4-1347/1 | 4-1347/1 |
28 MEI 2009
Momenteel wordt het recht van antwoord in de audiovisuele sector geregeld door de wet van 23 juni 1961. Krachtens deze wet betreffende het recht tot antwoord kan elke natuurlijke of rechtspersoon die in een periodiek geschrift of in een audiovisuele uitzending, uitgave of programma van periodieke aard, is genoemd, een recht tot antwoord vorderen, dat wordt uitgeoefend conform de strikte voorwaarden die in de wet zijn vastgelegd. De genoemde persoon moet uiteraard blijk geven van enig belang om het recht van antwoord te kunnen uitoefenen.
De huidige wettelijke voorschriften kunnen momenteel niet worden toegepast op nieuwe communicatiemiddelen zoals internetsites.
Het internet heeft een nieuwe vorm van wereldwijde supersnelle communicatie mogelijk gemaakt, die voor iedereen toegankelijk is. Internetsites, blogs en discussiegroepen zijn volwaardige nieuwe vormen van informatie, waar een groot deel van de bevolking dagelijks gebruik van maakt.
Processen wegens laster en eerroof op het internet komen de jongste jaren almaar vaker voor en alles wijst erop dat dit soort processen zich in de komende jaren nog meer zullen voordoen. In een vonnis van de correctionele rechtbank te Brussel van 14 november 2007 werd evenwel een vordering van recht tot antwoord op een communiqué dat op het internet was verschenen onontvankelijk verklaard omdat « le législateur de 1961 ne pouvait imaginer d'autre forme d'écrit périodique que celui imprimé sur papier; [...] Attendu en conséquence que la loi du 23 juin 1961 ne s'applique pas au cas d'espèce, la communication visée ne répondant pas au prescrit de l'article 1er de la loi » (1) .
Uit dat vonnis blijkt dat het absoluut noodzakelijk is om in ons rechtsbestel een mogelijkheid tot recht van antwoord op het internet in te voeren. Het recht tot antwoord is een bijzonder geschikt rechtsmiddel in de onlinecommunicatie, aangezien de betwiste informatie onmiddellijk kan rechtgezet worden en het technisch zeer gemakkelijk is om het antwoord van de betrokken personen in te lassen.
De Raad van Europa heeft een aanbeveling gedaan to « introduce a right of reply, which allows a rapid correction of incorrect information in online or off-line media » (2) .
Met dit wetsvoorstel wordt in de wet van 23 juni 1961 een nieuw hoofdstuk IIbis ingevoegd met betrekking tot de nieuwe informatie- en communicatietechnologie, dat het voor natuurlijke personen en rechtspersonen, die bij naam genoemd worden op het internet, mogelijk maakt om een recht van antwoord uit te oefenen zoals dat voor de andere communicatiemiddelen kan.
Artikel 2
Invoeging van een nieuw artikel 15bis, § 1 : dit artikel bevat de definities van de technische terminologie die in deze wet wordt gebruikt. De definities zijn bewust zeer ruim geformuleerd opdat geen internetcommunicatiemiddelen zouden worden uitgesloten die momenteel nog niet bekend zijn.
Invoeging van een nieuw artikel 15bis, § 2 : dit artikel is geïnspireerd op de bepalingen die al bestaan voor het recht van antwoord inzake periodieke geschriften. De verwijzing naar de nationaliteit en de verblijfplaats werd toegevoegd omdat de nieuwe communicatiemiddelen een veel ruimere verspreiding van informatie mogelijk maken.
Artikel 4
Invoeging van een nieuw artikel 15bis, § 3 : dit artikel bepaalt binnen welke termijn de aanvraag tot antwoord moet worden ingediend. Er lagen voor de wetgever verschillende mogelijkheden open. We zijn ervan uitgegaan dat het moment van de verschijning op de internetsite de begindatum is van een termijn van drie maanden. Aangezien er permanent informatie op het internet te vinden is, zou elke andere termijn een eeuwigdurend recht van antwoord tot gevolg gehad hebben.
