4-86 | 4-86 |
De heer Guy Swennen (sp.a). - De hervorming van het hof van assisen leek aanvankelijk, bij de oprichting van de commissie-Verstraeten in 2004, een drastische ingreep. Vandaag blijkt dat er al met al niet zoveel is veranderd, op een lange reeks amendementen na die ter elfder ure nog zijn goedgekeurd. Er zijn wel enkele inhoudelijke verbeteringen, maar voor het overige gaat het vooral om technische aanpassingen en is de hele hervorming helemaal niet zo verregaand.
De fractie van sp.a heeft in de commissie voor de Justitie al betreurd dat voor de behandeling van deze wetsvoorstellen nooit het advies is gevraagd van de Raad van State en dat nooit is ingegaan op de vraag van onze collega's van de Kamer om de motiveringsplicht, waar het Europees arrest van 13 januari 2009 om vraagt, van deze hervorming los te koppelen. Het resultaat van die weigering is dat de wijziging niet van toepassing kan worden bij het begin van het gerechtelijk jaar, ook al vernam ik daarnet nog in de wandelgangen van de Kamer dat men daar al op 1 september mag beginnen met de behandeling van het voorstel tot hervorming van het hof van assisen.
Die weigering én de chaotische timing zijn voor de sp.a-fractie voldoende redenen om ons bij de stemming over deze voorstellen te onthouden.
Voor het overige zijn de belangrijkste wijzigingen de uitbreiding van de bevoegdheid van de correctionele rechtbank of, anders gezegd, de inperking van de bevoegdheid van het hof van assisen en de hieruit voortvloeiende strafverhogingen en -verlagingen. Aan de ene kant vallen een reeks misdaden voortaan automatisch onder de bevoegdheid van de correctionele rechtbank: alle misdaden strafbaar met een straf tot 20 jaar opsluiting en een reeks specifieke misdrijven waarvan de maximumstraf hoger ligt. De correctionele rechtbank kan voortaan straffen tot 20 jaar opsluiting opleggen. Aangezien het merendeel van deze misdrijven in het verleden al werd gecorrectionaliseerd, bestaat de kans dat de correctionele rechtbank voor deze misdaden voortaan zwaardere straffen zal opleggen. Vroeger kon de correctionele rechtbank voor het merendeel van die misdaden die voor correctionalisering in aanmerking kwamen, slechts straffen tot 10 jaar opleggen, conform artikel 25 van het Strafwetboek, mits verzachtende omstandigheden werden aanvaard. Tevens betrof het toen alleen een mogelijkheid om te correctionaliseren voor misdrijven waarvan de toepassing de maximumstraf op tien jaar gevangenisstraf brengt, terwijl er voortaan een vorm van automatische correctionalisering plaatsvindt die de maximumstraf op 20 jaar opsluiting brengt. Aangezien correctionalisering, indien mogelijk ook nu meer de regel dan de uitzondering is, blijft dit laatste een theoretische beschouwing.
Aan de andere kant zijn er de misdaden die voortaan automatisch onder de bevoegdheid van de correctionele rechtbank vallen, die vroeger nooit konden worden gecorrectionaliseerd en die volgens de strafwet strafbaar zijn met meer dan 20 jaar tot levenslange opsluiting. Het gaat om gijzeling van minderjarigen die een blijvende lichamelijke of psychische ongeschiktheid tot gevolg heeft, brandstichting bij nacht gepleegd om een racistisch of discriminerend motief waarbij de slachtoffers verwondingen hebben opgelopen, verkrachting met een racistisch motief van een kind onder de tien jaar en valse getuigenis voor het hof van assisen, waardoor de beschuldigde levenslang heeft gekregen.
