4-1130/1 | 4-1130/1 |
19 JANUARI 2009
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 3 juni 2004 in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend (stuk Kamer, nr. 51-1185/001).
De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie wees in het jaarverslag 2003 op een leemte in de wetgeving inzake de verstekprocedure.
De wet van 12 februari 2003 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering wat het verstek betreft en tot opheffing van artikel 421 van hetzelfde Wetboek (Belgisch Staatsblad van 28 maart 2003, Ed. 4, 15914) schrijft onder meer voor dat onder bepaalde voorwaarden indien de beklaagde noch persoonlijk, noch in de persoon van een advocaat verschijnt, nadat hij op de inleidingszitting is verschenen, het vonnis dat gewezen wordt, geacht wordt op tegenspraak te zijn en ten verzoeke van het openbaar ministerie aan de beklaagde wordt betekend.
De wet bepaalt evenwel niet nader de aanvangsdatum van de termijnen der rechtsmiddelen (hoger beroep, cassatieberoep) die kunnen worden aangewend tegen zulke « op tegenspraak geachte » beslissingen.
Luidens de parlementaire voorbereiding (Parl. St. Senaat, 2002-2003, nr. 2-1356/2, 5) zou de termijn voor het beroep ingaan vanaf de uitspraak van het vonnis dat wordt geacht op tegenspraak te zijn.
De zin van de wettelijk verplichte betekening van zulke beslissing is bij gebrek aan juridisch gevolg alsdan echter onduidelijk.
In elk geval is absolute rechtszekerheid bij het stelsel der rechtsmiddelen een noodzakelijke vereiste en is het dus aangewezen dat de wet op dat punt nader zou worden verduidelijkt.
Bij hoger beroep of voorziening in cassatie tegen een vonnis op tegenspraak, begint de termijn te lopen vanaf de uitspraak (artikel 172, tweede lid, artikel 203, § 1, en artikel 373, eerste lid, Sv.).
Bij hoger beroep of voorziening in cassatie tegen een verstekvonnis, begint de termijn te lopen vanaf de betekening (artikel 172, tweede lid, artikel 203, § 1, en artikel 413, derde lid, Sv.).
Het probleem is dat deze situatie eigenlijk tussen twee stoelen valt. Het is een vonnis « geacht » op tegenspraak.
De bedoeling van de wet van 12 februari 2003 was om beklaagden te straffen die opzettelijk de procedure vertragen door verstek te laten gaan, en daarna verzet aan te tekenen. De beklaagden die op de eerste zitting opdaagden, maar daarna met de noorderzon verdwenen, worden niet meer veroordeeld bij verstek, maar geacht op tegenspraak. Ze kunnen het rechtsmiddel verzet dus ook niet meer gebruiken.
Terwijl het de facto gaat om een versteksituatie, wordt het de jure geacht een vonnis op tegenspraak te zijn.
Vraag is dan ook wanneer de termijnen beginnen te lopen. Kijken we naar de feitelijke situatie, namelijk verstek, en kiezen we de betekening als vertrekpunt ? Of kijken we naar de juridische fictie, namelijk een vonnis op tegenspraak, en kiezen we de uitspraak als vertrekpunt ?
Alleszins staat vast dat als de termijnen beginnen te lopen vanaf de uitspraak (zonder betekening), de veroordeelde daar doorgaans geen weet van zal hebben. Hij riskeert dus ook nog om het rechtsmiddel hoger beroep of voorziening in cassatie te mislopen.
Het kan niet de bedoeling zijn om de beklaagde tweemaal te straffen : éénmaal door verlies van het rechtsmiddel verzet, en een tweede maal door verlies van het rechtsmiddel hoger beroep of voorziening in cassatie. Dit lijkt mij een te verregaande beperking van het recht op verdediging.
Daarom moeten de artikelen 152 en 185 Sv. in die zin gewijzigd worden.
Martine TAELMAN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 152, § 2, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering, zoals vervangen bij de wet van 12 februari 2003, wordt voor de laatste zin een nieuwe zin ingevoegd, luidend als volgt :
« Niettemin worden de termijnen voor hoger beroep en voorziening in cassatie op dezelfde wijze berekend als bij een verstekvonnis. ».
Art. 3
In artikel 185, § 2, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, zoals vervangen bij de wet van 12 februari 2003, wordt voor de laatste zin een nieuwe zin ingevoegd, luidend als volgt :
« Niettemin worden de termijnen voor hoger beroep en voorziening in cassatie op dezelfde wijze berekend als bij een verstekvonnis. ».
8 januari 2009.
Martine TAELMAN. |