4-61

4-61

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 29 JANVIER 2009 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Demande d'explications de M. Hugo Coveliers à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les problèmes permanents relatifs à la validité des arrêtés royaux nº 78 et 79» (nº 4-678)

M. le président. - M. Jean-Marc Delizée, secrétaire d'État à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre de l'Intégration sociale, des Pensions et des Grandes villes, répondra.

De heer Hugo Coveliers (VB). - Ik verheug me al op het antwoord, aangezien het hier gaat om een vraag die in de Kamer nog niet is gesteld!

Mijn vraag om uitleg gaat opnieuw over de fameuze koninklijke besluiten die einde jaren 60 werden genomen. Het gaat om volmachtenbesluiten over een belangrijk gedeelte van de sociale zekerheid en over het statuut van de artsen, materies waarmee veel geld en belangen zijn gemoeid. Onder andere de ziekenfondsen pikken een graantje mee.

Ik blijf vragen stellen over die koninklijke besluiten omdat de antwoorden van de minister bij mij steeds nieuwe vragen oproepen. Overigens heb ik er geen bezwaar tegen dat staatssecretaris Delizée op mijn vraag antwoordt; ik versta hem trouwens beter dan de minister van Sociale Zaken.

De minister refereert in haar antwoord op mijn vraag van 11 december 2008 aan een brief van 14 maart 1986 van de hand van de toenmalige secretaris van de Ministerraad gericht aan voormalig minister Gilson, zij het dan wel in zijn hoedanigheid van advocaat.

In die brief stelt de secretaris dat beide besluiten zijn goedgekeurd op de Ministerraad van 23 oktober 1967. Vervolgens stelt de secretaris dat de notificaties betreffende die beslissingen, uitgezonderd voor het koninklijk besluit nr. 78, waarvoor de notificatie enkele geringe wijzigingen voorschrijft, geen andere bepalingen bevatten dan die welke stipuleren dat de ontwerpen werden goedgekeurd en dat ze ter ondertekening mogen worden voorgelegd aan het staatshoofd.

Vooreerst valt op dat de secretaris niet vermeldt dat de koninklijke besluiten door de eerste minister aan het staatshoofd ter ondertekening worden voorgelegd. Nochtans zou dat zo horen te gebeuren of is dat minstens de gangbare praktijk. Kan de minister meedelen door wie de koninklijke besluiten aan het staatshoofd ter ondertekening zijn voorgelegd? Is die persoon ook de persoon aan wie de opdracht conform de wetten of gebruiken toekomt? Zo niet, waarom werd een uitzondering gemaakt?

Vervolgens moet ik verwijzen naar een antwoord dat de minister in de Kamer heeft gegeven op een vraag van collega De Schamphelaere. De minister stelt immers dat voor de koninklijke besluiten nr. 78 en 79 verschillen bestaan tussen de versies die goedgekeurd werden in de Ministerraad en de versies die ter bekendmaking werden gegeven. Als jurist heb ik de neiging om ongeautoriseerde wijzigingen aan een document schriftvervalsing te noemen. Volgens de minister was de term vervalsing echter overdreven.

Mijn vraag is nu hoe de minister die verschillen tussen beide teksten heeft kunnen vaststellen? Als zij meldt dat er een verschil is, dan ga ik ervan uit dat zij beide teksten voor ogen heeft gehad. Ik kan me immers moeilijk inbeelden dat een minister van dit glorierijke koninkrijk op basis van horen zeggen een standpunt zou innemen. Op welke documenten of verschillende versies baseert de minister zich om te stellen dat er verschillen zijn?

Graag had ik ook meer duidelijkheid over de teksten die uiteindelijk in het Belgisch Staatsblad zijn gepubliceerd.

Met andere woorden, is er een verschil tussen de teksten die aan de Koning ter ondertekening zijn voorgelegd en door hem zijn ondertekend, en de teksten die door de Ministerraad zijn goedgekeurd? Zijn de wijzigingen waarvan sprake aangebracht in de periode tussen de beslissing van de Ministerraad en de ondertekening door het staatshoofd of in de periode na ondertekening door het staatshoofd doch voor de publicatie in het Belgisch Staatsblad?

Ik blijf de minister lastig vallen met deze vragen omdat ik ze belangrijk vind. De wijzigingen zoals de minister dat noemt - ik noem dat vervalsingen -, tasten de kwaliteit van de wetgeving aan, zelfs al dateren ze van veertig jaar geleden, en de burgers die daar nadeel van hebben ondervonden, hebben eigenlijk recht op een vergoeding.

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Dit is het vervolg van het verhaal van vorig jaar. Ik lees het antwoord van de minister.

De documenten waarover mijn administratie beschikt, maken het niet mogelijk om met zekerheid te bepalen welke persoon de besluiten ter ondertekening heeft voorgelegd aan het staatshoofd.

Wat betreft het antwoord dat ik aan mevrouw De Schamphelaere gaf, gebeurde het onderzoek uitgaande van de versie van de teksten die werden goedgekeurd door de Ministerraad waarover mijn administratie beschikt, van de versie die werd ondertekend door de Koning en tot slot van de publicatie van de koninklijke besluiten in het Belgisch Staatsblad van 14 november 1967.

De publicatie van de twee besluiten in het Belgisch Staatsblad is conform de originelen die door de Koning en de toenmalige minister van Volksgezondheid werden ondertekend.

De verschillen hebben dus betrekking op enerzijds de versie die werd goedgekeurd door de Ministerraad en anderzijds de besluiten zoals die werden ondertekend door de Koning en door de minister, en die daarna gepubliceerd werden in het Belgisch Staatsblad.

Ik herinner er in dit opzicht aan dat de twee besluiten, nadat ze goedgekeurd werden in de Ministerraad, het voorwerp waren van advies door de afdeling Wetgeving van de Raad van State en dat ze bijgevolg aangepast werden voordat ze werden ondertekend door de Koning en werden gepubliceerd.

Mijns inziens laat thans geen enkel element toe om te besluiten dat de tekst van de besluiten in kwestie gewijzigd werd na de ondertekening door de minister en door de Koning.

De heer Hugo Coveliers (VB). - De teksten werden dus aangepast tussen de goedkeuring door de Ministerraad en de ondertekening door de Koning, aangezien volgens de minister de tekst die in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd identiek is aan die ondertekend door de Koning.

Bij volmachtenbesluiten stelt de regering zich in de plaats van de wetgever. Met andere woorden, in het geval van de koninklijke besluiten 78 en 79 heeft iemand iets gewijzigd aan een wetgevende tekst zonder enige democratische legitimatie.

Wordt het na meer dan veertig jaar geen tijd dat men toegeeft dat het onaanvaardbaar is dat teksten goedgekeurd door een gesubstitueerde wetgever, namelijk een regering die in de plaats treedt van de wetgever, zomaar door iemand worden gewijzigd? Het is alsof de regering als uitvoerende macht een tekst zou wijzigen die door Kamer en Senaat conform de Grondwet is goedgekeurd.

Ik vind dat sommigen licht over deze aangelegenheid heen gaan. Zelf stel ik me daarbij ernstige vragen over de kwaliteit van de wetgeving. Ik behoud me dan ook het recht voor om te onderzoeken hoe de fouten van het verleden, volgens mij een democratie onwaardig, kunnen worden rechtgezet.

Voor het overige bedank ik de staatssecretaris voor zijn rol in dit vervolgverhaal dat wellicht vandaag niet zal worden afgesloten.