Omdat de correctionele rechtbank ook voor deze misdaden `slechts' de opsluiting tot twintig jaar kan uitspreken, komt dit de facto neer op een strafverlaging. Dat dit sluiks gebeurt, is op zijn minst opmerkelijk. Deze automatisch gecorrectionaliseerde misdaden kunnen nooit meer, ook niet indien een straf van meer dan twintig jaar opsluiting wenselijk is, voor het hof van assisen worden gebracht. Overeenkomstig artikel 21 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering verjaren overtredingen na zes maanden, wanbedrijven na vijf jaar en misdaden na tien jaar. De verjaringstermijn voor niet-correctionaliseerbare misdaden of, zoals ze nu worden genoemd, misdaden die tot de bevoegdheid van het hof van assisen behoren, bedraagt vijftien jaar. Aangezien de hierboven vermelde misdaden maar rechtstreeks onder de bevoegdheid van de correctionele rechtbank vallen, bedraagt de verjaringstermijn voortaan tien jaar en niet vijftien jaar zoals vroeger. Het gevolg is dat de verjaringstermijn voor die specifieke misdaden van de ene dag op de andere met vijf jaar wordt ingekort en sommige misdaden verjaard zullen zijn.
Het volgende punt waarover ik opmerkingen heb is de nieuwe lijst van correctionaliseerbare misdaden mits verzachtende omstandigheden of verschoningsgronden worden aanvaard. Het gaat om misdaden die in de strafwet strafbaar worden gesteld met straffen van twintig jaar tot levenslange opsluiting. Ook voor die misdaden kan de correctionele rechtbank voortaan straffen tot twintig jaar opsluiting opleggen. De bepaling van 2003, waarin stond dat de correctionele rechtbank voor de gecorrectionaliseerde misdaden strafbaar met opsluiting van tien jaar en meer een correctionele gevangenisstraf van tien jaar kon opleggen, wordt immers opgeheven. Dat de maximumstraf ook in dit geval twintig jaar opsluiting bedraagt, kan tot gevolg hebben dat in dit verband wordt geargumenteerd dat er moet worden teruggevallen op artikel 25 van het Strafwetboek, waarin een maximumstraf van vijf jaar wordt bepaald. Ik zeg niet dat dit zal gebeuren, maar kwade en radde geesten kunnen zeker zo argumenteren.
Dit had kunnen worden vermeden door het voorgestelde artikel 13 van het Strafwetboek aan te vullen met: `of die naar de correctionele rechtbank worden verwezen in toepassing van artikel 2 van de wet van 4 oktober 1967 op de verzachtende omstandigheden'.
Aangezien die misdaden vroeger altijd strafbaar waren met opsluiting van twintig jaar of meer, gaat het in dit geval ook de facto, voor zover naar de correctionele rechtbank wordt verwezen, om een strafverlaging. Daarom is het belangrijk om in de plenaire zitting nog eens uitdrukkelijk de lijst te geven van de misdaden die in die nieuwe lijst zijn opgesomd: alle pogingen tot misdaden die tot de bevoegdheid van het hof van assisen behoren; verkrachting met de dood van het slachtoffer tot gevolg; gijzeling met de dood tot gevolg of met als gevolg het verlies van een orgaan of zware verminking; ontvoering met de dood tot gevolg van een kind onder de twaalf jaar; diefstal met geweld of afpersing met tot gevolg een zware verminking, het verlies van een orgaan of een ongeneeslijk lijkende ziekte, inbegrepen de diefstal van kernmateriaal onder dezelfde voorwaarden; foltering van een minderjarige of een zwakke persoon die niet in zijn onderhoud kan voorzien door iemand die gezag over hem heeft en foltering met de dood tot gevolg zonder het opzet te doden. Evenwel behoudt de kamer van inbeschuldigingstelling de mogelijkheid om de zaak toch naar het hof van assisen te verwijzen. In dat geval gelden dezelfde straffen als vandaag.
Ingevolge de voorgestelde wijziging krijgt de kamer van inbeschuldigingstelling de mogelijkheid bepaalde zaken naar de correctionele rechtbank te verwijzen, die ze in de huidige stand van de wetgeving niet naar de correctionele rechtbank kan verwijzen. Dat betekent dat de verjaringstermijn voor die categorie van misdaden wordt teruggebracht van 15 tot 10 jaar. Om te vermijden dat misdaden zouden verjaren en gelet op de ernst van de misdaden die erin worden opgesomd, wordt de verjaringstermijn voor de nieuwe lijst van misdaden die naar de correctionele rechtbank kunnen worden doorverwezen, vastgelegd op vijftien jaar. Tot daar mijn betoog over de strafmaat.
