4-36

4-36

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 26 JUNI 2008 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Mondelinge vraag van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, aan de vice-eersteminister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen en aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over «het recente onderzoek naar het cocaïnegebruik in ons land» (nr. 4-383)

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V-N-VA). - Uit een onderzoek van de Universiteit Antwerpen en de Universiteit van Luik in opdracht van het Federaal Wetenschapsbeleid blijkt dat de Belgen jaarlijks 1,75 ton cocaïne verbruiken, wat overeenkomst met ongeveer 17 miljoen dosissen van 100 milligram cocaïne.

De onderzoekers analyseerden gedurende een jaar afval- en oppervlaktewater in België. Er werd gezocht naar cocaïne en resten ervan onder de vorm van benzoylecgonine, de belangrijkste metaboliet.

De resten van de drugs komen via de urine van de verbruiker in de riolering of in het oppervlaktewater terecht. De stalen werden in waterlopen en in 41 belangrijke rioolwaterzuiveringstations genomen.

Het grootste gebruik werd vastgesteld in de steden, onder meer Antwerpen, Genk, Charleroi en Brussel, vooral in de regio van rioolwaterzuiveringsinstallaties.

De studie toonde daarenboven aan dat vooral het weekend het favoriete tijdstip blijkt om cocaïne te snuiven.

Uit deze studie komt eveneens naar voren dat ons land in de middenmoot zou staan op Europees niveau wat betreft het percentage gebruikers tussen 15 en 64 jaar. Polen heeft het laagste percentage gebruikers, Spanje het hoogste.

De onderzoekers besluiten dat er bijkomend onderzoek nodig is, daar de resultaten waarschijnlijk onderschattingen zijn.

Welke conclusies trekt de minister uit dit onderzoek? Acht de minister het wenselijk bijkomend onderzoek te laten uitvoeren?

Toont het onderzoek niet aan dat het tot nu toe gevoerde drugsbeleid faliekant uitloopt en het drugsgebruik sociaal wordt gebanaliseerd? Is er geen nieuwe aanpak nodig?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik antwoord ook in naam van minister Laruelle.

Ik heb kennis genomen van de resultaten van de studie, die wordt gefinancierd door collega Laruelle. Minister Laruelle preciseert dat één van de opdrachten van het Federaal Wetenschapsbeleid erin bestaat te voorzien in de ondersteuning en de voorbereiding van de besluitvorming van de politieke overheid teneinde de beleidsdoelstellingen beter te kunnen definiëren.

In dat verband werd een onderzoeksprogramma `Drugsbeleid' opgestart waarvan de resultaten op het vlak van het cocaïnegebruik in ons land nu bekend zijn.

Mijn collega Laruelle voegt daaraan toe dat het Federaal Wetenschapsbeleid steeds bereid is om bijkomende studies uit te voeren als dat een prioriteit is voor de volgende jaren.

De studie ontwikkelt inderdaad één specifiek instrument om een inschatting te maken van het cocaïnegebruik in ons land. Ook al is die techniek interessant, de resultaten van de metingen moeten met de grootste omzichtigheid worden behandeld.

Dit specifiek instrument kan in geen geval als enige basis dienen om een drugsbeleid te evalueren of verder vorm te geven. Ook de onderzoekers zelf geven immers aan dat bijkomende sociologische en epidemiologische studies nodig zijn.

De studie geeft immers geen enkele informatie over de gebruikers en hun gebruik zoals: wie zijn ze? Hoeveel gebruiken ze? Wat zijn de vormen van gebruik? Worden zij bereikt door preventie en hulpverlening? Dit zijn essentiële vragen voor een goede preventie en hulpverlening, en een efficiënt drugsbeleid.

Het recentste jaarrapport van het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugsverslaving meldt een stijging van het gebruik van cocaïne in de Europese Unie. De cocaïneprijs is de jongste jaren sterk gedaald, waardoor cocaïne voor een grotere groep van mensen beschikbaar wordt. Cocaïnegebruik lijkt overigens meer en meer te worden gebanaliseerd. Het ontbreekt hulpverleners momenteel te vaak aan efficiënte instrumenten om cocaïnegerelateerde problemen te behandelen. Voor die ontwikkelingen moeten we bijzonder waakzaam zijn.

