4-774/1 | 4-774/1 |
22 MEI 2008
De Vlaamse pers en het publiek reageerden geschokt op het lot van een jonge moeder die eerst haar dochter ombracht en vervolgens zichzelf verhing, omdat ze ervan overtuigd was dat haar ex-echtgenoot hun dochter misbruikte en dat dit opnieuw zou kunnen voorvallen met het nakende omgangsrecht dat de vader zou krijgen. De vrouw die deze wanhoopsdaad stelde, had al een uitspraak verteerd van een rechtbank, waarbij de raadkamer had beslist dat er te weinig aanwijzingen waren in het dossier van seksueel misbruik. Zonder ten gronde te willen oordelen over deze zaak, laat deze tragedie ons niet onbewogen. Ondanks verschillende overheidsmaatregelen om kindermishandeling aan te pakken, stelt de indiener vast dat er nog tekortkomingen zijn van de overheid ten opzichte van de aanpak van kindermishandeling.
In België kennen we ook andere incidenten omtrent seksueel misbruik van kinderen, met name de monsterachtige Dutroux-geschiedenis en recent die van Fourniret. De cirkel is evenwel nog niet rond. Deze tragedies hebben België en de andere Europese landen wakker geschud en onze regering gedwongen stappen te ondernemen. De eerste regeringsinitiatieven zijn genomen, maar om kindermishandeling efficiënt aan te pakken, zijn nog bijkomende acties noodzakelijk, vooral omdat de concrete werking op het terrein nog kan worden verbeterd.
Schrijnende verhalen over fysiek misbruik (waaronder ook seksueel misbruik) halen, op grond van het sensatiegehalte, vaak koppen in de media. Deze zware vormen van geweld zijn echter slechts het topje van de ijsberg en geven niet het hele verhaal. In Nederland werd in november 2004 op de VPRO een hele themaweek gewijd aan « Geheim Geweld », waarin radio- en tv-programma's en internet aandacht besteedden aan kindermishandeling. Daarbij werd geschat dat in heel Nederland 50 tot 80 000 kinderen per jaar worden mishandeld. Deze schatting bekijkt kindermishandeling wel vanuit de ruime betekenis van het woord, met andere woorden naast de aantasting van fysieke integriteit, ook ouders die hun kinderen psychisch geweld aandoen of materieel verwaarlozen. In Nederland vinden door mishandeling in de ruime zin van het woord jaarlijks 50 kinderen de dood. Bovendien bleek dat ook vijf procent van alle Nederlandse mannen (ca. 400 000 mannen), hoofdzakelijk tijdens hun jeugdjaren één of meermaals psychisch of fysiek werden misbruikt.
België heeft op kwantitatief niveau geen exhaustief beeld van kindermishandeling. De recentste cijfers die bij ons ter beschikking zijn, beperken zich voornamelijk tot de aantasting van de fysieke integriteit. Bovendien dateren de laatst bekende cijfers voor de Vlaamse Gemeenschap reeds van december 2002 en de Waalse Gemeenschap van 2003. Bij zes Vlaamse vertrouwenscentra liepen in 2002 in totaal 6 037 meldingen binnen. Deze meldingen leidden tot de vaststelling dat op een totale bevolking van ongeveer 6 miljoen Vlamingen, 8 252 minderjarigen worden misbruikt. De Waalse teams van SOS Enfants meldden voor 2003 een totaal van 3 374 gevallen van kindermisbruik. De helft van deze meldingen in Wallonië betreffen fysiek misbruik. Als men de vergelijking maakt met de schatting in Nederland, waarbij op een totale bevolking van meer dan 16 miljoen burgers opmerkt dat per jaar 50 à 80 000 Nederlandse kinderen het slachtoffer zijn van mishandeling in de ruime zin van het woord, met andere woorden op fysiek, psychisch en materieel niveau, dan komen we tot de vaststelling dat het kwantitatief en statistisch onderzoek in België nog kan worden verbeterd, een taak die is weggelegd voor de overheid.