Het artikel voert een getrapte aansprakelijkheidsregeling in. Als de auteur van het betwiste artikel bekend is, moet de aanvraag tot hem worden gericht. Wanneer de auteur niet bekend is, moet de aanvrager zijn antwoord richten aan de webhost van de site. We vinden dat de internet access providers niet aansprakelijk gesteld kunnen worden voor de informatie die via hun netwerken passeert.
Invoeging van een nieuw artikel 15bis, § 4 : dit artikel bepaalt welke vermeldingen de aanvraag tot antwoord moet bevatten en op welke manier het antwoord ter beschikking moet worden gesteld.
Invoeging van een nieuw artikel 15bis, § 5 : dit artikel geeft de auteur van de passage die aanleiding geeft tot het recht van antwoord de mogelijkheid om de betwiste passage te schrappen, zonder het antwoord te hoeven inlassen, indien de eiser dat uitdrukkelijk vraagt.
Artikel 7
Invoeging van een nieuw artikel 15ter : dit artikel neemt de bepalingen van de wet van 1961 over in het geval het recht van antwoord niet wordt uitgevoerd.
Christine DEFRAIGNE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord, wordt een hoofdstuk IIbis ingevoegd, met als titel « Onlinecommunicatiediensten voor het publiek », dat de artikelen 15bis en 15ter bevat, luidende :
« Hoofdstuk IIbis. — Onlinecommunicatiediensten voor het publiek »
Artikel 15bis. — § 1. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
1º onlinecommunicatiedienst voor het publiek : elke overdracht, op individueel verzoek, van numerieke gegevens die niet valt onder de briefwisseling met een privé-karakter, door middel van een systeem van elektronische communicatie die een wederzijdse uitwisseling van gegevens mogelijk maakt tussen verzender en ontvanger;
2º auteur of content provider : de persoon die verantwoordelijk is voor het uitgeven en het publiceren van een internetsite;
3º webhost of hosting provider : natuurlijke of rechtspersoon die, zelfs gratis, met het oog op de ter beschikkingstelling van het publiek door providers van onlinecommunicatiediensten, signalen, geschriften, beelden, geluiden of berichten van allerlei aard opslaat;
§ 2. Onverminderd andere rechtsmiddelen, heeft elke natuurlijke of rechtspersoon, ongeacht zijn nationaliteit of verblijfplaats, die in een onlinecommunicatiedienst voor het publiek bij name is genoemd of impliciet aangewezen, het recht binnen drie maanden kosteloze inlassing van een antwoord te vorderen.
De wetenschappelijke, artistieke of letterkundige kritiek echter levert slechts een recht van antwoord op indien dit ten doel heeft een zakelijk element recht te zetten of een aantasting van de eer af te weren.
Indien de bedoelde persoon overleden is, behoort het recht van antwoord aan al de bloedverwanten in de rechte linie en aan de echtgenoot of, bij ontstentenis van dezen, aan de naaste bloedverwanten; het recht wordt slechts eenmaal en door de meest gerede onder hen uitgeoefend; indien, op de dag van het overlijden van de genoemde of aangewezen persoon, de bij het eerste lid bepaalde termijn van drie maanden is ingegaan, beschikken de rechthebbenden alleen over het nog overblijvende gedeelte van die termijn.
§ 3. De aanvraag tot antwoord moet binnen de drie maanden worden verstuurd, vanaf de datum van ter beschikkingstelling voor het publiek, aan de auteur van het betwiste artikel, dat door een provider van onlinecommunicatiediensten voor het publiek op het internet is geplaatst.
Indien de auteur niet bekend is, moet de aanvraag tot antwoord worden gestuurd naar de webhost die de ter beschikkingstelling van het betwiste artikel aan het publiek mogelijk maakt en die verantwoordelijk is voor de publicatie van het recht tot antwoord.
§ 4. De aanvraag tot antwoord bevat de referenties van het bericht, de manier waarop men toegang krijgt tot de onlinecommunicatiedienst voor het publiek en, indien hij vermeld is, de naam van de auteur. De aanvraag vermeldt ook of het gaat om een tekst, geluid of beelden. Ze vermeldt de betwiste passages en de inhoud van het gevorderde antwoord.