Op mijn voorstel heeft de Cel Gezondheidsbeleid Drugs de cocaïneproblematiek vorige dinsdag besproken. In die cel hebben vertegenwoordigers van de ministers van Volksgezondheid zitting. Ook vertegenwoordigers van de preventie- en hulpverleningssector en van Federaal Wetenschapsbeleid hebben aan de bespreking deelgenomen. Een belangrijke vaststelling was in elk geval dat het ontbreekt aan sociologische en epidemiologische gegevens over het gebruik en de gebruikers. Gelet op het belang van de problematiek heeft de Cel beslist een officieel advies uit te brengen. Ik zal het bezorgen zodra het beschikbaar is.

Eén studie over het gebruik van één psychoactief middel volstaat uiteraard niet om het drugsbeleid te evalueren. De drugsproblematiek behelst alle psychoactieve stoffen, inclusief tabak en alcohol, en vergt een globale en geïntegreerde benadering vanuit het oogpunt van de volksgezondheid. Dat is de opdracht van de Algemene Cel Drugsbeleid, waarin alle ministers bevoegd voor drugs zullen vertegenwoordigd zijn. Ik heb de officiële oprichting van deze Cel voor september van dit jaar gepland.

De minister van Justitie laat weten wat volgt:

In het regeerakkoord hebben de meerderheidspartijen duidelijk afgesproken dat ze inzake strijd tegen verslaving en verslavend gedrag een voluntaristisch beleid blijven voeren, dat gericht is op informatie, risicovermindering, behandeling en repressie.

Ook het Nationaal Veiligheidsplan 2008-2011 voorziet uitdrukkelijk in een daadwerkelijk drugsontradingsbeleid via voorlichting over de negatieve effecten van drugsgebruik.

Conform de aanbevelingen van de parlementaire werkgroep Drugs voorziet het beleidsplan in een geïntegreerd drugsbeleid dat gericht is op effectieve ontrading via preventie, hulpverlening en repressie.

Via repressieve controles moeten we de strijd tegen de georganiseerde drugshandel opvoeren. Problematische drugsgebruikers dienen zoveel mogelijk naar de hulpverlening te worden doorverwezen. In dat verband zijn de projecten `proefzorg' in Gent en Luik belangrijk. Het is de bedoeling om ze nationaal te implementeren.

Het is de bedoeling om delinquenten bij wie verslavingsproblemen mede aan de feiten ten grondslag liggen, zeer snel, dus reeds door het parket naar de hulpverlening te laten doorverwijzen.

De evaluatie van het proefproject Gent was zeer positief.

Je voudrais encore mentionner un élément tiré de la réponse du ministre de la Justice. Il dit qu'il faut souligner le projet pilote de la chambre de traitement de la drogue lancé à Gand et qui se trouve dans sa dernière phase, c'est-à-dire l'audience. Le but est que l'accusé respecte les conditions proposées par le parquet ; on renvoie l'accusé à un stade relativement précoce vers le centre d'aide pour qu'il puisse s'attaquer à sa dépendance.

Je mentionne également le projet pilote « diacétylmorphine » qui est en cours d'élaboration à Liège. Dans ce projet, il est prévu l'ouverture d'un centre de délivrance assistée. Ce projet devrait se terminer en 2011. Il sera bien évidemment mis en perspective par une étude d'évaluation finale.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V-N-VA). - Ik zal niet ingaan op alle punten van het antwoord van de regering. Ik stel vast dat meerderen van oordeel zijn dat er bijkomende studies moeten komen en dat het probleem te veel wordt gebanaliseerd.

Er zijn natuurlijk nog andere drugs, alcohol of roken, maar uit acties met betrekking tot drugs blijkt duidelijk dat algemeen aanvaard wordt dat het gebruik van drugs is toegenomen. Dat is niet alleen door deze studie aangetoond. Ik las vanmorgen in de Franstalige pers dat ook de Franse Gemeenschap het toenemende gebruik van cannabis aanklaagt.

Ik denk dus, gelet op de banalisering van de drugs, het risico voor de sociale cohesie en de kostprijs van dit gebruik voor de samenleving, dat de door de regering opgerichte cel inderdaad dringend werk moet maken van voorstellen die preventief moeten werken en die de publieke opinie, vooral de jongere generaties, meer moeten sensibiliseren voor het probleem.