelden of lasthebbers » in te voegen.
Het lijkt de indiener aangewezen niet alleen de werkgever maar ook zijn aangestelden of lashebbers te vermelden.
De minister antwoordt dat het wetsontwerp in deze niets heeft gewijzigd ten opzichte van de WHPC van 1991. Indien het amendement zou worden goedgekeurd, bestaat bovendien het gevaar dat er een vordering tot staking zou worden ingediend tegen de werknemer. Dit is onlogisch omdat de werknemer telkens, gelet ook op de arbeidsrelatie met de werkgever, orders uitvoert van de werkgever. Desgevallend zou de werkgever, indien hij te kwader trouw is, de werknemer kunnen vervangen door een andere werknemer en op deze wijze zijn gedrag niet langer kunnen laten staken.
Amendement nr. 1 wordt ingetrokken.
V. STEMMINGEN
A. Wetsontwerp betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming (art. 78 G. W.)
De amendementen nrs. 1 tot en met 8, 10, 12, 14 tot en met 16, 18 tot en met 27 worden verworpen met 11 stemmen tegen 2.
De amendementen nrs. 9, 11, 13 en 17 worden verworpen met 11 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 11 stemmen tegen 2.
B. Wetsontwerp met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming (art. 77 G.W.)
De artikelen 1 tot en met 6, alsmede het wetsontwerp in zijn geheel, worden aangenomen met 11 stemmen tegen 2.
De commissie beslist een aantal tekstcorrecties aan te brengen die evenwel geen inhoudelijke verschillen opleveren met de teksten overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Het verslag is eenparig goedgekeurd.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Roland DUCHATELET. | Wouter BEKE. |
Teksten verbeterd door de commissie (zie stukken Senaat, nrs. 4-1657/4 en 4-1658/4).
BIJLAGE 1
Ontwerp van wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming | Wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument |
Art. 1. | |
HOOFDSTUK 1. algemene principes en definities | |
Art. 2, | Art 1, lid 1 |
1º | Art 1er, lid 1, 6. |
2º | |
3º | Art 1, lid 1, 7. |
4º | |
5º | Art 1, lid 1, 1. |
6º | Art 1, lid 1,2. |
7º | Art 1, lid 1, 3. |
8º | Art 1, lid 1, 4. |
9º | Art 1, lid 1, 5. |
10º | Art. 16 et 17, lid 2 |
11º | Art. 7, 1. |
12º | Art. 7, 2. |
13º | Art. 7, 3. |
14º | Art. 7, 4. |
15º | Art. 7, 5. |
16º | Art. 7, 6. |
17º | Art. 7, 7. |
18º | Art. 7, 8. |
19º | Art. 93, 3º. |
20º | Art. 93, 4º. |
21º | Art. 77, 1º |
22º | Art. 77, 2º. |
23º | Art. 77, 3º. |
24º | Art. 77, 4º. |
25º | Art. 77, 5º. |
26º | Art. 77, 6º. |
27º | Art. 54, al. 1. |
28º | Art. 31, § 1. |
29º | Art. 93, 5º. |
30º | Art. 93, 6º. |
31º | Art. 93, 7º. |
32º | Art. 93, 8º. |
33º | Art. 93, 9º. |
34º | Art. 93, 10º. |
35º | Art. 93, 11º. |
36º | Art. 94quinquies, § 1, lid 1. |
37º | Art. 1, lid 1, 9º. |
38º | Art. 1, lid 1, 8º. |
Art. 3. | Art 1, lid 2. |
HOOFDSTUK 2. Informatie van de markt | |
Afdeling 1. algemene verplichting tot informatie van de consument | |
Art. 4. | Art. 30. |
Afdeling 2. Prijsaanduiding | |
Art. 5. | Art. 2. |
Art. 6. | Art. 3. |
Art. 7. | Art. 4, lid 1. |
Art. 8. | Art. 94/12, § 1. |
Art. 9. | Art. 6. |
Afdeling 3. Benaming, samenstelling en etikettering van goederen en diensten | |
Art. 10. | Art. 13. |
Art. 11. | Art. 14. |
Art. 12. | Art. 15. |
Afdeling 4. Aanduiding van de hoeveelheid | |
Art. 13. | Art. 8. |
Art. 14. | Art. 9. |
Art. 15. | Art. 10. |
Art. 16. | Art. 11. |
Art. 17. | Art. 94/12, § 2 |
Art. 18. | Art. 12. |
Afdeling 5. Vergelijkende reclame | |
Art. 19. | Art. 94/1, §§ 1 en 3 |
Afdeling 6. Promoties inzake prijzen | |
Onderafdeling 1 — Verwijzing naar de eigen voorheen toegepaste prijs | |
Art. 20. | |
Art. 21. | Art. 43, § 2. |
Art. 22. | |
Art. 23. | Art. 44. |
Onderafdeling 2 — Uitverkopen | |
Art. 24. | Art. 46. |
Art. 25. | Art. 48. |
Art. 26. | |
Onderafdeling 3 — Opruimingen of solden | |
Art. 27. | Art. 50., Art. 52, § 1 en 2, 53, § 3. |
Art. 28. | |
Art. 29. | |
Art. 30. | |
Art. 31. | Art. 52, § 3. |
Art. 32. | Art. 53. |
Onderafdeling 4 — Titels die rechts geven op terugbetaling of prijsvermindering | |
Art. 33. | |
Art. 34. | Art. 64. en 66, 1. |
Art. 35. | Art. 65 en 66, 2. |
Art. 36. | Art. 67. |
Afdeling 7. Diverse bepalingen | |
Art. 37. | Art. 45. |
Art. 38. | Art. 94/15. |
Art. 39. | Art. 94/16. |
HOOFDSTUK 3. Overeenkomsten met consumenten | |
Afdeling 1. algemene bepalingen | |
Art. 40. | Art. 31, § 4. |
Art. 41. | Art. 94/14, § 2 en Art. 76, lid 4. |
Art. 42. | Art. 39bis. |
Art. 43. | Art. 39ter. |
Art. 44. | |
Afdeling 2. Overeenkomsten op afstand | |
Onderafdeling 1 — Overeenkomsten op afstand die geen betrekking hebben op financiële diensten | |
Art. 45. | Art. 78. |
Art. 46. | Art. 79. |
Art. 47. | Art. 80. |
Art. 48. | Art. 81. |
Onderafdeling 2 — Overeenkomsten op afstand met betrekking tot financiële diensten | |
Art. 49. | Art. 83bis |
Art. 50. | Art. 83ter |
Art. 51. | Art. 83quater |
Art. 52. | Art. 83quinquies |
Art. 53. | Art. 83sexies |
Art. 54. | Art. 83septies |
Art. 55. | Art. 83octies |
Onderafdeling 3 — Aan deze afdeling gemene bepalingen | |
Art. 56. | Art. 83decies |
Art. 57. | Art. 83undecies |
Afdeling 3. Overeenkomsten gesloten buiten de lokalen van de onderneming | |
Art. 58. | Art. 86. |
Art. 59. | Art. 87. |
Art. 60. | Art. 88. |
Art. 61. | Art. 89. |
Art. 62. | Art. 90. |
Art. 63. | Art. 91. |
Art. 64. | Art. 92. |
Afdeling 4. Openbare verkoop | |
Art. 65. | Art. 69. |
Art. 66. | Art. 70. |
Art. 67. | Art. 75. |
Art. 68. | Art. 72. |
Art. 69. | Art. 73. |
Art. 70. | Art. 74. |
Afdeling 5. Gezamenlijk aanbod | |
Art. 71. | Art. 54 |
Art. 72. | Art. 55 |
