4-109

4-109

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 21 JANUARI 2010 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, betreffende het sluiten der deuren in familiezaken (van mevrouw Christine Defraigne c.s.; Stuk 4-1211)

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 757 van het Gerechtelijk Wetboek, betreffende het sluiten der deuren in familiezaken (van mevrouw Christine Defraigne; Stuk 4-295)

Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Gerechtelijk Wetboek teneinde de procedures in familiezaken menselijker te doen verlopen (van de heer Jean-Paul Procureur c.s.; Stuk 4-381)

Wetsvoorstel tot wijziging van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek teneinde het beginsel van de zitting in raadkamer in te voeren in familiezaken (van de heren Philippe Mahoux en Christophe Collignon; Stuk 4-560)

Algemene bespreking

De heer Pol Van Den Driessche (CD&V), rapporteur. - We buigen ons nu over het wetsvoorstel van de collega's Defraigne, Mahoux en Collignon dat, uit bezorgdheid voor de bescherming van het privéleven van de rechtzoekenden, de zitting in de raadkamer voorschrijft voor enkele welbepaalde familiezaken.

In februari 2008 vatte de commissie voor de Justitie de bespreking aan van drie wetsvoorstellen, respectievelijk ingediend door mevrouw Defraigne, de heer Procureur en de heer Collignon. In de loop van de bespreking werd het advies gevraagd aan de Raad van State en de Hoge Raad voor de Justitie, op basis waarvan een vierde voorstel werd ingediend.

Twee belangrijke rechtsbeginselen verankerd in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de Grondwet, moeten hierbij in rekening worden genomen, namelijk de bescherming van het privéleven en het principe van de openbaarheid van de debatten voor de rechtbank. De wetgever moet zoeken naar een goed evenwicht tussen beide rechtsprincipes.

Het principe van het openbaar debat voor de rechter is een belangrijke erfenis van de Franse revolutie, die de burger moest beschermen tegen rechtspraak in besloten ruimtes, die, figuurlijk althans, de deuren openzette voor allerhande misbruiken. Niet zonder reden werd dit principe door de Constituante van 1831 opgenomen in artikel 96 van de Grondwet, nu artikel 148 van de Grondwet.

De Raad van State adviseerde dat de wetgever een hele categorie van zaken kan onttrekken aan het toepassingsgebied van de algemene principes van de openbaarheid van de debatten wanneer dit noodzakelijk wordt geacht voor de bescherming van de goede zeden, de openbare orde of 's lands veiligheid of om de belangen van minderjarigen en het privéleven van de partijen te beschermen.

De wetgever dient dus de uitzonderingen op het algemene principe voldoende te motiveren, wat gebeurde in de toelichting bij het wetsvoorstel en het amendement, alsook tijdens de bespreking in de commissie.

De Hoge Raad voor de Justitie hield voor dat de openbaarheid van de terechtzitting de regel is en moet blijven, maar dat de behandeling met gesloten deuren als uitzondering gerechtvaardigd is voor bepaalde familierechtelijke procedures en in het bijzonder voor familiale geschillen over het ouderlijk gezag, de huisvesting en het persoonlijk contact met de grootouders. De Hoge Raad stelde wel dat de rechter op verzoek van een van de partijen of van het openbaar ministerie of ambtshalve moet kunnen terugkeren naar het principe van de openbare zitting.

Op basis van de debatten in de commissie en de adviezen van de Raad van State en de Hoge Raad werd het voorstel geamendeerd, zodat alle procedures inzake afstamming, ouderlijk gezag, wettelijke samenwoning, voogdij en onbekwaamverklaring met gesloten deuren kunnen worden behandeld.

Ook de procedures inzake de vorderingen van echtgenoten betreffende hun wederzijdse rechten en verplichtingen, echtscheidingsprocedures en de procedures inzake voorlopige maatregelen die sedert de echtscheidingswet van 2007 al in hoofdzaak in raadkamer werden behandeld, worden in het algemene artikel 757 van het Gerechtelijk Wetboek ondergebracht.

De aangelegenheden die nauw verbonden zijn met de daarnet opgesomde procedures, kunnen ook in raadkamer worden behandeld.

Essentieel is de nieuwe vierde paragraaf van artikel 757 van het Gerechtelijk Wetboek die stelt dat in elke stand van het geding, de rechter ambtshalve of op verzoek van het openbaar ministerie of een partij de openbaarheid van de debatten kan bevelen.

Vorige week woensdag werd het geamendeerde wetsvoorstel goedgekeurd in de commissie voor de Justitie met 10 stemmen en 1 onthouding. De drie eerder ingediende wetsvoorstellen vervallen aldus.

