4-1356/1 | 4-1356/1 |
11 JUNI 2009
Soms liggen leven en dood heel dicht bij elkaar. Voor sommige ouders is het een pijnlijke realiteit wanneer zij geconfronteerd worden met een doodgeboren kind. In de medische wereld spreekt men dan van « perinatale sterfte ». De verwerking van de pijn en het verdriet van dergelijk verlies is een moeizaam en pijnlijk proces. Het wordt nog moeilijker wanneer zelfs de omgeving het verlies niet erkent. Tot voor enkele jaren kregen levenloos geboren kinderen officieel geen naam. Ouders mochten hun kind bij de aangifte op de burgerlijke stand niet de naam geven die zij voor hun kind uitgekozen hadden. Er werd enkel een notitie gemaakt in het huwelijksboekje. Nochtans is een naam geven meer dan louter een formaliteit. Het helpt ouders om het verlies te concretiseren en bewust en intens afscheid te nemen van hun kind.
De wet van 27 april 1999 heeft een artikel 80bis ingevoegd in het Burgerlijk Wetboek, waardoor de ouders de mogelijkheid krijgen om hun levenloos geboren kind ook officieel een voornaam te geven. Dit kan evenwel pas na een zwangerschap van minstens 180 dagen of 26 weken en dit luidens de bepalingen van de ministeriële omzendbrief van de minister van Justitie van 10 juni 1999 (Belgisch Staatsblad van 1 juli 1999).
Ten gevolge van de huidige stand van de wetenschap kunnen kinderen thans soms in leven gehouden worden wanneer ze geboren worden bij een zwangerschapsduur van 22 of 23 weken (normale zwangerschapsduur : 37-41 weken). De situatie in België werd recent onderzocht door middel van een landelijk onderzoek waar Bart Van Overmeire, professor of Neonatalogy aan het Universitair Hospitaal Antwerpen aan meewerkte. Deze studie leerde dat ook in België kinderen die geboren worden bij een zwangerschapsduur van 22 of 23 weken, weliswaar tijdelijk, kunnen overleven. Het SPE (Studiecentrum Perinatale Epidemiologie) hanteert als norm voor de registratie van geboortes in Vlaanderen : « de geboorte van een kind, levend of dood, van ≥ 500 gram of van ≥ 22 weken. Zijn het gewicht en de zwangerschapsduur onbekend, dan geldt een lengte van ≥ 25 cm als criterium. ».
Ook in Nederland gaan stemmen op om de aldaar geldende minimale zwangerschapsduur van 24 weken (of 168 dagen) te verlagen.
Sinds jaren worden de neonatale afdelingen van de ziekenhuizen geconfronteerd met de wens van ouders om hun veel te vroeg geboren baby als een volwaardig kind te kunnen erkennen en te behandelen, ook op administratief vlak (voornaam, familienaam, aangifte van geboorte en overlijden, volwaardige begrafenis/crematie), zelfs als het kindje maar zeer kort geleefd heeft of zelfs doodgeboren is, en dit onafhankelijk van de zwangerschapsduur.
Er wordt veel begrip opgebracht voor deze ouders en men tracht hen steeds zoveel mogelijk in hun verdriet en verwerkingsproces bij te staan.
Professor Bart van Overmeire stelt het volgende : « Er is momenteel de grens van 180 dagen, 22 of 23 weken zou dan 154 of 160 dagen betekenen. Ik vind het zeer positief dat er een wetsvoorstel in voorbereiding is dat tegemoet kan komen aan deze problemen en wensen van de ouders. In de praktijk hebben we als neonatoloog voornamelijk te maken met kinderen geboren vanaf een zwangerschapsduur van 22 of 23 weken, vermits bij kortere zwangerschapstermijnen meestal enkel de gynaecoloog, huisarts of vroedvrouw betrokken zijn bij de zwangerschap/miskraam. Of we steeds alle huidige beschikbare wetenschappelijke middelen en medische technieken onbeperkt dienen in te zetten om kinderen die geboren worden na 22-23 weken een (soms erg kort en weinig kwalitatief) leven te bezorgen is uiteraard een hele andere discussie, die ook onder medici en wetenschapsmensen gevoerd wordt. Voor zover ik echter op de hoogte ben, lijkt mij deze discussie geen bezwaar te vormen voor het positieve van het wetsvoorstel waaraan wordt gewerkt. ».
Professor doctor L. Verhofstadt-Denève (Universiteit Gent, Department of Developmental, Personality and Social Psychology) verwoordt het als volgt : « Mijn standpunt is dat vanuit psycho-sociaal oogpunt het (1) een goede zaak zou zijn dat ouders dit kunnen officialiseren, wat naar alle waarschijnlijkheid het pijnlijke rouwproces zal verlichten; (2) maar het in geen geval een verplichte aangelegenheid mag worden waarbij ouders zich schuldig gaan voelen (of strafbaar zouden worden gesteld) indien zij hun doodgeboren kind niet zouden aangeven. ».
Volgens de vereniging Met Lege Handen, zelfhulpgroep voor ouders met een overleden baby, mag de discussie inderdaad niet gaan over het feit dat een kind medisch gezien al dan niet levensvatbaar is. Voor ouders die hun kind verliezen maakt het niet uit of hun kind geboren werd op 147 of op 187 dagen.