Er dient vastgesteld te worden dat deze cijfers zich enkel beperken tot het aantal meldingen die zijn binnengelopen bij Vlaamse en Waalse vertrouwenscentra. Van de politie of rechtbanken ontbreken duidelijke officiële cijfers over kindermishandeling. Er bestaan cijfers en statistieken, maar deze zijn niet gespecificeerd wat betreft kindermisbruik. Dit is een ernstige tekortkoming, want in dit geval is meten weten. De minister van Justitie verklaarde in januari 2005 dat er bij de parketten helemaal geen uniformiteit bestaat om zulke cijfers op een duidelijke wijze te verzamelen. Ze voegde eraan toe dat de registratie vaak ook nog manueel gebeurt. Er is met andere woorden nog werk aan de winkel. Hoewel partnergeweld wel is voorzien in het Strafwetboek (artikel 410, tweede lid), blijkt dat kindermisbruik niet als aparte misdrijfcategorie wordt vermeld. Bovendien kan huiselijk geweld strafrechtelijk verschillende vormen aannemen en bestaat er dus geen uniforme registratie. De hoogste tijd om van overheidswege hieraan iets te veranderen.
Een stap in de richting van enige kwantitatieve en statistische duidelijkheid zou er in kunnen bestaan dat men een bestand aanlegt van het aantal processen-verbaal in verband met mishandeling gepleegd op kinderen in de ruime zin van het woord. Deze cijfers zouden ons al op een snelle manier een realistisch beeld kunnen geven. Aldus zou de vergaarde informatie voor de overheid in de toekomst kunnen dienen tot een belangrijk beleidsinstrument.
Daarnaast wil de indiener van de resolutie er op wijzen dat op vele vormen van kindermishandeling nog een taboe rust. De tragedies die Dutroux en Fourniret hebben veroorzaakt, betreffen kindermishandeling die zich heeft afgespeeld buiten het gezin. Deze gevallen behoren tot de sfeer van extrafamiliaal geweld. Kindermishandeling is echter niet beperkt tot misbruik buiten het gezin. Integendeel. Onderzoek van Gentse kinder-psychologe Sarah Bal toont aan dat slechts 13 % van al het geweld op kinderen (psychisch, fysiek en materieel) extrafamiliaal is. 87 % van het misbruik speelt zich af binnen het gezin. Een onthutsende vaststelling.
Het probleem is dus duidelijk nog groter dan we dachten. Het grootste aantal kindermishandelingen vindt plaats binnen de eigen familie- of vriendenkring. Een onderzoek bij onze noorderburen naar intrafamiliaal geweld toonde bijvoorbeeld aan dat 8 % van alle 16-jarige meisjes seksueel is misbruikt door eigen familieleden.
Op intrafamiliaal geweld rust weliswaar nog een groot taboe. Deze taboesfeer zorgt ervoor dat dit soort geweld nog al te vaak wordt verzwegen. Er werd wel een Nationaal Actieplan betreffende familiaal geweld opgesteld, waardoor het onder andere mogelijk werd dat de politie ook tijdens de nacht in de woning kan komen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat bij intrafamilaal geweld momenteel wel bescherming kan worden ingeroepen voor de volwassene, maar niet voor het kind, omwille van een inbreuk op de gezinsprivacy. Het is wenselijk dat het maatregelenpakket waarover het parket nu beschikt betreffende partnergeweld (bijvoorbeeld de partner tijdelijk de toegang ontzeggen tot de woonst) wordt uitgebreid naar de bescherming van het kind als er misbruik wordt vastgesteld ten aanzien van deze laatste. Niettemin dient te worden benadrukt dat in het Strafwetboek huiselijk geweld niet als dusdanig wordt vermeld als apart misdrijf en dat het dus allerlei strafrechtelijke vormen aanneemt : verschillende juridische applicaties kunnen dus hierop van toepassing zijn. Dit is ook de reden waarom er voor deze fenomenen nog geen uniforme registratiewijze van politionele cijfergegevens beschikbaar is. Als gemeenschap kunnen we echter niet passief toekijken, maar is het tijd om hieraan iets te veranderen.
Een belangrijke opdracht is hierin weggelegd voor de overheid. Het is haar taak om in geval van kindermishandeling de illusie te kunnen doorprikken van het gezin als veilige haven. Dit ingrijpen van buitenaf is een delicaat punt vermits in onze cultuur het gezin wordt beschouwd als een privé-aangelegenheid. Buitenstaanders mogen er zich niet in mengen. De overheid moet er enerzijds voor zorgen dat partners of ouders niet worden aangeklaagd bij de minste misstap en dat elk familielid de vrijheid krijgt om elkaar nieuwe kansen te geven. Er zijn echter grenzen. Een kind is immers geen bezit van zijn ouders en moet — indien nodig — op externe steun kunnen rekenen. Dit privé-karakter is een goede zaak om vertrouwen en intimiteit alle kansen te geven binnen het gezin. Voor de overheid mag dit echter geen alibi zijn om haar verantwoordelijkheid te ontlopen als er zich binnen het gezin (familiaal) geweld voordoet. Eveneens dient zij erover te waken dat in (v)echtscheidingen kinderen niet worden misbruikt in het onterecht beschuldigen van de partner. Kinder- en jeugdpsychiater Peter Adriaenssens merkt op dat het Europees gemiddelde van valse aangiftes van kindermisbruik op 7 à 8 % ligt. Volgens advocaat Jef Vermassen kan dit aantal verzonnen verklaringen zelfs oplopen tot de helft. De overheid moet ook snel en efficiënt valse klachten onderscheiden van oprechte.