De andere, meer technische wijzigingen, die aanvankelijk als spectaculair waren aangekondigd, zijn ongetwijfeld allemaal verdienstelijk. Twee ervan springen echter in het oog.
Ten eerste is er het principe van de alleen zetelende rechter. In plaats van de voorzitter en twee assessoren vroeger wordt nu uitgegaan van de premisse van de afschaffing van de assessoren. In de praktijk zal dat principe grotendeels worden uitgehold, omdat de kamer van inbeschuldigingstelling hiervan kan afwijken.
Ten tweede is er het verbod voor personen met een geregistreerd samenlevingscontract met de beschuldigde om te getuigen. Dat verbod geldt nu al voor gehuwden. Op zich is dat geen verbazingwekkend verbod, maar wat wel verbaasde was dat een lid van de commissie voor de Justitie er in dit verband voor pleitte om de feitelijk samenwonenden van dit verbod uit te sluiten. Het lid verwees daarbij naar het criterium van de passie. Het feitelijk samenwonen zonder samenlevingscontract heeft mijns inziens niets te maken met een verschil in passie. Ik begrijp dan ook niet waarom dit onderscheid wordt gemaakt.
Om alle aangehaalde redenen zal de sp.a zich bij de stemming onthouden.
Mme Marie Hélène Crombé-Berton (MR). - La proposition de loi de M. Mahoux, sur laquelle nous sommes appelés à nous exprimer aujourd'hui, apporte sans conteste une amélioration au système de fonctionnement de la Cour d'assises. Le récent arrêt Taxquet prononcé par la Cour européenne des droits de l'homme aura eu le mérite de faire bouger les choses.
La commission de la Justice du Sénat a effectué un véritable travail parlementaire avec l'aide du ministre de la Justice, Stefaan De Clerck, et de ses collaborateurs. On ne peut que s'en féliciter.
La mise en place d'un système de motivation des décisions du jury est l'objectif principal de la réforme. Le modèle adopté, et j'ai eu l'occasion de le rappeler en commission, n'est pas parfait. Il comprend des avancées positives mais laisse ouverte la question de la motivation a posteriori par un magistrat qui n'a pas participé aux débats.
À cet égard, j'aimerais ranger au rayon des satisfactions de cette réforme l'adoption de deux amendements ayant conduit à la réécriture des articles 151 et 154 contenus dans la proposition de loi.
Pour ce qui est de l'article 151, la suppression du terme « concrètes » au profit d'une référence au prescrit exact de l'arrêt Taxquet est une avancée significative dans la définition de la notion de « motivation ».
Par ailleurs, l'article 154 qui, pour rappel, permet à la cour d'annuler le verdict en cas d'erreur manifeste du jury sur les principales raisons l'ayant conduit à se prononcer, ne fait plus référence aux éléments de droit et de forme mais bien aux éléments de fond, tel que prévu dans l'ancien article 336 du Code d'instruction criminelle.
Il s'agit d'un point positif auquel le MR aura contribué. Cela permet d'éviter l'attribution au juge d'un pouvoir discrétionnaire trop important, pouvoir qui doit rester de la compétence exclusive de la Cour de cassation.
Je regrette toutefois qu'un seul juge puisse décider de la mise en oeuvre de l'article 154. Ce n'était pas le cas auparavant puisque le président était d'office assisté de deux assesseurs. J'aurai l'occasion d'y revenir.
Je déplore également l'extension du champ d'application de cet article au verdict d'innocence. Il s'agit d'une rupture avec la philosophie du texte ancien qui n'autorisait la remise en cause du jugement qu'en cas de culpabilité de l'accusé.
Enfin, pour conclure avec le chapitre portant sur la motivation, j'aimerais rappeler ma remarque préliminaire. En effet, le fait que la motivation soit effectuée a posteriori par un magistrat professionnel qui n'a pas participé aux débats peut conduire à des interprétations susceptibles d'engendrer un certain nombre d'ambiguïtés.
