4-1339/1

4-1339/1

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

25 MEI 2009


Wetsvoorstel tot aanvulling van het Wetboek van strafvordering met een regeling voor het onderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een ernstige besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit

(Ingediend door mevrouw Miet Smet c.s.)


TOELICHTING


1. Inleiding

Slachtoffers van geweldmisdrijven, zoals verkrachting of zware slagen en verwondingen, lopen het risico dat zij ten gevolge van het strafbaar feit besmet worden met een ernstige ziekte zoals aids, door overdracht van het HIV-virus, of hepatitis B of C.

Naast de emotionele verwerking van het misdrijf op zich, blijft het slachtoffer vaak nog met een andere pijnlijke vraag worstelen, met name de grote onzekerheid omtrent een eventuele ernstige besmettelijke ziekte. Gelet op het feit dat medische testen naar bepaalde seksueel overdraagbare aandoeningen of andere besmettelijke ziekten vaak pas maanden na de besmetting uitsluitsel kunnen geven, blijft het slachtoffer, maar ook bijvoorbeeld de levenspartner en familie van het slachtoffer, met een pijnlijke onzekerheid zitten.

Een oplossing kan bestaan in de mogelijkheid om een bloedonderzoek te verrichten bij de dader van het misdrijf, waarbij deze getest zou worden op een eventuele besmetting met een ernstige besmettelijke ziekte om zo in voorkomend geval sneller uitsluitsel te kunnen krijgen over een mogelijke overdracht van de ziekte.

Op dit ogenblik bestaat echter voor een dergelijk onderzoek geen wettelijke regeling.

De vraag naar zulke testen werd voorgelegd aan de correctionele rechtbank van Tongeren naar aanleiding van een verkrachtingszaak, maar in zijn vonnis ging de rechtbank niet in op die vraag, daar het slachtoffer, aldus de rechtbank op het ogenblik dat de vraag gesteld werd uit louter medisch-wetenschappelijk oogpunt geen belang meer had om de verdachte meer dan vijf maanden na de verkrachting een dergelijke test te doen ondergaan (Corr. Tongeren 23 december 1993, Limb. Rechtsl. 1995, 62). In hoger beroep werd de vraag van het slachtoffer om dezelfde reden afgewezen (Antwerpen 25 maart 1994, Limb. Rechtsl. 1995, 43).

In Nederland werkt het Parlement aan een wettelijke regeling om een bloedonderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een ernstige besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit, mogelijk te maken (Stuk nr. 31 241). Dit wetsvoorstel werd reeds aangenomen in de Tweede Kamer en is momenteel aanhangig in de Eerste Kamer. Enkele voorbeelden uit de rechtspraak toonden aan dat het wetsvoorstel als voorbeeld kan gebruikt worden om ook in ons land dergelijk onderzoek mogelijk te maken.

2. Doelstelling

Dit wetsvoorstel maakt het mogelijkheid dat een verdachte of een derde verplicht wordt mee te werken aan een bloedonderzoek, aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of hij drager is van een virus dat bij het plegen van een strafbaar feit kan zijn overgedragen op het slachtoffer.

In het belang van het slachtoffer dient vaak op een zeer snelle en efficiënte wijze het risico op besmetting te kunnen worden ingeschat, met het oog op eventuele preventieve medicatie om zo de eventuele besmetting teniet te doen. Het slachtoffer heeft namelijk groot belang bij het snel uitvoeren van de test en het vernemen van de uitslag met het oog op het nemen van postexpositie profylaxe medicatie (verder : PEP-medicatie). Dit zal in de praktijk vooral aan de orde zijn indien de verdachte zeer kort na het plegen van het delict is aangehouden en er sprake was van onvrijwillig gewelddadig of seksueel contact, waarbij het HIV-virus op het slachtoffer kan zijn overgebracht. De beslissing om over te gaan tot de PEP-medicatie is niet gemakkelijk in verband met de aanzienlijke bijwerkingen. De behandeling met PEP-medicatie dient binnen de 72 uur na het voorval opgestart te worden. Ook na het verstrijken van deze periode is het voor het slachtoffer ook belangrijk om zekerheid te krijgen over de omvang van het mogelijk besmettingsgevaar. Ook ingeval van hepatitis B of C is het belangrijk dat het slachtoffer op de hoogte raakt van het gezondheidsrisico dat hij loopt, met het oog op het toedienen van de gepaste medicatie.