Samenvattend kan worden gesteld dat een miskraam na drie, vier of vijf maanden in de meeste gevallen even pijnlijk en traumatisch is als na zes maanden. En hoewel de wetenschap al in staat is om een zeer vroeg geboren kind in leven te houden, wensen wij de wetenschappelijke levensvatbaarheid van een menselijk wezen niet echt als uitgangspunt te nemen. Wij zijn van oordeel dat in casu een gevoelsmatige en psychische invalshoek even belangrijk is. Reden waarom wordt voorgesteld de mogelijkheid tot het opmaken van een akte van aangifte van een levenloos kind in te voeren vanaf de vierde maand of na een zwangerschapsperiode van 12 weken. Vermits het ook niet de bedoeling mag zijn de ouders tot aangifte van het doodgeboren kind te dwingen, wordt een facultatief karakter bij een zwangerschapsduur van 12 tot en met 26 weken ingebouwd in de wet.
Huidig wetsvoorstel sluit perfect aan bij het nieuwe Vlaamse decreet op de begraafplaatsen en de lijkbezorging van 16 januari 2004 dat bepaalt dat levenloos geboren kinderen die de wettelijke levensvatbaarheidgrens nog niet hebben bereikt, na een zwangerschapsduur van minstens 12 volle weken kunnen worden begraven of gecremeerd. Dit zal na goedkeuring van huidig voorstel kunnen gebeuren met vermelding van naam en voornaam.
Er is ook de mogelijkheid om de naam van het levenloos geboren kind in de « akte van aangifte van levenloos kind » te vermelden. Wij zien geen enkel wettelijk beletsel om dit niet te doen, vermits het opnemen van de familienaam in deze akte ons inziens geen enkel rechtsgevolg kan hebben.
De vermelding van de naam van de vader in de akte van aangifte van een levenloos kind is verplicht wanneer de ouders gehuwd zijn. Aangezien de wet van 1 juli 2006 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de vaststelling van de afstamming en de gevolgen ervan sinds 1 juli 2007 in werking is getreden, is deze vermelding ook verplicht als de ouders niet gehuwd zijn en als aan één van twee voorwaarden is voldaan. Deze twee voorwaarden zijn dat de vader het kind vóór de geboorte heeft erkend of dat de vader het kind niet heeft erkend, maar om de opneming van zijn naam heeft gevraagd en de moeder daarvoor toestemming heeft gegeven.
Dit wetsvoorstel doet geen afbreuk aan het algemeen beginsel dat de persoonlijkheid van de mens slechts aanvangt met de geboorte en niet met de verwekking en dat het kind bovendien levend en levensvatbaar geboren moet worden om persoonlijkheid en burgerlijke rechten en plichten te krijgen.
In zijn advies aan de commissie voor Justitie van de Senaat, tijdens de behandeling van de wetsvoorstellen die geleid hebben tot het huidige artikel 80bis, stelt professor Senaeve trouwens dat het opnemen van de naam in de akte geen enkel rechtsgevolg creëert in hoofde van het kind, vermits het kind nooit rechtspersoonlijkheid zal hebben (het wordt niet levend en levensvatbaar geboren) en dus geen rechten of plichten kan verwerven.
Ten slotte is er een overgangsbepaling zodat ouders van wie een kind levenloos geboren werd voor de inwerkingtreding van deze wet ook de mogelijkheid zouden hebben het kind nog een naam te geven.
Martine TAELMAN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 80bis van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 april 1999 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 1 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) in het eerste lid worden de woorden « na een zwangerschapsduur van ten volle twaalf weken » ingevoegd tussen de woorden « Wanneer een kind is overleden » en de woorden « op het ogenblik van de vaststelling van de geboorte »;
b) tussen het eerste en het tweede lid wordt het volgende lid ingevoegd :
« De aangifte is facultatief voor een kind dat geboren wordt na een zwangerschapsduur van ten volle twaalf tot en met zesentwintig weken. »;
c) in het tweede lid, dat het derde lid wordt, worden in 4º de woorden « de naam en » ingevoegd voor de woorden « de voornamen ».
Art. 3
Artikel 328, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 31 maart 1987 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 1 juli 2006, wordt vervangen als volgt :
« Zij kan bovendien geschieden ten gunste van :
1º een verwekt kind, ook indien dit noch levend noch levensvatbaar geboren wordt na een zwangerschapsduur van ten volle twaalf weken;
2º een overleden kind indien dit kind afstammelingen heeft nagelaten.
In geval van een overleden kind zonder afstammelingen, kan de erkenning slechts geschieden binnen een jaar na de geboorte van het kind ».
Art. 4
Ouders van wie een kind levenloos geboren werd vóór de inwerkingtreding van deze wet en waarvan de voornaam vermeld staat in de akte van aangifte van een levenloos kind of in de kant van de akte bedoeld in artikel 2 van het decreet van 4 juli 1806 aangaande de manier van opstelling van de akte waarbij de ambtenaar van de burgerlijke stand constateert dat hem een levenloos kind werd vertoond, kunnen binnen één jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de ambtenaar van de burgerlijke stand vragen dat de naam van het kind wordt ingeschreven in deze akten.
26 mei 2009.
Martine TAELMAN. |