Ouders kunnen vaak hulp gebruiken van hun omgeving alsook van de overheid. Rechten van kinderen impliceren dat er ook tegemoet wordt gekomen aan de rechten van ouders. Vaak worden hun noden genegeerd door de omgeving en de overheid. Hulpverlening aan jongeren en gezinnen moet efficiënter en beter worden omkaderd.
Van overheidswege moet ook niet steeds alles worden bekeken vanuit het enge oogpunt van het gezin in haar klassieke betekenis, met name vader, moeder en kind(eren) als één onaantastbaar geheel. Door de vele echtscheidingen zijn er vandaag veel éénoudergezinnen of nieuw-samengestelde gezinnen. Niet het gezin is de hoeksteen van de maatschappij, maar het individu in relatie met zijn gezin en de anderen in de maatschappij.
Naast het taboe van het intrafamiliaal geweld, bestaat in deze maatschappij ook nog een tweede taboe inzake kindermishandeling, namelijk misbruik van kinderen met een fysieke of mentale handicap. Eens te meer ontbreken harde cijfers. Er werd wel een studie gemaakt waaruit blijkt dat 40 % van alle personen (zowel minderjarigen als meerderjarigen) met een mentale handicap seksueel worden misbruikt. Personen met een mentale handicap lopen meer kans op seksueel misbruik dan personen met een fysieke handicap. Personen met een psychische handicap zijn makkelijke slachtoffers. Vaak weten ze niet altijd waar seksualiteit een misbruik wordt. Bovendien kunnen ze niet altijd verwoorden wat hen is overkomen. Andere factoren die hen kwetsbaar maken zijn het feit dat ze vaak als niet-seksueel bekeken worden, dat ze vaak weinig sociale contacten hebben en amper seksuele en relationele vorming krijgen. Ook in instellingen waar wordt gezorgd voor het welzijn van mentaal gehandicapten zijn zulke ongelukkige voorvallen niet vreemd.
Het is duidelijk dat voor de overheid een belangrijke taak is weggelegd om ook deze problemen uit de taboesfeer te halen. Onderzoek van Bruce Perry, een Amerikaanse dokter en neuropsychiater, toont aan dat mishandeling bij kinderen tot fundamentele hersenschade kan leiden. De hersenen van een verwaarloosd driejarig kind kunnen daardoor een kwart kleiner zijn dan die van een normaal opgroeiend kind van dezelfde leeftijd. Hoe vroeger je een kind uit een potentieel beschadigende omgeving haalt, hoe groter de kans op genezing. Bij wijze van volledigheid kan worden vermeld dat uit onderzoek in de V.S. blijkt dat van alle mishandelde kinderen de helft slachtoffer is door verwaarlozing, 36 % door fysieke mishandeling (waaronder 10 % seksueel misbruikten) en dat 4 % van de slachtoffers psychisch (emotioneel) zijn mishandeld.
Uit bovenvermelde vaststellingen blijkt dat het aantal kinderen en jongeren dat direct of indirect wordt mishandeld, vaak wordt onderschat. Een dringende aanpak ervan dringt zich op in ons land. Ondanks verschillende regeringsinitiatieven op federaal of gemeenschapsniveau blijkt dat ze elkaar overlappen of, meer nog, dat instanties soms niet op de hoogte zijn van elkaars bestaan. De overheid zou ervoor moeten zorgen dat deze problemen beter in kaart worden gebracht en dat er een integrale samenwerking zou moeten komen tussen de federale instanties en deze van de gemeenschappen.