Nous verrons, à l'usage, si le système choisi était ou non adéquat.
Toujours au rang des satisfactions, je me réjouis de la diminution du nombre d'affaires envoyées en assises grâce à l'extension des compétences des tribunaux correctionnels. Ces derniers pourront désormais connaître de crimes sanctionnés d'une peine de vingt ans.
À cet égard, cette petite révolution en matière de répartition des compétences entre les tribunaux justifie encore plus l'adoption par la Chambre de ma proposition de loi visant à instaurer la récidive de crime sur délit qui n'est pas prévue actuellement par le Code pénal. En effet, autoriser le même tribunal, en l'occurrence le tribunal correctionnel, à reconnaître l'existence d'une récidive en cas de délit sur crime tout en lui interdisant de le faire en cas de crime sur délit relèverait de l'ineptie.
Nous avons également eu de longs débats au sujet de l'article 75 et du rôle de l'audience préliminaire. Je pense, en particulier, à la question de la nécessité ou non d'admettre le contrôle de la régularité de la procédure au moment de cette première audience au fond.
Ce contrôle est déjà opéré par la chambre des mises en accusation et l'arrêt rendu par celle-ci est susceptible de faire l'objet d'un recours en cassation. Étant donné que « cassation sur cassation ne vaut » - théorie chère à M. Vandenberghe - il était indispensable de supprimer à l'article 75 la possibilité de réexaminer la régularité de la procédure lors de l'audience préliminaire. Je ne puis donc qu'être satisfaite de l'adoption de mon amendement qui allait dans ce sens.
Par ailleurs, M. Monfils a déposé lors des discussions en commission un amendement visant à assurer le maintien obligatoire du président de la cour et de ses deux assesseurs dès que l'une des parties au procès en faisait la demande. Cet amendement me paraissait tout à fait fondé.
Son rejet a pour navrante conséquence que, dorénavant, le président siégera seul. Pour rappel, il bénéficie d'une voix prépondérante lorsque la délibération du jury aboutit à un verdict de culpabilité prononcé à la simple majorité. Il peut également décider du renvoi devant une autre cour d'assises.
Monsieur le président, chers collègues, vous l'aurez compris, des imperfections subsistent encore. Cependant, si ce texte n'est pas parfait, il a le mérite d'exister. Il apporte entre autres une réponse aux critiques émises par la Cour européenne des droits de l'homme à l'encontre de la Belgique.
Que M. Mahoux en soit félicité !
Le travail réalisé en commission nous a permis d'adopter plusieurs amendements judicieux qui ont considérablement amélioré la qualité du texte. Certes des questions demeurent en suspens. L'avenir nous permettra sûrement d'y répondre.
Je tiens tout particulièrement à remercier les rapporteurs et mes collègues parlementaires qui ont participé activement et de manière constructive à l'aboutissement de ce dossier parfois très technique.
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Als voorzitter van de commissie voor de Justitie ben ik verheugd hier het woord te kunnen nemen en kijk ik tevreden terug op het werk dat wij de voorbije weken hebben verricht, waardoor vandaag over twee wetsvoorstellen kan worden gestemd.
De acceleratie van de behandeling van dit dossier, dat toch al een paar maanden op tafel lag, is mogelijk gemaakt door een aantal personen die ik wil bedanken. Het gaat zeker om de minister, die mensen heeft samengebracht om de laatste moeilijke discussiepunten op te lossen. Naast hem hebben nog anderen aan de inspanningen deelgenomen: medewerkers van zijn kabinet, waarbij ik mevrouw Penne wil vermelden, die het werk tot de laatste snik volgt. Verder gaat het om ambtenaren van de Senaat en de persoonlijke medewerkers van de parlementsleden, die heel wat werk hebben verricht om het debat helemaal rond te krijgen. Ik dank ook de collega's. De debatten in de commissie waren soms snedig, maar meestal zeer constructief en ze hebben bijgedragen tot de verbetering van het werkstuk.
Hetgeen we vandaag behandelen is niet de laatste weken ontstaan, het is het resultaat van een debat dat in onze samenleving al een aantal jaren aan de gang was. Vandaag bereiken we het eindpunt van een lang proces.
