4-109

4-109

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 21 JANVIER 2010 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Demande d'explications de Mme Helga Stevens à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l'exécution de la loi modifiant la législation en vue de promouvoir la mobilité des patients» (nº 4-1374)

M. le président. - M. Jean-Marc Delizée, secrétaire d'État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées, répondra.

Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Tweeëneenhalf jaar geleden, in juni 2007, werd de wet ter bevordering van de patiëntenmobiliteit goedgekeurd. Door deze wet zal het voor ziekenhuizen mogelijk worden aan buitenlandse patiënten meer te vragen dan de ligdagprijs, die immers niet de werkelijk gemaakte kosten dekt. Ook wordt krachtens de wet een Observatorium voor Patiëntenmobiliteit opgericht dat de opdracht krijgt om ter zake expertise op te bouwen.

Oorspronkelijk was het de bedoeling om de wet uiterlijk op 1 juli 2008 in werking te laten treden. Tot op heden is ze echter onuitgevoerd gebleven. Begin 2008 bleek dat de vooropgestelde datum niet langer haalbaar was: het nodige budget was er niet en de ziekenhuisgegevens die een berekening van het vereiste budget mogelijk maakten, zouden pas eind 2008 of begin 2009 voorhanden zijn. De datum van inwerkingtreding werd bijgevolg uitgesteld naar 1 juli 2009.

Ook die datum is voorbijgegaan zonder dat de wet in werking trad. Eind vorig jaar werd dan opnieuw een uitstel van de uitvoering van de wet goedgekeurd. De nieuwe datum is nu 1 juli 2010. Het nieuwe uitstel zou vooral te verklaren zijn door het feit dat de onderhandelingen met betrekking tot het uitwerken van een regeling inzake patiëntenmobiliteit op Europees vlak moeizaam verlopen. Het door de Europese commissie uitgewerkte voorstel zou voor een aantal lidstaten nadelig zijn, met name ook voor België omdat de kosten inzake gezondheidszorg en de wachtlijsten helemaal uit de hand zouden lopen.

In dit verband heeft de minister aangekondigd dat ze tijdens het Belgische voorzitterschap een initiatief zou nemen om het commissievoorstel verder te laten amenderen, zoals ook al is gebeurd onder het Franse, Zweedse en Spaanse voorzitterschap.

Graag had ik hierover volgende vragen gesteld:

Wat waren de concrete problemen met het oorspronkelijke commissievoorstel? In welke zin zal de minister het commissievoorstel verder amenderen? Op welke manier zal dit een aanvulling zijn op de wijzigingen die al onder het Franse, Zweedse en Spaanse voorzitterschap werden aangebracht?

Rijzen er, afgezien van de Europese context, eventueel nog bijkomende problemen met betrekking tot het in werking laten treden van de wet in kwestie?

Hoe groot schat de minister de kans in dat de wet op 1 juli 2010 effectief in werking zal treden? Dreigt de uitvoering van de wet niet langzaamaan op de lange baan te worden geschoven?

Waarom kunnen de uitvoeringsbesluiten met betrekking tot het Observatorium voor Patiëntenmobiliteit intussen niet worden afgewerkt en goedgekeurd zodat het Observatorium, in afwachting van de volledige inwerkingtreding van de wet alvast van start kan gaan. Het Observatorium heeft immers een cruciale rol.

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

Het is moeilijk om alle discussiepunten en moeilijkheden hier samen te vatten, maar ter informatie van mevrouw Stevens geef ik een korte samenvatting van de belangrijkste punten van het ontwerp van richtlijn waarvoor een compromisformulering zal moeten worden gevonden:

De experts van de administratie volgen het ontwerp verder op en zorgen ervoor dat het zo goed mogelijk bij onze bezorgdheid aansluit. We zijn niet het enige land in de Europese Unie dat zich daar om bekommert. Rekening houdend met het belang van deze ontwerprichtlijn, is het evident dat België een oplossing moet helpen vinden voor de hiervoor opgesomde problemen. Het is in die zin dat we de inspanningen ondersteunden van het Zweedse voorzitterschap in december laatstleden. Die zijn echter op een blokkeringsminderheid gestoten. Het Spaanse voorzitterschap zou binnenkort een compromisvoorstel moeten formuleren, dat we met de nodige aandacht zullen bestuderen.

De problemen waarnaar mevrouw Stevens verwijst in haar tweede vraag, gaan in de Europese context verder dan de ontwerprichtlijn over grensoverschrijdend patiëntenverkeer. Ook in het kader van de regelgeving rond staatssteun die lidstaten geven aan ondernemingen - ziekenhuizen zijn sinds 1989 gekwalificeerd als ondernemingen - brengt de wet op de patiëntenmobiliteit problemen met zich mee. Zo zegt de regelgeving rond staatssteun dat subsidies aan ondernemingen in principe werkelijk gemaakte kosten moeten dekken. Indien dat niet mogelijk is, moeten er daar goede redenen voor bestaan en moeten er mechanismen zijn die overcompensatie vermijden.