Volgens KUL-professor Adriaenssens zouden er slechts in een kwart van de gerechtelijke dossiers informele samenwerkingsverbanden bestaan tussen hulpverleners en gerecht. Het beleid kan dus nog efficiënter en doeltreffender. Zeker als verschillende organisaties en VZW's die bezig zijn met kindermishandeling vaststellen dat 80 % van de gerechtelijke (politionele) klachten worden geseponeerd, vaak door gebrek aan bewijs. Het parket dient de nodige aandacht te besteden aan meldingen van kindermishandeling en moet voorzichtig zijn in het seponeren van aanklachten. Hierin schuilt namelijk de moeilijkheid : vaak is het een zware taak om concrete strafrechtelijke bewijzen te verzamelen. In gevallen van incest dienen weinig moeders op dit moment een klacht in omdat enerzijds de zaak kans loopt in de openbaarheid te komen en anderzijds hen meestal een lange gerechtelijke lijdensweg wacht, waarbij uiteindelijk vele klachten worden geseponeerd.
Een goed vertrekpunt is artikel 22bis van de Grondwet dat elk kind het recht geeft op eerbiediging van zijn morele, geestelijke en seksuele integriteit. Voor politie en gerecht zou dit artikel een belangrijke leidraad moeten zijn voor het werken rond het thema van kindermishandeling. Daarnaast is het niet onbelangrijk dat de overheid er op zou wijzen dat personen die weet hebben van kindermishandeling met die kennis daadwerkelijk iets zouden ondernemen, daar artikel 422bis van het Strafwetboek wijst op schuldig verzuim wanneer hij of zij geen hulp verschaft aan iemand die in groot gevaar verkeert. Een volgende taak voor de overheid bestaat erin om artsen, verplegers en andere hulpverleners te wijzen op artikel 458bis van het Strafwetboek betreffende het meldingsrecht. De vertrouwenspersoon die vroeger gebonden was aan geheimhouding, kan hierdoor een misdrijf op een minderjarige melden bij de procureur des Konings. Vaak blijkt dat de vertrouwenspersonen niet op de hoogte zijn van deze bepalingen.
In tweede instantie moet het gebrek aan informatie en coördinatie worden aangepakt tussen de verschillende overheidsdiensten en hulpverleners. Vaak zijn er op verschillende niveaus initiatieven, maar is er niet nagedacht over afstemming op elkaar. Er zijn initiatieven van de federale overheid en de gemeenschappen die elkaar niet versterken of zelfs overlappend werken. Het is tijd om hier verandering in te brengen. Positief en zeer nuttig was de informatie- en sensibili-seringscampagne die de overheid in 2001 heeft gelanceerd met de brochure « Kindermishandeling ». Deze brochure geeft de burger informatie over zowel de gerechtelijke aanpak als over de welzijnsbenadering van kindermisbruik.
Vandaar dat de indiener van deze resolutie pleit voor een betere coördinatie tussen de verschillende sectoren die actief zijn op gebied van kindermishandeling. De oprichting van een Raad voor Kindermishandeling in elk gerechtelijk arrondissement zou al een eerste stap zijn in de goede richting. Deze overleggroep kan enerzijds bestaan uit personen uit de hulpverlening (begeleiders van vertrouwenscentra en VZW's inzake kindermishandeling, het Centrum voor leerlingenbegeleiding, huisartsen, ...) en anderzijds uit vertegenwoordigers van gerechtelijke instanties (parketmagistraat, jeugd- of onderzoeksrechter, justitieassistent slachtofferonthaal, ...) en de lokale politie. Dit overlegorgaan moet niet alleen structurele problemen oplossen inzake kindermishandeling, maar het moet ook een raad zijn die concrete problemen bespreekt aan de hand van typedossiers.
Zulk een overlegmodel is ontstaan in Gent in de jaren negentig met succesvolle resultaten, het zogenaamde overlegmodel « Beatrijs van Houdenhove ». Dit overlegorgaan ontstond uit de vaststelling dat zowel de welzijnssector als het gerechtelijk apparaat de neiging vertoonden het probleem voor zich alleen op te eisen, terwijl een gecoördineerde aanpak de enige efficiënte kan zijn.
Naast een Raad voor Kindermishandeling binnen elk gerechtelijk arrondissement is het aan te bevelen om binnen ieder justitiële sector per rechtsgebied ook een Multidisciplinair Team Kindermishandeling (MTK) samen te stellen. Dit team dat permanent ten dienste staat van de procureur des Konings, de onderzoeksrechter of de jeugdrechter moet beschikken over de nodige forensische deskundigheid (sporenonderzoek) alsook over medische en psychologische expertise. Het is idealiter samengesteld uit een arts (kinderarts of kinderpsychiater), een criminoloog, een psycholoog en een maatschappelijk assistent. Daarnaast moeten de zonale veiligheidsplannen van de politie de nodige opleidingen bepalen van interventieploegen en kindermishandeling prioritair stellen.