In dit wetsvoorstel wordt een afweging gemaakt tussen het belang voor de gezondheid van het slachtoffer en de bescherming van het privéleven van de dader en worden voldoende waarborgen voor beiden ingeschreven.

Het wetsvoorstel komt tegemoet aan de eisen van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, dat een uitzondering op het recht op de eerbiediging van het privé-leven enkel toelaat voor zover deze bij wet is voorzien en er een hoger belang in de democratische samenleving dient beschermd te worden, in casu de bescherming van de gezondheid van anderen.

Eveneens belangrijk is de waarheidsvinding, waarbij door een onderzoek mogelijks een beter inzicht op de gevolgen van het misdrijf kan worden verkregen, waardoor de uiteindelijke kwalificatie van het misdrijf preciezer kan vastgesteld worden.

3. Krachtlijnen van het wetsvoorstel

Het wetsvoorstel opent de mogelijkheid tot onderzoek van een bloedmonster afgenomen van een verdachte, of in voorkomend geval van een derde, met het oog op de vaststelling of deze drager is van een ernstige besmettelijke ziekte. De wet voorziet de volgende besmettelijke ziekten : het HIV-virus en hepatitis B en C. Omwille van het belang voor het slachtoffer dat flexibel kan ingespeeld worden op nieuwe bedreigende besmettelijke ziekten, wordt de Koning de bevoegdheid gegeven om bijkomende ziekten vast te leggen waarop de regeling van toepassing is. De Koning vaardigt zijn besluit uit na advies van de Hoge Gezondheidsraad.

In de meeste gevallen zal het gaan om een verdachte die zelf drager is van een besmettelijke ziekte, maar het valt niet uit te sluiten dat de verdachte gebruik maakte van besmet lichaamsmateriaal van een of meer anderen, zonder zelf besmet te zijn. Als deze derden daarvan wisten, kunnen zij als medeplichtigen aan het toebrengen van lichamelijk letsel worden aangewezen.

Hierbij dient de wetgever te voorzien in twee mogelijke situaties, namelijk deze waar de verdachte vrijwillig een onderzoek toestaat, of de situatie waarbij de verdachte niet vrijwillig meewerkt en er op vordering van de onderzoeksrechter een gedwongen medewerking aan het bloedonderzoek plaatsvindt.

Het uitgangspunt voor het wetsvoorstel is de situatie dat de betrokken verdachte of derde vrijwillig aan de afname van celmateriaal meewerkt op verzoek van de procureur des Konings of de onderzoeksrechter. Deze toestemming wordt vastgelegd in een proces-verbaal.

Wanneer de betrokkene zijn medewerking aan het onderzoek weigert, kan de onderzoeksrechter de medewerking van de verdachte of de derde afdwingen. De procureur des Konings kan conform de bestaande regeling van artikel 28septies van het Wetboek van strafvordering (de zogenaamde mini-instructie procedure) de onderzoeksrechter vorderen deze onderzoekshandeling te verrichten. Door in dit geval de tussenkomst van de onderzoeksrechter te eisen, wordt afdoende rekening gehouden met het ingrijpend karakter van de maatregel die een aanzienlijke aantasting betekent van de lichamelijke integriteit van de betrokkene.

Het afnemen van celmateriaal zal in de regel gebeuren via het afnemen van bloed en kan als medische handeling enkel door een arts worden uitgevoerd. Indien noodzakelijk kan de maatregel worden afgedwongen met de sterke arm.

Indien op de plaats van het misdrijf celmateriaal wordt aangetroffen kan dit eveneens aan een onderzoek worden onderworpen.

