4-110

4-110

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 28 JANVIER 2010 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Prorogation de la durée de fonctionnement des chambres supplémentaires des cours d'appel (Doc. 4-1600)

Discussion

(Pour la proposition de décision adoptée par la commission de la Justice, voir document 4-1600/2.)

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V), rapporteur. - De aanvullende kamers zijn opgericht bij de wet van 9 juli 1997 om de gerechtelijke achterstand in de hoven van beroep terug te dringen. De wet had een tijdelijk karakter. De kamers werden opgericht voor een periode van drie jaar, maar ze werden op verschillende tijdstippen verlengd.

Men kan de vraag stellen of de wet nog wel tijdelijk kan worden genoemd. De laatste verlenging loopt af op 13 februari 2010. Als men wil dat de wet wordt verlengd, moet er dus snel worden beslist.

Uit het verslag dat aan de gezamenlijke commissies voor de Justitie van Kamer en Senaat werd bezorgd, blijkt dat wegens uiteenlopende organisatorische problemen in de ressorten Gent, Antwerpen, Luik en Bergen steeds minder arresten of zelfs geen arresten meer door die aanvullende kamers worden uitgesproken.

In Gent stuit men op protest van de balies bij het rekruteren van plaatsvervangende raadsheren. In Luik en Bergen worden de kamers niet meer georganiseerd omdat de dossiers niet meer voldoen aan het begrip `achterstand' vermeld in artikel 109quater van het Gerechtelijk Wetboek. Ook in Antwerpen worden minder zittingen georganiseerd. Enkel in het ressort Brussel wordt voor het wegwerken van de achterstand nog relatief veel gebruik gemaakt van de aanvullende kamers. Maar ook daar is een dalende trend merkbaar. De waarnemende eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel stelde wel dat een verlenging van de aanvullende kamers noodzakelijk was zolang de achterstand niet is weggewerkt en zolang er geen structurele oplossing is.

In de bespreking werd gewezen op het arrest van het Grondwettelijk Hof van 1999 dat enkel de grondwettelijkheid aanvaardde in het kader van een tijdelijke regeling.

De commissie stelt voor dat, gelet op de behoeften van de verschillende diensten, de werkzaamheden van de aanvullende kamers kunnen worden verlengd voor een periode van één jaar, maar dat de maatregel gekoppeld moet worden aan een uitdoofregeling. Concreet moet de verlenging gebeuren bij koninklijk besluit, na advies van Kamer en Senaat. De commissie voor de Justitie keurde het advies goed met acht stemmen bij een onthouding.

De heer Hugo Coveliers (VB). - In het voorstel van besluit dat voorligt staat een tegenstrijdigheid. Meer zelfs, de tekst is niet juist, maar ik neem aan dat men niet bewust in de fout is gegaan.

In 1997 was er sprake van een noodtoestand toen de aanvullende kamers werden opgericht.

De kamers werden opgericht voor een beperkte periode van drie jaar, zo werd gezegd. Dat zijn er intussen dertien geworden. Ofwel heeft men ons in 1997 wijsgemaakt dat er een noodtoestand was terwijl het om een structureel probleem ging, ofwel laat men de kamers om een of andere reden zomaar bestaan.

Ik weet wel dat een wet in dit land lang niet altijd wordt toegepast, maar loont toch eens de moeite na te gaan wat er over de aanvullende kamers in de wet staat. Het Gerechtelijk Wetboek zegt dat `na beraadslaging door de Wetgevende Kamers over de tussentijdse verslagen,' - maar van de vijf hoven van beroep hebben er maar twee een tussentijds verslag gemaakt - `de duur door de Koning kan worden verlengd wanneer de noodzaak daartoe blijkt'. Die noodzaak blijkt totaal niet uit het verslag van de commissie voor de Justitie. De waarnemende eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel, de heer Karel Moens, zei in de commissie dat hij er de voorkeur aan geeft `niet te werken met aanvullende kamers, op voorwaarde dat een structurele oplossing wordt uitgewerkt voor de gerechtelijke achterstand' De heer Rik Debucquoy, eerste voorzitter van het hof van beroep te Gent zei het volgende: `Een verlenging van de aanvullende kamers zal voor Gent dan ook geen oplossing zijn zolang het kader van plaatsvervangende raadsheren niet is ingevuld. Uit overleg met de betrokken balies blijkt dat ze niet bereid zijn om dit kader in te vullen zolang het systeem van de aanvullende kamers in stand wordt gehouden'. Philippe Adriaensen, die de eerste voorzitter van het hof van beroep te Antwerpen verving, ging nog verder: `Kortom, voor Antwerpen brengt een aanvullende kamer alleen tijdverlies voor de magistraten mee'. De heer Jean-Louis Franeau, eerste voorzitter van het hof van beroep te Bergen zei daarop dat hij `het volledig eens is met de verklaringen van de voorgaande sprekers'. Mevrouw Christiane Malmendier, raadsheer bij het hof van beroep te Luik, is, aldus het verslag `eerder voorstander van een structurele oplossing, dan van de verlenging van het systeem van de aanvullende kamers'.