Er werden discussies gevoerd in de hoven zelf en in de samenleving rond de procedure, rond de rol van een jury, en discussies over het voorafgaande onderzoek.
Vorige legislatuur - in 2004 - werd hieromtrent een commissie opgericht met professor Verstraeten als voorzitter. In maart presenteerde ze al een tussentijds verslag, waarin twee fundamentele mogelijkheden werden voorgesteld.
Ofwel schafte men het hof van assisen in zijn huidige vorm af, waarbij men suggereerde om naar analogie met de rechtbanken van koophandel over te gaan naar een gemengde rechtbank, waaraan ook leken kunnen participeren om de burgers enige inspraak te geven. Ofwel behield men het hof en zijn procedure, mits het grondig werd hervormd.
Toenmalig minister van Justitie Onkelinx verklaarde dat de eerste optie niet wenselijk was en gaf een mandaat aan genoemde commissie om de tweede optie, de modernisering van de huidige assisenprocedure, uit te werken. De collega's Philippe Mahoux en Philippe Monfils hebben dan met hun wetsvoorstellen het debat dat we vandaag voeren, mee vorm gegeven.
Zowel de commissie-Verstraeten als de Hoge Raad voor de Justitie waren nogal negatief over het hof van assisen en vooral over het inschakelen van een jury. Ik citeer het eerste advies van de Hoge Raad voor de Justitie: `Een meerderheid van de leden van de commissie heeft, na een afweging van deze pro's en de contra's, zijn voorkeur uitgedrukt voor de afschaffing van het hof van assisen.
De Hoge Raad is, net zoals de commissie, van mening dat de argumenten voor de afschaffing van het hof van assisen in zijn huidige vorm zwaarder wegen dan de argumenten die pleiten voor het behoud ervan.'
Genoemde instellingen pleiten voor een volledige professionalisering, met eventuele invoering van `échevinage', waardoor de burger gestalte kan geven aan de uitspraak.
Politici hebben er terecht voor gekozen de optie van een jury te behouden. Ik ben gelukkig dat de Hoge Raad voor de Justitie ons in een genuanceerd advies geholpen heeft om het project vorm te geven.
Open VLD kan zich helemaal vinden in het bereikte akkoord.
Er is vaak gezegd dat de bestaande procedure te belastend is voor een hof van assisen. Het verheugt ons dat men nu kiest voor één voorzitter bijgestaan door een jury maar waarbij de kamer van inbeschuldigingstelling op verzoek of ambtshalve twee bijzitters kan aanwijzen.
Nu is het afwachten wat het principe van één voorzitter in de praktijk zal geven. Alleszins zullen de hoven de assisenprocedure met minder mankracht tot een goed einde kunnen brengen.
We stellen het op prijs dat een gespecialiseerde opleiding wordt gevraagd om in aanmerking te komen als voorzitter van een hof van assisen naar analogie met de specialisatie vereist van onderzoeksrechters, beslagrechters, rechters voor de jeugdrechtbank.
Het aantal juryleden wordt op twaalf behouden. Mevrouw Van dermeersch had kritiek op de wijzing van de leeftijdsgrens voor de juryleden. Wij denken dat een jury een zo goed mogelijke afspiegeling moet zijn van de samenleving en gaan dan ook akkoord met zowel de verlaging als de verhoging van de leeftijdsgrenzen voor de juryleden. In een vergrijzende maatschappij is het logisch dat ook oudere mensen deel kunnen uitmaken van een jury. Ook beide geslachten zouden goed moeten vertegenwoordigd zijn als een jury een spiegel van de maatschappij wil zijn.
Over de motivering is een goed compromis gesloten. Omdat de kans tot beïnvloeding te groot is, is het gezamenlijke beraad waarin een aantal voorstellen voorzag, uiteindelijk niet behouden.
We vinden het goed dat de jury alleen beraadslaagt over de schuldvraag, maar daarna samen met de voorzitter of de twee bijzitters de motivering opstelt.