Afdeling 6. Onrechtmatige bedingen | |
Art. 73. | Art. 31, § 3. |
Art. 74. | Art. 32. |
Art. 75. | Art. 33. |
Art. 76. | Art. 34. |
Art. 77. | Art. 35. |
Art. 78. | Art. 36. |
Afdeling 7. Bestelbon | |
Art. 79. | Art. 39. |
Afdeling 8. Bewijsstukken | |
Art. 80. | Art. 37. |
Art. 81. | Art. 38. |
Afdeling 9. Verlenging van dienstenovereenkomsten | |
Art. 82. | Art. 39bis |
HOOFDSTUK 4. Verboden praktijken | |
Afdeling 1. Oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten | |
Onderafdeling 1 — Toepassingsgebied | |
Art. 83. | Art. 94/4 |
Onderafdeling 2 — Oneerlijke handelspraktijken | |
Art. 84. | Art. 94/5, § 2 |
Art. 85. | Art. 94/5, § 3 |
Art. 86. | Art. 94/5, § 1 |
Art. 87. | Art. 94quater |
Onderafdeling 3 — Misleidende handelspraktijken | |
Art. 88. | Art. 94/6, § 1 |
Art. 89. | Art. 94/6, § 2 |
Art. 90. | Art. 94/7 |
Art. 91. | Art. 94/8 |
Onderafdeling 4 — Agressieve handelspraktijken | |
Art. 92. | Art. 94/9 |
Art. 93. | Art. 94/10 |
Art. 94. | Art. 94/11 |
Afdeling 2. Oneerlijke handelpraktijken jegens personen andere dan consumenten | |
Art. 95. | Art. 94/3 |
Art. 96. | |
Art. 97. | Art. 94/2, 12º en 13º |
Art. 98. | Art. 76 |
Art. 99. | Art. 84. |
Afdeling 3. Ongewenste communicaties | |
Art. 100. | Art. 94/17. |
Afdeling 4. Verkoop met verlies | |
Art. 101. | Art. 40. |
Art. 102. | Art. 41. |
Afdeling 5. Bewijsregeling | |
Art. 103. | Art. 94/13. |
HOOFSTUK 5. Collectieve consumenten- overeenkomsten | |
Art. 104. | Art. 94quinquies |
Art. 105. | Art. 94sexies |
Art. 106. | Art. 94septies |
Art. 107. | Art. 94octies |
Art. 108. | Art. 94novies |
Art. 109. | Art. 94decies |
HOOFDSTUK 6. Vordering tot staking | |
Art. 110 | Art. 97bis |
Art. 111. | |
Art. 112. | Art. 97, lid 2 |
Art. 113. | Art. 98, § 1 |
Art. 114. | Art. 98, § 1bis |
Art. 115. | Art. 98, § 2 |
Art. 116. | Art. 99. |
Art. 117. | |
Art. 118. | Art. 100. |
Art. 98, § 2 | |
HOOFSTUK 7. Bijzondere regels inzake benamingen van oorsprong | |
Art. 119. | |
Art. 120. | Art. 21ter, § 1. |
Art. 121. | Art. 21ter, § 2, 3 en 4. |
Art. 122. | Art. 21bis. |
HOOFDSTUK 8. Waarschuwingsprocedure | |
Art. 123. | Art. 101. |
HOOFDSTUK 9. Strafsancties | |
Art. 124. | Art. 102. |
Art. 125. | Art. 103. |
Art. 126. | Art. 104. |
Art. 127. | Art. 105. |
Art. 128. | Art. 106. |
Art. 129. | Art. 107. |
Art. 130. | Art. 108. |
Art. 131. | Art. 109. |
Art. 132. | Art. 110. |
HOOFDSTUK 10. Opsporing en vaststelling van inbreuken | |
Art. 133. | Art. 113. |
Art. 134. | Art. 114. |
Art. 135. | Art. 115. |
Art. 136. | Art. 116. |
Art. 137. | Art. 117. |
HOOFDSTUK 11. Wijzigings-, opheffings- en overgangsbepalingen | |
Art. 138. | |
Art. 139. | |
Art. 140. | Art. 122. |
Art. 141. | Art. 122bis |
HOOFDSTUK 12. Slotbepalingen | |
Art. 142. | Art. 124. |
Art. 143. | |
BIJLAGE 2
Wetsevaluatie
Adviesnr. 2010/20
WETSONTWERP BETREFFENDE MARKTPRAKTIJKEN EN CONSUMENTENBESCHERMING
(Stuk Kamer, 52-2340/008; Stuk Senaat, 4-1657/1)
Advies
Terminologische opmerking met betrekking tot verschillende artikelen
De memorie van toelichting somt de redenen op waarom de term « verkoper » in de wet van 14 juli 1991 systematisch wordt vervangen door de term « onderneming » in het ontwerp (1) .
De term « verkoper » moet dan ook worden vervangen door de term « onderneming » waar die term nog voorkomt in het ontwerp :
— artikel 32, § 3 in fine (weergave van het huidige artikel 53, § 4) :
« ... door de plaatselijke verenigingen van verkopers of met hun medewerking »
— artikel 59, 1º, tweede lid (weergave van het huidige artikel 87, a)) :
« Het door de consument gegeven akkoord met een door de verkoper telefonisch voorgesteld bezoekaanbod vormt geen voorafgaand verzoek; »
Artikel 19
§ 1. Vergelijkende reclame is, wat de vergelijking betreft, geoorloofd op voorwaarde dat ze :
1º niet misleidend is in de zin van de artikelen 88 tot 90 en van artikel 96, 1º;
De woorden « de artikelen 88 tot 90 » vervangen door de woorden « de artikelen 88 tot 91 ».
Verantwoording
Deze bepaling is een overname van het huidige artikel 94/1 van de wet betreffende de handelspraktijken, dat luidt als volgt :
« Vergelijkende reclame is, wat de vergelijking betreft, geoorloofd op voorwaarde dat deze :
1º niet misleidend is in de zin van de artikelen 94/2, 1º tot 5º, 94/6 tot 94/8; »
In het ontwerp wordt
artikel 94/2, 1º tot 5º, in grote lijnen overgenomen in artikel 96, 1º;
artikel 94/6 artikel 88 (94/6, § 1) en 89 (94/6, § 2);
artikel 94/7 artikel 90 en
artikel 94/8 artikel 91.
Artikel 25
1) De uitverkoop moet plaatsvinden in de verkooppunten waar, of via de verkooptechnieken waarmee, dezelfde goederen gewoonlijk werden te koop gesteld.
Luidens § 2, tweede lid, kan de onderneming een afwijking van deze bepaling aanvragen. Zij moet daarbij de aangevoerde redenen en de plaats waar zij de uitverkoop wenst te houden, nader omschrijven.
Op grond van dat tweede lid lijkt de onderneming ook een afwijking te kunnen aanvragen indien zij andere verkooptechnieken wenst te gebruiken. Het tweede lid bepaalt echter wel dat de onderneming de gewenste plaats van de uitverkoop moet omschrijven, maar wat indien zij een andere verkooptechniek wenst te gebruiken ? Dient het tweede lid niet te bepalen dat de onderneming « de plaats waar of de verkooptechniek waarmee zij de uitverkoop wenst te houden » nader moet omschrijven ?
2) § 2, tweede lid : « naar deze bepaling » → « naar het eerste lid »
Artikel 47
Het artikel zet in de verschillende leden het « herroepingsrecht » of « droit de rétractation » dat van toepassing is op de overeenkomsten op afstand, gedetailleerd uiteen.