Op bevel van de onderzoeksrechter wordt het celmateriaal door een bij koninklijk besluit erkend laboratorium onderzocht op de vraag of de betrokkene drager is van een van de aangeduide ziekten. De deskundige verricht onverwijld het onderzoek en bericht het resultaat van het onderzoek binnen de 24 uur na de ontvangst van het bloedmonster aan de onderzoeksrechter.

De onderzoeksrechter doet mededeling van de uitslag van het onderzoek aan de procureur des Konings, de verdachte, als deze bekend is, de derde en aan het slachtoffer, als zij daarom hebben verzocht. De verdachte en de derde kunnen op voorhand te kennen geven niet op de hoogte te willen worden gesteld van de uitslag van het onderzoek. Zij hebben in beginsel het recht om niet geconfronteerd te worden met resultaten van onderzoek waartoe ze geen opdracht gaven of waarmee ze niet instemden. Wanneer de verdachte als inverdenkinggestelde of het slachtoffer als burgerlijke partij conform artikel 61ter van het Wetboek van strafvordering om inzage van het dossier verzoekt, zal men echter mogelijks wel op de hoogte gebracht worden over het al dan niet positieve resultaat van het bloedonderzoek op de vastgelegde ziekten. De derde die niet als verdachte kan worden aangemerkt, heeft al dan niet de keuze om geïnformeerd te worden over de uitslag van het onderzoek.

De onderzoeksrechter deelt de verdachte mee dat hij het recht heeft om een tegenonderzoek te laten uitvoeren. Indien de uitkomst van dit tegenonderzoek overeenkomt met die van het onderzoek gelast door de onderzoeksrechter, komt een deel van de kosten voor rekening van de verdachte.

De derde die niet als verdachte wordt aangemerkt in de zaak, heeft geen recht op een tegenonderzoek, daar aan de vaststelling dat bij hem een besmettelijke ziekte is aangetoond geen juridische gevolgen worden toegekend.

Hij heeft derhalve geen recht op de mogelijkheid van het uitvoeren van een tegenonderzoek. Het staat hem evenwel vrij om dat op eigen kosten te laten doen.

Gelet op het feit dat het voor het slachtoffer belangrijk is dat de testen zo snel mogelijk dienen uitgevoerd te worden met het oog op de PEP-medicatie, voorziet het wetsvoorstel in een korte duur voor de mededeling van de beslissing van de aangezochte onderzoeksrechter.

Ingeval de uitslag van het bloedonderzoek negatief zou zijn, kan de procureur des Konings of de onderzoeksrechter na een periode van drie tot zes maanden na de eerste test de verdachte opnieuw verzoeken celmateriaal af te staan. Indien de betrokkene weigert, kan een nieuwe test enkel worden opgelegd door de onderzoeksrechter en al dan niet met de sterke arm worden uitgevoerd.

Wanneer de uitslag van het onderzoek op het celmateriaal van de verdachte of de derde positief is en nadien blijkt dat het slachtoffer met dezelfde ziekte besmet is, kan de onderzoeksrechter een deskundige verbonden aan een erkend laboratorium de opdracht geven te onderzoeken of de besmetting daadwerkelijk is overgedragen.

Deze wettelijke regeling dient verschillende belangen. Het kan van nut zijn voor de waarheidsvinding, voor de mogelijkheid van medicatie voor de verdachte en het slachtoffer en ten slotte voor het verkrijgen van zekerheid bij het slachtoffer over besmetting en de herkomst ervan.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Artikel 44quater

In dit artikel wordt de procureur des Konings de mogelijkheid geboden om de verdachte van een geweldmisdrijf waarbij uit aanwijzingen blijkt dat besmetting van een slachtoffer met het HIV-virus, hepatitis B of C kan hebben plaatsgevonden, te verzoeken celmateriaal af te staan voor een onderzoek naar het al dan niet aanwezig zijn van één van deze besmettelijke ziekten.

Om snel te kunnen inspelen op nieuw voorkomende besmettelijke ziekten, krijgt de Koning de mogelijkheid om de drie genoemde ernstige besmettelijke ziekten aan te vullen met andere ernstige besmettelijke ziekten, na advies van de Hoge Gezondheidsraad.

