4-1124/1

4-1124/1

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

19 JANUARI 2009


Wetsvoorstel tot invoering in het Burgerlijk Wetboek van een objectieve aansprakelijkheid van de ouders voor de schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen

(Ingediend door mevrouw Martine Taelman)


TOELICHTING


In het Belgische recht is men niet enkel aansprakelijk voor de schade die men veroorzaakt door eigen daad (art. 1383 van het Burgerlijk Wetboek), maar ook voor deze van personen voor wie men moet instaan.

De aansprakelijkheid van de ouders voor onrechtmatige daden van hun minderjarige kinderen wordt geregeld door artikel 1384, tweede en vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek. Sinds de wet van 6 juli 1977 (1) bepaalt artikel 1384, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek : « De vader en de moeder zijn aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen. ». Artikel 1384, vijfde lid, BW bepaalt : « De hierboven geregelde aansprakelijkheid houdt op indien de ouders bewijzen dat zij de daad welke tot die aansprakelijkheid aanleiding geeft, niet hebben kunnen beletten. ».

Om buitencontractueel aansprakelijk te worden gesteld, zijn er drie basisvereisten : er dient een fout te zijn gemaakt, er moet schade zijn en tussen die twee is er een oorzakelijk verband. De bewijslast voor die drie elementen van aansprakelijkheid is vaak erg zwaar. Daarom kwam de wetgever het slachtoffer tegemoet door een « vermoede aansprakelijkheid » van de ouders voor hun minderjarige kinderen in te voeren. Om te beoordelen of de daad van het kind onrechtmatig is, wordt nagegaan hoe een normaal voorzichtig en redelijk kind in dezelfde omstandigheden zou handelen.

De regel is dat ouders aansprakelijk zijn voor hun minderjarige kinderen. Indien de toepassingsvoorwaarden van artikel 1384, tweede lid, bewezen zijn, kan het slachtoffer zich beroepen op een vermoeden van fout ten laste van de vader en moeder. Het slachtoffer geniet hierdoor een bescherming : er is een vermoeden van aansprakelijkheid in hoofde van de ouders gecreëerd.

Het vermoeden van aansprakelijkheid is echter weerlegbaar. De ouders kunnen aan hun aansprakelijkheid ontkomen als zij bewijzen dat zij de onrechtmatige daad van hun minderjarig kind niet hebben kunnen beletten (artikel 1384, vijfde lid, BW).

Het Hof van Cassatie heeft herhaaldelijk geoordeeld dat dit vermoeden van aansprakelijkheid berust op een fout in het toezicht op of in de opvoeding van de minderjarige (2) . Het bestaan van één van die tekortkomingen is voldoende om de ouders aansprakelijk te verklaren (3) . De aanwezigheid van beide fouten is niet vereist (4) . Als de ouders het tegenbewijs kunnen leveren dat de fout die hun kind heeft begaan niet te wijten is aan een gebrek aan toezicht én dat ze het kind een behoorlijke opvoeding hebben gegeven, dan kan de rechter beslissen hen niet aansprakelijk te stellen. De ouders moeten dan wel steeds beide voorwaarden bewijzen, één ervan volstaat dus niet.

Als de ouders zich willen bevrijden van hun aansprakelijkheid, dan moeten zij in de eerste plaats het bewijs leveren dat zij hun kind behoorlijk hebben opgevoed. De rechtspraak gaat vaak uit van een algemeen tegenbewijs (het regelmatig schoollopen, de normale ontwikkeling, de goede omgang van het kind, een evenwichtig gedrag, ...) wanneer de onrechtmatige daad zelf niet in de richting van een eventueel gebrek in de opvoeding wijst (5) . De soepele houding van de rechters wordt verklaard doordat het moeilijk is een volledig bewijs van goede opvoeding te geven. Over het feit of de aard en de ernst van de begane onrechtmatige daad in beginsel een invloed hebben op de beoordeling van het tegenbewijs, is de rechtspraak niet eensluidend. De klassieke opvatting is dat er geen invloed mag zijn (6) maar uit meer recente uitspraken blijkt dat de rechters zich strenger opstellen, met name door te beslissen dat de onrechtmatige daad op zichzelf een bewijs is van een slechte opvoeding (7) .

Om te bewijzen dat er voldoende toezicht door de ouders op het kind werd uitgeoefend, moet worden aangetoond dat het normaal vereiste toezicht er was, zonder de vereiste het kind daarom voortdurend « te bewaken ». De rechter kan hierbij met verschillende criteria rekening houden : het milieu waarin het kind opgroeit, de leeftijd van het kind, de steeds veranderende maatschappelijke opvattingen over opvoeding, de concrete omstandigheden bij de daad van het kind, ...