Ik wil benadrukken dat het hele proces van de hervorming van het hof van assisen al aan de gang was op het ogenblik dat het arrest-Taxquet geveld werd. Dat arrest heeft wel de druk opgevoerd en de zaken bespoedigd.
Na de uitspraak zullen de gezworenen dus samen met de voorzitter hun motivatie opstellen. Dat heeft als voordeel dat de beroepsrechter in voorkomend geval kan vaststellen dat de jury zich vergist heeft. Nieuw is dat niet, want het is al driemaal gebeurd dat een proces om die reden herzien wordt. Mogelijk zal men nu wel meer dan vroeger tijdens de motivering vaststellen dat de jury gedwaald heeft. De toekomst zal uitwijzen of we voor een correcte en nuttige vernieuwing hebben gekozen.
Wat het hoger beroep betreft, hebben we de bestaande mogelijkheden van het hof van cassatie gehandhaafd. Wel werd de rol van het hof licht uitgebreid aangezien het zich over de motivering zal kunnen uitspreken.
In verband met de bevoegdheden hebben we een eerlijke poging gedaan om het aantal zaken voor het hof van assisen te reduceren. De bevoegdheden van de correctionele rechtbanken zijn uitgebreid en de kamer van inbeschuldigingstelling zal meer kunnen doorverwijzen naar de correctionele rechtbanken.
We hebben een evenwicht gezocht en ook hier zal de toepassing in de praktijk moeten uitwijzen in welke mate het aantal processen voor het hof van assisen zal worden verminderd. Wij vinden deze hervorming echter een goede oplossing en we zullen ze volop steunen.
Ook de procedure wordt verlicht. Er wordt een preliminaire zitting toegevoegd. Wij hadden die zitting liever een ruimer toepassingsgebied gegeven. Uit de discussies is echter gebleken dat dit moeilijk lag en dus zal men zich in die zitting vooral uitspreken over de getuigen.
Ook het feit dat geprobeerd zal worden de volledige procedure te beperken tot drie dagen voor mensen die schuldig pleiten, en in de andere gevallen tot vijf dagen, moet leiden tot een snellere procesvoering voor het hof van assisen. De beperking van de procedure tot vijf dagen is uiteraard maar mogelijk omdat wij ervoor hebben geopteerd dat het verslag over de vaststellingen betreffende het verloop van het onderzoek door één persoon zal worden toegelicht, dat ook het moraliteitsonderzoek in principe door één persoon zal worden toegelicht en dat alleen nieuwe getuigen mogen worden opgeroepen als tijdens de debatten nieuwe elementen aan het licht komen.
De heer Vandenberghe is er ook in geslaagd de bepalingen inzake de getuigenis van gehuwde koppels te moderniseren en aan te passen aan de realiteit, zodat ook wettelijk samenwonenden van de getuigenis worden uitgesloten.
We hebben de jongste weken een interessant werkstuk uitgewerkt. Jammer genoeg zal de Kamer ons werk de komende dagen niet kunnen voltooien. Het voordeel is dan misschien wel dat de kamerleden er tijdens de vakantie rustig kunnen over nadenken en dat ze hier en daar wat schoonheidsfoutjes kunnen wegwerken.
Open VLD zal zich zowel in de Kamer als in de Senaat constructief opstellen om dit werkstuk tot een goed einde te brengen.
De heer Pol Van Den Driessche (CD&V). - Voor een niet-jurist was het een bijzonder leerrijke ervaring om deel te nemen aan deze boeiende discussie over een instelling die een zwaar en soms passioneel verleden torst. Iemand heeft in de commissie het hof van assisen vergeleken met een oude dame die best op pensioen werd gesteld. Dat vond ik toch enigszins een oneerbiedige vergelijking voor deze instelling. Dat voorstel heeft het gelukkig niet gehaald.
Ik ben bijzonder blij dat de basisprincipes van de post-Franse revolutie gerespecteerd werden en dat de volksjury wel degelijk behouden blijft voor de zwaarste misdrijven, met inbegrip van de persdelicten.