Het onderzoek kan ook plaatsvinden ten aanzien van derden, indien er zodanige aanwijzingen zijn dat besmetting door het misdrijf met behulp van het celmateriaal van een derde is gebeurd.

Ook celmateriaal dat gevonden wordt op de plaats van of naar aanleiding van het misdrijf kan worden onderworpen aan een onderzoek.

De betrokkene van wie de medewerking wordt gevraagd dient schriftelijk zijn instemming te geven met het onderzoek. Indien de betrokkene zijn instemming niet verleent, zal de tussenkomst van de onderzoeksrechter noodzakelijk zijn.

Het onderzoek vindt plaats op verzoek van het slachtoffer, doch handelt de procureur des Konings ambtshalve ingeval van verkrachting.

Gelet op de medische aard van het onderzoek, kan dit enkel plaatsvinden door een arts, die de voor het onderzoek noodzakelijke hoeveelheid bloed kan afnemen, tenzij om bijzondere geneeskundige redenen de bloedafname onwenselijk is, waarbij gevraagd kan worden ander celmateriaal af te staan.

Artikel 44quinquies

Het onderzoek wordt toevertrouwd aan een laboratorium dat door de Koning aangewezen wordt. Gelet op het spoedeisend karakter zal de deskundige zo snel mogelijk de procureur des Konings in kennis dienen te stellen van de uitslag van het onderzoek, die op zijn beurt, in de mate dat zij daarom hebben verzocht, de verdachte en het slachtoffer op de hoogte stelt van het resultaat.

De verdachte kan een tegenonderzoek laten uitvoeren, binnen de veertien dagen na de mededeling van het resultaat.

Voor de kostenregeling van het tegenonderzoek baseren de indieners zich op de regeling die uitgewerkt is voor het tegenonderzoek naar aanleiding van een DNA-onderzoek (cf. artikel 44ter, § 4, vierde lid, en artikel 90undecies, § 4, derde lid, Wetboek van strafvordering).

Artikel 44sexies

De procureur des Konings krijgt de mogelijkheid om bijkomend onderzoek te doen tussen de drie en de zes maanden na het misdrijf. Dit is noodzakelijk omdat men bij bepaalde besmettelijke ziekten pas na enkele maanden kan controleren of de persoon al dan niet besmet is, maar dat hij toch in voorkomend geval, anderen kan besmet hebben.

Artikel 44septies

Na een positieve uitslag, kan het voor de waarheidsvinding en de juiste kwalificatie van het misdrijf van belang zijn dat men weet of de besmetting van het slachtoffer wel degelijk overgebracht is door de verdachte. Daarom kan de procureur des Konings het celmateriaal van de beide onderzoeken met elkaar doen vergelijken.

Artikel 44octies

Gelet op het feit dat het celmateriaal belangrijke persoonlijke informatie bevat en het onderzoek enkel tot doelstelling heeft na te gaan of er al dan niet besmetting is opgetreden met een ernstige besmettelijke ziekte, naar aanleiding van een misdrijf, moet het celmateriaal niet langer dan nodig worden bewaard. Daarom wordt het materiaal van zodra alle onderzoeken zijn afgelopen, vernietigd. De procureur des Konings laat weten wanneer dit het geval is.

Binnen de maand na de mededeling door de procureur des Konings, deelt de deskundige aan de procureur mee dat het celmateriaal werkelijk is vernietigd. De tekst van dit artikel werd gebaseerd op de bestaande regeling in het vergelijkend DNA-onderzoek (artt. 44ter, § 5, en 90undecies, § 5, Wetboek van strafvordering).

Artikel 3

In dit artikel wordt het onderzoek ingevoegd bij de onderzoeksbevoegdheden van de onderzoeksrechter. Gelet op het mogelijk ingrijpend karakter op het privéleven kan de procureur des Konings, zoals voorzien in de nieuwe artikelen 44quater tot 44octies geen onderzoek bevelen ten aanzien van de verdachte, wanneer deze er niet mee instemt.

De onderzoeksrechter wordt in dit artikel wel deze mogelijkheid geboden. De onderzoeksrechter beveelt deze maatregel ambtshalve, op verzoek van het slachtoffer of conform de algemene regelen van de strafprocedure op verzoek van de procureur des Konings.