Het laatste lid van § 1 maakt zonder aanwijsbare reden gewag van « verzakingstermijnen » (Franse versie : « délai de renonciation »).
Met het oog op de terminologische eenvormigheid moet het begin van het laatste lid van § 1 worden verbeterd als volgt :
Franse versie :
« En ce qui concerne le respect du délai de rétractation, »;
Nederlandse versie :
« Wat de naleving van de herroepingstermijn betreft, »
Artikel 56
§ 2 : Discordantie tussen de Franse en de Nederlandse tekst :
« la présente section » ≠ « deze onderafdeling »
Artikel 58
De woorden « aan de consument » zijn niet vertaald in de Franse tekst.
Artikel 74
1) 3º, tweede lid :
« De in het 2º, tweede lid, bepaalde uitzonderingen zijn ook van toepassing met betrekking tot het in het eerste lid bedoelde geval; »
Voor een betere verstaanbaarheid zouden wij deze bepaling formuleren als volgt :
« De in het 2º, tweede lid, bepaalde uitzonderingen inzake overeenkomsten van onbepaalde duur zijn ook van toepassing in het geval van de in het eerste lid bedoelde overeenkomsten van bepaalde duur; »
2) In de Franse tekst van 32º en 33º, de woorden « ou d'un service » schrappen. Producten zijn immers goederen én diensten (zie de definitie in artikel 2, 4º).
Artikel 91
1) 8º Gaat het om de nationale taal van de lidstaat van de consument of van de onderneming ?
Het betreft de nationale taal van de lidstaat waar de onderneming gevestigd is (zie bijlage 1 bij richtlijn 2005/29/EG).
De vraag rijst of dit niet beter wordt gepreciseerd in de wettekst.
2) 10º « wettelijke en reglementaire rechten van consumenten » (zie de Franse tekst, evenals bijvoorbeeld artikel 94).
3) De volgende misleidende handelspraktijken worden onder alle omstandigheden als oneerlijk beschouwd :
« 15º beweren dat de onderneming op het punt staat haar zaak stop te zetten of te verhuizen, indien zulks niet het geval is, onverminderd de artikelen 29 en volgende; »
Het gaat waarschijnlijk om de artikelen 24 en volgende.
Verantwoording
Deze bepaling is een weergave van het artikel 94/8, 14º, van de huidige wet, luidende :
« Zijn onder alle omstandigheden oneerlijke handelspraktijken, misleidende handelspraktijken die
...
14º beweren dat de verkoper op het punt staat zijn zaak stop te zetten of te verhuizen, indien zulks niet het geval is, onverminderd de artikelen 46 en volgende; »
De artikelen 46 en volgende van de wet van 14 juli 1991 zijn gewijd aan uitverkopen, die in het ontwerp worden behandeld in de artikelen 24 en volgende.
Artikel 96
Elke reclame van een onderneming is verboden die « haar economisch gedrag kan beïnvloeden ».
Het gaat echter om het economisch gedrag van de persoon tot wie de reclame gericht is. Er moet dus staan : « zijn economisch gedrag kan beïnvloeden » (zie artikel 2, b, van de richtlijn 2006/114/EG.
Artikel 100
« § 3. Bij het versturen van reclame door middel van een communicatietechniek als vermeld in (...) § 1, eerste lid, ...
§ 5. De bewijslast betreffende het feit dat om reclame werd verzocht via een communicatietechniek vermeld in (,,,) § 1, eerste lid, ... »
Het is aangewezen om in beide paragrafen de woorden « eerste lid » te schrappen want op grond van het laatste lid van § 1 (vierde lid) kan de Koning andere communicatietechnieken beogen dan degene die in het eerste lid zijn vastgesteld.
Verantwoording
In artikel 100 van het ontwerp wordt artikel 94/17 van de huidige wet grotendeels overgenomen, maar in het ontwerp wordt § 1, eerste lid van dat artikel in twee verschillende leden uitgesplitst (§ 1, leden 1 en 4).
In de huidige wet is de bepaling over de bewijslast van toepassing op alle verboden communicatiemiddelen, dus zowel de middelen bepaald in de oorspronkelijke wet, als de middelen die later bij koninklijk besluit verboden zijn.
Het is aangewezen om in het ontwerp hetzelfde te doen.
Artikel 101
Paragraaf 2 verwijst naar het verbod « van het eerste lid ». Het gaat echter over het verbod bedoeld in § 1, eerste lid.
Artikel 107
1) Luidens het laatste lid wordt elke wijziging, verlenging of opzegging van een collectieve consumentenovereenkomst voorgelegd aan de Ministerraad.
De tekst bepaalt niet wat de Ministerraad daarmee moet aanvangen. Zoals de tekst nu luidt, wordt de tekst enkel ter kennisgeving voorgelegd. Indien de Ministerraad de wijziging, verlenging of opzegging moet bekrachtigen, dient dit uitdrukkelijk te worden bepaald.
2) Luidens de Nederlandse tekst moet, na elke wijziging, verlenging of opzegging van een collectieve consumentenovereenkomst, de overeenkomst worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Volgens de Franse tekst moet alleen de wijziging, verlenging of opzegging worden bekendgemaakt.
Artikel 123
Het eerste lid, in fine :
« ... een waarschuwing richten tot de overtreder waarbij die tot stopzetting van deze handeling wordt aangemaand, onverminderd het bepaalde in artikel 92. »
Het is aangewezen de woorden « artikel 92 » te vervangen door de woorden « artikel 103 » (2) .
Artikel 124
In dit artikel wordt het huidige artikel 102 overgenomen. Het gaat om één van de bepalingen over strafrechtelijke sancties bij een inbreuk. Is het niet aangewezen om in de lijst van artikel 124 de artikelen op te nemen betreffende openbare verkopingen ?
In artikel 124 van het ontwerp wordt, net als in de huidige wet, enkel de specifieke inbreuk vermeld betreffende het gedrag van de ministeriële ambtenaren, belast met de openbare verkopingen (artikel 70 van het ontwerp (3) ). In andere bepalingen van het ontwerp en in de huidige wet wordt meer in het algemeen gewag gemaakt van de strafbare aard van de inbreuk op de bepalingen inzake openbare verkopingen (cf. artikel 69, derde lid en art. 137 van het ontwerp (4) .
Er dient te worden vastgesteld dat er een gebrek aan samenhang ontstaat wanneer de andere bepalingen over de openbare verkoop worden weggelaten in de lijst van de strafbare feiten van artikel 124 (5) .
Artikel 125
Volgens dit artikel wordt eenieder gestraft die te kwader trouw « de bepalingen van deze wet » overtreedt, « met uitzondering van de inbreuken bedoeld (...) in artikel 4 van de wet van ... met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
Het heeft geen zin deze uitzondering te behouden, aangezien het betrokken artikel 4 geen deel meer uitmaakt van « de bepalingen van deze wet ».
Artikel 139
Luidens artikel 139, § 1, worden de wetsbepalingen die niet strijdig zijn met deze wet en die verwijzen naar bepalingen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, geacht te verwijzen naar de overeenkomstige bepalingen van deze wet.
Volgens de memorie van toelichting bij het wetsontwerp is daartoe in de parlementaire stukken een concordantietabel gevoegd (Stuk, Kamer, 2009-2010, 2340/1, 94).
Hierbij zijn verschillende opmerkingen te maken :
1) De parlementaire stukken bevatten geen concordantietabel.
2) Artikel 139, § 1, lijkt moeilijk te verenigen met het rechtszekerheidsbeginsel.