Wat betreft het sensibiliseren, signaleren en oplossen van structurele problemen, zou een overkoepelende Nationale Raad voor Kindermishandeling kunnen worden opgericht. Deze coördinerende raad zou vanuit zijn centrale positie structurele oplossingen moeten aanreiken aan de bevoegde overheid.
Zodanig kan de burger op een transparante wijze zien welke wegen de overheid ter beschikking stelt voor het beteugelen van kindermishandeling. Men moet inzicht kunnen verwerven in de organisatorische, wettelijke en persoonsgebonden mogelijkheden en beperktheden van de welzijnssector (gemeenschapsbevoegdheid) en justitie (federale bevoegdheid). Op deze wijze kan het onterecht wederzijds wantrouwen verdwijnen. Dit kan men bewerkstelligen door bespreking van gevallen en hun aanpak op anonieme basis. Door deze anonieme gevallenbespreking en het uitnodigen van deskundigen uit de twee werkdisciplines kan worden gewerkt aan eigen deskundigheidsbevordering. Terloops wil de indiener van deze resolutie erop wijzen dat de Franse Gemeenschap op 14 juni 2004 een decreet publiceerde betreffende de hulpverlening aan mishandelde kinderen. Dit decreet vormt een goede basis voor de aanpak van kindermishandeling maar het benadrukt echter teveel de poot « welzijn » ten koste van de evenwaardige tweede poot (justitie en politie). Ten slotte is het ook de taak van de overheid om bij de burgers en de media kindermishandeling onder de aandacht te brengen.
Martine TAELMAN. |
De Senaat,
A. gelet op het Europees verdrag ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van 1949;
B. gelet op de Verklaring van de Rechten van het Kind van 1959, (betreffende kinderbescherming tegen de exploitatie en verwaarlozing.);
C. gelet op het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind van 20 november 1989;
D. gelet op aanbeveling R(2000)11 van het Comité van ministers van de Raad van Europa inzake acties tegen mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting;
E. gelet op aanbeveling R(2001)16 van het Comité van ministers van de Raad van Europa betreffende de bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting;
F. gelet op Resolutie 1307 van de Europese parlementaire vergadering over seksuele uitbuiting van minderjarigen van 2002;
G. gelet op het Wereldcongres tegen seksuele exploitatie van kinderen in Stockholm in 1996;
H. gelet op het Verdrag van Den Haag betreffende kinderbescherming en coöperatie inzake internationale adoptie van 1996;
I. gelet op het facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind van 2000;
J. gelet op het Tweede Wereldcongres tegen seksuele exploitatie van kinderen in Yokohama van december 2001;
K. gelet op artikel 22bis van de Belgische Grondwet betreffende het recht van het kind op een eerbiediging van zijn morele, geestelijke en seksuele integriteit;
L. gelet op de wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen (Belgisch Staatsblad van 17 maart 2001);
M. gelet op de federale ministeriële omzendbrief van 27 november 1997 betreffende de financiële tegemoetkoming voor de inrichting in de politiecommissariaten van lokalen voor de opvang van slachtoffers van fysisch en seksueel geweld evenals de procedure voor selectie binnen de politiekorpsen van kandidaten voor de opleiding « opvang van slachtoffers van fysisch en seksueel geweld » (Belgisch Staatsblad van 10 december 1997);
N. gelet op de federale ministeriële omzendbrief OOP15ter van 19 juli 1999 betreffende de politiële slachtofferbejegening (Belgisch Staatsblad van 21 augustus 1999);
O. gelet op de federale ministeriële omzendbrief van 16 juli 2001 over de audiovisuele opname van het verhoor van minderjarige slachtoffers of getuigen van misdrijven;
P. gelet op de bepalingen die op 23 maart 2000 zijn aangenomen in het federaal parlement inzake de rechten van het kind met het oog de onschend-baarheid van het kind te waarborgen op moreel, psychisch en fysiek vlak;
Q. rekening houdend met het Nationaal Actieplan Partnergeweld (NAP) van 7 mei 2004;
R. overwegende het Vlaamse decreet inzake de oprichting van een Kinderrechtencommissariaat en instelling van het ambt van Kinderrechtencommissaris van 15 juli 1997;
S. overwegende het decreet van de Vlaamse Gemeenschap betreffende de instelling van het kindereffectenrapport en de toetsing van het regeringsbeleid aan de naleving van de rechten van het kind van 15 juli 1997;
T. overwegende het Vlaamse decreet van 15 december 1998 tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg;
