4-40 | 4-40 |
M. le président. - M. Vankrunkelsven se réfère à son rapport écrit.
De heer Hugo Coveliers (VB). - Vandaag is het blijkbaar een komische dag. Vanmorgen werden wij vergast op de aanstelling van onderhandelaars waarvan geen enkele tot de grootste gemeenschap van dit land behoort. Daarnet heb ik gehoord dat het ontwerp over het eHealth-platform geëvoceerd werd om `une discussion de qualité' te kunnen hebben. Ik heb het verslag over dat ontwerp gelezen en een aantal artsen aan de lijn gehad die vinden dat dit de zoveelste machtsgreep van de PS is. We weten nu wat een kwalitatief goede discussie is, namelijk een discussie die leidt tot het geven van meer macht aan een partij die haar corruptie heeft bewezen en daarvoor ook niet terugdeinst.
Hetzelfde doet zich nu weer voor - een socialist uit Oostende heeft er al op gewezen - in verband met het wetsontwerp dat we nu bespreken. Dit is de hypocrisie ten top. Ik vind het om te beginnen sterk dat rapporteur Vankrunkelsven, die ook voorzitter is van de commissie voor de Justitie, niet aanwezig is en naar zijn verslag verwijst. Waarschijnlijk telefoneert hij met collega-artsen om te verantwoorden waarom hij het eHealth-platform zal goedkeuren.
In het verslag van de Kamer lees ik dat tijdens de vergadering die was samengeroepen om te stemmen over het geheel van het ontwerp dat we nu bespreken, kennis werd genomen van de nota met wetgevingstechnische opmerkingen van de juridische dienst van de Kamer. De opmerkingen worden voorgesteld als een verbetering en niet als een amendement. De Senaat kan daarop dan ook niet terugkomen.
Tijdens de vorige bespreking van dit ontwerp in de Senaat bleek dat sommigen vooruitziende gaven hebben. Er werd namelijk gezegd dat dit wetsontwerp een unitaire recuperatie is. Een woedende Vande Lanotte heeft dat overigens bevestigd. Het is juist dat dit een technisch krakkemikkige wet is. Hopelijk zal iemand zich ooit verzetten tegen het feit dat een wet die verplichtingen oplegt aan de universiteiten, met een gewone meerderheid werd goedgekeurd. De federale overheid kan bij gewone wet geen verplichtingen opleggen aan de universiteiten. Bij de bespreking heeft de meerderheid blijkbaar nattigheid gevoeld. Het enige amendement dat de Kamer heeft goedgekeurd betreft een evaluatie van de tekst waarbij men wil nagaan hoe de tekst wordt geïnterpreteerd.
Bij de evaluatie zal men uiteraard stoten op het feit dat de voorzitster, met alle respect voor haar beroepsbekwaamheid, reeds benoemd was door de vorige regering. Iedereen weet welke kwaliteiten vereist waren om door die regering benoemd te worden, namelijk over de juiste partijkaart beschikken. Vervolgens zal men stuiten op de Hoge Raad voor de Justitie. Geruchten doen de ronde dat de samenstelling van die Hoge Raad niet zou sporen met de tekst van de wet.
Zo staat in de wet dat er vier advocaten worden aangewezen. Met inbegrip van de vrouw van Yves Desmet tel ik zeven advocaten. Gemakshalve worden drie van hen dan maar ingedeeld bij de groep `leden met een diploma voor hoger onderwijs'.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V-N-VA). - De wet heeft het over `minstens vier advocaten'...
De heer Hugo Coveliers (VB). - Dat klopt niet, er staat: `... vier advocaten'. Vijf van de zeven werden aangewezen door hun orde of door de VLIR. Omdat er te veel advocaten waren aangewezen en omdat een van hen de echtgenote is van de politieke commentator van een bevriend dagblad, werden de overtallige advocaten ondergebracht in de categorie `leden met een diploma voor hoger onderwijs'.
Ik hoop dat een van de kandidaten die niet in de Hoge Raad werd verkozen de moed zal hebben om die benoemingen voor de rechter aan te vechten. Misschien kan bij de evaluatie hiermee rekening worden gehouden.
In de Octopusakkoorden staat zeer duidelijk dat per gemeenschap een magistratenschool zal worden opgericht in de vorm van een interuniversitair centrum. In de voorliggende tekst wordt die belofte niet ingelost. De spijkerharde garantie die toen werd gegeven, wordt niet ingevuld. Eens te meer neemt men afstand van een verworvenheid.
Gewezen eerste minister Guy Verhofstadt heeft in zijn verslag aan Koning Albert over de hervorming van de instellingen in het kader van zijn informatie- en formatieopdracht het volgende duidelijk gesteld: `In samenhang moeten we ons afvragen of de gewesten en de gemeenschappen ook geen zeggenschap moeten verkrijgen over de volgende aspecten van het justitiële beleid ... onder meer de opleiding van de magistraten door de wet van 31 januari 2007 om te vormen ... tot een opleiding in een Nederlandstalige en een Franstalige magistratenschool aan de rechtsfaculteiten van de universiteiten'. Dus ook die `wijze' man, de vader van de vorige meerderheid, wordt niet gevolgd.