Het wordt immers aan de rechtsgebruiker overgelaten na te gaan of een wetsbepaling die verwijst naar de oude wet, al dan niet strijdig is met de nieuwe wet.
Bovendien worden de overtredingen van de nieuwe wet strafrechtelijk gesanctioneerd. Wie ten onrechte oordeelt dat een wetsbepaling die verwijst naar de wet van 14 juli 1991, niet strijdig is met de nieuwe wet en daardoor de nieuwe wet overtreedt, is strafbaar. Het legaliteitsbeginsel in strafzaken houdt evenwel in dat het strafbare feit duidelijk in de wet wordt bepaald.
3) Artikel 139, § 1, houdt geen rekening met de splitsing van het oorspronkelijke wetsontwerpen in twee wetsontwerpen. Verwijzingen naar de wet van 14 juli 1991 moeten immers niet steeds worden geacht te verwijzen naar de overeenkomstige bepalingen van het voorliggende wetsontwerp, maar ook naar die van het afgesplitste wetsontwerp (wetsontwerp met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming). Zie bijvoorbeeld de verwijzing in de wet van 30 juli 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten (zie bijlage).
4) Het is niet duidelijk wat er gebeurt indien een wetsbepaling die verwijst naar de bepalingen van de wet van 14 juli 1991, strijdig is met de nieuwe wet. Men kan dan bezwaarlijk de bepalingen van de wet van 14 juli 1991 toepassen, aangezien die wet opgeheven is. Anderzijds bevat de nieuwe wet geen « overeenkomstige » bepalingen.
Gelet op deze bezwaren lijkt het raadzaam dat het wetsontwerp zelf de nodige wijzigingen in de verschillende wetten aanbrengt. In bijlage bij deze nota is daartoe alvast de lijst van de te wijzigen bepalingen opgenomen. Telkens wordt ook een nieuw tekstvoorstel gedaan. In enkele gevallen is dat laatste evenwel niet mogelijk gebleken, omdat een beleidskeuze van de wetgever vereist is. Dit toont nogmaals aan dat het niet aangewezen is dit aan de rechtsgebruiker zelf over te laten.
Wetsontwerp betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming
Lijst van de wetsbepalingen die moeten worden gewijzigd ingevolge de opheffing van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument
Bijlage bij de nota nr. 2010/20
1. Burgerlijk Wetboek, artikel 1649septies, § 4 :
« § 4. Indien een garantie niet conform de vereisten bepaald in §§ 2 en 3 is, doet zulks op generlei wijze afbreuk aan het recht van de consument om de naleving ervan te eisen.
Zulks geldt eveneens wanneer de garantie niet conform is aan de eisen voorzien in artikel 13, eerste lid, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. »
Vervangen door « artikel 10 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming » ?
Artikel 13, eerste lid, van de wet van 14 juli 1991 is niet volledig gelijk aan artikel 10 van de nieuwe wet. Volgens artikel 13 moeten de gebruiksaanwijzingen en de garantiebewijzen minstens gesteld zijn in de taal of de talen van het taalgebied waar de producten of diensten op de markt worden gebracht. Volgens het nieuwe artikel 10 moeten zij minstens gesteld zijn in een voor de gemiddelde consument begrijpelijke taal.
2. Burgerlijk Wetboek, artikel 2043bis
« Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
a) kosteloze borgtocht : de handeling waarmee een natuurlijke persoon kosteloos een hoofdschuld verzekert ten gunste van een schuldeiser. De kosteloze aard van de borgtocht slaat op het ontbreken van enig economisch voordeel, zowel rechtstreeks als indirect, dat de borg kan genieten dankzij de borgstelling;
b) schuldeiser : iedere verkoper in de zin van artikel 1 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument;
c) schuldenaar : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon. »
Vervangen door « iedere onderneming in de zin van artikel 2 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »
of
« iedere onderneming en beoefenaar van een vrij beroep in de zin van artikel 2 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »
Maar wat met de overheidsinstellingen of de rechtspersonen waarin de overheid een overwegend aandeel heeft, die een commerciële, financiële of industriële activiteit aan de dag leggen en die produkten of diensten te koop aanbieden of verkopen ? Zij worden ook vermeld in het huidige artikel 1 van de wet van 14 juli 1991.
3. Burgerlijk Wetboek, artikel 2043quinquies, § 4 :
« § 4. Na advies van de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen bedoeld in de artikelen 35 en 36 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, kan de Koning bepalen welke vermeldingen moeten voorkomen in de overeenkomst, alsook de informatie met betrekking tot de hoofdverplichting die het voorwerp uitmaakt van de borgtocht. »
Vervangen door « in de artikelen 77 en 78 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »
4. Gerechtelijk Wetboek, art. 633quinquies
« § 4. Enkel de voorzitter van de rechtbank van koophandel van Brussel is bevoegd om kennis te nemen van een vordering gegrond op artikel 96 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, die een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht, bedoeld in artikel 574, 11º en 14º beoogt te staken.
Enkel de voorzitters van de rechtbanken van koophandel gevestigd in de zetel van een hof van beroep zijn bevoegd om kennis te nemen van een vordering gegrond op artikel 96 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, die een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht, bedoeld in artikel 574, 3º, 15º, 16º, 17º en 18º beoogt te staken. »
Vervangen door « artikel 3 van de wet van ... met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
5. Artikel 4, § 2, van de wet van 16 september 1972 betreffende de arbeidsinspectie :
« Een vordering tot staken kan, overeenkomstig hoofdstuk VIII van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument ingesteld worden bij de voorzitter van de rechtbank van koophandel door de minister die voor de bedoelde bepalingen bevoegd is. »
Vervangen door « Hoofdstuk 6 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
6. Artikel 1, 12ºbis, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet :
« 12ºbis) de kredietovereenkomst op afstand : elke kredietovereenkomst gesloten overeenkomstig artikel 77 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument, vervangen bij de wet van 25 mei 1999; »
Vervangen door « artikel 2, 21º (tot 26º ?) van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
7. Artikel 14, § 1, eerste lid, van dezelfde wet :
« Onverminderd de toepassing van artikel 45, § 2, van deze wet, en van artikel 83quinquies van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument komt de kredietovereenkomst tot stand door de ondertekening van een geschrift, opgesteld in zoveel exemplaren als er partijen met een onderscheiden belang bij de kredietovereenkomst zijn. Een bijkomend exemplaar moet worden overhandigd aan de kredietbemiddelaar. »
Vervangen door « artikel 52 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
8. Artikel 14, § 2, 13º, van dezelfde wet :
« De kredietovereenkomst vermeldt :
(...)
13º) naar gelang de kredietovereenkomst, een ondubbelzinnige, heldere en nauwkeurige beschrijving van het recht en de voorwaarden om van de kredietovereenkomst af te zien of eraan te verzaken overeenkomstig de artikelen 18 en 20bis en artikel 83sexies van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. »
Vervangen door « artikel 53 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
9. Artikel 20bis, eerste en tweede lid, van dezelfde wet :
« Wanneer de kredietovereenkomst op afstand het gefinancierde goed, verkocht op afstand, vermeldt of wanneer het kredietbedrag of het opgenomen bedrag rechtstreeks door de kredietgever aan de verkoper op afstand wordt gestort, kan de levering van het goed, in afwijking van de artikelen 16 en 20, eerste lid, plaats vinden voor het sluiten van de kredietovereenkomst in zoverre deze laatste te gelegener tijd voor de levering, beschikt over de contractvoorwaarden en de informatie bedoeld in artikel 83quinquies, § 1, van wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument.