De Orde van Vlaamse Balies noemt de aanvullende kamers in een verslag zelfs strijdig met het EVRM. Ze noemt het `een vrij gevaarlijk systeem, wanneer men het rechtsstatelijk bekijkt'.

Na de commentaar van de vijf magistraten die te lezen staat in het verslag, wil ik graag een argument horen om te weten waarom de werkzaamheden van die aanvullende kamers moeten worden verlengd. De ene zegt `schaf ze af', de andere noemt het systeem van aanvullende kamers `slechter dan zonder' en de anderen sluiten zich bij hun collega's aan.

Of keurt de Senaat straks graag een tekst goed met de kop in het zand en het verstand op nul?

Het lijkt me vrij evident dat de Senaat voorliggend besluit niet mag aannemen. De minister voelt het probleem ook wel aan en stelt daarom voor, als doekje voor het bloeden, de verlenging te koppelen aan `een uitdoofregeling'.

Van dertien jaar misschien? In 1997 was het systeem goedgekeurd voor drie jaar. Het werden er dertien.

Het enige wat we kunnen aanvaarden is dat zaken die door de aanvullende kamers in beraad zijn genomen of die door hen zijn vastgesteld, nog door hen behandeld worden. Maar zeker geen nieuwe zaken, want het heeft geen nut voor Antwerpen, Gent, Luik en Bergen.

Voor Brussel moet maar naar een structurele oplossing worden gezocht, waarbij de burger een rechter voor zich krijgt die alle garanties kan geven van het rechterlijk statuut. Dat is met de aanvullende kamers niet het geval, want daarin krijgt hij een raadsheer voor zich die eigenlijk een advocaat is. En geloof mij collega's, een advocaat is niet geschikt om rechter te spelen.

Mme Cécile Thibaut (Ecolo). - Après un examen par les deux commissions de la Justice des rapports des chefs de corps, ces dernières ont adopté séparément le même avis visant à proroger la durée de fonctionnement des chambres supplémentaires des cours d'appel pour une durée d'un an, selon un régime d'extinction. Le projet d'avis rédigé par les chambres diffère de ceux des années précédentes sur deux points. D'une part, il propose de proroger les chambres pour une durée d'un an et non de deux, comme précédemment. D'autre part, il prévoit également un régime d'extinction dans des termes qui ne permettent pas de savoir précisément si ce régime produira ses effets pendant cette dernière année ou à l'issue de celle-ci.

Eu égard au caractère indispensable des chambres supplémentaires à Bruxelles et à défaut d'une autre mesure visant à résorber l'arriéré, cette mention pose particulièrement problème dès aujourd'hui. En effet, les affaires ne pouvant être fixées devant ces chambres seront redirigées vers les chambres permanentes. Celles-ci verront ainsi leur arriéré augmenter structurellement.

C'est pour cette raison que nous nous abstiendrons lors du vote. Nous sommes réalistes : les chambres supplémentaires ne peuvent pas vivre éternellement. Elles ne sont pas idéales à cause du risque de conflit direct ou indirect pour les avocats qui ont intérêt à créer une jurisprudence dans une matière qui les intéresse dans d'autres affaires. Nous sommes toutefois demandeurs d'un autre moyen pour maîtriser l'arriéré judiciaire et seules des mesures structurelles pourront le permettre. Sans garantie de ces mesures, ces chambres doivent fonctionner sans condition.

-La discussion est close.

-Il sera procédé ultérieurement au vote sur la proposition de décision.