Artikel 90duo decies

De procedure van artikel 44quater wordt overgenomen, met dien verstande dat de onderzoeksrechter in tegenstelling tot de procureur des Konings een bloedafname door een arts kan bevelen zonder dat de verdachte of de derde bedoeld in de eerste paragraaf ermee instemt.

Ingeval dat het onderzoek wordt uitgevoerd onder dwang, dan wordt deze dwang uitgevoerd onder het bevel van een officier van gerechtelijke politie.

Artikel 90terdecies tot 90sexies decies

Hierbij kan mutatis mutandis verwezen worden naar de toelichting bij artikelen 44quinquies tot 44octies.

Miet SMET
Christine DEFRAIGNE
Patrik VANKRUNKELSVEN
Christiane VIENNE
Sabine de BETHUNE
Tony VAN PARYS
Hugo VANDENBERGHE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In het Wetboek van strafvordering worden de artikelen 44quater tot 44septies ingevoegd, luidende :

« Art. 44quater. § 1. Ingeval van een misdrijf waarbij uit aanwijzingen blijkt dat besmetting van een slachtoffer met het HIV-virus, hepatitis B of C kan hebben plaatsgevonden, kan de procureur des Konings de verdachte verzoeken celmateriaal af te staan ten behoeve van een onderzoek dat tot doel heeft vast te stellen of hij drager is van een van de aangewezen ziekten. De procureur des Konings kan dit verzoek tevens richten tot een andere dan de verdachte, indien uit zodanige aanwijzingen blijkt dat besmetting door het misdrijf met behulp van het celmateriaal van die ander is overgebracht op een slachtoffer. De verdachte en de derde tot wie de procureur des Konings zich heeft gericht, kunnen van hun instemming met het verzoek om mee te werken aan het afnemen van celmateriaal alleen schriftelijk doen blijken.

De Koning kan, bij een in de Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Hoge Gezondheidsraad, de in het eerste lid bepaalde ziekten uitbreiden met andere ernstig besmettelijke ziekten.

§ 2. Het slachtoffer van het misdrijf bedoeld in paragraaf 1, kan de procureur des Konings verzoeken het onderzoek te verrichten. De procureur des Konings stelt het slachtoffer onverwijld en ten laatste binnen twaalf uur na het verzoek op de hoogte van zijn gemotiveerde beslissing.

In afwijking van het eerste lid, handelt de procureur des Konings ambtshalve volgens de in paragraaf 1 beschreven procedure ingeval hij over ernstige aanwijzingen beschikt dat de verdachte een misdrijf als bedoeld in artikel 375 tot 377 van het Strafwetboek, gepleegd heeft.

§ 3. Het onderzoek, bedoeld in paragraaf 1, wordt uitgevoerd door afname van een hoeveelheid bloed door een arts, tenzij aannemelijk is dat de afname van bloed om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is. In dat geval kan de procureur des Konings de betrokkene verzoeken om op een andere wijze celmateriaal af te staan.

§ 4. De arts neemt zoveel celmateriaal af, als noodzakelijk voor het onderzoek bedoeld in paragraaf 1.

§ 5. De procureur des Konings kan celmateriaal dat aangetroffen wordt naar aanleiding van een misdrijf als bedoeld in paragraaf 1, aan het onderzoek, bedoeld in paragraaf 1, onderwerpen.

§ 6. Voor zover de identiteit bekend is van diegene wiens celmateriaal wordt onderzocht, wordt hem, evenals aan het slachtoffer, de vraag gesteld of zij op de hoogte gebracht wensen te worden van de uitslag van het onderzoek.

Art. 44quinquies. § 1. Het onderzoek bedoeld in artikel 44quater wordt gevoerd in een door de Koning aangewezen laboratorium. De deskundige, verbonden aan het laboratorium, overhandigt de procureur des Konings zo spoedig mogelijk een met redenen omkleed verslag.

Indien de personen bedoeld in artikel 44quater, § 6, daarom hebben verzocht geeft de procureur des Konings hen zo spoedig mogelijk kennis van de uitslag van de uitgevoerde onderzoeken.