Onverminderd artikel 45, § 2, is de kredietovereenkomst op afstand bedoeld in het eerste lid slechts voltrokken bij het verstrijken van de bedenktermijn, bedoeld in artikel 80 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument en voor zover de consument zijn recht om af te zien niet heeft uitgeoefend. Tijdens die bedenktermijn heeft de consument eveneens het recht om de kredietgever mee te delen dat hij van de kredietovereenkomst afziet, zonder straffen of schadevergoedingen. »
Vervangen door :
— « artikel 52, § 1, van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »
— « artikel 47 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »
10. Artikel 78, § 2, 1º, u), van dezelfde wet :
« De erkenning of inschrijving kan geweigerd, opgeschort, ingetrokken of doorgehaald worden voor :
1º de niet in eer herstelde personen die een gevangenisstraf van ten minste een maand, zelfs voorwaardelijk, hebben opgelopen wegens een inbreuk die strafbaar is gesteld door de bepalingen van deze wet of de volgende bepalingen :
(...)
u) wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument; »
— Vervangen door « wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument, opgeheven door de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
— het 1º aanvullen als volgt : ( ?)
« ee. wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »
11. Artikel 4, § 2bis, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst :
« Elke verzekeringsovereenkomst op afstand, in de zin van Hoofdstuk VI, Afdeling 9, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, wordt gesloten wanneer de verzekeraar de aanvaarding van de verzekeringnemer ontvangt. »
Vervangen door « Hoofdstuk 3, Afdeling 2, van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
12. Artikel 42, laatste lid, van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme :
« De bepalingen met betrekking tot de opsporing en de vaststelling van de inbreuken bepaald bij artikel 113 van de wet van 14 juli 1991 op de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument zijn eveneens van toepassing op de opsporing en vaststelling van inbreuken bepaald bij artikel 41. »
Vervangen door « artikel 133 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »
13. Artikel 43 van dezelfde wet :
« De tarieven hiervan zijn dezelfde als de geldboetes bepaald [bij artikel 41], verhoogd met de opdeciemen. De regels voor de betaling en de inning zijn die welke door de Koning zijn vastgesteld in het kader van de voornoemde wet van 14 juli 1991 op de handelspraktijken. »
Vervangen door « de voornoemde wet van ... »
14. Artikel 9ter van de wet van 9 maart 1993 ertoe strekkende de exploitatie van huwelijksbureaus te regelen en te controleren :
« De vordering tot staking, bedoeld in artikel 2 van de wet van 11 april 1999 aangaande de vordering tot staking van inbreuken op de wet van 9 maart 1993 ertoe strekkende de exploitatie van huwelijksbureaus te regelen en te controleren, wordt ingesteld op verzoek van :
1º de belanghebbenden;
2º de minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren;
3º een beroeps- of interprofessionele vereniging met rechtspersoonlijkheid;
4º een vereniging ter verdediging van de consumentenbelangen die rechtspersoonlijkheid bezit voor zover zij voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 98, § 1, 4 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument.
In afwijking van de bepalingen van de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek, kunnen de verenigingen bedoeld in het eerste lid, 3º en 4º, in rechte optreden voor de verdediging van hun statutair omschreven collectieve belangen.
De artikelen 99 en 100 van wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument zijn van toepassing op de in het eerste lid bedoelde vordering tot staking. »
Vervangen door :
— « artikel 113, eerste lid, 4º, van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »
— « artikelen 116 en 118 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »
15. Artikel 1, laatste lid, van de wet van 25 juni 1993 betreffende de uitoefening en de organisatie van ambulante en kermisactiviteiten :
« Deze wet is noch van toepassing op pretparken, noch op vaste kermisattracties en doet geen afbreuk aan de bepalingen van de wet van 14 juli 1991 op de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument noch aan deze van de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van producten en diensten. »
Vervangen door « de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
16. Artikel 6, § 1, van dezelfde wet :
« De Koning kan, om redenen van openbare orde, volksgezondheid of bescherming van de consument, zonder afbreuk te doen aan de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument noch aan de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van producten en diensten, de verkoop van bepaalde producten en diensten of categorieën van producten of diensten tijdens de uitoefening van ambulante of kermisactiviteiten verbieden, hetzij in het algemeen, hetzij gedeeltelijk in functie van de plaats van de activiteit. Hij kan eveneens beperkingen opleggen die betrekking hebben op de uren van uitoefening op het geheel of op een gedeelte van die activiteiten. »
Vervangen door « de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
17. Artikel 1, 3º en 4º, van de wet van 16 februari 1994 tot regeling van het contract tot reisorganisatie en reisbemiddeling :
« 3º Reisorganisator : elke persoon die als verkoper in de betekenis van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument de sub 1º omschreven combinatie rechtstreeks of door bemiddeling van een reisbemiddelaar verkoopt of ten verkoop aanbiedt;
4º Reisbemiddelaar : elke persoon die als verkoper in de betekenis van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument de sub 2º bedoelde verbintenis aangaat; »
Telkens vervangen door « onderneming in de betekenis van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »
18. Artikel 9, eerste lid, van dezelfde wet :
« Bij het boeken van de reis zijn de reisbemiddelaar of de reisorganisator ertoe gehouden een bestelbon aan de reiziger te overhandigen conform de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. Het contract tot reisorganisatie ontstaat op het ogenblik dat de reiziger, al dan niet via de namens de reisorganisator optredende reisbemiddelaar, van de reisorganisator de schriftelijke bevestiging van de geboekte reis ontvangt. »
Vervangen door « de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
19. Artikel 31 van dezelfde wet :
« De voorzitter van de rechtbank van koophandel stelt het bestaan vast en beveelt de staking van zelfs onder het strafrecht vallende daden die een inbreuk op de bepalingen van deze wet uitmaken. De bepalingen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument houdende de vordering tot staking, zijn op deze wet van toepassing. »
Vervangen door « de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
20. Artikel 87, § 2, van de wet van 30 juli 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten :
« De vordering die samenhangt met de vordering bepaald in § 1, en die de staking tot voorwerp heeft van een handeling bedoeld in artikel 95 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, of in artikel 18 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen, wordt eveneens uitsluitend voor de voorzitter van de krachtens § 1 bevoegde rechtbank gebracht. »
Vervangen door « artikel 2 van de wet van ... met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
21. Artikel 12sexies, § 3, van de wet van 31 augustus 1998 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken :
« De vordering die samenhangt met de vordering bepaald in § 1, en die de staking tot voorwerp heeft van een handeling bedoeld in artikel 95 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, of in artikel 18 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen, wordt eveneens uitsluitend voor de voorzitter van de krachtens § 1 bevoegde rechtbank gebracht. »
Vervangen door « artikel 2 van de wet van ... met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
22. Artikel 12septies, § 4, van dezelfde wet :
« De vordering die samenhangt met de vordering bepaald in § 1, en die de staking tot voorwerp heeft van een handeling bedoeld in artikel 95 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, of in artikel 18 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen, wordt eveneens uitsluitend voor de voorzitter van de krachtens § 1 bevoegde rechtbank gebracht. »
Vervangen door « artikel 2 van de wet van ... met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
23. Artikel 61, § 1, tweede en derde lid, van de wet van 30 oktober 1998 betreffende de euro :
« De minister van Economie stelt de ambtenaren aan bevoegd om de inbreuken op de artikelen 3 en 4 van deze wet op te sporen en vast te stellen. De processen-verbaal die door deze ambtenaren worden opgesteld, hebben bewijskracht tot het tegendeel is bewezen. De bepalingen van artikel 113, §§ 2, 3, 4 en 6, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, zijn van toepassing op deze ambtenaren.