Mme Christine Defraigne (MR). - L'idée d'instaurer le huis clos pour les contentieux familiaux n'est pas neuve. Il s'agit toujours de moments judiciaires pénibles pour les particuliers. La publicité des audiences est consacrée par notre Constitution et est prônée par la Convention européenne des droits de l'homme. Toutefois, lorsqu'on doit expliquer sa situation familiale à un juge, lui exposer les enjeux pour ses enfants et déballer son linge sale en public, tout l'apaisement et toute la sérénité qu'on peut espérer dans un débat judiciaire sont en général impossibles. Il est extrêmement pénible pour les parties de s'exprimer alors que de nombreux avocats et d'autres particuliers trépignent. Le débat contradictoire dans de bonnes conditions est dès lors difficile.

Plusieurs propositions de loi ont été déposées au cours de cette législature. Je me félicite que nous ayons pu unir nos forces à celles de MM. Mahoux et Collignon et de l'ensemble des partis de la majorité pour rédiger des amendements, fruits d'un travail constructif en commission, en collaboration avec le ministre.

À l'instar du Conseil d'État, nous avons estimé que si le droit à un procès public doit rester la règle, il doit être mis en balance avec un droit tout aussi fondamental, celui du respect de la vie privée et familiale. Nous avons beaucoup réfléchi au champ d'application de ce texte. Sont visées les matières qui sont déjà actuellement soumises au huis clos : l'adoption, la tutelle des mineurs, certaines procédures de divorce et les procédures fixées par l'avis du Conseil supérieur de la Justice qui s'est prononcé en faveur du huis clos pour ce qui concerne l'autorité parentale, l'hébergement et le droit aux relations personnelles avec un grand-parent.

Nous y avons ajouté les procédures judiciaires relatives à la filiation. Ainsi, tout ce qui concerne la contestation de la présomption de paternité, la reconnaissance mais aussi et surtout les actions en référé concernant les mesures provisoires relatives à la personne, aux aliments et aux biens des parties et de leurs enfants. De la même façon, un litige connexe à un contentieux qui bénéfice du huis clos sera également traité en chambre du conseil.

Le texte a été adopté à l'unanimité des membres, à l'exception d'Ecolo qui s'est abstenu. Cette mesure porte sur la situation concrète des uns et des autres car la vie des parties et de leurs enfants ne doit pas être exposée. Les parties concernées doivent pouvoir s'exprimer franchement sur des questions personnelles sans avoir à redouter une curiosité parfois quelque peu malsaine ou intéressée du public.

Les conditions d'un débat serein permettent de prendre une décision plus appropriée. Celle-ci pourra ainsi être mieux acceptée par les parties pour autant qu'elle soit bien motivée, eu égard aux critères que nous avons défendus lors de la discussion du précédent texte. Comme quoi, tout se tient. C'est donc avec raison que nous avons traité ces deux textes simultanément.

Pour répondre aux remarques du Conseil d'État, la publicité des débats est toujours possible. Elle reste garantie, soit d'office parce qu'un magistrat le décide, soit à la demande du ministère public qui rend un avis dans ses causes communicables, soit à la demande d'une partie à la cause.

Ce que nous avons voulu, c'est respecter la Convention européenne des droits de l'homme et concilier ce respect avec la sérénité des familles. Je compte sur vous, monsieur le ministre, pour veiller à ce que ce texte puisse faire son chemin à la Chambre utilement et avec la rapidité nécessaire, quoique je sache que vous n'êtes évidemment pas maître de l'agenda de cette assemblée.

M. Philippe Mahoux (PS). - Mon groupe tient à souligner tout l'intérêt de ce texte. Nous le faisons d'autant plus volontiers que M. Collignon et moi-même avions déposé un texte ayant le même objectif. C'est après une longue discussion en commission que nous avons décidé de rédiger un texte commun avec d'autres auteurs de propositions. C'est ce dernier texte qui est soumis aujourd'hui à notre vote.

Le principe de publicité est un principe général de droit qui doit absolument être respecté. Si des exceptions sont prévues dans certaines matières familiales, elles ne le sont qu'au bénéfice des justiciables. Il est d'ailleurs prévu rendre publiques les audiences si les parties le demandent.

M. le président. - Si plus personne ne demande la parole, je voudrais apporter une correction technique dans le texte français : l'article fait en effet référence à une procédure à huis clos, tant en première instance qu'en degré d'appel, en ce qui concerne les « plaidoyers et rapports » ; il s'agit évidemment des « plaidoiries et rapports ».