4-110

4-110

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 28 JANVIER 2010 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Demande d'explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique et à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile sur «les congés de maternité pour les médecins en formation» (nº 4-1391)

M. le président. - M. Melchior Wathelet, secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales, répondra.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - In het antwoord op mijn vraag om uitleg nr. 4-1166 over dit onderwerp zei staatssecretaris Chastel, in naam van minister Onkelinx: `Ik ben echter bereid te praten met de verschillende actoren op het terrein om een betere regeling te vinden voor de zwangere vrouwen.' Is dat gebeurd? Zo ja, welke regelingen werden uitgewerkt? Zo niet, waarom heeft dat overleg dan nog niet plaatsgevonden?

In hetzelfde antwoord antwoordde de minister niet op mijn specifieke vraag over de regeling voor zwangere artsen in opleiding, meer bepaald in verband met specialisatie en subspecialisatie. Daarom herhaal ik mijn vraag. Als een vrouwelijke assistente zwanger wordt in haar laatste jaar, het zogenaamde subspecialisatiejaar, moet zij dan de afwezige dagen inhalen?

De opleiding wordt niet als één geheel gezien, maar als een `basisopleiding' van vijf jaar en één specialisatiejaar. Hierdoor rijzen vragen in geval van zwangerschap. Vrouwen stellen zwangerschap nogal eens uit met het oog op hun carrière. Het is daarenboven erg vrouwonvriendelijk om vrouwen te bestraffen omdat ze een zwangerschapswens hebben.

Vindt de minister dat vrouwelijke assistenten die zwanger worden tijdens hun opleiding van zes jaar, moeten worden `gestraft' door hun opleiding met een jaar te verlengen? Ik noem het `straffen', want door die verlenging komen ze later op de arbeidsmarkt en verminderen ze hun kansen op het vinden van de juiste job.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. - Ik lees het antwoord van de minister.

In mijn vorige antwoord waren reeds alle antwoorden op de oude en de nieuwe vraag vervat.

De hieronder herhaalde regeling geldt inderdaad voor alle onderbrekingen van het stageplan en voor beide geslachten, ongeacht de aangehaalde reden.

Enerzijds stelt artikel 17 van het koninklijk besluit van 21 april 1983 tot vaststelling van de nadere regelen voor erkenning van geneesheren-specialisten en van huisartsen: `Een onderbreking van de stage mag in geen geval de totale duur van de opleiding verkorten. Wanneer de kandidaat gedurende minstens drie maanden zijn opleiding heeft moeten onderbreken, dient hij onmiddellijk de bevoegde kamer van de erkenningscommissie daarvan in kennis te stellen met opgave van de redenen van onderbreking. De kandidaat zal aan de bevoegde kamer voorstellen doen met het oog op een aanvullende stageperiode. De kamer deelt binnen de dertig dagen haar advies over dit voorstel mede aan de kandidaat en zijn stagemeester, en zendt het voorstel, met haar advies, ter goedkeuring naar de minister'.

Anderzijds stelt artikel 2 van het ministerieel besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van de algemene criteria voor de erkenning van geneesheren-specialisten, stagemeesters en stagediensten: `§5. De opleiding moet ononderbroken worden gevolgd, behoudens afwijking toegestaan door de bevoegde erkenningscommissie overeenkomstig de richtlijnen van de minister.

Elke onderbreking van meer dan 15 weken, berekend over het geheel van de opleiding, moet worden ingehaald op het einde van de opleiding voor het deel dat de 15 weken overschrijdt.

§6. De zwangere kandidaat-specialist geniet van de bepalingen inzake de moederschapsbescherming, geregeld bij de arbeidswet van 16 maart 1971 en bij het koninklijk besluit van 2 mei 1995 inzake de moederschapsbescherming.

Zij geeft, zo snel mogelijk, haar stagemeester en de bevoegde arbeidsgeneeskundige dienst kennis van haar zwangerschap.

Zij moet de richtlijnen van de arbeidsgeneesheer strikt opvolgen.

Zij mag enkel belast worden met taken die geen risico voor haar, noch voor het ongeboren kind inhouden. Onder meer mag zij niet blootgesteld worden aan straling, substanties of agentia die schadelijk kunnen zijn voor haar zwangerschap.

Zo nodig moet de stagemeester, in overleg met de arbeidsgeneeskundige dienst, haar uit een risicovolle omgeving transfereren naar een veilige omgeving waar zij haar opleiding kan voortzetten.'

Hieruit blijkt dat het stageplan voor een maximale duur van 15 weken, of 16 weken bij de geboorte van een tweeling, mag worden onderbroken. Een bijkomende onderbreking van het stageplan wordt gecompenseerd door de einddatum van het stageplan met evenveel weken te verschuiven.

Zoals eerder vermeld, gelden deze bepalingen enerzijds voor de duur van de hele opleiding, dat wil zeggen de uitvoering van het stageplan onder toezicht van de bevoegde erkenningscommissie, en anderzijds ongeacht het statuut van de kandidaat, loontrekkende of zelfstandige, en de rechten die daaruit voortvloeien. Deze bepalingen gelden dus ook in het geval dat in de bijkomende vraag werd aangehaald.

Bijgevolg passen alle erkenningscommissies bij het uitwerken van hun adviezen de vigerende criteria op dezelfde manier toe voor alle gevallen van onderbreking van een stageplan en is er geen sprake van dat de kandidaten met een eventuele verlenging van hun opleiding worden `gestraft'.

Ik herhaal, voor zover dat nog nodig is, dat de kwaliteit van de beroepsopleiding primeert, met als uiteindelijk doel de kwaliteit van de zorgverlening aan de patiënten te waarborgen.

Ik herinner er verder aan dat ik recentelijk een nieuw statuut instelde voor de huisartsen in opleiding, zodat ze, net als hun ziekenhuiscollega's, sociaal beschermd zijn bij zwangerschap. Voorheen hadden ze als zelfstandigen recht op geen enkele zwangerschapstoelage, waardoor ze vaak verplicht waren te snel na de bevalling terug aan het werk te gaan.

Zoals ik heb gezegd in mijn vorige antwoord, ben ik bereid de situatie opnieuw te evalueren samen met de verschillende actoren. Tot op heden heeft echter geen van hen zich tot mij gericht.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Het klopt inderdaad dat de minister ervoor heeft gezorgd dat de vijftien weken onderbreking ook voor huisartsen in opleiding gelden en dat maakt de situatie een stukje aantrekkelijker. Die onderbreking geldt zowel voor een zwangerschap als voor een ziekte en dus ook voor mannen.

De minister heeft het duidelijk over het geheel van de opleiding. Ik concludeer daaruit dat ze de opleiding van wie bijvoorbeeld als nefroloog afstudeert en dus het laatste, `subspecialisatiejaar' nefrologie doet, beschouwt als één grote opleiding van vijf plus één, dus zes jaar. Kan dit niet worden opgesplitst? Ik hoop dat de minister dit onderwerp van dichtbij blijft volgen om ervoor te zorgen dat vrouwelijke assistenten dezelfde kansen krijgen als hun mannelijke collega's.