4-775/1

4-775/1

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

22 MEI 2008


Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat betreft de buitengewone kosten in het kader van een onderhoudsuitkering

(Ingediend door mevrouw Martine Taelman)


TOELICHTING


Artikel 203, § 1, van het Burgerlijk Wetboek levert de wettelijke basis voor de onderhoudsverplichting van ouders jegens hun kinderen : « De ouders dienen naar evenredigheid van hun middelen te zorgen voor de huisvesting, het levensonderhoud, het toezicht, de opvoeding en de opleiding van hun kinderen. Indien de opleiding niet is voltooid, loopt de verplichting door na de meerderjarigheid van het kind. ».

Op dit artikel is dus de onderhoudsuitkering voor kinderen gegrond indien hun ouders niet meer samenleven. Elk van beide ouders moet immers tussenkomen in die kosten waarbij rekening wordt gehouden met hun respectieve inkomsten en mogelijkheden. Ouders moeten echter niet enkel voor de « gewone » kosten van onderhoud, opvoeding en opleiding instaan. Zij zijn ook verantwoordelijk voor de « buitengewone kosten » van hun kinderen (1) .

In de wet wordt de notie « buitengewone kosten » nergens vermeld. Er is dus geen wettelijke omschrijving of definitie van dit vage begrip.

Het is bijgevolg de rechtspraak en de rechtsleer die dit begrip invullen. En de rechtspraak doet dit meer en meer. De « buitengewone kosten » worden steeds meer een onderdeel van beslissingen en overeenkomsten met betrekking tot onderhoudsuitkeringen voor kinderen. Dit blijkt in de praktijk een bron van veel discussie en gerechtelijke procedures te zijn.

In grote lijnen kunnen de buitengewone kosten onderverdeeld worden in drie categorieën, namelijk :

1º de gezondheidstoestand van het kind (belangrijke (para)medische uitgaven zoals hospitalisatiekosten, chirurgische ingrepen, bijzondere medische behandelingen, ...);

2º de opleiding van het kind (inschrijvingsgeld, kosten van hogere studies, studiemateriaal, schoolreizen, ...);

3º de ontwikkeling van de persoonlijkheid van het kind (taalkampen, culturele activiteiten, sportkampen, ...).

Het gevolg van het ontbreken van enige wettelijke bepaling terzake is dat er een grote verscheidenheid in de rechtspraak is. De rechters hanteren allen verschillende criteria, zowel wat betreft de definitie van « buitengewone kosten » als wat het toekennen van die buitengewone kosten betreft (2) .

Zo oordeelde het hof van beroep te Brussel in 2005 dat alle medische kosten en paramedische kosten (logopedie, lenzen, brilglazen maar niet de gewone huisartsconsultaties) en de kosten van hogere studies (verplaatsingen, huur studentenkamer, cursussen) konden beschouwd worden als buitengewone kosten. Kosten van schoolreizen van meer dan één dag, hobby's en culturele opvoeding werden niet beschouwd als buitengewone kosten (3) .

In 2004 was de Franstalige Kamer van het hof van beroep te Brussel echter van oordeel dat wel alle schoolkosten van de minderjarige kinderen als buitengewoon aangezien moesten worden en dat de ouders dus ook allebei moesten instaan voor meerdaagse schoolreizen zoals bos- of sneeuwklassen (4) .

Het zijn vooral, maar niet alleen, de schoolkosten die vaak een punt van discussie vormen en die niet steeds als buitengewoon worden aanvaard. Meestal worden kosten die « eenmalig » zijn (zoals inschrijvingsgeld of schoolreizen) wel aanvaard als buitengewone kosten, maar niet de periodieke uitgaven van middagmaaltijden of zwemlessen.

Er is dus nood aan een wetgevend initiatief om te trachten tot een meer uniforme rechtspraak te komen.

Het principe moet zijn dat de « gewone » onderhoudsuitkering, samen met de kinderbijslagen en de eigen bijdrage van de ouder die het hoofdverblijf heeft, moeten volstaan om de kosten van de kinderen te dekken. De buitengewone kosten moeten beperkend worden geïnterpreteerd.