Wanneer is vastgesteld dat een handeling een inbreuk vormt op de artikelen 3 en 4 van deze wet, dan kan de aangestelde ambtenaar een waarschuwing richten tot de overtreder waarbij die tot stopzetting van deze handeling wordt aangemaand. De bepalingen van artikel 101, tweede en derde lid, van voormelde wet van 14 juli 1991 zijn van toepassing op deze waarschuwing. »
Vervangen door :
— « artikel 133, §§ 2, 3, 4 en 6 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »;
— « artikel 123, tweede en derde lid, van de voormelde wet van ... »
24. Artikel 5, § 1, eerste lid, 6º en 10º, van de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid :
« 6º de informatie, met uitzondering van de reclame als bedoeld in artikel 22 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, te bepalen die betreffende een product of productgroep voorafgaandelijk aan hun op de markt brengen of naar aanleiding ervan moet of kan worden verstrekt en aan wie en hoe deze informatie moet of kan worden verstrekt; »
« 10º specifieke regels te bepalen inzake het etiketteren van een product of productgroep. Wanneer deze regels betrekking hebben op een product waarvoor krachtens artikel 14 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument etiketteringsvoorschriften werden uitgevaardigd, worden deze regels op gezamenlijke voordracht van de minister en van de minister tot wiens bevoegdheid het Verbruik behoort vastgesteld; »
Vervangen door :
— « artikel 2, 19º, van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »
Artikel 22 werd overigens reeds opgeheven bij de wet van 5 juni 2007.
— « artikel 11 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »
25. Artikel 2, 6º, van de wet van 11 april 1999 betreffende de overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen :
« 6º reclame : elke mededeling bedoeld in artikel 22 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument; »
Vervangen door « artikel 2, 19º, van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »
26. Artikel 16 van dezelfde wet :
« De vordering tot staking, bedoeld in artikel 2 van de wet van 11 april 1999 aangaande de vordering tot staking van de inbreuken op de wet betreffende de overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen wordt ingesteld op verzoek van :
1º de belanghebbenden,
2º de minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren,
3º een beroeps- of interprofessionele vereniging met rechtspersoonlijkheid,
4º een vereniging ter verdediging van consumentenbelangen die rechtspersoonlijkheid bezit, voorzover zij voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 98, § 1, 4, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument.
In afwijking van de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek, kunnen de verenigingen bedoeld in het eerste lid, 3º en 4º in rechte optreden voor de verdediging van hun statutair omschreven collectieve belangen.
De artikelen 99 en 100 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument zijn van toepassing op de vordering tot staking bedoeld in het eerste lid van dit artikel. »
Vervangen door :
— « artikel 113, eerste lid, 4º, van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »
— « artikelen 116 en 118 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »
27. Artikel 19, tweede lid, van dezelfde wet :
« De artikelen 113, 114 en 117 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument zijn eveneens van toepassing op de in deze wet voorziene misdrijven. »
Vervangen door « artikelen 133, 134 en 137 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
28. Artikel 39, § 2, eerste lid, 2º, van de wet van 3 mei 1999 betreffende het vervoer van zaken over de weg :
« De Commissie goederenvervoer over de weg heeft volgende functies :
(...)
2º bij de minister een gemotiveerd voorstel indienen met betrekking tot het instellen van een vordering tot staking, gegrond op artikel 97, punten 17 of 18, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument; »
Vervangen door « artikel 4, 12º en 13º, van de wet van ... met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
29. Artikel 4, § 2, van de wet van 9 januari 2000 betreffende grensoverschrijdende geldoverschrijvingen en betalingen :
« De informatie bedoeld in de voorgaande paragraaf maakt deel uit van het tarief van de instellingen, zoals bedoeld bij artikel 2, § 2 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument.
De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van deze paragraaf overeenkomstig artikel 6 van de voornoemde wet van 14 juli 1991. »
Vervangen door :
— « artikel 5, § 2, van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »;
— « artikel 9 van de voornoemde wet van ... »
30. Artikel 5, § 2, van dezelfde wet :
« Wanneer de cliënt geen consument is in de zin van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument kunnen de instellingen met deze cliënten overeenkomen dat de informatie bedoeld bij de voorgaande paragraaf hun zal worden meegedeeld in een samengevatte vorm en volgens een overeengekomen periodiciteit. »
— Vervangen door « de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »;
31. Artikel 2, 3º, van de wet van 26 mei 2002 betreffende de intracommunautaire vorderingen tot staking op het gebied van de bescherming van de consumentenbelangen :
« 3º vrij beroep : elke zelfstandige beroepsactiviteit, die dienstverlening of levering van goederen omvat welke geen daad van koophandel of ambachtsbedrijvigheid is, zoals bedoeld in de wet van 18 maart 1965 op het ambachtsregister, en die niet wordt bedoeld in de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, met uitsluiting van de landbouwbedrijvigheid en de veeteelt; »
Vervangen door « de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming » ?
32. In de bijlage bij dezelfde wet :
« De volgende bepalingen kunnen aanleiding geven tot een inbreuk in de zin van artikel 2, 1º, a) van de wet :
1º De wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument en de uitvoeringsbesluiten ervan.
Vervangen door « de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming en de uitvoeringsbesluiten ervan » ?
33. Artikel 2, 3º, b), laatste lid, van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen :
« Voor de toepassing van deze wet moet onder beoefenaars van vrije beroepen worden verstaan : elke zelfstandige beroepsactiviteit van levering van diensten of goederen die geen handelsdaad of ambachtelijke activiteit uitmaakt in de zin van de wet van 18 maart 1965 op het ambachtsregister en die niet beoogd wordt door de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, met uitsluiting van activiteiten van landbouw en veeteelt; »
Vervangen door « de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming » ?
34. Artikel 5, § 4, eerste lid, van de wet van 17 juli 2002 betreffende de transacties uitgevoerd met instrumenten voor de elektronische overmaking van geldmiddelen :
« In afwijking van de bepalingen van artikel 32, 9, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, dient de uitgever die zich de mogelijkheid heeft voorbehouden om een voor onbepaalde duur gesloten overeenkomst eenzijdig te wijzigen, de houder individueel in te lichten omtrent elke wijziging van de contractuele voorwaarden die de uitgifte en het gebruik van het instrument voor de elektronische overmaking van geldmiddelen regelen. Die inlichting moet schriftelijk gebeuren of op een ter beschikking van de houder staande duurzame drager die voor hem toegankelijk is, en dient plaats te vinden minstens twee maanden voor de betrokken wijziging van toepassing wordt. »
Vervangen door « artikel 74, 10º, van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
35. Artikel 17 van dezelfde wet :
« De vordering tot staking gegrond op artikel 16 wordt ingesteld op verzoek van :
1º de belanghebbenden;
2º de minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren;
3º een beroeps- of interprofessionele vereniging met rechtspersoonlijkheid;
4º een vereniging ter verdediging van de consumentenbelangen die rechtspersoonlijkheid bezit voor zover zij voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 98, § 1, 4, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument.
In afwijking van de bepalingen van de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek, kunnen de verenigingen bedoeld in het eerste lid, 3º en 4º, in rechte optreden voor de verdediging van hun statutair omschreven collectieve belangen.