Ik feliciteer de indieners van het wetsvoorstel: de heren Mahoux, Monfils, Vandenberghe, Van Parys en anderen. Ik waardeer ook dat de minister, ondanks zijn overvolle agenda, zo veel tijd heeft vrijgemaakt.
Toch wil ik één vrees vertolken die ook door de mensen op het terrein wordt gedeeld, namelijk dat de kamers van inbeschuldigingstelling door deze hervorming nog meer macht krijgen. Hopelijk gaan de kamers van inbeschuldigingstelling daar wijs en voorzichtig mee om, zeker in een tijd waarin het geloof in de magistratuur en in het gerecht enkele tikken heeft gekregen.
Ik hoop bovenal dat de voorgestelde hervorming van het hof van assisen de eerste stap kan zijn in een reeks van grote hervormingen binnen justitie. Ik weet dat de minister hiervan werk wil maken. Hopelijk slaagt hij erin om ook medewerking te vinden voor de andere hervormingen die noodzakelijk zijn om het vertrouwen in de justitie te herstellen.
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Het hof van assisen en de assisenprocedure blijven bestaan. Dat heb ik alle partijen vandaag horen bevestigen. Binnen de politieke wereld was dat al langer duidelijk, maar voor de buitenwereld was dat niet evident. Vandaag geeft de Senaat aan dat voor het hof van assisen een rol is weggelegd in de behandeling van specifieke misdrijven.
Dat verheugt me. Zelf heb ik ooit voor een hof van assisen gepleit en ik heb de procedure ook altijd verdedigd. Ondanks de talrijke adviezen van beroepsmagistraten en de Hoge Raad voor de Justitie, dat een dubbelzinnig advies verleende, heeft de politieke wereld een duidelijke keuze gemaakt.
Ik hoop dat het debat met dit duidelijke signaal van de Senaat enigszins luwt, ook al besef ik dat de assisenprocedure altijd aanleiding zal geven tot discussies.
J'adresse bien sûr ces remerciements à M. Mahoux qui a pris l'initiative de cette proposition, à MM. Monfils, Vandenberghe, Van Parys, Van Den Driessche et aux autres membres de la commission de la Justice. Le débat a eu pour point de départ un rapport rédigé sous la direction du Pr Verstraeten en décembre 2005. Ce fut un beau débat qui m'a rappelé quelque peu les discussions que nous avions eues, durant la période « Dutroux », sur de nombreux projets en réunion de la commission de la Justice du Sénat. Ces débats étaient de grande qualité et ont mené à de bonnes législations. Je suis très content d'avoir retrouvé cette excellente dynamique qui nous permet de pouvoir encore discuter et voter cette proposition de loi aujourd'hui.
Ik dank de voorzitter die de discussies in goede banen heeft geleid, evenals de diensten van de Senaat en de administratie. Mijn bijzondere dank gaat uit naar Hildegard Penne, die dag en nacht aan de teksten heeft gewerkt.
Jo Vandeurzen stelde in zijn beleidsverklaring van 5 november 2008: `Uit het eindrapport van de commissie zullen delen geselecteerd worden die bijdragen tot volgende doelstellingen:
1. verbetering van de efficiëntie en de doelmatigheid van de assisenprocedure;
2. een betere afbakening van de bevoegdheid van het hof van assisen;
3. tegemoetkomen aan de huidige maatschappelijke normen en verzuchtingen, zoals de vraag tot motivering, een uitgebreidere vorm van controle van de uitspraken.
Het is onze ambitie om in de loop van 2009 een wetsontwerp voor te leggen aan het Parlement.'
Het is een wetsvoorstel geworden, dat vandaag een ontwerp wordt als het aan de Kamer wordt voorgelegd.
De drie genoemde elementen vormen de basis van het wetsvoorstel. Er is een verbetering van de efficiëntie met verschillende elementen: de opleiding, de ambitie om de termijnen in te korten, de informatie voor de jury, de aandacht voor het genderevenwicht en de leeftijd van de juryleden. Die punten zijn al uitgebreid toegelicht en hoef ik niet te herhalen.