§ 2. De procureur des Konings laat de verdachte weten dat hij de mogelijkheid heeft om een tegenonderzoek te doen verrichten.

De verdachte kan de procureur des Konings, binnen de veertien dagen na de mededeling van de uitslag van het onderzoek, verzoeken om een andere deskundige verbonden aan een door de Koning aangewezen laboratorium, te benoemen met de opdracht tot het verrichten van dit onderzoek, conform de bepalingen van paragraaf 1.

De kosten van het tegenonderzoek, beperkt tot een bedrag bepaald door de Koning bij een in de Ministerraad overlegd besluit, zijn ten laste van de persoon die erom verzoekt. Indien het tegenonderzoek de uitslag van het aanvankelijk onderzoek niet bevestigt, wordt het door de betrokkene voorgeschoten bedrag door de Staat terugbetaald.

Art. 44sexies. Indien de uitslag van het onderzoek bedoeld in artikel 44quater, § 1, negatief is, kan de procureur des Konings in het belang van het onderzoek na een periode van drie tot zes maanden de verdachte opnieuw verzoeken celmateriaal af te staan.

Art. 44septies. Indien de uitslag van het onderzoek bedoeld in de artikelen 44quater tot 44sexies positief is en nadien blijkt dat het slachtoffer met dezelfde ziekte is besmet, kan de procureur des Konings het overeenkomstig artikel 44quinquies aangeduide laboratorium belasten met de opdracht om het bewaarde celmateriaal te onderzoeken teneinde vast te stellen of de besmetting daadwerkelijk is overgedragen. Het laboratorium brengt hierover een met redenen omkleed verslag uit.

De verdachte heeft recht op een tegenonderzoek, overeenkomstig artikel 44quinquies, § 2.

Art. 44octies. Behoudens de toepassing van artikel 44septies, vernietigt de deskundige het afgenomen celmateriaal van zodra hij door de onderzoeksrechter geïnformeerd wordt hetzij van de afwezigheid van een tegenonderzoek, hetzij van het feit dat de uitslag van het tegenonderzoek ter kennis werd gebracht van de betrokken persoon.

De deskundige deelt binnen een maand na de in het eerste lid bedoelde kennisgeving, aan de onderzoeksrechter mee dat het celmateriaal vernietigd is. ».

Art. 3

Onderafdeling 2 van boek I, hoofdstuk VI, afdeling II van hetzelfde Wetboek, wordt aangevuld met een paragraaf 8, met als opschrift : « Onderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een ernstige besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit. », die de artikelen 90duodecies tot 90sexies decies omvat, luidende :

« Art. 90duodecies. § 1. Ingeval van een misdrijf waarbij uit aanwijzingen blijkt dat besmetting van een slachtoffer met het HIV-virus, hepatitis B of C kan hebben plaatsgevonden, beveelt de onderzoeksrechter, ambtshalve of op verzoek van het slachtoffer, de verdachte celmateriaal af te staan ten behoeve van een onderzoek dat tot doel heeft vast te stellen of hij drager is van een van de aangewezen ziekten. De onderzoeksrechter kan dit onderzoek tevens bevelen bij een andere dan de verdachte, indien uit zodanige aanwijzingen blijkt dat besmetting door het misdrijf met behulp van het celmateriaal van die ander is overgebracht op een slachtoffer.

De Koning kan, bij een in de Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Hoge Gezondheidsraad, de in het vorige lid bepaalde ziekten uitbreiden tot andere ernstig besmettelijke ziekten.

§ 2. Het slachtoffer van het misdrijf bedoeld in paragraaf 1, kan de onderzoeksrechter verzoeken het onderzoek te verrichten. De onderzoeksrechter stelt het slachtoffer onverwijld en ten laatste binnen twaalf uur na het verzoek op de hoogte van zijn gemotiveerde beslissing.

§ 3. Het onderzoek, bedoeld in de eerste paragraaf, wordt uitgevoerd door afname van een hoeveelheid bloed door een arts, tenzij aannemelijk is dat de afname van bloed om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is. In dat geval kan de onderzoeksrechter de betrokkene bevelen om op een andere wijze celmateriaal af te staan.