Reeds jarenlang spuien verschillende juristen kritiek op de wettelijke regeling van de aansprakelijkheid van ouders voor hun minderjarige kinderen (8) . Vooral het dubbele vermoeden van fout in de opvoeding en het toezicht wordt vaak bekritiseerd.

Rechters krijgen in de praktijk te veel vrijheid om de begrippen « goede opvoeding » en « voldoende toezicht » in te vullen naar hun eigen opvattingen. Hierdoor komt men tot tegenstrijdige uitspraken, afhankelijk van de rechter die ze uitspreekt en is er een onoverzichtelijke casuïstiek ontstaan. Sommige rechtsgeleerden noemen dit een logisch gevolg van het feit dat de begrippen « goede opvoeding » en « goed toezicht » vreemd zijn aan het recht (9) . Bepaalde rechters hanteren vage en theoretische criteria om een fout in de opvoeding vast te stellen, terwijl andere volledige en precieze tegenbewijzen van aangepast toezicht en scrupuleuze opvoeding eisen (10) .

Enige vrijheid voor rechters om rekening te houden met concrete omstandigheden is ongetwijfeld een goede zaak maar het mag niet enkel de bedoeling zijn om het slachtoffer te vergoeden. Vaak is het vermoeden van fout een juridische fictie, spontaan in het leven geroepen om slachtoffers te kunnen vergoeden zonder de fout als grondslag prijs te geven (11) .

Het grootste probleem is om een klaar en duidelijk verband tussen de daad van het kind en de slechte opvoeding te leggen. In tegenstelling tot het causale verband tussen de onrechtmatige daad en het gebrekkige toezicht dat over de minderjarige wordt uitgeoefend dat meestal vlot kan worden aangetoond, is er tussen de slechte opvoeding en de onrechtmatige daad heel zelden een oorzakelijk verband, hoogstens een correlatie (12) .

Ten slotte weze opgemerkt dat ook de leemten van het gerechtelijk onderzoek worden aangevoerd als argument tegen de huidige grondslag. Aangezien de feitenrechter die de aansprakelijkheid van de ouders wil weren of aannemen, zijn motivering niet uitsluitend mag baseren op de aard van de feiten, moet hij zijn steun zoeken in de feitelijke gegevens van het dossier. Hier worden de rechtbanken vaak geconfronteerd met ernstige leemten (13) .

Ook in Frankrijk staat het vigerende stelsel van artikel 1384, vierde en zevende lid, Code civil al geruime tijd bloot aan kritiek (14) . Vooral de grondslag van de ouderlijke aansprakelijkheid, namelijk het dubbele vermoeden van fout in de opvoeding en fout in het toezicht staat er ter discussie (15) . Daarbij wijst een aantal auteurs, zoals in België, op het bijzonder casuïstisch karakter van de rechtspraak omtrent de ouderlijke aansprakelijkheid. In het arrest Bertrand van 19 februari 1997 (16) werd het dubbele foutvermoeden verlaten en werd gesteld dat het bestreden arrest « ayant exactement énoncé que seule la force majeure ou la faute de la victime pouvait éxonérer le père de la responsabilité de plein droit encourue du fait des dommages causés par son fils mineur habitant avec lui, et n'ayant pas à rechercher l'existence d'un défaut de surveillance du père », naar recht was verantwoord. Daardoor wordt de traditionele grondslag (dubbel foutvermoeden) van de ouderlijke aansprakelijkheid, vervangen door een objectieve grondslag, waarbij ook unaniem wordt gepleit om de objectieve ouderlijke aansprakelijkheid te koppelen aan een verplichte verzekering (17) .

Dit wetsvoorstel wil het dubbele foutvermoeden afschaffen en het begrip overmacht of de fout van het slachtoffer als vrijstelling introduceren. Daardoor worden ouders steeds aansprakelijk geacht behalve in geval van overmacht of een fout van het slachtoffer. Bewijzen dat zij voldoende toezicht hebben uitgeoefend over het kind én het een behoorlijke opvoeding hebben gegeven, zullen daardoor niet meer volstaan om niet aansprakelijk te worden gesteld voor hun minderjarig kind. Enkel wanneer de ouders kunnen aantonen dat er overmacht in het spel is of dat het slachtoffer een eigen fout heeft begaan, zijn ze niet langer aansprakelijk. Hierdoor worden, volgens de indiener van dit wetsvoorstel en een deel van de doctrine (18) , de belangen van zowel slachtoffer, minderjarig kind en ouders het best gediend. Dit objectief aansprakelijkheidsstelsel invoeren kan ongetwijfeld geld, tijd en moeite besparen. Van zodra er sprake is van een objectief onrechtmatige daad zullen ouders automatisch en altijd aansprakelijk zijn.