Een betere afbakening van de bevoegdheden van het hof van assisen vormt een essentieel en wellicht zelfs het meest cruciale element van de correctionalisering enerzijds, waarbij de kamer van inbeschuldigingstelling een belangrijke rol zal spelen, en van een snellere en betere afhandeling van de assisenprocedures anderzijds. In tegenstelling tot een correctionele procedure heeft een assisenprocedure een grotere weerklank en krijgt zij meer media-aandacht. Bij een assisenprocedure kunnen ook meer partijen worden betrokken. Veel slachtoffers kunnen zich middels die procedure enigszins verzoenen met de feiten en voelen zich iets beter begrepen. Het louterende effect van een assisenprocedure mag niet worden onderschat. Daarom is het positief dat nu eindelijk een goede afbakening tussen de correctionalisering en een procedure voor het hof van assisen werd uitgewerkt.
Ik heb het arrest-Taxquet van januari jongstleden, dat ons verplicht het probleem van de motivering op te lossen, aangegrepen om enige druk te leggen. Alleszins moet er zo spoedig mogelijk een wettelijke basis komen voor een totaal vernieuwde procedure waarin de uitspraak wordt gemotiveerd en wordt tegemoetgekomen aan het arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens. Ik ben tevreden dat we ons hierbij niet hebben beperkt tot een soort steekvlamwet, maar het geheel van de procedure hebben gemoderniseerd.
Natuurlijk is er nog werk aan de winkel. Zelf zal ik nagaan hoe die hervorming zal worden uitgevoerd. Hierbij denk ik onder meer aan opleiding en informatiesessies voor juryleden. Daarvoor moeten hedendaagse, originele methodes worden uitgewerkt, zoals video's en totaalpakketten, opdat de betrokkenen perfect worden voorbereid op hun opdracht. Ik zal daartoe zo spoedig mogelijk de nodige initiatieven nemen.
Ook het moraliteitsonderzoek moet praktisch worden uitgewerkt en gestroomlijnd.
Deze bespreking heeft eens te meer duidelijk aangetoond dat we het debat over de nietigheden, het algemeen deel van het Strafwetboek, de strafvordering, in het najaar moeten durven aangegaan. Alleszins zeg ik mijn volle medewerking daaraan toe. Nu we de kleine Franchimont hebben afgewerkt, is dat onze volgende opdracht.
Ik engageer me ertoe het werkstuk van de Senaat in de Kamer te verdedigen.
Il me revient à présent de défendre votre travail à la Chambre. Ce ne sera pas facile, je le sais. J'ai déjà convaincu les députés de traiter les deux projets dès le 1er septembre, sans attendre la rentrée d'octobre. L'objectif est de se prononcer sur ces textes au début de la nouvelle année politique. J'espère que ce sera possible.
De toute façon, je défendrai bec et ongles ce texte de qualité car il répond à de nombreuses demandes et permettra, je crois, à de nombreux procès de se dérouler dans de meilleures circonstances.
Je vous remercie tous du travail considérable qui a été réalisé, et j'espère que cette proposition sera adoptée tout à l'heure.
M. le président. - Je vous remercie, monsieur le ministre, de votre appréciation du travail du Sénat.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Vóór het sluiten van de algemene bespreking wil ik graag nog reageren op de uiteenzetting van collega Swennen. Hij zei namelijk dat de wijzigingen van de verjaringstermijnen, indien de kamer van inbeschuldigingstelling verzachtende omstandigheden aanneemt, achteraf kunnen leiden tot het niet vervolgen van de misdaad. Ik zou niet willen dat de duizenden juristen en andere kijkers die onze debatten op internet volgen op het verkeerde been worden gezet door de gezaghebbende uiteenzetting van senator Swennen. We hebben dat probleem tijdens de bespreking in de commissie voor de Justitie natuurlijk wel erkend en het in artikel 8 ook opgelost. Ik citeer even artikel 8 tot wijziging van artikel 21 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering: `Nochtans is de termijn vijftien jaar ingeval dit misdrijf een misdaad is die behoort tot de bevoegdheid van het hof van assisen ongeacht of de kamer van inbeschuldigingstelling toepassing maakt van haar bevoegdheid overeenkomstig artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden.'
-La discussion générale est close.