Als « buitengewoon » worden doorgaans de uitgaven met een exceptioneel, onverwacht, niet te voorzien, noodzakelijk en eenmalig karakter aanvaard waarbij deze criteria niet cumulatief aanwezig moeten zijn (5) . Dit lijkt een goede basis voor een definitie of omschrijving.

Een ander aspect van de buitengewone kosten is de omvang van de bijdrage. Sommige rechters veroordelen de bijdrageplichtige ouder tot een maandelijks onderhoudsgeld én de helft van de buitengewone kosten. Het nadeel van zo een bepaling is dat dit een blijvende bron van conflicten kan zijn omdat de ouder, die de uitkering ontvangt, de facto het alleenbeslissingsrecht omtrent dergelijke uitgaven heeft en de andere dus om de haverklap naar de rechter zou kunnen stappen.

Andere mogelijkheden zijn in een hoger maandbedrag te voorzien waarin de buitengewone uitgaven opgenomen zijn of in een apart forfait per maand voor deze kosten, hetgeen praktisch dezelfde oplossingen zijn. Nadeel hiervan is dat er geen rekening wordt gehouden met het « niet voorzienbare » karakter, maar zo kan wel vermeden worden dat bij elke betwisting naar de rechtbank wordt gestapt.

Het probleem van de buitengewone kosten maakt duidelijk dat er dringend werk moet worden gemaakt van een nieuw systeem dat de onderhoudsuitkeringen objectiveert en waarbij dan ook rekening moet worden gehouden met die buitengewone kosten. Op die manier weet iedereen vooraf waar hij/zij aan toe is en wordt de gelijke behandeling van elk kind gegarandeerd.

In afwachting daarvan probeert dit wetsvoorstel een aanzet te geven om tot een meer eenduidige rechtspraak te komen door het begrip « buitengewone kosten » in de wet op te nemen en te omschrijven en dit in een nieuw artikel 203quater van het Burgerlijk Wetboek.

Het is duidelijk dat ook bij een echtscheiding door onderlinge toestemming er bij het overeenkomen van het onderhoudsgeld voor de kinderen duidelijke afspraken worden gemaakt over de buitengewone kosten. Partijen zullen zich daarbij kunnen baseren op de omschrijving in artikel 203quater en de rechtspraak die zich op basis daarvan zal ontwikkelen. Zo zullen zij in hun overeenkomst de kosten nauwkeurig kunnen omschrijven. Het lijkt niet aangewezen om voor de echtscheiding door onderlinge toestemming een specifieke bepaling met betrekking tot de buitengewone kosten op te nemen.

Martine TAELMAN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In het Burgerlijk Wetboek wordt een artikel 203quater ingevoegd, luidende :

« Art. 203quater. — Indien een ouder door een rechterlijke beslissing veroordeeld wordt tot de betaling van een onderhoudsuitkering om te voldoen aan zijn verplichting die voortvloeit uit artikel 203, § 1, of 203bis, kan hij ook tot een bijdrage in de buitengewone kosten van onderhoud, opvoeding en opleiding worden verplicht.

Buitengewone kosten zijn kosten met betrekking tot de gezondheidstoestand, de opleiding en de ontwikkeling van de persoonlijkheid van het kind en hebben een uitzonderlijk, niet te voorzien en noodzakelijk karakter. ».

7 mei 2008.

Martine TAELMAN.

(1) S. Brouwers en M. Govaerts, « Alimentatievorderingen », in Notariële Praktijkstudies, Wolters Kluwer België, 2004, 466, nr. 748.

(2) Kris Pexsters, student aan de KUL geeft in zijn Seminariewerk Personen- en Familierecht met als titel « De notie « buitengewone kosten » » van minderjarige en meerderjarige studerende kinderen », een overzicht van de problematiek en van rechtspraak terzake.

(3) Verwijzing naar Brussel 15 november 2005, 2003/KR/428, onuitg.

(4) Verwijzing naar Brussel (Jk.) 10 december 2004, 2004/JR/94, onuitg.

(5) Ibid., 466, nr. 749.