Martine TAELMAN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 6 juli 1977, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

a) het tweede lid wordt aangevuld als volgt :

« tenzij er sprake is van overmacht of een eigen fout van het slachtoffer ».

b) in het vijfde lid vervalt het woord « ouders ».

8 januari 2009.

Martine TAELMAN.

(1) Wet van 6 juli 1977 tot wijziging van artikel 1384, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek betreffende de aansprakelijkheid van de ouders voor de door hun minderjarige kinderen veroorzaakte schade, Belgisch Staatsblad van. 2 augustus 1977.

(2) Cass., 8 februari 1960, Arr. Cass., 1960, 516; Cass., 25 mei 1964, JT 1965, 20; Cass., 15 april 1971, Arr. Cass., 1971, 758; Cass., 28 oktober 1971, Arr. Cass., 1971, 219; Cass., 23 november 1971, Arr. Cass., 1972, 305; Cass., 30 mei 1984, Arr. Cass., 1984, 1286; Cass., Arr. Cass., 1989-90, 130.

(3) Vandenberghe, H., Van Quickenborne, M. en Wynant, L., « Overzicht van rechtspraak : aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (1985-1993) », in : TPR, 1995, (1115), p. 1384, nr. 124; Cass. 23 juni 1988, Arr. Cass., 1987-88, 1400.

(4) Vandenberghe, H., et al., o.c., in : TPR, 1995, (1115), p. 1384, nr. 124; Rb. Brussel, 12 november 1986, TBBR 1987, 87; Rb. Brugge, 10 oktober 1988, RW, 1990-91, 1340.

(5) Kruithof, R., « Aansprakelijkheid voor andermans daad : kritische bedenkingen bij enkele ontwikkelingen », in : Hulde aan Prof. dr. R. Kruithof. Naar een « gouvernement des juges » in : Het Belgische verbintenissenrecht en andere opstellen, Antwerpen, Maklu en Brussel, CED Samsom, 1992, p. 96, nr. 16.

(6) Cass. 5 augustus 1952, Pas., 1952, I, 215.

(7) Bergen, 9 juni 1993, JT, 1993, 688; Rb. Dendermonde, 24 november 1994, TGR, 1995, 173.

(8) Zie onder meer Fagnart, J.-L., Examen 1968-1975, p. 79; Cornelis, L., Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Maklu en Brussel, CED Samsom, 1989, p. 312, nr. 182; Bocken, H., « Aansprakelijkheid van de ouders voor de schade veroorzaakt door hun kinderen », Intermediair, 1980.

(9) Fagnart, J.-L., Examen 1968-1975, blz. 79, nr. 89.

(10) De Tavernier, P., « Naar een objectieve aansprakelijkheid van de ouders voor de onrechtmatige daden van hun minderjarige kinderen ? Beschouwingen bij het arrest « Bertrand » van het Franse Hof van Cassatie van 19 februari 1997 », in : RW 1999-2000, 273-294.

(11) Zijn ook deze mening toegedaan : Fagnart, J.-L., Examen 1968-1975, p. 80, nr. 89; Glansdorf, F. en Legros, P., noot onder Rb. Brussel, 20 februari 1970, RCJB, 1974; Vandenberghe, H., e.a., o.c., in : TPR, 1980, (1115), 1301, nr. 135.

(12) Dalcq, R.O., Traité, I, p. 534, nr. 1636.

(13) P. De Tavernier, o.c., 286.

(14) Voor een uitvoerige kritiek op de huidige aansprakelijkheidsregeling in Frankrijk, zie bijvoorbeeld Ollier, La responsabilité civile des père et mère. Étude critique de son régime légal (art. 1384, al. 4 & 7 C. civ), Grenoble, Imprimerie Allier, 1960, 235 p.).

(15) P. De Tavernier, o.c., 287 .

(16) Cass. fr., 19 februari 1997 (« Bertrand »), JCP, 1997, II, nr. 22848, blz. 247-254.

(17) P. De Tavernier, o.c., 291.

(18) P. De Tavernier, o.c., 287, nr. 82; Kruithof, R., o.c., p. 100, nr. 18; Vandeurzen, A., « De aansprakelijkheid van de ouders in deze tijd », in : RW, 1972-73, (979), 989.