Er wordt eens te meer een achterhoedegevecht geleverd, waarbij via allerlei slinkse wegen een kleinigheid wordt binnengehaald. Ik ben ervan overtuigd dat, net als bij het eHealth-platform, het gemor aan de basis zo groot zal zijn dat reeds bij de eerstvolgende evaluatie duidelijk zal blijken dat de wet onhoudbaar is.
Het Instituut voor gerechtelijke opleiding is het zoveelste doodgeboren kind, de zoveelste kemel die weldra zal belanden waar hij thuishoort, namelijk in een dierentuin. Wij zullen dus tegen dit wetsontwerp stemmen.
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Lijst Dedecker zal tegen dit wetsontwerp stemmen omdat het om een materie gaat waarvoor de gemeenschappen bevoegd zijn.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V-N-VA). - De wet van 31 januari 2007 werd door de vorige meerderheid goedgekeurd. CD&V was destijds van oordeel dat de communautaire dimensie in de tekst niet voldoende aan bod kwam. De huidige meerderheid heeft een nieuw compromis uitgewerkt. De tegenstanders van dat nieuwe evenwicht gebruiken tegenstrijdige argumenten. De heer Dubié, die jammer genoeg de zaal heeft verlaten, heeft in de commissie gedurende een uur teksten voorgelezen, zoals de standpunten van het Hof van Cassatie en van bepaalde verenigingen van magistraten en de motie van de Hoge Raad voor de Justitie. Uit die teksten bleek dat het wetsontwerp zou leiden tot een regionalisering van een deel van de justitiële opleiding.
De heer Vande Lanotte en anderen spreken dan weer over herfederaliseren. Samengevat komt het er dus op neer dat de ene groep van mening is dat het gaat over een onaanvaardbare regionalisering en een andere over een herfederalisering.
In dit verband verwijs ik ook naar de door professor Vande Lanotte verdedigde kieswet, die later werd vernietigd door het Grondwettelijk Hof. Dit toont aan dat er vragen bestaan over zijn interpretatie van de Grondwet.
Sommigen beweren dus dat het betrekken van de rechtsfaculteiten bij de gerechtelijke opleiding de herfederalisering van die universiteiten inhoudt. Als ik die redenering doortrek, zou dat betekenen dat de samenwerking van de faculteiten geneeskunde met federale diensten of de samenwerking van een universiteit met de overheid op het vlak van wetenschappelijk onderzoek eveneens leidt tot herfederalisering. Deze redenering is niet ernstig te noemen. In een federale staat werken deelstaten en organisaties van de deelstaten nu eenmaal samen met de federale overheid. Ik verwijs trouwens naar het antwoord van de minister van Justitie, die dieper is ingegaan op het juridische aspect, in het Kamerverslag ter zake.
M. Philippe Mahoux (PS). - Il ne me semble pas opportun de revenir sur le large débat mené en commission au sujet de ce projet de loi créant l'Institut de formation judiciaire.
L'amélioration apportée par la Chambre, qui introduit une évaluation, est un élément très positif. L'évaluation est d'ailleurs un principe qui devrait s'appliquer à l'ensemble des textes de loi que nous adoptons.
Pour ce qui est du problème de compétence, il est clair que la justice et l'institut lui-même relèvent du pouvoir fédéral. Il serait toutefois absurde de se priver des expertises existant dans l'ensemble du pays pour dispenser des formations de qualité au sein de l'Institut, même si ces expertises émanent d'organismes dépendant des régions et communautés.
De heer Hugo Coveliers (VB). - Daarnet sprak de minister over een kwaliteitsvolle discussie in de commissie. Ik wil er even op wijzen dat ook in de plenaire vergadering af en toe de discussie aan de kwaliteitsnormen wordt getoetst.
Volgens mij vergist collega Vandenberghe zich. Er is namelijk een bijzonder groot verschil tussen een federale wet die bepaalde verplichtingen oplegt aan een niet-federale instelling, namelijk een universiteit, en een samenwerking tussen bepaalde departementen of faculteiten van universiteiten en andere instellingen. Het is evident en moet worden aangemoedigd dat alle faculteiten zoveel mogelijk samenwerken met zoveel mogelijk instellingen over de hele wereld, liefst uit democratische systemen. Uit vrije wil en vanuit zijn eigenheid samenwerken is echter iets helemaal anders dan iets opgelegd krijgen door de federale overheid. Het is alsof de president van Congo zaken zou opleggen aan Sierra Leone. Dat kan toch ook niet.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V-N-VA). - De vraag is of de samenwerking met de universiteiten echt wordt opgelegd in de zin dat we er met een bijzondere meerderheid over moeten stemmen. Volgens de voorstanders van het ontwerp is dat niet het geval. In de Kamer heeft de minister van Justitie klaar en duidelijk aangegeven hoe hij de samenwerking met de universiteiten of de organisaties van de gemeenschappen volgens de in de wet bepaalde regels zal organiseren en ik sluit me bij het antwoord van de minister aan.
-La discussion générale est close.