De artikelen 99 en 100 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument zijn van toepassing. »
Vervangen door :
— « artikel 113, eerste lid, 4º, van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »;
— « artikelen 116 en 118 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
36. Artikel 2, 2º en 9º, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen :
« 1º vrij beroep : elke zelfstandige beroepsactiviteit die dienstverlening of levering van goederen omvat welke geen daad van koophandel of ambachtsbedrijvigheid is, zoals bedoeld in de wet van 18 maart 1965 op het ambachtsregister en die niet wordt bedoeld in de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, met uitsluiting van de landbouwbedrijvigheden en de veeteelt; »
« 9º financiële diensten : diensten als bedoeld in artikel 77, § 1, 4º, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, vervangen bij de wet van 25 mei 1999. »
Vervangen door :
— « de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming » ?
— « artikel 2, 24º, van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
37. Artikel 10, § 1, van dezelfde wet :
« De Commissie voor Onrechtmatige Bedingen bedoeld in de artikelen 35 en 36 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, gewijzigd bij de wet van 7 december 1998, neemt kennis van de bedingen en voorwaarden die in de overeenkomsten gesloten tussen de titularissen van vrije beroepen en hun cliënten voorkomen. »
Vervangen door « in de artikelen 77 en 78 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
38. Artikel 15, § 2, van dezelfde wet :
« In geval van gebruik door een cliënt van een toestel voor de elektronische overdracht van gelden in het kader van een overeenkomst op afstand, zijn de bepalingen van artikel 81, § 5, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument van toepassing. »
Vervangen door : ? ? ? Artikel 81, § 5, werd opgeheven bij de wet van 24 augustus 2005.
39. Artikel 10 van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument :
« De vordering tot staking wordt ingesteld op verzoek van :
1º de belanghebbenden;
2º de minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren;
3º een beroeps- of interprofessionele vereniging met rechtspersoonlijkheid;
4º een vereniging ter verdediging van de consumentenbelangen die rechtspersoonlijkheid bezit voorzover zij voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 98, § 1, 4, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument.
In afwijking van de bepalingen van de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek, kunnen de verenigingen bedoeld in het eerste lid, 3º en 4º, in rechte optreden voor de verdediging van hun statutair omschreven collectieve belangen.
De artikelen 99 en 100 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument zijn van toepassing op de in het eerste lid bedoelde vordering tot staking. »
Vervangen door :
— « artikel 113, eerste lid, 4º, van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »;
— « artikelen 116 en 118 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
40. Artikel 3, § 2, van de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet :
« De vordering wordt ingesteld op verzoek van :
1º de belanghebbenden;
2º de voor deze materie bevoegde minister(s);
3º een beroepsregulerende overheid, een beroeps- of interprofessionele vereniging met rechtspersoonlijkheid, een ziekenfonds of een landsbond;
4º een vereniging ter verdediging van de consumentenbelangen met rechtspersoonlijkheid, voor zover die voldoet aan de voorwaarden van artikel 98, § 1, 4º, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument; »
Vervangen door : « artikel 113, eerste lid, 4º, van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
41. Artikel 2, 9º, van de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij :
9º « vrij beroep » : elke zelfstandige beroepsactiviteit, die dienstverlening of levering van goederen omvat welke geen daad van koophandel of ambachtsbedrijvigheid is, zoals bedoeld in de wet van 18 maart 1965 op het ambachtsregister, en die niet wordt bedoeld in de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, met uitsluiting van de landbouwbedrijvigheid en de veeteelt.
Vervangen door : « de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming » ?
42. Artikel 23, derde lid, van dezelfde wet :
« Buiten de bepalingen waarin artikel 113, § 2, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument voorziet, bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de bevoegdheden van de in het eerste lid genoemde ambtenaren om inbreuken op te sporen en vast te stellen, die ze genieten bij de uitoefening van hun functie. »
Vervangen door : « artikel 133, § 2, van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
43. Artikel 10 van de wet van 24 maart 2003 tot instelling van een basisbankdienst :
« De op artikel 9 gebaseerde vordering wordt ingesteld op verzoek van :
1º de belanghebbenden;
2º de minister die bevoegd is voor Economische Zaken;
3º een beroeps- of interprofessionele vereniging met rechtspersoonlijkheid;
4º een vereniging met rechtspersoonlijkheid die tot doel heeft de belangen van de consumenten te verdedigen, op voorwaarde dat zij beantwoordt aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 98, § 1, 4, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument.
In afwijking van het bepaalde in de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek, kunnen de verenigingen bedoeld in het eerste lid, 3 en 4, in rechte optreden voor de verdediging van hun statutair omschreven collectieve belangen.
De artikelen 99 en 100 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument zijn van eveneens van toepassing. »
Vervangen door :
— « artikel 113, eerste lid, 4º, van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »
— « artikelen 116 en 118 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »
44. Artikel 5 van de wet van 12 mei 2003 betreffende de juridische bescherming van diensten van de informatiemaatschappij gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang :
« De vordering gegrond op artikel 4 wordt ingesteld op verzoek van :
1º de belanghebbenden;
2º de minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren;
3º een beroeps- of interprofessionele vereniging met rechtspersoonlijkheid;
4º een vereniging ter verdediging van consumentenbelangen die rechtspersoonlijkheid bezit, voorzover zij voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 98, § 1, 4, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument.
In afwijking van de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek, kunnen de verenigingen bedoeld in het eerste lid, 3 en 4, in rechte optreden voor de verdediging van hun statutair omschreven collectieve belangen.
De artikelen 99 en 100 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument zijn van toepassing op de vordering tot staking bedoeld in het eerste lid van dit artikel. »
Vervangen door :
— « artikel 113, eerste lid, 4º, van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming »;
— « artikelen 116 en 118 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
45. Artikel 4 van de wet van 1 september 2004 betreffende de bescherming van de consumenten bij verkoop van consumptiegoederen :
« Elke daad die strijdig is met artikelen 1649bis tot 1649octies van het Burgerlijk Wetboek en waardoor de collectieve belangen van de consumenten worden geschaad, kan op verzoek van een vereniging ter verdediging van de consumentenbelangen het voorwerp uitmaken van een vordering tot staking, in toepassing van de volgende bepalingen :
1º artikelen 95 tot 100 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument; »
Vervangen door « de artikelen 2 tot 4 van de wet van ... met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
46. Artikel 108, § 2, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie :
« Onverminderd de toepassing van hoofdstuk V, afdeling 2 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, hebben de abonnees het recht om bij kennisgeving van voorgestelde wijzigingen in de contractuele voorwaarden het contract zonder boete op te zeggen. De abonnees worden tijdig en ten minste één maand vooraf naar behoren individueel ter kennis gesteld van dergelijke wijzigingen en worden tegelijkertijd op de hoogte gesteld van hun recht om zonder boete het contract op te zeggen uiterlijk de laatste dag van de maand die volgt op de inwerkingtreding van de wijzigingen indien zij de nieuwe voorwaarden niet aanvaarden. »
Vervangen door « de artikelen 40 en 73 tot 75 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
47. Artikel 39 van de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen :
« De minimumvoorwaarden waaraan voormeld contract op straffe van nietigheid moet beantwoorden, worden door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaald.