Zoals men weet is het budget van financiële middelen een gesloten enveloppe en gebeurt de verdeling tussen de ziekenhuizen op basis van een arsenaal aan gedetailleerde regels en criteria. Die regels en criteria proberen zo goed mogelijk een correcte verdeling van het beschikbare budget te garanderen, maar het is geen systeem dat werkelijk gemaakte kosten subsidieert. In een rapport over staatssteun hebben we de Europese Commissie uitgelegd dat ons financieringssysteem garandeert dat het budget niet uit de pan swingt, dat er voldoende controlemechanismen zijn en dat er geen sprake is van overfinanciering. De wet op de patiëntenmobiliteit bepaalt echter dat er voor een bepaalde categorie van patiënten plots wel een financiering op basis van werkelijk gemaakte kosten moet worden opgesteld.

De ervaring met beide systemen heeft ons geleerd dat een gesloten enveloppe budgettair gemakkelijker beheersbaar is dan een `open' systeem op basis van gemaakte kosten. Bovendien is het in een krappe budgettaire periode moeilijk verdedigbaar om naast het bestaande financieringssysteem voor de Belgische patiënten nog een afzonderlijk zware administratie op te zetten voor de berekening van de werkelijk gemaakte kosten voor buitenlandse patiënten.

Daarnaast moet erover worden gewaakt dat geen discriminaties ontstaan door de verschillende berekeningswijzen van het budget, naargelang er Belgische of buitenlandse patiënten worden opgenomen. Dat kan zowel een discriminatie tussen ziekenhuizen als een discriminatie tussen Belgische burgers en Europese burgers zijn. In het geval van laatstgenoemde discriminatie zal de Europese Commissie zeker optreden in geval de indruk wordt gewekt dat uiteenlopende `prijzen' worden aangerekend voor Belgische patiënten en patiënten uit één van de lidstaten van de Europese Unie.

De inwerkingtreding van de wet `patiëntenmobiliteit' stelt ook nog enkele technische en praktische problemen. Bovendien zijn momenteel nog te weinig gegevens voorhanden om de problemen die door de opstellers van de wet werden geciteerd, te kwantificeren. Het advies dat de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen recentelijk over dit dossier heeft uitgebracht, legt de praktische en technische problemen veel duidelijker en grondiger uit dan ik in dit antwoord kan doen. Ik verwijs dan ook naar dit advies van 10 september 2009 dat onder meer te vinden is op de website van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.

In zijn huidige vorm kan de wet op korte termijn niet worden uitgevoerd. Iedereen is het erover eens dat er gegevens over de instroom van buitenlandse patiënten moeten worden verzameld en dat de ziekenhuisfinanciering, waar nodig, dient te worden bijgestuurd. Daarenboven moet de problematiek betreffende de instroom van patiënten die het Europees burgerschap bezitten vooral op Europees niveau besproken en aangepakt worden.

Ik ben zeker voorstander van een snelle start van de werkzaamheden van het Observatorium voor patiëntenmobiliteit. Het Observatorium kan ons inderdaad belangrijke informatie bezorgen om dit complexe dossier met meer kennis van zaken aan te pakken. In dit verband wordt binnenkort overleg gepland tussen mijn beleidscel, de FOD Volksgezondheid en het RIZIV.

Tot slot deel ik nog mee dat een werkgroep met experts van de FOD en het RIZIV inmiddels belast is met een grondige analyse van de problematiek met als doel nuttige voorstellen te formuleren om het uiteindelijke doel van de wet patiëntenmobiliteit te realiseren, met respect voor de bestaande ziekenhuisfinanciering in ons land en voor de bestaande en Europese wetgeving ter zake.

Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Het antwoord van minister Onkelinx is erg uitgebreid. Ik besef dat dit een bijzonder complex dossier is met Europese en nationale aspecten.

Het feit blijft dat de mobiliteit nu in Europa de regel is. Ziekenhuizen kunnen nu al geen patiënten uit het buitenland meer weigeren. Het is dus belangrijk dat de minister snel maatregelen treft, zodat onze ziekenhuizen geen nadeel ondervinden van de toestroom van buitenlandse patiënten. Op die manier zouden de mensen van hier meebetalen voor de verzorging van de buitenlandse patiënten, terwijl zij zelf niets bijdragen.

Ik dring aan op een wijziging van de wet op de patiëntenmobiliteit. Als die wet onuitvoerbaar is, dan kan je beter een en ander annuleren of wijzigen. Dat beantwoordt beter aan onze noden. Ik houd rekening met het advies van de Hoge Raad van het Ziekenhuiswezen en zal het antwoord nog eens grondig bestuderen.

Het verheugt me dat de minister bereid is te onderzoeken hoe wij het Observatorium kunnen opstarten. Het is van cruciaal belang dat wij die gegevens kunnen verzamelen. Daar kunnen we nu al mee beginnen, in afwachting van de volledige inwerkingtreding van de wet.