Indien de maatregel onder fysieke dwang moet worden uitgevoerd, wordt die dwang uitgeoefend door politieambtenaren onder het bevel van de officier van gerechtelijke politie.

§ 4. De arts neemt zoveel celmateriaal af als noodzakelijk is voor het onderzoek bedoeld in de eerste paragraaf.

§ 5. De onderzoeksrechter kan celmateriaal dat aangetroffen wordt naar aanleiding van een misdrijf als bedoeld in de eerste paragraaf, aan het onderzoek, bedoeld in de eerste paragraaf, onderwerpen.

§ 6. Voor zover de identiteit bekend is van diegene wiens celmateriaal wordt onderzocht, wordt hem, evenals aan het slachtoffer, de vraag gesteld of zij op de hoogte gebracht wensen te worden van de uitslag van het onderzoek.

Art. 90terdecies. § 1. Het onderzoek bedoeld in artikel 90duodecies wordt gevoerd in een door de Koning aangewezen laboratorium. De deskundige, verbonden aan het laboratorium, overhandigt de onderzoeksrechter zo spoedig mogelijk een met redenen omkleed verslag.

Indien de personen bedoeld in artikel 90duodecies, § 6, daarom hebben verzocht geeft de onderzoeksrechter hen zo spoedig mogelijk kennis van de uitslag van de uitgevoerde onderzoeken.

§ 2. De onderzoeksrechter laat de verdachte weten dat hij de mogelijkheid heeft om een tegenonderzoek te doen verrichten.

De verdachte kan de onderzoeksrechter, binnen de veertien dagen na de mededeling van de uitslag van het onderzoek, verzoeken om een andere deskundige verbonden aan een door de Koning aangewezen laboratorium, te benoemen met de opdracht tot het verrichten van dit onderzoek, conform de bepalingen van paragraaf 1.

De kosten van het tegenonderzoek, beperkt tot een bedrag bepaald door de Koning bij een in de Ministerraad overlegd besluit, zijn ten laste van de persoon die erom verzoekt. Indien het tegenonderzoek de uitslag van het aanvankelijk onderzoek niet bevestigt, wordt het door de betrokkene voorgeschoten bedrag door de Staat terugbetaald.

Art. 90quater decies. Indien de uitslag van het onderzoek bedoeld in artikel 90duodecies, § 1, negatief is, kan de onderzoeksrechter in het belang van het onderzoek na een periode van drie tot zes maanden aan de verdachte opnieuw verzoeken celmateriaal af te staan.

Art. 90quinquies decies. Indien de uitslag van het onderzoek bedoeld in de artikelen 90duodecies tot 90quater decies positief is en nadien blijkt dat het slachtoffer met dezelfde ziekte is besmet, kan de onderzoeksrechter het overeenkomstig artikel 90ter decies aangeduide laboratorium belasten met de opdracht om het bewaarde celmateriaal te onderzoeken teneinde vast te stellen of de besmetting daadwerkelijk is overgedragen. Het laboratorium brengt hierover een met redenen omkleed verslag uit.

De verdachte heeft recht op een tegenonderzoek, overeenkomstig artikel 90ter decies, § 2.

Art. 90sexies decies. Behoudens de toepassing van artikel 90quinquies decies, vernietigt de deskundige het afgenomen celmateriaal van zodra hij door de onderzoeksrechter geïnformeerd wordt hetzij van de afwezigheid van een tegenonderzoek, hetzij van het feit dat de uitslag van het tegenonderzoek ter kennis werd gebracht van de betrokken persoon.

De deskundige deelt binnen een maand na de in het eerste lid bedoelde kennisgeving, aan de onderzoeksrechter mee dat het celmateriaal vernietigd is. ».

13 mei 2009.

Miet SMET
Christine DEFRAIGNE
Patrik VANKRUNKELSVEN
Christiane VIENNE
Sabine de BETHUNE
Tony VAN PARYS
Hugo VANDENBERGHE.