4-757/1 | 4-757/1 |
15 MEI 2008
De MR-fractie van de Senaat heeft onlangs een wetsvoorstel ingediend om het te hoge aantal cassatieberoepen dat gedetineerden instellen tegen beslissingen van de strafuitvoeringsrechtbank sinds de oprichting ervan op 1 februari 2007, te verminderen (stuk nr. 4-497/1 — 2007/2008 — Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten).
Aangezien er tegen beslissingen van deze rechtbank geen hoger beroep of verzet openstaat, hebben gedetineerden de neiging het vonnis dat tegen hen is uitgesproken systematisch te betwisten door middel van een cassatieberoep. Dit is het enige beroepsmiddel waarover zij beschikken, en het moet niet voldoen aan bijzondere vormvereisten.
Het probleem is dat deze voorzieningen heel vaak onontvankelijk zijn, aangezien zij over de inhoud van het dossier gaan, en niet over de rechtsvragen, die de enige zijn waarvan het Hof van Cassatie kennis kan nemen.
Op middellange termijn bestaat het risico dat het Hof van Cassatie hierdoor overstelpt wordt. Bovendien zijn alle bepalingen van de wet nog niet in werking getreden, en men mag dus verwachten dat het aantal cassatieberoepen nog zal toenemen.
Daarom heeft de MR-fractie een wetsvoorstel ingediend dat het onderzoek door het Hof van Cassatie van de verklaring van voorziening in cassatie die bij de griffie wordt ingediend, afhankelijk wil maken van de verplichte ondertekening ervan door een advocaat. Deze regeling is ingegeven door de regeling inzake beslissingen betreffende de internering van personen met een geestesstoornis. Artikel 115 van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis bepaalt immers dat tegen de beslissingen van de strafuitvoeringsrechtbank cassatieberoep openstaat voor het openbaar ministerie en de raadsman van de geïnterneerde.
Het wetsvoorstel beperkt zich niet tot deze wijziging. Het wil ook de termijn verlengen waarbinnen de voorziening kan worden ingesteld, om de gedetineerde de mogelijkheid te bieden zijn verklaring aan een advocaat voor te leggen en die de nodige tijd te geven om het dossier te onderzoeken en te oordelen of een voorziening in cassatie wenselijk is.
Hiervoor is een termijn van vijftien dagen vastgesteld. Hij vangt aan op de dag van de uitspraak van het vonnis, en niet langer op het ogenblik van de kennisgeving van het vonnis bij gerechtsbrief. Deze wijziging moet de rechtszekerheid garanderen en een eenvormig vertrekpunt vaststellen voor de termijn van het cassatieberoep. Zodoende voorkomt men mogelijke bewijsproblemen inzake het tijdstip waarop de gedetineerde de gerechtsbrief met de kennisgeving van het vonnis heeft ontvangen. In de praktijk stelt men immers meestal vast dat elk bewijs hiervan ontbreekt, waardoor de aanvang van de termijn van het cassatieberoep niet vastgesteld kan worden.
Om geen discriminatie in het leven te roepen tussen, enerzijds, de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, als gewijzigd door het wetsvoorstel van de MR-fractie, en, anderzijds, de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, is het nodig een identieke regeling in te stellen voor beide wetten.
Dit voorstel wil dus, op grond van het gelijkheidsbeginsel, de termijn van vierentwintig uur waarin de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis voorziet voor het instellen van een beroep in cassatie, verlengen tot een termijn van vijftien dagen. Deze termijn zou voortaan aanvangen op de dag van de uitspraak van het vonnis, en niet langer op de dag van de kennisgeving van het vonnis bij gerechtsbrief.
Christine DEFRAIGNE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 116, § 1, tweede lid, van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, worden de woorden « binnen een termijn van vierentwintig uur, te rekenen van de dag van de kennisgeving van het vonnis bij gerechtsbrief » vervangen door de woorden « binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen van de dag waarop het vonnis is uitgesproken ».
24 april 2008.
Christine DEFRAIGNE. |