Het antwoord moet kosteloos in zijn geheel worden opgenomen zonder tussenvoeging, binnen de drie dagen na ontvangst ervan, het moet op dezelfde wijze toegankelijk zijn en op dezelfde plaats en in dezelfde lettertekens worden opgenomen als de tekst waarop het betrekking heeft. Ongeacht de aard van het bericht waarop het betrekking heeft, mag het antwoord niet meer bedragen dan duizend lettertekens of het dubbel van de ruimte ingenomen door de passage die het recht tot antwoord rechtvaardigt.
De in de zaak betrokken persoon mag ineens het recht tot antwoord uitoefenen op passages die achtereenvolgens zijn verschenen.
Het antwoord wordt ter beschikking gesteld van het publiek door de auteur van de publicatie, of, in voorkomend geval door de webhost bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder gelijkaardige voorwaarden als het bedoelde bericht en het wordt voorgesteld als het gevolg van de uitoefening van het recht tot antwoord. Het antwoord wordt hetzij gepubliceerd volgend op het betwiste bericht, hetzij toegankelijk gemaakt vanuit het betwiste bericht. Wanneer het bericht niet meer ter beschikking wordt gesteld van het publiek, wordt aan het antwoord een verwijzing naar het bericht toegevoegd en een vermelding van de datum en de duur van ter beschikkingstelling van het publiek.
Het antwoord blijft toegankelijk gedurende dezelfde periode als die waarin het artikel of het bericht dat daartoe aanleiding geeft, ter beschikking wordt gesteld van het publiek door de auteur of door de webhost bedoeld in artikel 4, tweede lid. Die periode duurt ten minste een dag.
Wanneer het antwoord ter beschikking gesteld wordt van het publiek door middel van periodieke elektronische post, dient de uitgever van de publicatie het antwoord in te lassen in de uitgave die volgt op de ontvangst van de aanvraag tot recht van antwoord.
Indien de informatie die aanleiding gaf tot het recht van antwoord ter beschikking blijft van het publiek in een elektronisch archief, moet het antwoord ook van daaruit toegankelijk zijn.
Kan worden geweigerd, de inlassing van elk antwoord :
1º Dat niet onmiddellijk in verband staat met de bestreden tekst;
2º Dat beledigend is of in strijd met de wetten of de goede zeden;
3º Dat zonder noodzakelijkheid derden in de zaak betrekt;
4º Dat opgesteld is in een andere taal dan die van het bericht dat het recht tot antwoord rechtvaardigt.
§ 5. De persoon die een aanvraag indient tot uitoefening van het recht van antwoord kan daarbij bepalen dat de aanvraag vervalt indien de auteur ermee instemt om het bericht, dat aanleiding heeft gegeven tot de uitoefening van dat recht, geheel of gedeeltelijk te schrappen of te verbeteren. De aanvraag bepaalt dan de passages van het bericht waarvan de schrapping wordt gevraagd of de strekking van de beoogde rechtzetting van het bericht. De auteur moet het antwoord niet inlassen indien hij overgaat tot de gevraagde schrapping of rechtzetting binnen de drie dagen na ontvangst van de aanvraag.
Artikel 15ter. — In geval van overtreding van artikel 15bis, § 4, wordt de uitgever gestraft met een geldboete van 26 tot 5 000 euro.
Artikel 85 van het Strafwetboek is op dit misdrijf van toepassing.
Indien de dag van het vonnis het antwoord nog niet werd opgenomen, gelast de rechtbank de opneming binnen een termijn die zij vaststelt; zij veroordeelt bovendien de uitgever tot een geldboete van 100 euro per dag vertraging van het verstrijken vanaf deze termijn; in een speciaal met redenen omklede beschikking kan zij verklaren dat het gedeelte van het vonnis dat de opneming beveelt uitvoerbaar is bij voorraad niettegenstaande verzet of beroep.
Artikel 8 van de wet van 29 juni 1964, betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie is niet van toepassing op de veroordelingen waarvan sprake in het voorgaande lid. » (zie wet 23 juni 1961, artikel5)
2 april 2009.
Christine DEFRAIGNE. |
(1) Corr. Bruxelles, 14 november 2007, JT, nr. 6303, 15 maart 2008.
(2) Recommendation Rec(2004)16 of the Committee of Ministers to member states on the right of reply in the new media environment.