U. overwegende het Vlaamse Decreet van 7 februari 2003 ter goedkeuring van het facultatief Protocol bij het Verdrag voor de Rechten van het Kind betreffende het verkoop van kinderen, de prostitutie van kinderen en kinderpornografie, gedaan te New York op 25 mei 2000;
V. overwegende het Vlaams ministerieel besluit van 19 februari 2004 houdende de validering van het sectorprotocol voor de bijkomende opdracht « begeleiding bij het onderbroken of conflictueuze ouder-kind-contact » van de autonome centra voor algemeen welzijnswerk;
W. overwegende het decreet van de Franse Gemeenschap van 16 maart 1998 betreffende de hulpverlening aan kinderen slachtoffers van mishandeling;
X. overwegende het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 8 juli 1998 ter oprichting van het « Observatoire des droits de l'enfant »;
Y. overwegende het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999 houdende vaststelling van de bijzondere erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden voor de centra voor hulp aan kinderen slachtoffer van mishandeling;
Z. overwegende het decreet van de Franse Gemeenschap van 16 maart 1998 betreffende de hulpverlening aan mishandelde kinderen vervangen door het decreet van 12 mei 2004 ter goedkeuring van het facultatief Protocol bij het Verdrag voor de Rechten van het Kind betreffende het verkoop van kinderen, de prostitutie van kinderen en kinderpornografie, gedaan te New York op 25 mei 2000;
AA. overwegende het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 27 oktober 2003 ter goedkeuring van het facultatief Protocol bij het Verdrag voor de Rechten van het kind betreffende de verkoop van kinderen, de prostitutie van kinderen en kinderpornografie, gedaan te New York op 25 mei 2000;
vraagt de federale regering :
1. voldoende budgetten ter beschikking te stellen, een bindend wetgevend kader uit te werken en instanties te creëren om zo snel mogelijk voldoende cijfermateriaal en betrouwbare, geïntegreerde statistieken te vergaren om kindermisbruik in de ruime betekenis van het woord — fysiek, psychisch en materieel — in kaart te brengen;
2. voldoende budgetten en informatica ter beschikking te stellen om over het tot de taboesfeer behorende intrafamiliaal geweld tegen kinderen, enerzijds, alsook mishandeling van minderjarigen met een mentale en fysieke handicap, anderzijds, informatie te verschaffen aan de burger, experts, gouvernementele instanties en niet-gouvernementele organisaties die zich op één of andere manier bezighouden met de rechten van het kind. Dit om het brede publiek te sensibiliseren en intrafamiliaal geweld uit de taboesfeer te halen;
3. te zorgen voor een heruitgave en een brede verspreiding, na vertaling en aanpassing, van de brochure « Kindermishandeling », in 2001 uitgegeven door de minister van Justitie en Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen;
4. een efficiënte en doeltreffende samenwerking tot stand te brengen tussen de federale overheid en de gemeenschappen door organisatie en overleg;
5. per gerechtelijk arrondissement een Raad voor Kindermishandeling op te richten die minstens tweemaal per jaar samenkomt. Van dit overlegcomité maken volgende leden deel uit :
— magistraten en politiediensten belast met jeugdzaken;
— vertrouwenscentra kindermishandeling (VK — SOS Enfants);
— VZW's die hulp bieden bij kindermishandeling actief in de regio;
— comités voor de bijzondere jeugdzorg en bemiddelingscomités voor bijzondere jeugdbijstand en hun tegenhangers in de Franse Gemeenschap;
— aandachtsambtenaren kindermishandeling;
— experts uit de academische wereld;
— minstens één slachtoffer van kindermishandeling of incest;
6. in elk gerechtelijk arrondissement een Multidisciplinair Team Kindermishandeling (MTK) op te richten dat permanent ter beschikking staat van de procureur des Konings, de onderzoeksrechter of de jeugdrechter. Door ervaring en deskundigheid kan zij op eigen wijze ook bijdragen tot een snelle detectie van valse klachten. Dit team bestaat uit volgende leden :
— forensische experts;
— medische experts;
— psychologische experts.
7. een coördinerende en overkoepelende Nationale Raad Kindermishandeling in te stellen. Deze NRK zou de problematiek van kindermishandeling kunnen coordineren over de verschillende beleidsniveaus. De NRK kan bij eventuele problemen aan de beleidsmakers structurele oplossingen aanreiken.
7 mei 2008.
Martine TAELMAN. |