De ambtenaren, bevoegd voor het opsporen en vaststellen van inbreuken op deze wet, worden aangesteld door de minister, overeenkomstig artikel 113 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. »
Vervangen door « artikel 133 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
48. Artikel 14, derde lid, van de wet van 15 mei 2007 betreffende de bescherming van de consumenten inzake omroeptransmissie- en omroepdistributiediensten, art. 14 :
« Buiten de bepalingen waarin artikel 113, § 2, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument voorziet, bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de bevoegdheden van de in het eerste lid genoemde ambtenaren om inbreuken op te sporen en vast te stellen, die ze genieten bij de uitoefening van hun functie. »
Vervangen door « artikel 133, § 2, van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
49. Artikel 14, § 2, laatste lid, van de wet van 15 mei 2007 betreffende de bestraffing van namaak en piraterij van intellectuele eigendomsrechten :
« De verjaring van de strafvordering wordt geschorst totdat de vordering tot nietigverklaring, en de vordering tot vervallenverklaring zoals bedoeld in het eerste lid, of de vordering tot staking bepaald in artikel 95 en volgende van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument, het voorwerp heeft uitgemaakt van een beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan. Indien de bevoegde instantie de exceptie gegrond verklaart of indien de beslissing over de exceptie bij de zaak zelf wordt gevoegd, wordt de verjaring niet geschorst. »
Vervangen door « de artikelen 2 tot 4 van de wet van ... met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
50. Artikel 36 van de wet van 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen :
« Met het oog op de toepassing van het in artikel 44 omschreven belastingkrediet en in afwijking van artikel 54 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, is het een verkoper van een erkend pakket « Internet voor iedereen » toegelaten een pakket in de handel te brengen, te verkopen en aan te bieden, bestaande uit de in artikel 35, paragraaf 2, omschreven onderdelen. »
Vervangen door « en onverminderd artikel 71 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming » ?
51. Artikel 24 van de wet van 10 december 2009 betreffende de betalingsdiensten :
« Indien het contract betreffende de betalingsdiensten bedoeld in artikel 5, eerste lid, op afstand wordt gesloten, vervangt de informatie bedoeld in de artikelen 8, 9, 13 en 14, de informatie bedoeld in artikel 83ter, § 1, van de wet van 24 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, met uitzondering van 2º, c) tot g), 3º, a), d) en e), en 4º, b). »
Vervangen door « artikel 50 van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming, met uitzondering van het eerste lid, 2º, c), tot g), 3º, a), d) en e), en 4º, b) ».
De uitzondering lijkt geen betrekking te mogen hebben op het tweede lid (dat niet bestaat in artikel 83ter, § 1, van de wet van 24 juli 1991).
52. Artikel 16 van de wet van 21 januari 2010 tot wijziging van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst wat de schuldsaldoverzekeringen voor personen met een verhoogd gezondheidsrisico betreft
(wijziging van artikel 139 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst — inwerkingtreding te bepalen door de Koning)
« Met gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met geldboete van 1 000 tot 10 000 euro of met één van die straffen alleen worden gestraft :
(...)
3º zij die als verzekeraar of lasthebber van een verzekeraar de gedragscode bepaald in artikel 138ter-1 of de ervoor in de plaats komende wettelijke regeling bedoeld in artikelen 138ter-2 tot 138ter-6 niet naleven. Het niet naleven van de gedragscode door een verzekeraar of zijn aangestelde wordt beschouwd als een daad die strijdig is met de eerlijke gebruiken in de zin van Hoofdstuk VII, Afdeling 4 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. Deze inbreuken worden opgespoord, vastgesteld en vervolgd in overeenstemming met de regels bepaald in de wetgeving op de handelspraktijken. De regels bepaald in deze wetgeving over de waarschuwingsprocedures, de minnelijke schikking en vordering tot staking zijn eveneens van toepassing. »
Vervangen door « Hoofdstuk 4, Afdeling 1 (en Afdeling 2 ?) van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming ».
BIJLAGE 3
Wetsevaluatie
Adviesnr. 2010/22
Wetsontwerp met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming
(Stuk Kamer, 52–2340/9; Stuk Senaat, 4-1658/1)
Advies
Algemene opmerking
De splitsing van het oorspronkelijke wetsontwerp in twee teksten geeft gevolg aan de beslissing van de parlementaire overlegcommissie.
Het valt evenwel te betreuren dat hierbij werd geopteerd voor een splitsingstechniek waardoor er niet alleen twee afzonderlijke wetsontwerpen zijn, maar naderhand ook twee afzonderlijke wetten. Dat laatste is weinig bevorderlijk voor de coherentie van de wetgeving en gaat ten koste van de toegankelijkheid van de wet.
Er bestaat een splitsingstechniek waarbij een tekst louter voor de parlementaire behandeling wordt opgedeeld in een verplicht en een optioneel bicameraal wetsontwerp, doch naderhand als één wet in het Belgisch Staatsblad verschijnt. Deze techniek, die de grondwettelijke regels inzake de wetgevende procedure ten volle eerbiedigt, werd in het verleden reeds meermaals met succes toegepast (6) . Bovendien vermijdt de wetgever op die wijze fouten zoals de verwijzing naar « deze wet » in artikel 4, 7º (zie hieronder).
Artikel 4
1) 7º
Luidens het 7º kan de voorzitter van de rechtbank van koophandel de staking bevelen van « de niet-naleving van de wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen inzake reclame, met uitsluiting van deze die vervat zijn in deze wet of genomen ter uitvoering ervan ».
« Deze wet » bevat evenwel geen bepalingen inzake reclame. Die bepalingen zijn opgenomen in het wetsontwerp betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming.
Het 7º moet bijgevolg luiden als volgt :
« 7º de niet-naleving van de wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen inzake reclame, met uitsluiting van deze die vervat zijn in de wet van ... betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming en de uitvoerings-besluiten ervan. »
2) 8º
Artikel 12, eerste lid, 1º, a, van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers bestraft de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers.
Is het niet raadzaam niet alleen de werkgever, maar ook zijn aangestelden en lasthebbers te vermelden in het ontworpen 8º ?
« 8º de tewerkstelling van een persoon door een werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers die zich schuldig hebben gemaakt aan een overtreding van artikel 12, eerste lid, 1º, a, van de wet ... »
Artikel 5
« In artikel 589, eerste lid, 1º, van het Gerechtelijk Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 22 december 2009, worden de woorden ... »
(1) Stuk 52 2340/001, blz. 12 en 35.
(2) In artikel 123 van het ontwerp wordt artikel 101 van de huidige wet over de waarschuwingsprocedure overgenomen : « ...een waarschuwing richten tot de overtreder waarbij die tot stopzetting van deze handeling wordt aangemaand, (onverminderd het bepaalde in artikel 94/13). » Artikel 94/13 wordt in het ontwerp artikel 103.
(3) « De ministeriële ambtenaar die belast is met de openbare verkoopverrichtingen moet zijn medewerking weigeren aan verrichtingen met betrekking tot goederen die krachtens artikel 69, derde lid, in beslag werden genomen. »
(4) Artikel 69, derde lid : « Zij kunnen overgaan tot de beslaglegging ten bewarende titel van de goederen die het voorwerp van de inbreuk uitmaken, overeenkomstig de bepalingen van artikel 137, § 1. »;
(5) De beslaglegging als bepaald in artikel 69, derde lid, is mogelijk op grond van het PV van de inbreuken (art.137 en 133) opgesomd in artikel 124, waarin artikel 69, derde lid, niet is opgenomen.
(6) Zie bijvoorbeeld het wetsontwerp op de openbare overnameaanbiedingen (Parl. St., Kamer, 2006-2007, 51-2834/1) en het wetsontwerp tot wijziging van artikel 220 van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, van artikel 121, § 1, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en van artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek en tot invoeging van artikel 41 in de wet van ... op de openbare overnamebiedingen (Parl. St., Kamer, 2006-2007, 51-2835/1).